INHOUD - WTT -
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk gemaakt door

 

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.

 

Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter K

is voor het laatst aangepast en aangevuld op 16 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.


A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

Van kaaj- tot kwossebons

kaaj-

voorvoegsel

kei- , ontzettend

- WTT 2012 - kaaj- is afgeleid van 'kei', en wordt overdrachtelijk gebruikt.

- Voorbeelden van systeemkaart Wil Sterenborg - 'k Zèè kaajmuug - Ik ben doodmoe; kaajkepòt - doodop, uitgeput; kaajdôod - morsdood; kaajhard - keihard

- Elie van Schilt; - hil dun Heuvel stond dan kaaivol mee kender. (Uit: ‘As ge katteliek geboren wierd'; CuBra ca. 2000)

- Ed Schilders, Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009 - List vruug er nòg iemes òn mèn, òf ik wies wè in et Tilburgs ‘De Drie Kaa’s’ zèn. Ik zèg de wè? De drie Kaa’s, zeetie. Ksèg ksot nie weete. Dè’s nie goed, zeetie. Dè zèn mar twee Kaa’s. De drie Kaa’s zeetie, dè is: Ksèè Kaaj Kepòt!

►kaajkepòt

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - Gebruikt hetzelfde suffix in woorden als: keibloot, keidood, keileeg, keimager, keiarm.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KEIMAGER - zeer mager; KEIDOOD - morsdood

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kaajdòòd' – morsdood

 

kaaj(e)

zelfstandig naamwoord

kei(en)

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Leeg vee, zulde zegge, schèt geen kaaijen op stal. Daar geannoteerd als: ‘Kempiesch spreekw. bet. Ledig vee geeft toch mest.’
- Daamen - Handschrift 1916; "vilt mar 'ne kaai - haalt er maar iets als er niets is"

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): Ze koomen op de kaaje

- A.J.A.C. van Delft - Als het ware eenigszins ter vertroosting bij een gebeurtenis, een feit, dat niet meer te verhelpen of te veranderen is, klinkt het: "Al gingde op oewe kop staon"; ook wel: "Al trokte de kaaien uit den grond", het helpt toch niet. - Sprekende over iemand, die veel ondervonden heeft, hoort men ter beklemtooning: "De kaaien in de straot hebben zooveul nie gelejen as zij." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- Pierre van Beek – Wanneer iemand veel in het leven te verduren heeft gehad, beklemtoont men dit graag met: "De kaaien in de straot hebben nie zoveul gelejen as hij." (Tilburgse Taalplastiek 1950; Nieuwe Tilburgsche Courant).

- Pierre van Beek – Het volk houdt er van zich krachtig uit te drukken. Wanneer men te maken heeft met een feit, waaraan niets meer te veranderen valt, dan klinkt het (…) "Al trokte de kaaien uit den grond." (Tilburgse Taalplastiek 1950; Nieuwe Tilburgsche Courant)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 01 26 – Ons Sjaan die hee 'n woordeboek / Vur 't puuzele gekocht / Daorin wordt al wèsse nie wit / Mee aondaacht opgezocht. / Wè is 'n aander woord vur stèèn? / Dè blèkt dan unne kaai / En as 'r laoter "grasveld" stao / Is dè gewoon 'n waai.

 - Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Zakkoe es meej oew bakkes oover de kaaje naaje – Zal ik jou eens met je smoel over de straatstenen slaan

- Audioregistratie 1978 - “Dan hadde vruuger ene grôote kaaj meej èèzere bòlle van die grotte, war, èn daor deej èllek die meej di ene sènt. Op dieje kaaj!” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - de kaaj èn de straot hèbbe nie zóveul geleejen as hij

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: tis óm de kaajen ervan in te lôope (AM'76) - het is om er verschrikkelijk de pest over in te hebben.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: vilt mar ene kaaj! ('86) - waar geen geld is, kun je het niet halen

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): de kaaj = Van der Steen (blz. 107)

- WBD - III.3.1:403 'keiweg' = straat

- WBD - III.3.1:429 'kaai', 'kade' = kade

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kaaj zelfstandig naamwoord - kei

 

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de Bruijn.

 

kaajbaand

zelfstandig naamwoord

keiband, stoeprand, trottoirband

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (over ’n hond die weigert op straat te poepen:) ik haaw ‘m aon de leibaand en nog leetie ‘m aaltij op de kaaibaand (09-04-1973)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Mee zo’n streup kèènder moet ik oppaasse dè ze nie van de kaaibaand gaon, as ge naa aachter mekaor loopt, koom ’t wel veur mekaor (27-12-1968)

- Cees Robben - Zôô soepel as unne kaaibaand..! (19691003)

- Cees Robben - Ik haauw ’m [de hond] aon de laaibaand.. En nog leettie’m op de kaaibaand... (19760430)

- Cees Robben - Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand unne kinkenduut kepot... (19711119)

- Lechim - De ootoos die oe aaventoe/ teege de kaaibaand vèège/ krèk of ze mèène: «Hil de straot/ is allêen vur ons èège». (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Fietse)

- Jo van Tilborg - In die straot voetballen ging nie, de stoep waar te smal en op die kaaien koste alléén oewe nek breken, as ge nie ötkéékt en die kaaibaande zaten ok verekkes in de weeg. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Ed Schilders - Mar de schonste hundjesprènt van Keese [Cees Robben] is dees: Meej ’n bòske dè zunnen hond ötlaot, en ’n vraauw die daor iets op aon te mèrreke heej. Wòrop ’t bòske teege die vraauw zeej: ‘Naa hè’k ’m òn de laaibaand, en naa leetie ’m tòch nòg op de kaaibaand.’ (Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- Stadsnieuws - Knòts tòch nie zo op de kaajbaand, sebiet hèdde ene lèkke tuut (270507)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- WBD - III.3.1:397 'keibaan' = openbare weg, ook 'kasseiweg', 'klinkerd'

 

kaajbaande

werkwoord, zwak

kinderspel: een bal vanaf het ene trottoir op de rand van het tegenover liggende trottoir trachten te werpen zodat de bal terugkaatst.

► kaajbaandbòl

 

kaajbaandbòl

eigennaam

kinderspel: een bal vanaf het ene trottoir op de rand van het tegenover liggende trottoir trachten te werpen zodat de bal terugkaatst.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 05 16 - Tilburgs is 'n lèvende taol // D'r wordt wel hèèl dikkels gezee: / "Tilburgs dè gao'ter uit" / Mar deez’ week heurde ik toch wir / ’n Aauw vertrouwd geluid. // Twee klutjes van ’n jaor of aacht / Gooide van ied're kaant / 'ne Lère tuut over de straot / En mikte op de raand. // Ik vroeg 'r èène: "zeg me is / Hoe dè spulleke hiet" / Hij haolde irst z'ne wekker op / Mar toen zee ’t sebiet. // En ’t antwoord dè dè baoske gaaf / Dè dee me reuze lol: / "Deez’ spul dè wij aon ’t speule zèn, / Noeme wij Kaaibaandbol."

 

kaajbaanderas

zelfstandig naamwoord

hond van dubieus ras, straathond

 

kaajbuuter

zelfstandig naamwoord

Tilburger, die, in tegenstelling tot de 'Turken', bezuiden de spoorlijn woont

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kaaibuuters - naam die de Noordelijke aan de Zuidelijke Tilburgers gaven"

- WTT 2012 -  In december 1933 en januari 1934 ontspon zich in de Nieuwe Tilburgsche Courant een zeer uitgebreide discussie over de betekenis en herkomst van het scheldwoord dan wel de spotnaam 'kaajbuuter', waarin zeer uiteenlopende theorieën de revue passeerden.

Dossier Kaajbuuter

- Lowie van Dorrus Misters: Maar we hebben nog een ander woord waarbij "buter" gebruikt wordt, namelijk "ketelbuter" en daarmede is dan bedoeld de vroeger reizende ketelmaker, meer speciaal de huishoudelijke koperen waschketels, voor korten tijd nog algemeen in het gebruik. En hier beteekent buten slaan, kloppen. Dan zou dus kaaibuter beteekenen keiklopper en slaan op het leggen der keibestrating... ( Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 16 december 1933)

- Lowie van Dorrus Misters: Zaterdag jl. gaf ik twee verklaringen van het scheldwoord "Kaaibuter", waarvan m.i. de laatste als keiklopper, keilegger, de ware moet zijn. En dit te meer, omdat daaruit logisch volgt, dat de naam "kaaibuter" als woord op zich zelf in 't geheel geen scheldnaam is, maar gewoon een beroepsnaam evenals ketelbuter. (Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 18 december 1933)

- Lowie van Dorrus Misters: Eerstens wordt "kaaibuter" en "kaaibutter" door elkaar gebruikt, zoodat de vraag van den heer de Wijs "Is nu kaaibuter oorspronkelijk kaaibotter geweest en hebben de Tilburgers er in het idioom van de plaats kaaibuter van gemaakt?" met ja dient te worden beantwoord. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 13 januari 1934)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kaajbuuter - Tilburger van bezuiden de lijn (90)

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - = stratenmaker. Een 'kaajbuuter' is een inwoner van Tilburg ten zuiden van de spoorlijn. De bijnaam is waarschijnlijk ontstaan doordat in het centrum van de stad de eerste verharde wegen werden aangelegd. Letterlijk betekent de naam "iemand die de straat herstelt of met een scherp voorwerp ongerechtigheden zoals gras tussen de stenen wegkrabt."

- Uri Nooteboom; 'Jeugd in een fabrieksstad' (1950) - KAAIBUTER moet zoveel betekenen als 'stratenlegger'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zw.ww.tr. - boeten, kastreren. Oudtijds sprak men van 'de stoep buute' - met een mes het gras tussen de voegen uithalen; keibuuters - scheldnaam voor de Tilburgers.

 

kaajeschèèter

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - gierigaard

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dieje kaajeschèèter doe nôot meer as ene sènt int zèkske. (040407)

 

kaajhard

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - loeihard, steenhard

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - dès zonne kaajharde dèttum den duuvel nog nie eens wil

 

kaajkepòt

bijvoeglijk naamwoord .

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - uitgeput

- Tony Ansems - liedtekst van de muziekcassette A Touch of Dutch - Aan de Platte Kant; ca. 1980 -

Ge meut oe moedertaol nie vergeete

Agge nor Tilburrug wilt gaon

Want as ge daor nie zèèt geboore

Dan kunde gè niks verstaon

 

As gij nie plat kunt praote

Dan val et abseluut nie meej

Dan staode gij vur Laazerus

As ene krèùkezèèker zeej:

 

(Refrein)

De drie K’s, De drie K’s

Die maoke me harstikke zòt

De drie K’s, De drie K’s:

Ksèè – Kaai - Kepòt

 

kaajlègger

zelfstandig naamwoord

keienlegger, stratemaker

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Et gao derin as sneevel in ene kaajlègger. (070909)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: et gao derin as sneevel in ene kaajlègger (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) - het valt in de smaak

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kaajlègger - stratenmaker

 

kaajmaf

bijvoeglijk naamwoord .

knettergek

 

kaajscheut

zelfstandig naamwoord

gebakken aarden knikker

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kaaischeut - knikker"

- Antje maakte de verschrokken gebaren van een schooljongen, wiens mooi gekleurden ‘kaaischeut’ in een zinkputje verdween. Uit: ‘Mos... mos... mosselen… Schets uit het Tilburgsche leven’ door KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei 1926.

- Mee in [een] jaor of vier is ’t al wir aanders, dan worrut in autoped en norvenaant het seizoen n’en vlieger, kaaischeuten, drèf of hakdollen. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- M'n moeder vertelde, dat ze hum nog as ennen blaog van 'n jaor of tien, toen ie meej kaaischeuten aon 't speulen was, naor z'n vadder zunnen kop mikte meej nen proem, omdat die meej nen kaai op naor de Heilige Fermelie wou gaon. (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)

- Anoniem – 1959 –

Van unne stinpust op zunne èrrum,
as unne proem zo groot,
Zis zo groot as unne kaaischeut,
tot aon z'n schauwers was ie rood.


(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)

► voor de volledige tekst Klik hier

- Cees Robben - Ik ben giestere over unne kaaischeut geklotterd.. (19720915)
- Cees Robben - En na vèèchte ze [de kinderen] om ’n paor klôôtege kaaischeute... (19860502)
- Cees Robben - Ruile... Twee kaaischeute tegen unne proem..? (19670129)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 09 25 - Presies ofdèt kaaischeute zèn / Gooie ze mee meljoene.

- WBD - (III.2:94) kaajscheut, bòlbaaj, proem, buukenotje = knikker

- WBD - (III.3.2:101) 'spelen met keischeuten' = knikkeren

 

kaajscheute

werkwoord

knikkeren (niet alleen met kaaischeute, ook met mèèrpels en proeme)

- Audioregistratie 1978 - Wie doet er meej kaajscheute? (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

Kaajstoep

zelfstandig naamwoord, toponiem in de wijk Berkdijk

keistoep

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): natuurgebiedje ten zuidwesten van Tilburg.

 

Tilburgsche Courant 13 januari 1871

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 22 januari 1893

 

kaajwèg

zelfstandig naamwoord

keiweg; steenweg

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Want nèt as hier vruuger de Bredòssewèg, dè was, dè was mar ene grôote kaajewèg want der laage van die grôote Bèlze kaaje laage derin…” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

- Audioregistratie 1978 - Nèffe de tramlijn was en zwart, zwart pèdje daor ze kosse fietse vort. Nèffe de kaajwèg… (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

kaajzòt

bijvoeglijk naamwoord .

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - bezeten van iets

 

kaanes

zelfstandig naamwoord

hoofd, kop

- Niemand zitter un woord, veuls te druk derre kanis vol te krèège. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Hij heej zene kaanes wir volgevreete - Hij heeft weer onbeschoft veel gegeten (210109)

 

kaankerblom - chrysanthemum segetum

 

kaankerblom

zelfstandig naamwoord

paardebloem, ganzebloem

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kaankerblom - paardenbloem, ganzenbloem"

 

Cees Robben - Prent van de week 16-06-1972

kaans

zelfstandig naamwoord

kans

- Cees Robben: Dan hèdde kaans dègge in de prèèze vliegt

- Cees Robben: dè hij gin kaans hò; dan moete em ooverdag ok mar de kaans geeve;

- Cees Robben: daor hèk meer kaans toe as dèk nòg pestoor wòr;

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: nòg en kaans hèbben as der goej óp de lummel ligge (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '69) kaartterm: (lummel = stok): succes is niet helemaal uitgesloten.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: óngelukke zèn kwaoj kaanse, moete mar dènke (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '72) - gezegd als troost en als aansporing tot berusting in geval van tegenslag

 

kaant, kèntje/kantje

zelfstandig naamwoord

1. kant, zijde, grens van een vlak

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): op et kaantje aaf

- Cees Robben - En wè vond ie daor..? / Alles vur ’m kaant en klaor. (19540213)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kant' zelfstandig naamwoord - kant; 't deujgt van gin kante - er deugt niets van

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Iets nie oover oewe kaant laote gaon – Je laat je ergens niet het slachtoffer van zijn.

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Meej mèn kunde alle kaanten èùt…  behalleve de goej – Geestig bedoelde reactie als gevraagd wordt waar je naar toe wilt.

- WBD - III.3.1:310 'kant' = bladzijde, een van de kanten van een blad papier

- WBD - III.4.4:184 'waterkant', 'slootkant'; 'stroomkant' = oever

1.1 Met betrekking tot personen

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): Dè zal ze òn dere kaant gekoome hèbbe, dènk ik - aan het hart gaan?

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: iemand òn zene kaant koome ('85) - te na komen

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): vur zene kaant schudde - de waarheid zeggen, voor de voeten werpen

- Cees Robben - Over d’n aongetrouwde kaant (titel van de prent van 19641106)

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Kouwe kaant – De aangetrouwde kant van de familie

1.2 Met betrekking tot een plaats of regio

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ... ziede nie veul langs dees kaante - ... ziet men hier niet veel

- Mar dè [een pastoorsmeid] is er gelukkig gin van ons kaanten, die komt van wijt weg, uit de stad en daor mokte wel meer zotte dingen mee. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: òn geene kaant (van de lijn) (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek ’64) - benoorden de spoorlijn in Tilburg

- Jaon van Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2 februari 1950: ‘Lewie, ik weet nie of ge d'r ene van deze of van gene kaant zijt.’

2. Zijden van een paard

- WBD - van de haandse kaant, van de haand - rechterkant van het paard

- WBD - van de haandse kaant, bè de haand - linkerkant van het paard

3. In verband met textiel

- WBD - kaant (III:900) - kant, fijn, licht weefsel van linnen garen..

- WBD - boowvekaant (II:911) - bovenkant

- WBD - rèchse kaant (II:911) - rechtse kant = bovenkant van het weefsel

- WBD - linkse kaant (III:911) - linkse kant = onderkant van het weefsel

- WBD - zèlfkaant (III:911) - zelfkant; ook: kaant of lèst

- WBD - slèèchte kaant (II:1051) - (te) slappe zelfkant (v. geweven stof); ook ötmeutelende lèst of ötgemeutelde lèst genoemd

 

kaast, kasje

zelfstandig naamwoord

kast

- WBD - spinde, eeteskaast, brôodkaast, vliegekaast

RBij iemand goed in de kaast ligge - geen kwaad kunnen doen

- Cees Robben - Hij stond er heel goed in de paas.../ Laag veuraon in de kaast.. (19600701)

- Ik ben zoo stijf as 'n kaast! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 –26-8-1939)

- WBD - kiemkaast - kiemtrog (voor de ontkieming van geweekte gerst)

- Cees Robben - Ze heej ’n paor flinke kommen op d’r kaast staon... (19670616) [figuurlijk voor de borstpartij van een vrouw]

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: dès ene vèùle vènt: hij schèt ónder de kaast (Daamen - Handschrift 1916)

- Ze begosse me un bietje te waardeere, nie dèk naa ineens in de kaast kwaam te ligge. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007) [...ineens erg populair was; ook: 'èrges hôog in de kaast ligge']

- WBD - III.1.1:115 'borstkast' = borst

- WBD - III.1.4:422 'de kast uitvegen' = een aanmerking maken

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ka.st zelfst.nw.vr. 'kaast' – kast

 

kaaw

zelfstandig naamwoord

1. koude

- De kraaie zwaaie zwaor en zwart / en kweeke kwaod: "'t Is kaaw! - 't Is kaaw!" (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Sneuw’, 1938)

- Mar allee, hoe gaoget bij jou mee de kaaw? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 26 januari 1945)

- Cees Robben - Wie goed is vur de kaauw meneer.../ Is beter nog vur ’t hitste weer...! (19570706)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - hèdde kaaw, kom mar gaaw

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kaauw' - kou, koude

2. vogel, kauw, Corvus monedula

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (100) 'Zò 'n kaaw ok kaaw hebbe?'

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - zon kaawe ok kaaw hèbbe?

 

kaaw / kaauw

bijvoeglijk naamwoord / bijwoord

koud, koude

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'Wit te hoeneer ut kaaw is? As de hèllege èès schèète, dan is-t pas kaaw.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - van de kaawe kaant - aangetrouwd.

- Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Tis allêenig vort zô verèkkes kaaw dè oew haande der bekaant aafvrieze.

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - 'mèrt' ist nòg te kaaw óm te katsele - In maart is het nog te koud om te kaatsen.

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ene kaawe kelder is goed vurt bier.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord 'kaauw' - 'kou' - koud.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kaaw bijvoeglijk naamwoord, bijwoord - koud.

zelfstandig naamwoord - de koude

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ze zoo’nt van kaauw besterven.

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Kaaw/kouw, dòr kunde oewèège teege kleeje – Tegen kou kun je je kleden.

zelfstandig naamwoord - verkoudheid

- WBD - III.1.2:294 'een kou hebben' = een verkoudheid hebben.

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - en kaaw/kaawt hèùs; et hèùs is kaaw/kawt; tis nòg te kaaw/kawt.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kaaw (praedicatief: het is koud) (blz. 14), resp. 'kaawt' in T(noordoost)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant, 1937 VERGROTING

 

kaawaaj
samentrekking
koud ei
- Cees Robben - Zit toch nie zôô te tottere meejoewaai... ’n kaauwaai is gin doen... (19730729)
 

kaawe

werkwoord, zwak

kauwen

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ik kom daar aon, ik stap van m’n fiets, ik zet m’n fiets tegen ’t huîs, ik bel, ik wocht veur de deur, de deur gao ope, ik zeg……. - Jè, jè, kaûwde gij aaltij zolang over unnen drol? (24-02-1966)

 

kaawèèrepelbuurt

zelfstandig naamwoord

- Informant Ad Vinken; buurt waarin de bewoners een dermate hoge huur moeten betalen dat zij - naar het volk meent - geen middelen overhouden voor een normaal bestaan

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): wijk Zorgvlied

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - kaawèèrpelbuurt - oude bijnaam voor Zorgvlied (240506)

- Nèè et waar wegge op dieje dag allemol en dè tweeënveftig keer per jaor te vreten kréégt. Naa zèn alle diëten er op gebaseerd, mar ik weet er zo gaa gin dialectisch woord veur, veur dè gebaseerd. Vetarm zô zo’n dieet in deze tèèd hiete, geleuf ik, ofwel kaauw èèrpelbuurtvrete. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
 

kaaweg

bijvoeglijk naamwoord .

- WBD - III.4.4:36 'kouwig weer' = fris weer, ook 'kouwelijk, zuur, lucht weer'

 

kaawelek

bijvoeglijk naamwoord .

kouwelijk

- WBD - III.4.4:36 'kouwelijk weer'

 

kaawmèrt

zelfstandig naamwoord

Kou-markt. Zo genoemd omdat die markt in de winter werd gehouden, in Tilburg op 25 januari.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mergen is 't kaauwmert, ik zel ze [het vee] ’r henen staauwen.

- A.J.A.C. van Delft - "Mee Baomus" (St. Bavomarkt) betaalt de boer zijn landhuur en "mee Kauwmert" (Koudemarkt) huurt hij zijn personeel.(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 09 26 - Kaauwe-mèrt mee klochte boere...

- WBD - (III:950): Niet opgenomen zijn 'blauwe maandag' en 'kaawmert'

 

kaaziemier

zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)

- Henk van Rijswijk; Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1 september 1950 tot en met juli 1954  - Casimir: zachte fijne wollen lakenstof, vaak met kamgarenketting en strijkgareninslag, in 3 schachts keperbinding of 4 schachts dubbelkeper geweven, lichtgevold en kort geschoren, waarbij de keperbinding nog zichtbaar blijft. Toepassing zomerkleding en shawls. De naam verwijst naar het oorspronkelijke gebruik van wol van de kasjmirgeit uit Tibet.

 

 

Klik hier voor de tekst op CuBra

- J.T. Bonthond; Woordenboek voor de manufacturier (1947) - Casimir. Fijn glad wollen laken, licht gevold en kort geschoren. Keperbinding.

 

kab, kèbke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

bigge(n), jong varken

- WBD - jong varken, big, ook genoemd 'big', 'bag' of 'kuuske'

- Dialectenquête 1876 - kabben en zeuge - biggen en zeugen

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Naast 'drift' in T, ook 'kuuske' en 'kab/kabbe' rond T, alsmede 'bag' in een gedeelte v. Midden-Brabant. (blz. 154, krt.86)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kap, zelfstandig naamwoord vrouwelijk (weinig gebr.) 'kab' - bag, (het gewone woord in ons dial. big; verkleinde vorm 'käbke(n)'

 

kabaan

zelfstandig naamwoord

uit het Frans: caban

- WNT Schoudermantel tegen den regen, voorzien van een kap; cape.

- WBD - III.1.3:25 'caban' = wijde regenmantel zonder mouwen

- Kees Kommer; Prisma vakwoordenboek Textiel (1992) - Licht getailleerde overjas van duffel of melton die ruim over de heup valt.

 

kabas

zelfstandig naamwoord

uit Frans: cabas

boodschappenmand, armkorf

- WBD - III.3.1:95 'kabas' = winkelkorf

- WBD - III.2.1:135 kabas, korf = marktkorf

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ze liep meej der kabas langs de mèrtkraome en laojde vur hil de week bodschappen in (050706)

- WNT Een mandje, korfje; hengelmand; armkorf; marktkorf; In Noord-Nederland althans nu [1916] niet meer gebruikelijk

 

kabienèt

zelfstandig naamwoord

kabinet

- 2019 – uitdrukking: kabienèt op pôote; vrouw met erg lange benen (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980.

Voor de volledige lijst Klik hier

 

kaboutersmidje

zelfstandig naamwoord, vogelnaam

specht

- Frank Klaroen (= Willem van Mook), Nieuwe Tilburgsche Courant, ‘Het wonder van pastoor van der Lee’, 9 mei 1934: ‘Vinken floten in het verborgene en in een populier kwetterde een ekster. Daar waren nog andere vogelen die zij niet kenden, als een pochende koekoek, die zijn eigen naam riep, en de lijk een kaboutersmidje op een ver boomenaambeeld hamerende specht.’

 

kabbe

werkwoord, zwak

- WBD - (Hasselt) jongen, biggen ter wereld brengen, ook 'bagge' genoemd

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Naast 'drift' in T, ook 'kuuske' en 'kab/kabbe' rond T, alsmede 'bag' in een gedeelte v. Midden-Brabant

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kabə(n) zwak werkwoord intransitief  (weinig gebr.) 'kabben', biggen werpen.

 

kachel

zelfstandig naamwoord

kachel

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - 'en ze zaat bij 'n uite kachel'

- WTT 2012: Daamen tekende dit waarschijnlijk op om het bijvoeglijk gebruik van 'uit' te signaleren.

 

kachele

werkwoord, zwak

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): bevallen

- WNT - KACHTELEN, kachelen, onz.zw.ww. (van Kachtel, kachel). 1) Eigenlijk. Van een merrie. Een kachtel (veulen) werpen. 2)Figuurlijk. Van een opper of een schelf, of van eene lading, waar een deel van losgaat of uitvalt. Uitschieten, uitvallen (De Bo).

 

kachelpèèp

zelfstandig naamwoord

kachelpijp; figuurlijk: hoge hoed

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - hogehoed

- WBD - III.1.3:172 'kachelbuis' = hogehoed ook 'hoge dop', 'hondenkooi'

- WBD - III.1.3:176 'kachelbuis' = hogehoed

 

kadeej

zelfstandig naamwoord

iemand van forse gestalte; uit de kluiten gewassen persoon; manwijf

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kadee - 't is ne flinke kadee ('n flink iemand)"

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kadee - rare kerel (zned.) = fr.'cadet' - jongste zoon; Ontleend aan Frans 'cadet'.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - CADEE zelfstandig naamwoord mannelijk - iem. die in 't goede of 't kwade uitmunt; kerel, snaak

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KADEI (kedèèj) mannelijk feest, smulpartij.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - KADEE - iemand die groot van stuk, flink uit de kluiten gewassen is; 1) bijvoorbeeld een zwaar kind: 't Is enen dikke/zwore Kadei; ook van zaken gezegd: Die lesten biejkörf, da's zeu 'ne kadei! 2) in verzwakte opvatting: kerel, vent, snaak, sinjeur, een hele meneer; 3) drek van een mens: Pas op, door lee 'ne kadei!

- WNT - CADEE, ca(d)dei, ontl. aan Frans 'cadet' en dus eigenlijk hetzelfde woord als 'cadet'.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - CADEE (Wa.) - kadé; znw.m.; mv. -s; Jongen, zoon, kind: ne - van 10 jaar; hij heeft al twee -s; Man, in de uitdrukking ''t is ne vieze -, ne flauwe -, enz.; Jongen of man die zich in iets onderscheidt; Dat is ne - geworden! (die is knap of groot geworden). ; Bet. ook 'pret' in de uitdrukking ''t zal gaan - zijn met de kermis'; ook het tegenovergestelde 'herrie' in de uitdrukking ''t was daar - ', ze vochten dat de pluimen eraf vlogen.

- WBD - III.1.1:3 'kadee' = man

- WBD - III.4.4:222 'Kadee' =iets groots in zijn soort, ook 'joekel', 'knoeperd'

 

kaffetuul

zelfstandig naamwoord

kaft, omslag van een boek.

Uit Oudfrans covertoir, later: couverture

waarschijnlijk dus een samenvoeging van kaft met verbastering van couverture.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - doe meepesaant es en kaffetuuleke om dè buukske - ... een kaftje;

 

kak

zelfstandig naamwoord

poep, stront

hieronder in figuurlijke vorm

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): Ze zal dere kak wèl óphaawen as ze irst mar is en paor kortooren heej. = haar branie zal wel minderen zodra ze kinderen heeft (Tilburgse Taalplastiek 123)

- WBD - III.1:302 'kak, hoge kak, bluf, lef, geneuk' = bekakte praat

- WBD - III.1.4:169 'kale kak', 'hoge kak' = trots (subst.)

- WBD - III.1.4:171 'kale kak hebben' = zich heel wat inbeelden

- WBD - III.1.4:174 'veel kak' = pralerij

- WBD - III.1.4:394 'kale kak' = kouwe drukte

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kak zelfstandig naamwoord - kak: veul kak hèbbe

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kak zelfstandig naamwoord mannelijk - kak; zegsw. "Hij zal z'ne kak wel ophaauwe' - Hij zal zijn grootse plannen wel niet ten uitvoer brengen.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAK zelfstandig naamwoord mannelijk - fig. beslag, beschar, windmakerij: veul kak. Daar is kak aan den knikker; zijne(n) kak ophouden - zich bedenken.

 

kakbèngske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

kakbankje; meestal in het meervoud gebruikt

- Ed Schilders; 2012 - 'Kak' betekent hier 'armoede', en dus niet het 'kak' van het vorige lemma; en wel de zitplaatsen in de kerk voor de armsten van de parochie.

- WBD - III.3.3:45-46 'kakbankske' (in de kerk); De banken achterin de kerk, die niet werden verpacht, en waar de armen kostenloos konden gaan zitten. De informanten uit Hoogerheide, Breda, Hoeven, Oosterhout, Loon op Zand, Tilburg, 's-Hertogenbosch en Kontich vermelden dat dit gebruik niet meer bestaat.

- Ed Schilders; WTT 2012 - Het WBD geeft voor Tilburg ook: klompenbenkskes, bankskes, gemeentebanken, spierenbankskes, gemeen banken, armenbankskes, armbanken.

 

kakhèùs

zelfstandig naamwoord

kakhuis, WC

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: as ge óp grôote-meensekakhèùze gaot, dan valde dur den bril (uit Daamen - Handschrift 1916: ) - Wie de grote heer wil uithangen of dingen wil doen die alleen volwassenen aankunnen, komt bedrogen uit.

 

 

kakhiele

werkwoord, zwak

op de hiel trappen; figuurlijk: doordrammen, dwarsliggen

alleen in de infinief aangetroffen

Volgens WNT, lemma Kakhielen afgeleid van 'een misstand of een gebrek van sommige viervoetige huisdieren; 1. Bij het rund. Te ver achteruitstaande -  dus door den neervallenden drek bevuild wordende hiel...'

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kakhielen - noemen de kinderen, als ze bij het baantje glijden, elkaar van achteren hard tegen de hielen glijden"

- Pierre van Beek - Ge meugt nie kakhielen! roepen de kinderen tot elkaar bij het glijden, bedoelende, dat men elkaar niet zo vlug achterop mag glijden, dat de voorganger vallen zou. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Dialect en spreekwijzen; 6 december 1958)

- Cees Robben - Moette-me-noggus... k..k kkakhiele...(19560128)

- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015 - Èn kakhiele zin ze dan, hi. Èn dan han we klompen aon èn dan zin ze: “Nèè, ge moet nie kakhiele! Nèè, gao mar vur ons èùt! Kèèke òf gij et goed kènt èn ineens “hup” zègge èn dan vielde op oew gat! Ha, ha, ha!

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - pootjelappen

- Slibberen in de wènter/ op en èèsbaon meej zen alle./ "Kakhiele" roepe èn die veur oe/ stiekem laote valle. (Henriëtte Vunderink; Vruuger; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Lig tòch nie zo te kakhiele, ge haawt de hille mieterse boel op! - Werk toch eens door, je houdt de hele zaak op! (210410)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kakhiele - (doen) onderuitglijden

slibbere

 

kakke

kakken, defaeceren

werkwoord, zwak

- A.J.A.C. van Delft -  "Dat vrouwtje zou wel op 'n stuivertje kakken" zegt men schertsend, waar een meer beschaafde spreekt van "Hemmetje raak m'n rokje niet". (Nieuwe Tilburgsche Courant - 27 april 1929; Van vroeger dagen 111: Spreektaal)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: oover zen tóng kakke ( - N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - ) - overgeven (ook van dronkenschap.

- Lechim - Jullieje Sjarel hee 'nen auto/ Hij kan gewoon niemir te voet
Irst gao'tie dè rotding vatte/ assie efkes kakke moet.' (
Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: 't Mot ergens
vendaon koome
')

- Piet van Beers; We ginge saome meej den hond/ want die moes èfkes kakke. (uit: 'Störm oover Nederlaand...', 27-10-02)

- Piet van Beers; 't Eete is goed èn de slaoj isser mals/ èn 't vlêes wort in oolie gebakke./ Èn... 't vurdéél daorvan is... ge ròkt nie verstòpt./ Èn... ge kunt èlken dag fèèn gòn kakke. (uit: Groeten uit Mallorca; www.CuBra)

- Piet van Beers; Vruuger ha´n de èèrme meense/ gin van allen ´n W.C.
Mar…toen zaate ze te kakke/ op “´t Höske” of “de Plee”. (Uit: De Poepdôos…; www.CuBra)

- Elie van Schilt; - As de kraante gelezen waren dan werden die zorgvuldig in vierkantjes gescheurd. In de plee, zaat neffen de deur unne grote spééker en daor wieren die blaoikus aangeprikt. We hadden toen nog gin puuzeltjes; duurde ut un bietje lang vur ut kakken hillemal klaor was, dan konde de tèèd vullen mee die stukskes kraant te lezen. Kon alléén mar overdag, want licht op de plee, dat kwam pas veul laoter. (uit: 'De plee', www.cubra, ca. 2002)

- WBD - III.4.2:37 kakke - schijten

- WBD - III.1.1. lemma ontlasting hebben – ook in Tilburg

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kakə(n) zwak werkwoord intransitief  'kakken'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAKKEN zie wdbb.; spr. Kakken ga(at) veur bakken, al staat den oven heet

 

Hippolais icterina

 

kakkeluut, kakeluut

zelfstandig naamwoord

spotvogel - Hippolais icterina

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kakkeluutje - klein lief zingvogeltje dat alle vogels nazingt, zoeteliefje"

- Ed Schilders; WTT 2012 - In tegenstelling tot wat Daamen suggereert, lijkt 'zoetelief' niet gebruikt te zijn om de spotvogel aan te duiden, maar is het de volksnaam voor soorten leeuweriken en voor de ortolaan.

Zie dossier leeuwerik van Jos Swanenberg

- A.J.A.C. van Delft -  Als wij des zomers vogeltjes gaan zoeken dan "gaon we veugeltjes zuuken" en we vinden "veugeltjes op aijkens en mee naokte jong van bremkwetjes, piedieven, kweiken, schrijvers, kakeluutjes, blaauwkupkes, merkoven, koolmees, enz." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- WBD - III.4.1:70 kakkeluutje - spotvogel.

- Blok & Ter Stege; De Nederlandse vogelnamen en hun betekenis, 2000 - Zijn karakteristieke geluid werd omgezet in de namen Kuleku (NB), Kakeluutje (NB), Kakkeluut (Vla), Kakkeduut (Vla)...

 

kakkestoelemaaje

werkwoord

kinderspel; een persoon vervoeren, zittend op de gekruist samengevatte armen van twee personen

 

Foto: Woordenboek van de Vlaamse dialecten III-6 School- en kinderspelen

 

Detail uit een schilderij van Pieter Brueghel de oudere met kinderspelen

 

- WNT - KAKKESTOELEMEIEN - Aan den kinderkakstoel (?) wordt gedacht bij 't bekende spel waarbij twee kinderen, die elkaar de hand of de beide handen geven, een derde kind op het zoo gevormde zeteltje ronddragen; het heet te Oudenaarde kakkestoelke dragen, te Brugge kakstoeltje-wagenare, in Belgisch-Brabant kakkestoelemenneken, in Holland nagenoeg algemeen kakkestoelemeien, en daarnaast te Zwolle kakkemaaiestoelen, in Groningen kakkemanjestoulen, in Oost-Friesland kakkemakkestôleken.

- A.J.A.C. van Delft - En dan dat elkaar op de handen en armen dragen, dat "kakkestoelemaaie" genoemd werd. Een speelliedje hierbij luidde: "kakkestoelemeien, we dragen het kindje met beije (beiden)". (Nieuwe Tilburgse Courant - 13 november 1954; Uit de oude doos: Een brokje Folklore)

- WTT 2012 -  Bij dit spel hoort een rijm dat in zeer vele vormen is overgeleverd. Jac. Van Ginneken, Handboek der Nederlandsche Taal, deel 1, pag. 420-421 (1913), geeft deze variant:

 

 

En deze foto met de drie fases van het spel:

 

 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAKKEKOELEMEIEN - hetzelfde als elders Deezeken dragen.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kakkestoele - ook 'drille' genoemd

 

kakscholtje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

bewaarschool

- WBD - III.3.1:445 'kakschooltje' = kleuterschool: ook 'papschool'

 

Circa 1860

 

kakstoel, kakkestoel

zelfstandig naamwoord

kinderstoel met ingebouwd potje

- A.J.A.C. van Delft - Een rijf is een hark, een reep is een hoepel, een moor is een ketel, een kakstoel is een kinderstoel. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

- WBD - (III.2.1:87) kakstoel = kamerstoel

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAKSTOEL zelfstandig naamwoord mannelijk - kinderzeteltje met een tafeltje dat tot sluitsel dient, en een latwerk dat het kind belet er uit te vallen. Fig. iemand die flauwen praat verkoopt. Zoo 'ne kakstoel!

- WNT - KAKSTOEL 1) eigenlijk: een stoel om op te kakken; soort van kinderstoel met een gat in, en eene pot onder de zitting, tevens tafelstoel.

 

Schilderij van Jan Miense Molenaer - 17de eeuw (detail)

 

Schilderij van Evert Pieters - 17de eeuw (detail)

 

kalf, kalfke, ►kèlfke

zelfstandig naamwoord

kalf, kalfje

- A.J.A.C. van Delft - "'n Kalf kan tegen 'n koe niet stooten." Dit is: De mindere moet voor den meerdere bukken. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): et kalf wòrdt grótter as de koej = de kosten wegen niet op tegen 't resultaat

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kalf zelfstandig naamwoord - kalf

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - as et lukt kalft den òs - er moet een wonder gebeuren, wil het lukken

- WBD - nuchter kalf - pasgeboren kalf

- WBD - de kalvertaande nòg (in)hèbbe - gezegd van een overjarig kalf dat nog niet van tanden gewisseld heeft

- WBD - (nòg) en kalf in de bèk/ mónd zèèn - als boven

- WBD - vèèrskalf, vèrskalf, vijrskalf, kuuskalf - vrouwelijk kalf

- WBD - kalfvèèrs, kalfmaol - jonge koe

- WBD - kalfkoej, kalfvèèrs - koe die kalven moet

- WBD - loojkalf, lój - mannelijk kalf

- WBD - (van een koe) 'der is en kalf in', 'der zit en kalf óp' - ze is drachtig

- WBD - vleinaam van het kalf: 'kalfke', 'kèlfke'

- WBD - roep-/loknaam van het kalf: kalf, koes, koes koes koes (Tilburgse Taalplastiek 143)

 

kalfkoej

zelfstandig naamwoord

- WBD - koe die kalven moet, ook 'kalfvèèrs' genoemd

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kaləfku.u zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kalfkoe' - koe die kalven moet

- WNT - KALFKOE - Benaming voor eene koe die met kalf is, die kalven moet.

 

kalfsmesien

zelfstandig naamwoord

- WBD - instrument waarmee men, mechanisch geholpen, kalveren doet geboren worden

 

kalftèndjes

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

kalfstandjes

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - melkgebit

 

kalfvèèrs

zelfstandig naamwoord

- WBD - jonge koe, ook genoemd: 'vèèrs', 'vaors', 'vijrs' of 'kalfmaol

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KALFVEÈRS zelfstandig naamwoord v.- drachtige veers

- WNT - KALFVAARS - kalfdragende vaars

 

kalido

hoofd

etymologie onbekend

- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940) - ...den aawe Vinken mee z'n zwart petje op z'ne kalido.
- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939) - ...terwijl den Sik z'n bolhuudje netjes recht op z'nen kalido plaantte.

 

kalk

zelfstandig naamwoord

kalk

- WBD - kalk - nathuis, de afd. in de looierij of het bijgebouw waar de zgn. nathuisprocessen plaatsvinden; II 600

- WBD - kalk - vlezerij, de afd. of ruimte waar wordt gevleesd; volgens de respondent van K 183 vond het vlezen plaats in de 'kalkerij'. II 608

- WBD - kalk - kalkerij, de afd. of ruimte waar wordt gekalkt; II 604

- WBD - kalke (ww) - kalken, behandeling van tuig- of overleer (II 603), ook 'zwaovele' genoemd

- WBD - kalk strôoje - kalk strooien, kalken van lijmvlees (II 610) 

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: kalk in de ôogen hèbbe (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '72) - moeten trouwen (Vrouwen menen aan de ogen te kunnen zien dat iemand in verwachting is.)

 

kalkaaj

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kalkei

 

kalleve

werkwoord, zwak

kalven

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): Overdrachtelijk zei men tegen een jongen wiens hemd te voorschijn kwam uit zijn kapotte broek: 'ge kalft' (Tilburgse Taalplastiek 143)

- WBD - kalve (II:1006) - afkalven: het afzakken van het kettinggaren; ook wel: afkalve, inkalve of kalvere genoemd

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - as et lukt kalft den os (er moet een wonder gebeuren, wil het lukken)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - As et lukt kalft den òs (280506)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kalvə(n) zwak werkwoord intransitief  'kalven', overgeven, braken

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KALVEN - overgeven, braken

zelfstandig naamwoord meervoud van 'kalf', kalveren

- Audio-opname 1978 - “..èn schaope nèt as in den orlòg, wiere zak zègge schaopen ok geslacht…èn nuchtere kalleve zak zègge, kalleve die zak zègge nèt snaachs geboore waare!” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren

 

kalvermèndje

zelfstandig naamwoord

- WBD - muilkorf voor een kalf

 

kalvertaand

zelfstandig naamwoord, ook meervoud

- WBD - melkgebit van een kalf, ook genoemd: 'mèlktaande' of 'taande'

 

kameraod, kammeraod

zelfstandig naamwoord

kameraad

verkleinwoord = kam(m)eròdje

meervoud = kam(m)eraoj

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kameraoj

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kaməro´t, zelfstandig naamwoord mannelijk 'kammerood' - kameraad

 

kamgaore

zelfstandig naamwoord

- WBD - 'kamgaarə' (III:870) - kamgaren

- WBD - 'kamgaorən stuk' (II:870) - kamgaren stuk

- Cees Robben - Mar ’t is unne echte kamgaore... [jas] (19700306)

- WBD - II.4. p. 870 – Stof geweven van uit kamwol gesponnen garen.

kàmgaoren stuk, K 183 (= Tilburg).

 

kamieon, kameeon, kammeejon

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.3.1:395 'camion' = vrachtwagen

- Lowie van Dorrus Misters; Dan de caméon, wel bekend, ook een platte wagen, waarop ook opzij en achter borden konden worden gezet om het afvallen van de geladen stukgoederen te voorkomen. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 21 ‘Tilburg had een respectabele lijst’; Nieuwe Tilburgsche Courant 4-2-1954)

 

kammemaoker

zelfstandig naamwoord

kamslager

- WBD - kammemaoker (II:977) - kammenmaker, kamslager: vervaardiger van weefkammen; ook wel: 'kamslaager' genoemd.

 

kammenèt

zelfstandig naamwoord

kabinet, bepaald type kast

- Cees Robben - Op de bovenste plaank van ’t kammenet.. (19741115)

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kabinet op hooge pooten (een zware dikke vrouw met lange beenen)"

- WNT - overdrachtelijk gebruik. Bet. element 'zwaar en dik' zit in 'kabinet', 'lange benen' zit in 'hoge poten'.

 

kammeraoj

zelfstandig naamwoord, meervoud van kammeraod

kameraden

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 06 26 - Z'n kammeraoi laachten 'm uit / Geniep aachter z'ne rug.

 

kamwiel

zelfstandig naamwoord

kamwiel

- WBD - kamwiel (II:1041) - onderdeel van een regulateur; ook genoemd: kamwieleke, wisselwiel, schaokelwiel of ronsel

 

kan

zelfstandig naamwoord

inhoudsmaat voor natte waar, gelijk aan 1,44 liter (in Tilburg in gebruik vóór de invoering van het Nederlands Metriek Stelsel, 1820)

- WBD - III. 4.4:298 'kan' = liter, ook 'kop' of 'kopke'

- WBD - III.4.4:299 'kan' = kwart hectoliter, ook 'viertel' of 'deel'

 

kandelèèr, kandelèrke

zelfstandig naamwoord

kandelaar

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - en kèrske in ene kandelèèr

- WBD - (III.3.3:67) kandelèèr = kandelaar

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KANDELÈÈR zelfstandig naamwoord mannelijk - kandelaar

- WNT - KANDELAAR, kandeleer, kandeler

 

kandijmik

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.2.3:195 'kandijmik' = suikerbrood

 

kanêelwaoter

zelfstandig naamwoord

kaneelwater (drank of medicijn)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: van gist tòt kanêelwaoter (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek ’72) van het kastje naar de muur

- WNT - KANEELWATER - Benaming van een, van of met kaneel, door distillatie bereid "water"; als geneesmiddel enz.; waarvan verschillende recepten bekend zijn.

 

kanjert

zelfstandig naamwoord

kanjer, exemplaar groot in zijn soort

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kanjert

- WBD - III.1.1:223 'kanjer' = penis

- WNT - KANJER, kanjert - B) 1) Iemand die voortreffelijk, uitnemend, uitmuntend is in zijn vak, in zijne soort; een baas; een heer, een Piet. 2) Iemand met een groot vermogen; van een aanzienlijken staat. 3) Iemand die door lichaamsgrootte of door lichaamssterkte, of door beide, uitmunt. 4) Overdrachtelijk van toepassing op zaken ...

 

kank

samentrekking van kan en ik: kan ik

- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006) - 2020 - Als je bij hem zit en nogal druk bezig bent en veel plaats nodig hebt: - kank hier blèève zitte?  Volledige bron: KLIK HIER

 

kannadas, kanniedas

zelfstandig naamwoord

Canada populier, canada; 'kanada' - Populus canadensis, ook wel: Populus monilifera Ait.



- WBD - III.4. 3:132 canadas - witte abeel; ook genoemd witte canada of pèppel

- WBD - III.4.3:134 canadas - canadapopulier; ook genoemd kannidas, kanada of populier

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ka'nidas zelfstandig naamwoord mannelijk 'Canidas' - Canadese populier

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kaniedas' zelfstandig naamwoord - Canadese populier

- WNT - CANADA - Eene soort van populier, Populus monilifera of canadensis.

 

Tilburgsche Courant - 23-9-1888

 

kaod, kaot, kaoj, kaoje

1. bijvoeglijk naamwoord

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 50) kaod - kaojer - kaojst - kwaad, kwade, slecht, slechte'.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kaod, zonder w (krt.54)

- A.J.A.C. van Delft - Sterft iemand aan een ziekte met een snel verloop, dan "sterft hij aon een kaoi ziekte".(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Leo Heerkens; uit De knaorrie (Piet Heerkens), ‘Vergeetmenieke’, 1949 - Nou is 't vergeetmenieke/ vergeten en vergaon;/ da hee ons dikke Mieke,/ die kaoje koei gedaon.

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ik wil bist wete dè’k ’n kaoi boor ben mar zij is ôk nie prut (23-09-1970)

- Cees Robben - En kaoi bier hier meej karneval... (19730316)

- Cees Robben - [vrouw spreekt:] Ik wil bist weten dek ’n kaoi boor zèè... Mar gij bent ôôk nie prut... (19761008)

- Cees Robben - ..Kaoije snevel smaokt me toch aaltij nog beter dan goei wèèrk... (19700329)

- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 -Hij stampte dan net as un kaoi pèrd, meej zen voeten op de grond.

- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Onze vadder vertrok wè laoter, die reej ons mistal halfweg veurbij, op zen kaoj fiets.

- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Op zonne zondag asset regende, han wij flink kaoie zin.

- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - …leider speule over un groep van zon twintig jongens, in de ‘kaoje’ lèèftèèd zôas ze hier zegge.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWAAD (uitgespr. als 'kaot' in onverbogen vorm, en 'kaoj' in verb. vorm) bijvoeglijk naamwoord : 'n kaoj mènneke - een slecht persoon, een kinderlokker; heeft dikwijls de bet. van: zwak, ziek: m'ne kaoje knie, rèècht in m'n kaoj oo:g.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zó kaod ast aachterste ènd van den duuvel ('64)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - wènne kaojen hond

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaoj pronoosies - slechte bedoelingen

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kaoje Jan = J. de Beer

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kaoj Anna = Anna Houben-Janssens

- WBD - (III.1.2:190) 'in kwaaien doen' = ziekelijk

2. bijwoord

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - ze wier kaod

- "Hij is kaod", zee den postbooi. "Veur mijn part", zee den winkelier. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938)

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945 - ...mar ik maok me mar kaot, en ’t helpt me niks.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 04 17 - ’k Hèsse nog nòòt zò kaod gezien / As de liste drie daogen

- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Assie zô kaod waar, maokte wij wel dè we öt de buurt blééve.

- Lodewijk van den Bredevoort ( pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - Godverdomme, wè waar ik kaod…

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KWAAD - ku:t, zelfstandig naamwoord. o.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAAD zelfstandig naamwoord. o. en bvw. - kwaad. Gij doet daar kaad mee.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kaod bw, bijvoeglijk naamwoord - kwaad, slecht, boos

- WBD - III.4.4:43 'kwaad weer' = slecht weer

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

3. Zelfstandig naamwoord, onzijdig

het kwaad, ziekte

- Cees Robben - Na is ie ’t kaoi wir deur... (19870320)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zó gaa as ge kaod genóg gedaon hèd, lot O.L.H. oe trouwe (Daamen - Handschrift
1916: ) - Na het huwelijk krijgt men minder kans voor 't vrije leven

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - hij ist kaoj deur - hij heeft het ergste gehad

...en liet Adam ôk enne keer bèète. Dè hasse dus nie moeten doen. Naa waar Adam effe schuldig en han ze saomen kaod gedaon. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWAAD (uitgespr. als 'kaot' in onverbogen vorm, en 'kaoj' in verb. vorm) (...) Zelfst. geb.: 'ne kaoje - een slechterik, geducht tegenstander: dan hebbe ze on men 'ne kaoje.

- WBD - III.3.1:369 'kwade (kaaie)' = galgenaas

- WBD - (III.1.4:116) 'kwatong' = vrouw die graag kwaadspreekt; 227 'kwaad' = boos

4. Zelfstandig naamwoord, mannelijk, vrouwelijk

de kwade, de slechte

kwade, slechte persoon, onaangenaam mens

in het meervoud kaoj of kaoje

- Cees Robben - Bij de goeie... Bij de kaoie... (19580426)

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ieder et zèène èn de kaoj ervan dêele.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: ge hèt kaoj èn verrèkte kaoj; - die meej krullekes in dere nèk, dè zèn verrèkte kaoj ('65)

- Informant Ad Vinken; en kaoj - een ongemakkelijke, eigengereide, onwillige vrouw 

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 10 30 - Ons taante Sien hee ginne man / En daorvan heese spèt / Want daordur kan ze durre gal / Nòòt is aon iemand kwèt. // Ze is echt, wègge noemt, ’n kaoi.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 11 20 - "Twee sòòrten vrouwen zèn ‘r mar” / Vertelt ie hèèl op staoi / "De èèn sòòrt dè zèn laastige / De ander dè zèn kaoi."

- In de grond ist ginne koije... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Interview Jolen - 1978 - “Ik hèb er wèlles gewist, ik kwaam er nòg wèlles…jao, Frits was ginne kaoje” (transcriptie Hans Hessels, 2013) ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

Kaojen hoek

toponiem

Foto: Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg

 

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - Kwade Hoek - buurtschap in het noordelijk stadsdeel (tussen Groeseind en Rauwbraken)

- Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Paarde wiere der hier mar hil wèèneg geslacht. Dè was Jan van den Berg èn die wont in…jè…waor wont die naa zo gaaw ok wir….in de Kaojen Hoek, daor wondenie.” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

Klik hier voor audiofragment

 

kaojeghèd/ kaojeghei

zelfstandig naamwoord

kwaadheid, boosheid

- Henriëtte Vunderink, Kaawe jatte, uit: Tis de moejte wèrd; 2011 - Tot dèsse ineens van kaojeghèd zeej:/ "Ik lig vur piet snòt hier, Gòddoome!"

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 06 13 - Mar naauw heb ik van kaojighei / 'n Dòòs mee snoep gevat.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kottighèd' - kwaadheid

 

kaojer

bijvoeglijk naamwoord, vergrotende trap van 'kaod'

kwader = slechter

- Cees Robben - ’t Kos kaoier... (1860829)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kwader, bozer, slechter

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

kaojjonge, kwòjonge

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kwajongen, vlegel, ondeugd

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - meervoud 'kaojjong, kwòjong;' verkleinwoord 'kaojjunske, kwòjungske'

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

kaojke, kaoikes, kaojkes, kaoje,

zelfstandig naamwoord, komt meestal in de verkleinvorm voor; kaantjes, stukjes uitgebraden reuzel

 

Cees Robben - detail uit Prent van de week van 12 februari 1965, waarschijnlijk vastenavond

 

de enkelvoudige vorm 'kaoj' komt ook voor, het meervoud is dan 'kaoje'

de korte vorm 'kòjkes' is gangbaar naast 'kaojkes'

- WNT - KAAN, wsch. oorspronkelijk meervoudsvorm. A) Vliezig overblijfsel van een stuk(je) uitgebraden vet.

— De n in 'kaantjes' is ontstaan uit het meervoud 'kaaien'.

 

Cees Robben - detail uit Prent van de week van 4 oktober 1985

 

kaoikes

- A.J.A.C. van Delft - "In het veurjaor koopen wu een vèrreken, een knap vèrreke of een trappistevèrreke, en als ie het goed gedaon hee, dan gaot ie mee Korsmis op de leer en komt de buurt stuiten en 's avonds op de kaoikes."(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Cees Robben - Pietje.. lustte iets van ’t kuuske../ Platte ribben.. zult of spek.../ Kaoikes.. balkenbrei [sic] of klöfkes.../ Kienebak soms uit de nek... (19550205)

- Cees Robben - [Hij] hee gin kaoikes in z’n köpke. Nee mar herses.. (19540522

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 10 11 - Gin goei boter mir op oew bròòd / Allèèn mar kneut, of kaoikes.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 09 10 - Kaoikes, zuut en schève kès.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 05 10 - Moederdag /  / Vur 't stoppe van m'n sokke / 't Snije van de peperkoek / Vur 't schelle van de èrpels / 't Waasse van m'n onderbroek. / Vur 't braoie van de kaoikes...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 10 09 - Mar rap wè waoter bij de soep / En bij de zult wè kaoikes, / Die waare wel nie himmol vors / Mar ge zaagt nog gin maoikes

- Ad van den Boom, Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, circa 2005 - Soms wier ur brood gegete/ Mee zelfgemokte zult of kaojkes…

- Piet van Beers – ‘Kaoikes’: Kaoikes van ennen aawe zog./ 't Knarste èn kròkte tusse m’ n taande... (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Piet van Beers – ‘Kaoikes’: Wild oe èège ene gang bespaore/ nor taandarts of "smoelesmid"?/ Kopt gin kaoikes öt de reklaome./ Want... dè kost' n nuu gebit. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Van den Bredevoort - Soms waar un vèèrke pas geslacht, waar der zult en bloedworst en kaoikes zat…

kaoje

- Daamen - Handschrift 1916: 'koaie - kaanen'

- Cees Robben - Bruine bôône meej wè kaoije... (19611221)

- Piet van Beers – ‘De stinpöst’: Vier ons vèrse worst èn peeje../ doet er mar wè jèùne bij./ 'n Bèkske zult 'n half pond kaoje/ èn tweej schèève balkenbrei. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

kaojkes

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden - kaojkes in de kòp hèbbe (JM'50) - weinig verstand hebben

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Miet, gao mar gauw daor bij Bert Hòns (Haans), gao mar gaa vur en dubbeltje bintjes haole, dan hèbbe we mèèrege soep èn kaojkes, zôo… (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - gin kaojkes eete vurdèt vèèrken op de leer hangt

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kaojkes in zene kòp hèbbe - dom zijn

- Tony Ansems; Kan’k un aai hebbe op mijnen botterham; van de cd Gatvermiedenhoet, 2010 - Luste kaojkes, of botterhammeworst...

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kaaikes' zelfstandig naamwoord , mv. - kaantjes

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAAIKES (kaojkes), mv. - kaantjes, stukjes uitgebraden reuzel; van mnl. 'cade' randje.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk (gewoonlijk in het mv.) kooi, kaai, kaan - uitgesmolten stukje vet of spek.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KAAIJEN noemt men hier de vezels van geroost, gebraden of gesmolten vet.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAAI zelfstandig naamwoord v. - hard uitgebakken of afgesmolten stukje verkenslies of rundvet, in de wdbb. 'kaan', mnl. cade, kade.

►Zie Dossier Kaojkes

 

kaok

zelfstandig naamwoord.

kaak

het verkleinwoord is kòkske

- 2020 - Als je niet veel honger hebt: - ge moet goed eete, dòr gòn oew kaoke van ötstaon! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

- WBD - III.1.1:79 'kaak', 'kaakbeen' = kaakbeenrand

- WBD - III.1.1:80 'kaken' = kaakgestel; ook: 'kakement' of 'bakkes'

- WBD - III.1.1:81 'kaak' = wang

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - 'kaok' komt in T niet voor in de betekenis 'wang'; daarvoor dient 'wang' (blz. 184)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAAK, znw.v. - wang, Frans joue

►Kaokemènt

 

kaokel

zelfstandig naamwoord

kakel, kletskous

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kletskous

 

kaokele

werkwoord, zwak

kaokele - kaokelde - gekaokeld (geen vocaalkrimping)

kakelen (als een kip)

- Cees Robben - [Van de menukaart in een restaurant:] Irst kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee ’n tietaai toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)

- Kaokele as un kiep, de wel dè. Mar aaijer legge, ho mar! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- WBD - (Hasselt) geluid voortbrengen (van een kip)

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): zonder ophouden babbelen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - hij kaokelt wèl, mar leej gin aajer

- WBD - III.2.2:69 'kakelnestje' = jongste kind

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAKELEN (Kaokele) onov.ww - is behalve voor het geluid van een kip en 'door elkaar praten' het gewone woord voor: hakkelen, stotteren.

- WNT - KAKELEN - B) van menschen: a) luid en druk praten; klappen; ijdelen of laffen praat uitslaan.

 

kaokelgat

scheldwoord

kakelgat

- Cees Robben - Ruurt oe tungske op ’n aander/ Uitgeslaope kaokelgat (19600116) [door een pastoor gezegd tegen een gezinsverzorgster met moderne opvattingen]

 

kaokelnist

zelfstandig naamwoord

kakelnest

- Pierre van Beek - Het jongste kind zou voor 't eerst naar de leerschool gaan en de vader zei: "Onze kakelnest zal dit jaar ook uitvliegen. We zullen afwachten en hem zo nodig bij 't starten 'n handje helpen." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)

 

kaokemènt

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.1.1:80 'kakement' = kaakgestel; ook: 'kaken' of 'bakkes'

 

kaol, kòlder, kòlst

bijvoeglijk naamwoord .

kaal, quasi-welgesteld

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Hoe kòlder/ grótter hónd, hoe meer vlôoje.

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'deh kaol en kaoi Parijs'

- Cees Robben: zene gladden kaolen bòl;

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ene kaole tèbbes - een kaal hoofd

- Tèùs han ze ginne naogel gehad om der kont te krabbe. Kaole kak waar et en daor waar alles meej gezeej. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- WBD - III.4.1:26 'kaal jong' (= kaol jong) - jong en kaal vogeltje

ook 'kale neet' of 'nestjong'

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): Bonnie de kaole = frater Bonifatius.

- WBD - III.3.1:302 'kak, hoge kak, kale kak' = bekakte praat

- WBD - III.1.1:51 'kaal' = kaal (hoofd): kaole kòp, kaole knikker 

- WBD - III.1.3:17 'kaal' = versleten; ook: 'afgedragen'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord – kaal

Dè kos nie

Ze rikte saome jaorelang,

dè din ze ammol gèère,

èn zaat er in de pot genòg

dan ginge ze ònt tèère.

 

Naa zon ze nòr de Schouwburg gaon

Trees kocht en zwart-grèès kleeke

omdé die kleure zôo op de haor

van durre meens geleeke.

 

Sjaan zòcht en aorig truike èùt

hêel sjiek, meej kòrte mouwe

vuurrood, want Jaonus heure man

is zôogezeej enen blauwe.

 

Toen zeej Merie: „Ik blèèf mar tèùs,

aanders krèède schandaole,

kzôo gèère meedoen, mar ge wit:

"De mènne is ene kaole."

LECHIM

kaoljakker, kòljakker

1 zelfstandig naamwoord

onbemiddelde man die dit poogt te verbergen door heer te spelen

- WNT; kaaljager (kaoljaoger), aanmatigende arme duivel (Molema)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAALJAKKER (koljakker) mannelijk kale neet, opschepper.

2 fantasienaam voor een vogel die Tilburgs ‘spreekt’

 

De vogel en de naam werden bedacht door beeldend kunstenaar Johan Breuker ter illustratie van Veugeltjes (Jos Swiers, de Althaea Pers, Den Haag 2021)waarin een voorstel is opgenomen om een overzicht samen te stellen van zangen en roepen van (bestaande) vogels, beschreven in het Tilburgs dialect.

 

Kaom

toponiem

Chaam

 

kaomer, kaomerke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

kamer

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - As plöddeke-vèùl de kaomer doe, dan stinken alle huukskes.

- WBD - goej kaomer - salon (de mooie doch zelden gebruikte zitkamer in een boerenhuis); ook 'vurkaomer' genoemd

- WBD - opkaomer - opkamer (boven de kelder, via klein trapje toegankelijk)

- WBD - booterkaomer - melkhuis (deel van het boerenhuis waar men de melk verwerkt en bewaart) 

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kaomerke - wc

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'goejkaomer' zelfstandig naamwoord - pronkkamer

 

kaones

zelfstandig naamwoord

kanes, kanis

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "koanus - hij hee z'nen koanus goed gevuld (maag)"

- WNT - KANIS (II) Een "bargoensche" term, een straatwoord voor hoofd; 'kop', 'test'

- Cees Robben - Vleje-week-vrom waren oew pèère buikzuut.. oew appelesiene mörf.. oewe knolraop vôôs... en oew èèrepel glaozig... steeket zelf mar in oewe kaones... (19680209)
 

Kaper, schilder onbekend

 

kaoper

zelfstandig naamwoord

kaper

- WBD - III.3:204: 'kaper' = meisjesmuts met afhangende strook; ook; kapmuts

 

kaordebòl

zelfstandig naamwoord

kaardebol

- WBD - kaordebòlle (II:1057) - kaardebollen

 

kaordemaoker

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - weefkaartmaker

 

kaordewals

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - (textiel)wals waar de kaardebollen op bevestigd worden voor het kaarden van de wolvezels

 

Kaartspelers - Lucas van Leijden

 

kaort, kòrtje; meervoud: kaorte, kaorde

zelfstandig naamwoord

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - plur.: kaorde/ kaorte

1. speelkaart

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - kaort - kaorde/kaorte

- Pierre van Beek - Men zegt ook "kaarten als klompen" te hebben. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - leege kaorte zèn mistal kaoj kaorte - kaarten zónder prentjes

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'leege kaorde' speelkaarten zonder plaatjes

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - leege kaorde, kaoj kaorde - slechte speelkaarten

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAART zelfstandig naamwoord v., Frans: carte - wordt in den zin van speelkaart veel zonder meervoudsuitgang gebezigd. Schoon, slechte kaart hebben.

2. andere samenstellingen

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'kaort' - kaart (brief-, speel-)

- WBD - kaort (II:1067) - kaart, patroonkaart met weefpatroon

- WBD - III.3.1:440 'kaart' = ansichtkaart; ook 'prentkaart'

 

 

Schilderij van Jan Miense Molenaer (detail) - 17e eeuw - Kaartspelers bij kaarslicht

 

kaorte

werkwoord, zwak

kaarten, kaartspelen

- Dialectenquête 1887 Willems - kaorte

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - gaode gij vandaog nie kaorte?

- WBD - (III.3.2:164) kaorte, ►kaortspeule, meej de kaort(e) speule = kaarten

 

kaortewals

zelfstandig naamwoord

kaartenwals

- WBD - kaortewals (of: kaordewals) (II:1061) - kaartenwals

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kaordewals' (textiel) - wals waar de kaardebollen op bevestigd worden voor het kaarden van de wolvezels

 

Detail uit een schilderij van Willem Cornelis Duysters

 

kaortspeule

werkwoord, zwak

kaartspelen

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - kaortspeulen is gin schaophuuje...

- 's aovends kaortspeulen... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)

- As der kaort gespuld wier, vroege ze wel of ik meedeej. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Interview met de heer De Kok (1978) – Dè was de St. Josefkring, die was daor. Dè was… de St Jozefkring. Dè was, daor konde, konde kaortspeule èn zowiets ammel, hè.

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

- WBD - (III.3.2:164) kaortspeule, kaorte, meej de kaort(e) speule = kaarten

 

kaot

zelfstandig naamwoord, onzijdig

kwaad

- Cees Robben - Wie heej nog niemand kaot gedaon... (19570615)

 

kaoter

zelfstandig naamwoord

kater

- Pierre van Beek - "Hij hee unne kaoter gestrikt" wil zeggen dat hij een rijk meisje trouwde. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- Cees Robben - Unne kaoter gestrikt op de klinkert (19561215) – De betekenis van ‘klinkert’ is hier niet duidelijk; Robben bedoelt: een goede partij, een rijke echtgenoot voor meisje van eenvoudige komaf.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: derbij zèèn as ene gelubde kaoter (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - steeds haantje de voorste

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: ene kaoter strikke ('87) voordeel behalen (ook bij kaartspel)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: hij had ene kaoter gestrikt óp de Klinkert ('58) - een rijk huwelijk gesloten (klinkert = klinkerweg)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kaoter zen kónt gelékt hèbbe ('50) nadorst hebben, daags na overmatig alcoholgebruik

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: dènke ene vètte kaoter te strikke, èn et waar en maoger poeske (Daamen - Handschrift
1916: )

 

kapbèltje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van kapbèèl

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - = kapmis - hakbijl, kapmes

 

kapmis

zelfstandig naamwoord

kapmes, hakbijl

- WBD - III.2.1:249 'kapmes' = hakmesje, ook 'hakmes', 'slichtmes'

kapmis, leepel òf schèèr

naam van een kinderspel (geen nadere gegevens bekend)

- Audioregistratie 1978 - Ik weet nie òf gullie dè nòg wit dè wij vruuger op school din “kapmis, leepel òf schèèr?” Dan ging er zonne jonge, ging krom staon, dan zaat er êene op zene rug èn die op zene rug zaat die di dan zôo: “Kapmis, leepel òf schèèr?” èn assie dè raojde dan, hè, dan moes den aandere krom gòn staon! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

kapoerewiets

bijvoeglijk naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - stuk, kapot, dood

- WTT 2012 - de etymologie is nog niet bekend

- WTT 2019 - een uitbreiding van het jiddische 'kapore' via het bargoense 'kapoeres'. 'Kapore' verwijst naar het ritueel 'kapores sjlogn' (voorafgaand aan Jom Kipoer), waarbij een haan geslacht wordt en aan een arme wordt gegeven. (Bron: Heikens, Henk, e.a.: Hebreeuwsche en Jiddische woorden in het Nederlands, SDU, Den Haag 2002) In het bargoens is dit doden overgenomen als toestand.

Van kapores gaan

- Anoniem - Ons varken is gestorven/ En 't beest heeft zoo geschreid, faldera,/ Al om die narigheid. // Waar ging het van kapores?/ 't Was vetziek, beste man, faldera./ Daar sterven ze alle van. Uit: De Engelbewaarder, jrg. 25, Tilburg 1908, p. 290.

 

 

kappe

werkwoord, zwak

kappen

- WBD - (van een paard) met de voorbenen een trap geven

 

kappelaon

zelfstandig naamwoord

kapelaan

- Cees Robben - Den kapelaon, hij boert mar vort... (19550129)

 

kappèlmister

zelfstandig naamwoord

kapelmeester

- Willem van Mook; voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - Jan Melis is kapelmister en zal oew laoten genieten van fijne muziek…;

 

kapper, kapperke

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.4.4:297 'kapper', 'kappertje' = twee deciliter

- WBD - III.2.1:181 'kapper' = drinkglas met een voet; borrelglaasjes, kleine bierglazen

- Lowie van Dorrus Misters; Nu zouden wij het hebben over de biertapperij. Ja, en zoals reeds gezegd, werd vroeger het bier in de kelder uit de houten kraan getapt. Er waren echter ook herbergen waar het per literskruik op tafel gebracht werd. Zo herinneren wij ons nog het café van de Wed. van Broekhoven, juist in de bocht rechts, ongeveer aan de Groenewoudstraat. Men bestelde daar een kruik bier en de kasteleines bracht die met evenveel glaasjes als het gezelschap personen telde. Die glaasjes waren natuurlijk niet groot. Men noemde ze kapperkes. Was de kruik leeg, dan bestelde men een nieuwe. De prijs was één dubbeltje. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 10 ‘Het tappen van het bier’; Nieuwe Tilburgsche Courant 29-08-1951)

- WNT -  zelfstandig naamwoord mannelijk; dikwijls in den vorm van het verkl. Alleen in Z.-Ndl.


 

kappesien

zelfstandig naamwoord

1. capucijn (monnik)

lid van de kloosterorde Ordo Fratrum Minorum Capucinorum (franciscanen); afkorting: OFM Cap.

In Tilburg gevestigd in een klooster op Korvel.

 

 

- De Kappesiene kèrk witte te staon dènk, hè? [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- WTT - ook: kappesiener; meervoud: kappesiene, zowel voor de kloosterlingen als de orde.

- WTT - in de volksmond 'blôotevoetepaoters' genoemd wegens hun blote voeten in sandalen.

 

 

- hun bruine pij zorgde voor naamsoverdracht op een bepaald soort kever, een soort van erwt, en diverse kruid- en plantnamen - zie verderop.

- de kerk van de kapucijnen op Korvel speelde in het geloofsleven van veel Tilburgers een belangrijke rol door 1) de mogelijkheid om in die kerk te ►pesjonkele; 2) het feit dat kapucijnen als biechtvaders meer begrip hadden voor wereldse zaken dan de gemiddelde parochiegeestelijke; 3) de 'dovenbiechtstoel' waarover zij beschikten om slechthorenden de gelegenheid te geven hun zonden te biechten zonder dat de hele kerk daarvan getuige kon zijn;

 

Cees Robben - Prent van de week - 19661209

 

4) hun voedselverstrekking aan zwervers: ►zie schabberdebonk

 

Cees Robben - detail -Prent van de week 19570921

 

- Cees Robben - Voor pater De Wit, kappesien. Titel van de prent van 19650326 in verband met een inzamelingsactie voor missionaris De Wit ofm. cap.

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - ’t was ’n geboren capecien, hij hee de kleere thuis gehad, mar ze paaste nie (17-10-1972) [D.i.: hij heeft zijn roeping gemist]

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - de deugd int midde, zi den duuvel, èn hij ging tusse twee kappesiene

- Misschien vendt ze’t wel un goeie daod, dèk ene priester, ene paoter terwille ben gewist en wel ene blôote voetenpaoter, ene paoter die in Tilburg zenne kost bij mekaare moes schooie. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Die Kappesiene, dè waar iets hêel aparts. In hullie kèèrek koste pesjonkele, èn onze paa ging daor biechte, want daor kreede nie zo gaaw et schöfke. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

2. soort meikever

 

kappesien - Melolontha hippocastani

 

- WBD - III 4,2:164 lemma Kleine bruine meikever - Voor kleinere, glimmend bruine meikevers zijn er ook specifieke benamingen in gebruik. kapucien – Tilburg, Goirle, Hilvarenbeek; bakker – Tilburg

- Piet Brock, uit Vuurstintjes ketsen (1996) – Mölders/ Ge he't z'in soorten:/ 'nen bèkker of kappesien,/ 'n mènneke of 'n wèfke,/ dè kunde hil goed zien.

 

Meer over meikevers in het - WTT - ...

► bèkker ► bèkkerke ► hègmölder ► kappesientje ► konningske

► meikever-document ► mènneke 9 ► mölder 2 ► tèlle

 

3. peulvrucht

Pisum sativum subspecies sativum - grauwe erwt; kapucijner; velderwt; voererwt

'sativum' betekent dat het gekweekte soorten betreft

ook: kapucijner, schokker, 'brèùne bôon', 'kapesientje'

De volksnamen hebben betrekking op diverse soorten; telers onderscheiden strikt: ronde groene erwten, gele erwten, schokkers, kapucijners, rozijn- of grauwe erwten.

- Cees Robben - Bruine bôône meej wè kaoije... / Kapecyners... maoger spek (19611221)

- WBD - III.2.3:82 'kapucijntje' = kapucijner; ook 'schokker', 'grauwe erwt'

4. bloem

Tropaeolum majus - Oostindische kers

 

 

 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - CAPUCIEN zelfstandig naamwoord mannelijk - KAPUSIEN - kapucijn; ook bep. hofbloem 

- Joseph Samyn, Kruidwoordenboek (1888): TROPAEOLUM MAJUS L. Capucijn; Kapucijntjes, Paterskap; Stanse, Stonse; Tabakpijpen. — Capucine.

- Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten; H. Heukels, 1907 - Het betreft de oostindische kers. Heukels geeft geen benamingen uit Brabant, maar voor Vlaanderen: Capeciene(n), Capecintjes, Capuciene, Capuciene(n)mutsen, Capucintjes, Capucijn, Kappers, Kapuciene(n), Kapucijntjes.

- Har Brok, Van vergeet-me-nietje tot gebroken hartje, 1993: ...volksnamen die allemaal op de vorm van de bloemen slaan:
capucijnenmuts, capucijntje (...) paterklimop, paterskapje, paterskopje...

- Har Brok, Stinkend-juffertje en duivelskruid - Volksnamen van planten (2006): Vooral in het zuiden deed de vorm van de bloem met slip denken aan de muts of capuchon (kap of tip) aan de pij van de paters kapucijnen. Zo komt men dan tot capucijnenmuts en capucijn(tje) en wat algemener tot paterklimop, paterskapje, pastoorkapje, muntenkapje ('monnikenkapje') en zelfs kwezeltip.


Emanuel Phillips Fox, Nasturtiums (1912)

 

kappesientje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kappesien 2 hierboven, de meikever

- WBD - III 4,2:162 lemma Meikever met witachtige rug - Dit lemma bevat de specifieke benamingen voor een meikever die met meel bestoven lijkt te zijn:
- mulder – Tilburg
- mulderke – Tilburg
- molenaar – Tilburg
- bakker – frequent in Tilburg
- bakkerke – Tilburg
- kapucientje – Tilburg, Goirle
- manneke – frequent in Tilburg
wijfje, wijfke – frequent in Tilburg

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 26, 23-1-1965 – Onder die "mölders" (meikevers) kwamen ook "molenaars" voor. Dat waren in de jongenswereld meikevers met een witachtige kleur over de dekvleugels (alsof ze met meel bestoven waren). Daarnaast bestonden er "kappecientjes" (capucijnen). Deze waren diep, mooi bruin van kleur en zagen er met hun "baard" en glad kopje... - en met een beetje fantasie! - ook inderdaad als een capucijn uit.

 

Meer over meikevers in het - WTT - ...

► bèkker ► bèkkerke ► hègmölder ► kappesien 2 ► konningske

► meikever-document ► mènneke 9 ► mölder 2 ► tèlle

 

kappetaol

zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord .

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kapitaal

 

kapsie, kapsies

zelfstandig naamwoord, meestal meervoudig 'kapsies' in een uitdrukking met een infinitief zoals 'maken, hebben, zoeken'; eigenlijk algemeen Nederlands

- uit 'captie' van Latijn 'captio' (zie - WNT - hieronder)

- Van Dale - in de uitdrukking 'kapsie(s) maken of hebben' - bezwaren maken, zich met iets niet eens verklaren, ofwel: tegenstribbelen, onwillig zijn

- P.H. Schröder (1980), Van Aalmoes tot Zwijntjesjager - kapsies - Het Latijnse werkwoord capere betekent: pakken, grijpen en het daarvan afgeleide captio is dus: de greep, de strik, de streek, het bedrog, de drogreden. Het Franse woord captieux beduidt dan ook: bedriegelijk. Wie kapsies maakt, zoekt dus drogredenen, uitvluchten; hij stribbelt tegen, oppert allerlei bezwaren.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: aaltij èn ooveral kapsies zuuke (Daamen - Handschrift 1916: ) - overal aanleiding tot ruzie zoeken.

- WNT - KAPSIE, CAPTIE - zelfstandig naamwoord (v.) Modern lemma: captie - zelfstandig naamwoord vrouwelijk Ontleend aan lat. captio, drogreden. Alleen in de uitdrukking captie(s) maken, bezwaar maken, tegenstribbelen, chicaneeren, kunsten hebben enz. - Als hij vertrekt (uit een hotel), maakt hij eeuwig kaptie op de rekening, LOOSJES, Bronkh. 6, 295 [1807]. - Al maakt hy nu nog zooveel capties, hij zal wel moeten eindigen met toe te geven. Neen jongen, je krijgt het niet, en als je nu nog meer captie maakt, moet je maar naar bed.

- WTT -  2012 - vergelijk kapsoones - WNT - lemma kapsoones: (v. kapsie): drukte

- F.A. Stoett (1923-1925), Nederlandsche Spreekwoorden, Spreekwijzen, Uitdrukkingen en Gezegden - 1087. Captie maken,
d.w.z. zich verzetten, bezwaar maken, tegenstribbelen, uitvluchten zoeken. Het volk zegt veelal kapsies maken. Eigenlijk verstaat men onder captie eene verstrikking, tegenstribbeling, chicane (lat. captio, drogreden; vgl. Frans captieux). Eerst in de 19de eeuw aangetroffen.
 

kapstòk

zelfstandig naamwoord

kapstok

- WBD - mager paard, ook 'vrak' genoemd

 

karakoko

zelfstandig naamwoord

karaoke

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Daor waar 'n optreje van John Ray, de beroemde karakokozangert.

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Zôo is er venaovend bevobbeld karakoko bij kaffee et Bôomstrunkske.

 

karakòl

zelfstandig naamwoord

eetbare slak

uit Frans: caracole, en mogelijk daar uit het Spaans caracol

de benaming is volgens - WBD - (zie onder) in Tilburg minder gebruikt dan 'huisjesslak' / 'höskesslak'/

- WBD - III.4.2:206 'karakol' - huisjesslak (Helicidae), ook genoemd 'slak'

- WBD - III 4.2:206 Huisjesslak - Algemene benaming voor de slakkensoorten (Helicidae) die kalkachtige spiraalvormige huisjes op hun rug meedragen, waarin ze zich kunnen terugtrekken. De meest bekende is de gewone huisjesslak (Cepaea nemoralis), waarvan het huisje 25 mm breed wordt en geel-bruin gestreept is; hij leeft in bossen, tuinen en bij huizen. De grootste is de wijngaardslak (Helix pomatia), die gegeten wordt, donkerbruin is en tot 4 cm groot kan worden.
 

karbenaade

zelfstandig naamwoord

karbonade

- WBD - III.2.3:62 'kabernade' = karbonade

► zie kèrmenaaj

 

karbied, kerbied

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - carbid

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - den dieje moes karbied lusse, dan kós ie omhôog

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kerbiet'

 

karneuk

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.4.4:300 'karneuk' - 250 liter, ook 'vaatje' of 'okshoofd'

Wikipedia: Een okshoofd (ouderwets oxhoofd) is een inhoudsmaat in de vorm van een groot vat, dat vroeger voor wijn gebruikt werd. De maat wordt echter ook gebruikt voor azijn, bier, tabak en suiker. Een okshoofd bevatte zes ankers. De naam Okshoofd wordt nog steeds voor bedrijven geassocieerd met drank, of drankenhandel, gebruikt.

 

karneval

zelfstandig naamwoord

carnaval

- WBD - III.3.2:277 - karneval = vastenavond

 

kasje

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm van kaast

kastje

- Cees Robben: sóms dan daanst ie van et kasje;

- WBD - III.1.3:262 - 'kastje- = medaillon; ook: 'hartje'

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - kasje verkleinde vorm van 'kaast' (met vocaalkrimping)

 

kasjenee

zelfstandig naamwoord

doek van dunne stof, als sjaal om de hals geknoopt = Franse 'cache-nez'

- WBD - III.1.3:146 'cache-nez' = das, sjaal

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): óns aaw pètjes meej ónze kasjenee

- Op d'aandere daogen kon ik m'n kasjeneej wel om m'ne nek en m'n haanden in m'n broekzakken velen en ik was jandories blij as ik bij de stee van Sjef Koolen kwaam ... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 7; 30-11-1929)

- Pierre van Beek; Een "kazjeneej" is een halsdoek; (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- Jan Naaijkens; Dè's Biks (1992) - 'kazineej' zelfstandig naamwoord - soort halsdoek

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoordn. 'kaziné' - cache-nez, halsdoek

 

kasjeweel

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - opzienbarend, casueel

- WNT - CASUEEL - A) toevallig, eigenaardig, merkwaardig (bijvoeglijk naamwoord )

 

kasjewèèle, kassiewèèle

bijvoeglijk naamwoord .

uit Hebreeuws 'breng ons terug'; Bargoens 'asjeweine'= weg, dood, kapot. Nederlandse varianten: gasjewijne, kasjewijne, kassiewijle, kassiewijne, sjewijne (zie Van Dale)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - dood, stuk, niet meer aanwezig

 

kasjezis, kassiezis

zelfstandig naamwoord, bijwoord = kassie-zes (Bargoens), naar het dobbelspel 'kassie-zes', wellicht onder invloed van kassie-wijle en de zes zijden van een doodskist

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - dood

 

Cees Robben

 

kaskenaade, kaskenaoj, kèskenaoj

zelfstandig naamwoord

blufferige drukte, opschepperij; noten op z'n zang, pretenties, praatjes

- WTT 2012 - Van Frans: 'gasconnade', grootspraak, opsnijderij, snoeverij (als van Gasconjers, bewoners van de Gascogne). De toeschrijving is waarschijnlijk zeer willekeurig. Pierre Germa schrijft in 'Du nom propre au nom commun, dictionnaire' over 'gasconnade': Synonyme de fanfaronnade, de vantardise, de hâblerie, comme en seraient coutumiers les Gascons, selon une croyance répandue dont
on peut discuter le bien-fondé.' De toeschrijving is mogelijk het gevolg van het feit dat de Gasconjers tijdens de Franse Revolutie het hoogste aantal soldaten geleverd hebben. Rey (Dictionnaire historique de la langue française), dateert de toeschrijving in de 17de eeuw: 'Le mot s'est employé au figuré de façon péjorative (1622) pour parler d'une personne qui a les traits que l'on attribuait (...) aux Gascons, supposés vantards et malins.'

- Schuermans (Algemeen Vlaams Idioticon; 1865-1870): KASKENADEN, mv., verwaande manieren, gekke streken. Een kaskenademaker, iemand die verwaande manieren heeft, die gekke streken uitzet (Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - Limb.). Van 't Frans gasconnade, snorkerij, zwelserij (in Brabant snakerij).

- Informant Toine Raaijmakers; Ge moet nie zóveul kaskenaoj hèbbe, gij.

- N. Daamen; Handschrift 1916: "kaskenoade - ze hee wè kaskenoade (opsnijderij)"

- Kees en Bart; Tilburgsche Post, 1922-193? - 'kaskenaode'

- "Ze mos niks hebben van swiet en kaskenaode mèr vur de kleeraozie kwaam ze op. We moesten er pront opstaon." (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)

- Cees Robben - Wè d’ ons moeder toch moes spaoren/ vur de swiet... de kaskenade... (19560512) [De prent behandelt het feest van de Eerste Communie en de kosten daarvan, die ook voor ‘het oog van het kerkvolk’ gemaakt werden.]
- Cees Robben - Wè heej ze toch veul kaskenaade... (19561215)
- Cees Robben - Gij meej oe kaskenaade.. (19661021)

- Pierre van Beek; "kaskenaode" is opschepperij. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 09 23 - Ons taante Trui dè is ’n aauw / Mee hèèl veul kaskenaoi

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,  57 11 22 - Ons moeder ha gin kaskenaoi...

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'kèskenaode' - verbeelding

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kèskenaoj zelfstandig naamwoord - opschepperij

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KASKENADE (kèskenaot) v. gasconade, opschepperij.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kaskəno.də zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kaskenade' resp. 'kasgenaai' d.i. gasconnade, opschepperij, pralerij, aanstellerige drukte.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KASGENADEN, KASKENADEN zelfstandig naamwoord v.mrv.  - drukte, lawaai, beslag; van Frans: gasconnade

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kasgenaade, kaskenades (mv.) - koude drukte, zwetserij

- WBD - III.1.4:171 'gasconnade-tjes veil hebben' = zich heel wat inbeelden

- WBD - III.1.4:174 'gasconnade' = pralerij

- WBD - III.1.4:389 'gasconnade maken' = koude drukte maken

 

kasse

werkwoord, zwak

het spel 'klap-kas-afzak' bedrijven, c.q. iemand de in dat spel voorkomende trap geven

- Cees Robben - Oversprong.. hiet dè vandaog... (...) ’t aauw “drie appelepap” (...) mar zô as wij kossen kassen... (19570427)
► drie appelepap
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - met hak aansporen

 

Stilleven - Flegel - 19de eeuw

 

kastannie

zelfstandig naamwoord

kastanje

- Daor hedde nog hille woude van tamme kastannieboomen, haozelnote en zukke getuig. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - der laage ne maacht kastannies

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kestannie'

- WBD - kastannie - paardekastanje, kastanje (Aesculus hippocastanum)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kestannie' zelfstandig naamwoord - kastanje

► zie kerstannie

 

kastêel

zelfstandig naamwoord

kasteel

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - kastêel – kastiltje

 

kaster

zelfstandig naamwoord

- WBD - II.4. – J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt bij "kastor": Langharig weefsel uit Spaansche wol. Imitatie pelswerk. Geweven in kruiskeperbinding. - Van Dale zegt bij „kastoor": „Beverhaar en het daarvan gemaakte vilt".

- WNT - lemma Kastoren – 1921 - bijvoeglijk naamwoord Van Kastoor, in de bet. 2). Van kastoor; uit bevervilt gemaakt. Fijnkastoren, witkastoren, van fijn, van wit kastoor.

- WNT - lemma Kastoor – 1921 - zelfstandig naamwoord mannelijk en (als stofnaam) onzijdig; Ontleend aan fra. castor, bever; beverhaar.

1. Als diernaam (manl.), slechts een enkele maal. Bever. — Kastoors haar (of als koppel. kastoorshaar): beverhaar. Castoers hayr om hoeyen te maken, Placc. v. Brab. 1, 414 a [1597].

2. Stofnaam, onz.; voorheen manl. Beverhaar en het daarvan gemaakte bevervilt waarvan men hoeden maakt. Half (voorheen halve) kastoor: met haren of wol van andere dieren gemengd. (Vergelijk halve kastoor, straks onder 3) en geheele —, halve enz. kastoorhoed op dit laatste woord).

3. Voorwerpsnaam, mannelijk. Een van bevervilt of van wat daarvoor door moet gaan gemaakte hoed.

 

kat

zelfstandig naamwoord

kat, poes

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - de kat moet van de stoel - wordt gezegd als er iemand voor de eerste keer met een loonzakje thuiskomt (ook worden dan bijvoorbeeld de pantoffels klaargezet)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: As ónze kat en koei was, dan kónde gij ze mèlke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - reactie op herhaalde bezwaren (..ja, maar als . ..)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: agge de kat nòr Èngelaand stuurt, dan maawt ze as ze terugkómt (Daamen - Handschrift 1916: ) Als je een domoor wegstuurt, komt er een sufferd terug.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kat slèpt meej den bukkem (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '64) gezegd van een verliefd paartje

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kat was vannaacht weer óp den Finkelenbèèrg (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) - de kat is de hele nacht op sjouw geweest.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: en kat gao nôot mee en leege maog van hèùs (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) - men moet eten voordat men van huis gaat.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: een katje krabt em nie (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '72) - die is niet bang uitgevallen

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zó flauw zèèn dègge wèl katte kunt spouwe (Daamen - Handschrift 1916: ) - erg misselijk zijn.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - et is gin klèèn kat dè en pond schèt

 

ransuil - rechts: kerkuil

 

 

velduil

 

katèùl

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'katööl' - ransuil (Asio otus)

- WBD - III.4.1:192 'katuil' - kerkuil (Tyto alba), ook 'kransuil' genoemd

- WBD - III.4.1:190 'katuil' - ransuil (Asio otus)

- WNT - KATUIL - benaming voor sommige uilen: 1) alg. voor de uilen zonder oorpluimpjes; 2) volksnaam voor den Velduil, Asio accipitrinus; 3) groote katuil: volksnaam voor den ransuil (Asio otus)

 

kats

bijwoord

vreemd

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - 'k weet nie wè gij ervan denkt mar ik vèèn ’t mar ’n kats gezicht (23-10-1963)

- Cees Robben - Ik vèèn ’t mar ’n kats gezicht (19640207)

 

katsebòlle

werkwoord, zwak

met kaatsballen spelen

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaatsen, 'katsele'

 

katsele

werkwoord, zwak

kaatsspel (kinderspel)

- Cees Robben - Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme niet gaon katsele.. (19671215)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - 'mèrt' ist nòg te kaaw óm te katsele - in maart is 't nog te koud om te kaatsen

- WBD - (III.3.2:125) katsele, bólle = ballen, met de bal spelen

 

Ill.: Tijs Dorenbosch

katsembòl, kètsembòl, katsebòl, katsebölleke

zelfstandig naamwoord

kaatsbal

- Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra - Is ie wè aauwer geworre dan denkt ie vort hil den dag aon spulgoed, aon in spoortuutje, in kesjoeë katsebulleke en zooal.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kètsembòl

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kètsembòl

- WBD - III.2:122 - kètsembòl, ook: kesjoeë bòl

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'ketsenbol' - kaatsbal

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KETSEBOL zelfstandig naamwoord mannelijk - kaatsbal; KETSE(N)BAL zelfstandig naamwoord mannelijk; ook: KETSENBAL

 

kattebak

zelfstandig naamwoord, spotwoord

catechismus

- WTT - gebezigd in parochie Hasselt, circa 1960

► kattechismes, kattekiesemus

 

kattekaod

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kattekaot' - kattekwaad, kwajongensstreken

 

De 'kleine'(links) en de 'grote' catechismus,zoals in gebruik circa 1960. Collectie Ed Schilders

 

kattechismes - kattegissumes - kattekiesemus

zelfstandig naamwoord

catechismus

- Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)...onze vadder zaoliger vertelde aaltij al dèt ie vruuger bij de kwezel op de kattekiesemus was...

- WTT -  2013 - circa 1960 lijkt de uitspraak te zijn geweest 'kattegissemus' of 'kattegismus' ►kattebak

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 10 21 - De nuuwe Kattegissemus / Is deez’ maond uitgegeven

- Audioregistratie 1978 - Ene keer òf vier pèr week, hi, moese wij smòrreges nòr de kattechismes toe. Daor in die irste klas, daor bij die mèskesschool… (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- Audioregistratie 1978 - Agge hil et jaor oewe kattechismes gekènd had, dan krêede, wèrd dè op de prikstoel gezeej. Dan krêede en prèntje! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

kattekòp

zelfstandig naamwoord

inhoudsmaat (bier)

- Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 8 ‘Oude brouwerijen in Tilburg’; Nieuwe Tilburgsche Courant 23-6-1951 - Een grote 50 jaar geleden waren de tonnen nog in gebruik en werd een ton gerekend op 150 liter inhoud. Ook was er fustwerk in gebruik van 1/2 ton of "vat", van 1/4 ton of "keneke" en van 1/8 ton dat men "kattekop" noemde.

 

katteliek

bijvoeglijk naamwoord

katholiek

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ze zèn goed katteliek - ze zijn heel vroom; figuurlijk: ze hebben veel geld

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Jè, daor bèn ik toen ok onder gewist, dè was de kattelieke bond in de Tuinstraot toen dieje tèèd …”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

kattemèmme

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

tepeltjes van de kat

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - zo taaj as kattemèmme

 

kattepies

zelfstandig naamwoord

letterlijk: kattepis

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): zegsw. 'Dès gin kattepies!' - dat is geen kleinigheid, dat is niet niks.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KATTEPIS zelfstandig naamwoord mannelijk - soort van muscadelledruif, Frans: raisin rauscat (ook in Brabant)

 

Tilburg 2019 - Hasseltse kapel. Foto: CuBra.

 

kattespouw, kattespaaw, kattespauw

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): soort snoepgoed, ook genoemd 'bakkesvol' (druivensuiker met noten)

- Cees Robben - ’t Snoeppepier en bakkesvol/ En ’t ôllienutje leej/ Versmolten meej de kattespouw... (19580329)
►bakkesvol
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kattespaaw'

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'kattespouw' - braaksel van een kat, ragoût; snoep: druivesuiker met pinda

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Kunde nog ergeraans kattespouw-brokke kôpe? (23-10-1963)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 08 17 - En ak' oover andievie praot, / Zee'se: "Dès kattespauw."

- Want as kènder reekendeme toen nie in munte, mar in snoep: zoveul sjèp òf zoveul bròkke kattespaaw konder vur kôope. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2001)

- Mar wèddik ’t lèkkerste van allemòl von, dè waar kattespaaw. Witte wè dèt is? Dès nèt as joodevèt mar dan irst gesmolte èn dan deeje z’r pindanutjes durheene. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KATTESPOUWSEL zelfstandig naamwoordo.-eten of drinken waar men tegezin voor gevoelt, dat te flauw of niet genoeg gekruid is.

 

kattespaawbròkke

zelfstandig naamwoord meervoud

snoepgoed; brokken druivesuiker ofwel ‘jodevet’ met nootjes

- Cees Robben - ...Wittte gij waor degge kattespauwbrokke kunt kôôpe..? (19640424)

 

Vergroting

Ill.: Thomé - kattestèrt - kattenstaart - schaafstro - lythrum salicaria

Ill.: Thomé - kattestèrt - lampepoetser - grote lisdodde - typha latifolia

 

kattestèrt

- WBD - III.4.3:417 kattestèrt - schaafstro (Equisetum hyemale)

kattestèrt - kattenstaart (Lythrum salicaria)

- WBD - III.4.3:412 kattestèrt - lisdodde (Typha latifolia), ook genoemd: lis, lisdòt, lampepoetser, tompoes of riet

- WBD - III.4.3:413 kattestèrt - aar van de lisdodde, ook genoemd: lisdot, kolf, lampepoetser, of tompoes

- WBD - (III.2.1:426) kattestèrt = kattenstaart 429 kattestèrt - lupine

 

kavallerie

zelfstandig naamwoord

cavalerie

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: dès lóchte kavalerie (Kn'50) dat zijn wufte meisjes

 

kaviaor

zelfstandig naamwoord

kaviaar

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - Tilburgse kaviaor - bramenjam die naar vis smaakt

 

kawauwel

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.1.1:101 'kawauwel' = mond (spotnaam)

 

kazienee, kazjeneej

zelfstandig naamwoord

doek van dunne stof, als sjaal om de hals geknoopt; uit Frans 'cache-nez' (letterlijk: 'neusverberger')

- W.v.M.= Willem van Mook; ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 - Vur mutsen en pelerienen en ook vur zijje petjes en toekielen kun-de in de buurt van Diessen en vural verderop, de vremde laanden van de Aacht Zaoligheden in nog haost overal terecht. En rooi zakdoeken en kazienees verkoopen zin de Heuvelstraot nog wel.

- Cees Robben - En hij riep dan ôôk meteen.../ “’t zèn inscripsies... pree-histories”/ En hij spelde – kazjeneej - .../ - zimmezetje -.. – de pertienes/ - Staon op ’t gutje... bij de pleej... (19570119)

 

kazjewêel
bijwoord
toevallig - uit het Franse ‘casuel’ – in het Tilburgs altijd met de betekenis ‘bijzonder toevallig’, ‘wonderlijk’, ‘buitengewoon’
- Cees Robben - ’t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze vur de Paose... (19550312)
 

kebaol

zelfstandig naamwoord

kabaal

- WNT - CABAAL 4) een hevig en hinderlijk, opschudding veroorzakend of medebrengend (oorspronkelijk: opzettelijk met dat doel verwekt) rumoer.

 

kèbke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van kab

klein jong varken

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): et liste kèbke öt de maand

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèpke' - jong kind

verkleinde vorm van 'kab' (met umlaut)

 

kèchele

werkwoord, zwak

- WBD - III.1.2:239 'kechelen' = kuchen

 

kedaaj

zelfstandig naamwoord

feest, smulpartij

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: tisser êen grôot kedaaj ('86)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: óp kedaaj gaon (Daamen - Handschrift 1916: ) - naar een feestmaal gaan

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kadaai - 't is er groot kadaai - ze gan op kadaai (feestmaal)"

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - gedoe, drukte

- WNT - KADEI, KADDEI - ook ironisch, met de beteekenis van: een prettige, een lekkere boel.

 

Kedènt

toponiem

Letterlijk: kwaad (= slecht) einde

- Cees Robben - Van ’t Krèèvent naor ’t Kedent is mar unne bolscheut... zisse... (19850504)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): et Kedènt = Kwaadeindstraat

- Ad van den Boom; uit: ‘Unnen droom’, circa 2005 - Kzaag me lôope over ut Gurke/ En ok dur de Hasseltstraat/ Over ut Kedènt…

- Ad van den Boom; uit: ‘Unnen droom’, circa 2005 - Int Kedènt daor stint un echtpaor/ Te praote in ut durgebont…

- Piet van Beers – ‘Jonges, löster is’: "Van aovent gòn we meej zen ammol/ fiste op ' t Kedènt. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Henriëtte Vunderink, Tilbörg trakteert, uit: Tis de moejte wèrd, 2011 - op et Körvel òf int Zaand,/ den Haajkaant òft Kedènt.

 

kedèùze

- WTT 2017 - van (waarschijnlijk) kedèùs; echter alleen in het meervoud aangetroffen; bak waarin een geslacht dier werd gelegd om het te villen; naar analogie van cartouche, omhulsel.

- Audio-opname Dhr. Bertens; transcriptie: Hans Hessels1978 - “Dan hadde vruuger zogezeej, waare dè kedèùze wòr dègge ze ingôojde dan op dere rug want aanders kosse ze zak zègge nie ville!!” (Collectie Heemkundekring Tilborch)

Klik hier voor audiofragment)

 

kedoow, kedooke

zelfstandig naamwoord

cadeau, geschenk = Frans 'cadeau' met vocaalreductie

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kedoo; kedoos

- De winnaors van de gèèle trui/ krèègen et ècht nie kedoo/ Zot ene Nederlaander zèèn,/ of wir Bernard Hienoo? (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Naa de Toer in)

- WBD - III.3.:190 'cadeau' = geschenk 'cadeautje, geschenk, gift, present, presentje'

 

keduuk, keduukelek

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Frans: caduc

bouwvallig, versleten (ook m.b.t. mensen)

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'die is wah kadukelijk'

- Daamen; Handschrift 1916: "kaduk - gebrekkig"

- Cees Robben - Ik ben zô keduuk... (19550730)
- Cees Robben - Hij zaag de gedoentes, vervallen, keduuk (19551119)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - zis en keduukelek ineens ònt wòrre - ze raakt versleten

 

Keej

eigennaam

Cornelia

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - ook: ons Keej - mijn vrouw

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'Ak mar es wies wès Keej dervan zeej' (160108)

 

kèèk

zelfstandig naamwoord, werkwoord

kijk

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèèk, zelfstandig naamwoord - kijk

1. kijk als mening, deskundig oordeel

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): Kèèk eróp hébben is meer as twee haande - verstandelijk overleg is beter dan in het wilde weg ergens aan beginnen (Tilburgse Taalplastiek 128)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: kèèk eróp hèbbe doe meer as twee haande (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '71) - overleg hebben is belangrijker dan kunnen werken

2. zelfstandig naamwoord = uitzicht

- ene kèèk wèèd - zo ver als je kijken kunt/kon [Bron?]

Agge op de Ringbaon wonde/ vuulde oe èège vruuger rèèk/ meej veul gruun èn stoere bôome/ èn ge had «ene Schôone kèèk» (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: De Ringbaon? Niks mir aon...)

3. werkwoord, kèèke, als werkwoordelijke uitdrukking: gul zijn

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ik kèèk nie op nen bos peeje, ak et lôof mar hè - ik kijk niet zo fijn, als het maar redelijk is;

 

kêek

verleden tijd van 'kèèke'

keek

 

Bouwschutting rond de afgebrande Febo-frituur. Heuvelstraat 2018. Door de luikjes kan de passant naar de verbouwing kijken.Foto Margriet Bekkers.

 

kèèke

werkwoord, sterk

kijken

kèèke - kêek - gekeeke

in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kèkt

- D. Boutkan (1996) - verleden tijd: kêek, maar: kikte gij?

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - die èèrpel kèèken oe aon - ... zijn niet goed gepit

- Piet Heerkens - uit: D’n örgel, ‘Kender en koei’, 1938:

Kek wè se kekt!

Kek wè se kekt!

Witte gij, Kiske, op wie dè se lekt?!"

- Cees Robben - Kèkkis of ie kèkt Pietje... En as ie kèkt... Nie kèèke... (19541224)

- Cees Robben - Nie kèèke.. as ze kekt... (19600219)

- Ed Schilders - Èn wè’k list op de mèrt heurde: ‘Kom ’s kèèke, kom ’s kèèke / ’K stao hier nie vur niks te kwèèke!’ (Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- Lechim -

 

 

Lechim - Gedicht van de week. Ongedateerd knipsel uit de Tilburgse Koerier (1957-1982)

 

Zien

- J.M. Van der Donck, ‘Mooi Truike’, in Joh. A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882: De wènter begos zun ège naauw en daan aal is te laote kêke…

Woordspeling

- "Kékt eens of ze kékt, en als ze kijkt niet kééke"... (Tony Ansems, De dochter van Dorus de Boer; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

 

Uitdrukkingen en dergelijke

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: kèèken as en hèllegebildje dè van de kröswèg is gevalle (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '71) - beduusd kijken

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: te veul nòr de zulder gekeeken hèbbe (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) - te veel borreltjes op hebben.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'K-kèèk nie op unnen bos peeje, a-k ut loof mar hè' - ik kijk niet zo fijn, als 't maar redelijk is.

 

Sticker op voetgangersstoplicht Willem II-straat. Bij rood laat het licht een kruikenzeiker zien, bij groen loopt hij met zijn kruip over. Het stoplicht is een kunstobject van Marieke Vromans en Irene Vermeulen. Het speelt in op het gegeven dat Tilburgse textielarbeiders in vroeger eeuwen hun urine in een kruik opvingen en voor een paar centen verkochten aan textielfabrikanten. Die gebruikten de zèèk om wol te reinigen en te vollen. De slogan is: Nie zèèke mar kèèke. Foto: CuBra 2019.

 

Carnavals-sticker van vereniging De Raawdaawers'. Foto: CuBra 2020.

 

kèèkgòtje

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

kijkgaatje

- WBD - (III.2.1:51) kijkgaatje – spionnetje

 

kèèl, kèltje

zelfstandig naamwoord

keel

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - kèèl naast keel

- Kees en Bart; ilburgsche Post, 1922-193? - ''t zal d'r de keil uithangen'

- Pierre van Beek - "Hij hangt mee de keel in den haak" betekent: Hij verdient zijn kost niet; hij weet niet, hoe het hoofd boven water te houden; hij weet niet van wat hout pijlen te maken. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

- A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’ - Hij hangt met de keel in de haak. Hij verdient zijn kost niet, hij weet niet hoe het hoofd boven water te houden.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: meej de kèèl in den haok hange ('71) - niet weten hoe het hoofd boven water te houden

- Rooie, witte,èn gèèle wèèn/ hoeveul dès nie te pèèle/ verdwènt temidde vant plezier/ in duuzend dreuge kèèle. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Wès wèèn tòch fèèn)

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 06 der zaaten in de miste femoelies hil wè geoefende kèèle

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÈÈL zelfstandig naamwoord v.-keel, Frans: gorge

 

kèèle

werkwoord, zwak

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - zuipen

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'eröot kèèle' - eruit gooien

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'kèèle' - vreten en zuipen

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Asset mar vur niks is, dan kunne ze kèèle - Als het maar gratis is, dan weten ze van innemen. (210508)

 

kèèlgang

zelfstandig naamwoord

- WBD - keel van een paard

 

kèèlpènt

zelfstandig naamwoord

keelpijn

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij heej kèèlpènt

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 'kilpènt'

 

keemel
zelfstandig naamwoord; uit Middelnederlands ‘kemel’
kameel (dromedaris)
- Cees Robben - Wè ligde’r toch wir sakkertjèns bij... Alleej.. Schuif op keemel... (19691128)
 

kèènd, kiendje, ►kènder

zelfstandig naamwoord

kind

- Dialectenquête 1876 - kijnd (hoewel: vêne, bêne) - meervoud kender

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): keind

- ...en staot er nie ergens in et Zondagsevangelie: agge nie wordt as klein kender dan komde mijnen hemel nie binnen? (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)
- Cees Robben - Ut is ’n heel schôôn kèènd.. (19580705)

- Cees Robben - ’n Stuup kênd vur durren aauwer..! (19550806)

- Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009) - Hoe grôoter de strêûp hoe beeter. Ge had toen ok nòg veul mêer sorte kender dan teegesworreg. Ge had irst ‘platte kènder’. Dè waare de kiendjes die nòg nie kosse lôope. Die wèrre dikkels ok ‘haawkènder’ genoemd, omdèt moeders ze òn de mèm moes haawe. Asse dan grôoter wiere van et zòg, dan waare-n-et irst klutjes, dan ploddekes, en dan brakke. Ge had ok nòg broekpoeperkes, jungskes, mèdjes òf durskes.
- G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2007 - Dere meens òf kammeraod lopt naa vort aachter de waoge meej en plat kèènd èn, asse en bietje opgeschoote hèbben aachter de bèddeplaank, ok nòg meej ene komvort dernèffe.

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - kóm hier kèènd

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: tis en hard gelaag en kèènd te kusse meej en stêene bakkes (Daamen - Handschrift
1916: )

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: van et kèènd zen irste kreet vergit de moeder alle leed (Kn'50)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: en kèènd moet aaltij truuren òf muuren ('71) - dient altijd bezig te zijn

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - en kèènd oover de halleve deur - een onecht kind

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - mar kèènd lieve, it tòch meej oew aander haand

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ons Lewieke spult zo schôon, ge hètter gin kèènd aon (100509)

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ge hèt er gin kèènd aon – Je hebt er helemaal geen last van

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KIJND voor kind, was eertijds zelfs in den hofstijl in gebruik. Z.a

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kèènd (krt.16)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937 Vergroting

 

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kƐnt, zelfstandig naamwoord onzijdig 'kend' (<-) kijnd, - kind; mv. 'kender'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KEND, KIJND zelfstandig naamwoordo., mrv. 'kender, kijnder' - kind, Frans: enfant.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kènd zelfstandig naamwoord - kind

- WNT - KIJND - bijvorm van 'kind'

 

keep

zelfstandig naamwoord

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - keep - keepvink (Fringilla montifringilla)

- WNT - KEEP - naam van een soort van het geslacht der Vinken; samenst.: keepvink

 

keeper

zelfstandig naamwoord

- WBD - II.4. p. 872 – J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt bij „keper-, serge- of casimirbinding": „Binding , waarbij door de onderlinge draadkruising schuine, evenwijdige lijnen in het weefsel ontstaan."

keejper, K 183 (= Tilburg)

kepertje : keeperke, K 183 (= Tilburg)

 

keer

zelfstandig naamwoord

keer, maal

uitdrukking in de kòrtste keere - zo vlug mogelijk

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 'Ik èb oe al twee kêere geroepe.'; êene keer (95)

 

kèèr, kèrke

zelfstandig naamwoord

kar, wagen

-gezegde En kèèr geriffermeerd maoke = een kar stiekem onklaar maken, een hoogkar ondersteboven zetten

-gezegde de kèèr ómgôoje - een miskraam krijgen

- uitdrukking kòrt in de kèèr - kort aangebonden, lichtgeraakt, uit zijn humeur

- Den aawe pastoor was 'ne goeien meensch, mar 'n bietje uit den tijd, hij ha den naom dettie nie kos laache. Hij naam alles ernstig op. De meensche zeejen van 'm: "Hij rijdt mee 'n zwaor kèr!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)
- ...den Sik stond aaltij klaor om de kèr van den dokter uit et los zaand te trekken... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)
- ...onze vadder zaoliger [...] zi aaltij: “ ‘k Zit liever mee in koai kèr in de haai as mee in goei schip op zee”.
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Boer maa’k op oew kèr? - Nè jongen, naa nie. - Rot boer, rot kèr, rot pèrd (20-07-1962)

- Cees Robben –’t komt er meej de schoep binnen en ’t gaot er meej de kèèr uit. (19641106)

- Elie van Schilt; - We zagen ok twee sorten putjesscheppers, dun ene ok mee un kiepkerke en un korte schep vur de putjes langs de kaaibaand, dan was er nog ene mee un grote kiepkeer, mee un peerd er veur. Die had unne schep mee unne hele lange steel en die mokte die putten in ut midden van de straot schòòn. (Uit: ‘Alles is aanders’; CuBra ca. 2000)

- WBD - kèrhèngst - lomp paard

- WBD - kèrspringer- (paard dat probeert uit het tuig te springen) - Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kair

- Dialectenquête 1876 - kêr (ê = Frans même)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - nò de schòft spanne me et pèèrd vur de nuuw kèèr

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ge gaot nie dôod vurdè ge en kèèr zaand op hèt

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - en kèèr teheuj stôote - een kar leegkiepen

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KER voor kar. ... Verwisseling van A en E niet ongemeen: smart/smert, hart/hert, scharp/scherp.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KAR - kè:r, zelfstandig naamwoordvr., verkleinde vorm kè:rəkə

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèèr zelfstandig naamwoord - kar

 

kêere

werkwoord, zwak

keren, omkeren, wenden

- Dialectenquête 1887 Willems - keere - kirde - gekird

- ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij kirt

- Dialectenquête 1876 - terugkère - terugkeeren

- Cees Robben - Al is ’t ôôk nie te keere... (19570706)

- WBD - III.1.2:15 'keren' = keren (draaien); ook: omdraaien, wenden, zwenken, afslaan

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ke.rə(n) zw.ww.tr. 'keren' 1) tegenhouden; 2) uithouden, harden

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - keere ww - keren, uithouden, tegenhouden

 

kèère

werkwoord, zwak

vegen

- WBD - (III.2.1:295) 'keren', 'vegen' = vegen - kèère - kèèrde - gekèèrd Geen vocaalkrimping

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): den huis kèère = de woonruimte uitvegen, den hèèrd kèère

- Dialectenquête 1876 - mit den bêssen kère - met den bezem keeren; mêne, vêre, kêre

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - As strak de pestoor ònkomt, mot ik et hèùs nòg èfkes kèère (060408)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Meej de schomaok wier et hèùs van boove toe beneeje gekèèrd (260409) = Met de schoonmaak werd het huis van boven tot beneden op zijn kop gezet.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KEEREN voor vegen, hoezeer niet algemeen. Bij Meyer reeds verouderd.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KEREN ov.ww. 1. vegen, schoonmaken met een bezem; 2. tegenhouden; 3. doorstaan, uithouden: 't is nie te keren; ik kon 't nie keren van

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ke.rə(n) zw.ww.tr. 'keren' - met een bezem vegen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÈREN ww - vegen: den vloer kèren

 

kèèrel

zelfstandig naamwoord

kerel

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'keirel'

- Cees Robben - Zwarte mèèrel... Felle kèèrel... (19601007)

- WBD -
III.3.1:22 'kerel' - kerel

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - kèèrel / kêerel (blz. 95)

- WBD - III.1.1:3 'kerel' = man

- WBD - III.1.4:127 'kerel' = betrouwbaar iemand

- WBD - III.4.in222 'kerel' = iets groots in zijn soort', ook 'knoeperd','knoert

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kärəl, zelfstandig naamwoord mannelijk 'kaerel' - kerel

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KEREL - kè:rəl, zelfstandig naamwoord m.: nə — gəlak nəm bʉəm

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÈREL zelfstandig naamwoord mannelijk -iets groots in zijne soort

 

kèèreme

werkwoord, zwak

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kermen

- WBD - III.1.4:255 'kermen' = kreunen

 

kèèrk

zelfstandig naamwoord

kerk

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 22) 'kèrk'gezegde

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - De kèèrk is hógger as de toore; gezegde

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Hij is kèrks as nen hónd klippels; gezegde

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Den ónzen is nèt zó kèrks as nen hónd klippels; gezegde

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge mót nie teegen et kèèrkhöske piese, want et drêûgt nôot óp; gezegde

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge moet nie plasse teegen et kèèrkhöske, want ...gezegde

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ontzie kèèrk èn geestelekhei; gezegde

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ze hèbben òk nie ammòl bèllekes aon, die nòr de kèèrk gòn; gezegde

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - As ze ammòl en bèlleke droege dan kónde mekare nie verstaon van de hèrrie - Dialectenquête 1876 - kèrreke - kerken

- Dialectenquête 1876 - kerk: blijft onveranderd, (tegenover stèrrek, wèrrek, met scherplange è)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - de grôote kèèrek (bep. wijk)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KERK (uitspr. kärrək, kerrək, te kārrək) zelfstandig naamwoord v.; Frans: église

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kèèrk moet dur et kèrkstrotje (Kn'50) m.b.t. een zware bevalling

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: driemaol rónd de kèèrk is zó goed as eens derin (Daamen - Handschrift
1916: ) - verontschuldiging van iemand die niet naar de kerk gaat

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: rôokende nôr de kèèrk is schèètend Variant: eetend nôr de kèèrk is -

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kèrk' zelfstandig naamwoord

 

kèers, kèrske

zelfstandig naamwoord

kaars

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 22) kèèrs

- Vruuger mòkte de koster de kèèrse zelf.

- Gezegde: Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): Stikt de kèers mar aon - werd gezegd als iedereen binnen was (omdat zulks ook gebeurde zodra iedereen aanwezig was bij een gestorvene)

- A.J.A.C. van Delft - Als iemand iets goeds of een goede betrekking verwaarloost, zegt men om z'n verontwaardiging uit te drukken: "Hij zal het nog mee 'n kerske (of: 'n lanterntje) gaon zuuken." Ook hoort men: "Hij zal er z'n vingers nog ooit naor afbijten." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- Pierre van Beek - Zodra iets moet "al zô den duvel de kèrs (kaars) vaasthawen" valt er niet meer aan te ontkomen… (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

- Hoeveul kèrskes zottie al nie/ daor hèbbe laote braande? (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et gouwe kösterke )

- Het leven is un braandende kèèrs/ Den dood det is de wind... (Tony Ansems, Houd oew haande vur oewe mond; van de cd Gatvermiedenhoet; 2010)

- Dialectenquête 1876 - waas-kêrs - waskaars (ê als in Franse même)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - die kèèrs gift goej licht war - die kaars geeft 'n helder licht he?

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de kèèrs ònsteeke (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) - met het werk beginnen

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kä.rs, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kaers' 1) steen van een steenvrucht; 2) pit(ten) v. appels en peren.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÈÈRS (Kemp.: kjèès, kèäs) zelfstandig naamwoord v., verkleinwoord 'kesken' - kaars, Frans: chandelle

- WNT - KAARS, keers

 

 

kèèrvel

zelfstandig naamwoord

kervel, tuinkervel; Anthriscus cerefolium; Echte kervel

 - H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèèrevel'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KERVEL (uitspr. kärrəvəl; Antw.: karrəvəl) zelfstandig naamwoord mannelijk en niet v.; Frans: cerfeuille - kervel; ook KELVER (uitspr. kelləvər)

 

 

Detail uit een stilleven van Pieter Claesz

 

kèès

zelfstandig naamwoord

kaas

gemèènekèès – komijnekaas; snipperskèès - gesneden kaas (in plakjes)

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'keiskop'

- Cees Robben - Ik ben sjuust op de kèèès gebid... (19590328)
- Cees Robben - Zèède gij ôôk op de kèès gebid.. (19700814)

- Cees Robben - Kekkis Merie... Twidderaande sôôrt kès... (19540313

- Gezegde - Beeter grèès as kèès. - Beter grijze haren dan geen haren.

- Dialectenquête 1876 - brooikes mï kês (ê van Frans même) (ook: kees); kees (scherp)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - eete zullie ók gèère kèès?

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - eetən ullie ok gèère kaas?

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - dès nòg ginne kaoje kèès, hurre - dat is nog zo'n slechte kaas niet, hoor

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - daar leej twidderaande kèès: tunnekeskèès èn kemèènekèès

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèès zelfstandig naamwoord - kaas

- Piet van Beers; CuBra 23-8-2004 - uit: 'As, as, as...' - As ze op ´t kèrkhof m´n graf zèn dicht on ´t gooie/of bij ´t crèmatorium m´n as zèn on ´t verstrooie./ As femilie, kèènd èn kraai on toffel is gezeete/ om daor koffie, krintemik èn brooikes kèès te eete.

- Elie van Schilt; - De trouwmissen en de begroffenissen waren vur de kenderzangers ut féénst, dan kreegde as de mis afgelòòpen was, bij un trouwmis iets lekkers en bij un begroffenis, brooikus mee kèès of ham.
(Uit: As ge katteliek geboren wierd dan hadde toch veul te doen
en te laoten, 2009, CuBra)

- Piet van Beers; uit: 'Vrèmde kòst': Èn die vremde eetgewontes/ brènge ze vandaor dan meej./ Fraanse kèès èn Spaonse wèène/ èn oolèève òf patee. (CuBra)

- Piet van Beers; uit: '´n Verjaordgsfist': Op de tòffel ollienutjes/ sjips meej sauskes, kèès èn wòrst./ Limmenade, unnen bòrrel/ òf Trappisjes vur den dòrst. (CuBra)

- Lodewijk van den Bredevoort - Smèèrges op oew brôod kréégde kèès, elke vrijdag opnuuw kèès en nog ens kèès. Kende gullie dè één van alle nog; tien sneeje brood meej kèès. Kunde oe èège daor nog iets bij vurstelle? Ik zeej daor ens enne keer iets van tegen onze vadder: ‘Kunde gullie dè brôod nie wè dunder en dieje kèès nie wè dikker snije?’ (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Smokkelen zôgezeed. Hij heej hil wè rog en kèès naor hèùs gesjouwd op zen roestige fiets. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Volgens sommige van mèn bruurs en zusters, waar dieje kèès dikkels
zô taai degger gerust oew schoenen meej kost verzole. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Òf brôojkes meej gemèène kèès èn uikes. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

 

Middenstandsrijm in het dialect in de marktkraam van Kaashandel Bastiaansen uit Molenschot. Tilburg, Koningsplein maart 2019. Foto: CuBra.

 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÈÈS zelfstandig naamwoord mannelijk en niet v. - kaas, Frans: fromage

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAAS (kéés) mannelijk het bekende zuivelprodukt; vandaar: de kéés, op de kéés kome, en op de kéés verzuke, uitnodiging op het begrafenismaal, bestaande uit koffie en broodjes met kaas.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - met umlaut (blz. 90)

- WNT - KAAS, gewestelijk KEES (en kies)

- WBD - III.1.3:178 ' kaasbolletje', 'kaasbol' = bolhoed (spotnaam) 

- WBD - III.4.4:2 'kaasbol' = volle maan

 

Schilderij van Clara Peeters (17e eeuw) - Stilleven met kaas (detail) - 1615

 

Kêet, De
toponiem
onderdeel van De Uilenvlucht, Korvel
Keet is hier waarschijnlijk bedoeld als benaming voor een primitief bouwsel
- Willem van Mook; Nieuwe Brabantse novellen, 1970 – Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld, waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er toen nog mensen in. Het ‘Kretshuis’ was het voornaamste van de drie. ‘De Keet’ en de ‘Krucht’ waren dépendances van het grote ‘Kretshuis’ dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind stond (1795-1813), gebruikt is geweest als ‘Leprosie’ (Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren, bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten.

 

kêet, kitje

zelfstandig naamwoord

keet, armoedige houten woning

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - de Kêet - onderkomen van leproserie 'Den Èùlevlucht'

- WNT - VII:2016: gewestelijk nog KETE (men schrijft gewoonlijk KEETE) Men schrijft ê, blijkens de hedendaagsche dialecten.

- WBD - III.4.4:245 keet = lawaai

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KEET hut;

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ke.t, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'keet' - klein woonhuis, geringe woning

 

keetel

zelfstandig naamwoord

ketel

- Dialectenquête 1876 - kètel

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kittel'

 

keetelapper

zelfstandig naamwoord

ketellapper

- Pierre van Beek - Hij zuipt als een ketellapper (ketelbuter, d.i. ketelboeter). (Nieuwe Tilburgsche Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart 1959)

 

keetelbuunder

zelfstandig naamwoord

ketelboeter, ketellapper

ketellapper, classificeerder

- Gezegde: Vèèchten as nen keetelbuuner

...èn vochte as keetelbuunders/ rondom de mallemeule. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Vruuger...veul muuger)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'keetelbuunder, keetelbuuner'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Ketelbuunder, mannelijk ketelboeter, ketellapper, marskramer die met ketels leurt. Dikwijls in verband gebracht met vechten en vloeken. De vorm -buunder is misschien ontstaan onder invloed van een associatie met 'boenen' en 'boenders' als handelswaar. 

- WNT - KETELBOETER - gewoonlijk een rondtrekkend, vagebondeerend handwerksman

- Pierre van Beek - De ketelboeners, dat zijn degenen, die op gezette tijden als het "ketelbunen" was de ketelsteen uit de fabrieksketels bikten, schijnen vroeger geen al te beste reputatie gehad te hebben. Hoe komt men anders aan "vechten als ketelbuners", welk gezegde nog in zwang is. Zoals trouwens ook het beroep, dat overigens een zeer eerzaam vak is. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

- Pierre van Beek - Leefden de houtrapers met de waarheid schijnbaar vaak op gespannen voet, de ketelboeners hadden ook geen al te beste reputatie. Nu nog hebben we de uitdrukking "vechten als ketelbuners". Ketelboeners waren mensen, die gekleed in witte pakken met een daaraan vastgemaakte dito muts de ketelsteen uit het inwendige van de stoomketels der fabrieken bikten. Dit gebeurde op gezette
tijden. Dat was het zg. "ketelbunen", wat tot consequentie had, dat de fabriek stil lag, omdat men van te voren "de stoom had laten schieten". Met het steeds meer uit de tijd geraken van de stoomketels is uiteraard ook de behoefte aan het "ketelbunen" verminderd. (Pierre van Beek -Tilburgse Taalplastiek P - Nr. 6 - Za 06-06-1964)

 

De jonge kok - Joseph Bail

 

keetelbuuter

zelfstandig naamwoord

(rondreizend) ketellapper, koperslager

 

keetelmeziek

zelfstandig naamwoord

ketelmuziek; lawaai maken met potten, pannen, etc.

- Audioregistratie 1978 - Meej grôote schijnwerpers vur zen deur (Vermeer)! Èn… e… toen… e… keetelmeziek! Ik meej en akkòrdeejon veur erop èn ik krêeg er nòg êene bè me. (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

kèève

werkwoord, sterk

kijven

- Dialectenquête 1887 Willems - kèève - kêef - gekeeve - geen vocaalkrimping

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): de moeder kêef

- WBD - III.4.1:47 'kijven' -waarschuwen (van vogels)

- WBD - III.1.4:422 'kijven' = idem; 'bekijven' = berispen

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - ke.və(n) st. ww. intr. - kijven

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèève ww - kijven

 

Keevelèèr
toponiem
Kevelaar; in Tilburg een populaire bestemming om op bedevaart te gaan; de prent van Robben behandelt de zogenaamde voetprocessie daarheen
- Cees Robben - De voetprocessie trok vurbij / Naor ’t verre Kevelèèr... (19600715)
- Cees Robben - De vurspraok van Onze Lieve Vrouw van de Hasseltse Kapel [is] zeket zôô straf as die van Kevelèèr... (19710515)
- Cees Robben - Ik gao te voet naor Kevelèèr... (19610421)
 

kèèzer

zelfstandig naamwoord

keizer

- WTT -  2012 - in dialectteksten wordt 'keizer' vaker aangetroffen dan 'kèèzer'

- Jodocus - Maria, die klopte-n-um in zunne nek:/ nog efkes, dan kunne we ruste!/ Wè denkte van mèn! Nege maonde al zè 'k!/ en dè ammaol vur keizer Augustus. (pseudoniem van Jacques Stroucken, uit: Toemet-hooi, 1993)
 

kefeej

zelfstandig naamwoord, onzijdig

café = Frans 'café' met vocaalreductie

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): in de café ; caféhaawer

- ...in et kefeeke op den hoek... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ik haaw nie van zwèmme)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “En dan wonde Fons (Aleejaose = Elissen), die wonde daor op de Noordhoek, dè kefeejke, ik weet nie òf ge dè ôot wèl nie, dè, dieje kefeej daor ôot gekènd hèt… èn daor stond aaltij enen örgel…” Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Koske van de Wouw wonde op de hoek van de Misjenaaresstraot (Missionarisstraat) in dè kefeejke daor!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

ook gebruikt als vrouwelijk zelfstandig naamwoord

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…ón den ooverkaant van, van de kerk, daor hadde vruuger de bierhal [het café] van Panhuysen… èn òn den ooverkaant hadde Piet Krèùse (Kruyssen), die kefeej èn dan hòdde teegenoover op den hoek, hòdde Jantje Vorselaars zitte, ok en kefeej!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…èn toen kosseme saoves òf tweej keer in de week bij Toon van ’t Hof op de Bredòssewèg in die kefeej daor vruuger de Haos gezeeten heej…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

Nieuwe Tilburgsche Courant 20-11-1889

 

kejak

zelfstandig naamwoord

cognac

- Cees Robben - Unne scheut kejak... (19840525)

- Cees Robben - En [ik] kus (...) vur de zovvelste keer devoot en mee smaok/ ’t reliekske vol Fraanse kejak... (19700102)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 07 17 - Kejak en triepele-sek.

- Piet van Beers – ‘Asperges me’: Boove op 't koor zonge de heere/ saome meej 't allergrotst gemak./ Die hadde vur dèsse begosse/ soms al gepruufd van de kejak. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Piet van Beers – ‘Nie sjouwe’: Den dòkter kwaam er òn te paas./ Die zeej: "Dè duurt wèl weeke."/ Ik ha 'n flinke kaaw gevat,/ dè hattie zôo bekeeke./ Ik moes èlken dag drie aajer eete/ meej enne scheut kejak./ En nao 'n week toen hak ’n bakkes/ as enen èèrpelzak./ Ik kan dörrom... sins dieje tèèd/ de aajer nie mir zien./ Meej de kejak, ist aanders meej.../ Die lus ik er wèl tien. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Henriëtte Vunderink, 'De Pestoor', in: 'k Zal van oe blèève haawe, 2007 - Èn saoves vur et nor bèd gaon/ wier der nog kejak geschonke...

 

kèk
gebiedende wijs van ‘kèèke’
- Cees Robben - “Kek uit oew soepers....” (19560211)
- Cees Robben - Kek Sjenet... zô is ’t gekomen (19560714)

- Dialectenquête 1876 - kêk! (ê als van Frans même)

 

kèkkis
gebiedende wijs van kèèke, samengetrokken met bijwoord ‘eens’ (‘es’)
kijk eens
Cees Robben - Kekkis Merie... Twidderaande sôôrt kès... (19540313)
- Cees Robben - Kèkkis of ie kèkt Pietje... En as ie kèkt... Nie kèèke... (19541224)

 

kekoers

zelfstandig naamwoord

concours
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 09 04 - Ons Sjaan ha' 'n gróót schilderij / Op ’t rik-kekoers gewonne...

 

kèkt

persoonsvorm van werkwoord kèèke,gij, hij, zij, et kèkt; en gebidende wijs

Kèkt is òf ie kèkt, èn assie kèkt, nie kèèke.

 

kèl

zelfstandig naamwoord

kerel

alleen aangetroffen bij Piet Heerkens; verkorting van dialectisch kèèrel;

- Piet Heerkens; uit ‘Vertesselkes, ‘De boeren van Baokel’, 1944 - z'is laoter getrouwd mee 'nen Tilburgsche kel...

 

kèlderbist, -vèèrke

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - pissebed

- WNT - KELDERVARKEN - kelderpissebed, keldermot, kelderzeug

 

kèlderwènd

zelfstandig naamwoord

krik, dommekracht, kelderwinde

- WNT - KELDERWINDAS - kelderwinde, dommekracht

 

kèlfke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'kalf', met umlaut

kalfje

- Piet Heerkens - de kelfkes daanse... (uit: De Mus, ‘Lente’, 1939)

- Leo Heerkens - 'k Zie de blumkes lekker bloeien/ en de kelfkes lollig stoeien (uit: 'Op m'n beene'; 1940)

- Cees Robben - Bende al getrouwd Piet...? ..Ongebonden is ’t bist zeej ’t kelfke.. en ’t kos rond den schelft... (19650910)

- In die waaie liepe ’s zomers wè koeikes en kèlfkes… (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

keliek

zelfstandig naamwoord

koliek, onderbuikskramp

van Frans: 'colique'

- Cees Robben - Onze Jaon (...) hee gin zucht of terring... fieteldaans.. bof.. of keliek... (19551217)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kli.ik resp. klik, zelfstandig naamwoord. o. - koliek

- WNT - KOLIEK - benaming van verschillende, met kramppijnen gepaard gaande buikaandoeningen ...

 

kèlriem

zelfstandig naamwoord

- WBD - kopstuk (Hasselt), de riem die achter de oren van het paard langs loopt. N.B. De letterlijke vertaling 'keelriem' komt ook in het WBD voor, echter zonder vermelding van een Tilburgs woord.

- WNT - KEELRIEM aan het paardenhoofdstel, de riem die, van de slapen, onder den kop door, om het bovenste van den hals gaat.

 

kèlsgat

zelfstandig naamwoord

keelgat

- Cees Robben - ’t Blèèft in m’n kelsgat steken... (19600923)

- Piet van Beers – ‘Hoest’: Zo nou èn dan, vatte ik 'n snuupke./ Van die hêete (varn Jamin.)/ Mar....toen schoot 't in m'n kèlsgat./ En ik stikte der host in. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- WBD - III.1.1:191 'keelsgat' = keelgat

- WNT - KEELGAT. Uit 'keel' en 'gat'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoordo. 'keelsgat' - keelgat

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÈÈLGAT zelfstandig naamwoordo. - keelgat. Verkeerd kèèlgat - luchtpijp, adempijp.

 

kèltje

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - keeltje

 

kemêel

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kameel

- WBD -
(III.3.2:351) kemêel = kameel

► keemel

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 27-11-1943

Kamelenharen pantoffels (Internet 2013)

 

kemêelhaor

zelfstandig naamwoord, stofnaam: kamelenhaar, kamelenharen ...

- Nieuwe Tilburgsche Courant 27-11-1943 -Laot ons ze 'n paor werme kameelhaor kraogpantoffels geven.

- Nieuwe Tilburgsche Courant 30-11-1943 - Kemeelhaor pantoffels mee lère zool.

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 30-11-1943

 

kemèène

soortnaam

met komijn als ingrediënt; komijnekaas.

- Cees Robben - Kekkis Merie... Twidderaande sôôrt kès... Böllekes kès... en kemène kès... (19540313)

 

kemiek

bijvoeglijk naamwoord /zelfstandig naamwoord

komisch; komiek

Frans: 'comique' met vocaalreductie

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): ene kemieke film

...hij was dikkels ok grappig, soms kemiek. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’ - Zoo spreken de Meierijers en schrijven ook (...) kemiek...

- WBD - III.1.4:197 'komiek' = grapjas

- WBD - III.1.4:207 'komiek' = grappig

- WBD - III.1.4:208 'komisch' = geestig

 

kèmke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

kammetje; verkleinde vorm van 'kam', met umlaut

- Cees Robben - ...wol mee röcht.. of wol mee kemkes... (19560630)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - hèdde ieveraans mèn kèmke zien ligge?

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Hij heej zo wèèneg haor dèttie en fèèn kèmke nôodeg heej om ze te vèène (290309) + (020610)

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (89) 'Hedd' ieveraans m'n kemke zien ligge?'

 

kèmme

werkwoord, zwak

kammen

- Dialectenquête 1887 Willems - kèmme - kèmde - gekèmd

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kä.mə(n) zwak werkwoord overgankelijk en onovergankelijk 'keimmen' - kammen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAMMEN, KEMMEN

 

kemiekerig

bijwoord

uit ‘komiek’

komisch, lachwekkend

- ‘J.A.’; Nieuwe Tilburgsche Courant 14-04-1938 - Daar worre die twee na kemiekerig van.

 

keminniekaanten

zelfstandig naamwoord, meervoud; communiekanten, kinderen die hun eerste communie doen

de eerste i is mogelijk een verschrijving; deze vorm is nergens anders aangetroffen.
- Cees Robben - ’k Zie ze gaon... die klèène klaanten/ Stap vur stap keminniekaanten... (19560512)
 

Ill.: Thomé - cannabis sativa L. - hennep - kemp

 

kèmp

zelfstandig naamwoord

hennep

- WBD - III.4.3:326 wilde kèmp - hennepnetel (Galeopsis tetrahit), ook 'neetel' genoemd

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kèmp (krt.89)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - känəp, zelfstandig naamwoord mannelijk 'kennep' - hennep

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KE- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - (Kempen: kämp, kae ae mp) zelfstandig naamwoord mannelijk - hennip, Frans: chanure

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèmp - zelfstandig naamwoord - hennep (Hennep werd ook uitgespr. als kènnep) 

- WNT - Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - (uit kennep (kenp)) Cannabis sativa L.

 

kèmpekurtje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

de etymologie is onduidelijk; mogelijk samenstelling uit kèmp als këmparen (zie volgende) en kurtje als koordje

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "op 't kempekurtje aaf (op 't nippertje)"

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'op ut kèmberkurtje', op het nippertje

 

kempgaore

zelfstandig naamwoord

- WBD - II:698 - hennepgaren, het grove hennepgaren waar men pekdraad van verdaardigt, ook genoemd 'hènnepgaore'

 

kèmpzaod

zelfstandig naamwoord

hennepzaad, veelal als vogelvoer gebruikt

 

kemuunie

zelfstandig naamwoord

het sacrament van de Heilige Communie

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “…as ge dan in de, in de kèrk kwaamt, nou, dan wierde oovergeslaon agge te kemuunie gingt!” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

 

kenaarieveugel

zelstandig naamwoord

kanarievogel, kanarie

► knòrrie

- Interview Jolen - 1978 - “…ik ha zôo, ja, jao, vinke, en kenaarievoogel en zôo, drie dezèllefde…” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

kenaarieveugeltungske

zelfstandig naamwoord

tongetje van een kanarievogel

- A.J.A.C. van Delft - Tegen iemand, die wat kieskeurig blijkt, wordt gezegd: "We zullen je kanarievogeltongetjes geven." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)

 

kenaol

zelfstandig naamwoord

kanaal

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 08 21 - Want we hebbe iets bezunders / Wè nog niemand aanders had / Wij hebbe bij 'n buike règen / Kenaole midde in de stad.

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…et kenaol dè was nòg nie gelèèk oope…èn toen wast, in den ollògstèèd ok nòg gebeurd, en bietje vur den ollògstèèd… want den dèèk hier, die, die, de verkeerswèg, den dèèk, dès zaand wòr den dèèk meej opgehôogd, dès ammel zaand hier öt et kenaol!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et kenaol

► knaol

 

kenaoldèèk, knòldèèk

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kanaaldijk (langs het Wilhelminakanaal)

 

kènder - kèènder

zelfstandig naamwoord meervoud

kinderen

- uitdrukking platte kènder - nog in de wieg liggende kinderen; ook: platte jong

- uitdrukking kènder van half-om-half = kinderen waarvan een ouder benoorden en een van bezuiden de spoorlijn afkomstig is.

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kènderwaoge

- Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Kiendjes’, 1939 -

Praot me nie van kiendjes, kender,

overal ter wereld zijn d'r;

schreuwe... doen ze nergens zuutjes,

overal hebben ze vieze snuutjes;

- Cees Robben - De kender gaon ’t list... (19540724)
- Cees Robben - Mee de vrouw en kender/ Kermis haauwe... (19540814)
- Cees Robben - Enkel kender in de Laai/ Dokkelen wè in d’n braai (19570704)
- Cees Robben - Daor vlinderen as vlemmekes/ Veul helle kender-stemmekes... (19580531)
- Cees Robben - ‘k Heb alle bij mekaare tien kender gehad... aacht goei en twee kaoi... (19610526)
- Cees Robben - De kender (...) pruuven den slameur... (19650507)
- Cees Robben - De kender (...) zen tegen ’t regeur (19650507)
- Cees Robben - De kender hebben ginne rust (...) en moeten deurke-deurke-dons (19650507)
- Cees Robben - Twee platte kender... en naa wir zôô... (19680322)
- Cees Robben - Dan ruuk ik wir dem eeremoei/ die vruuger deur vur deur/ De straot op kwaam heel zwoel en zwaor/ van kender en slameur... (19701016)
- Cees Robben - As ’n vrouw uitschaait mee kraome,/ Haauwt ze mee d’r kender saome... (19790720)
- Cees Robben - Men kender wille toch wel elke week wè nuus, Nel... En zelf hek nog ginne buuste-haauwer aon m’n kont... (19860926)
Cees Robben - ‘k Gao mee de kènder naor ’t uitgepakt kèèke... (19651119)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Et was netuurlek ammel vur kènder, hè…de snoep èn de sènte, meer krêede nôot nie…!!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Informant Ad Vinken; natte kènder - kinderen die nog niet zindelijk zijn.

- Nie te veul hèrrie meej oew Sjaan/ gin trubbel meej de kènder... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: En nuu begien)

- Elie van Schilt; - kender van unne metseléér, draoimaoker of duveléér, die wieren gin misdienéér. (Uit: ‘As ge katteliek geboren wierd; CuBra ca. 2000)

- En höshaawe meej negen kènder. Niks biezonders in dieje tèèd zulde zegge. Mar d’n oudste waar 'nne zoon en daoronder kwaame nog aacht mèskes. (Jos Naaijkens; ‘Vruuger bij ons in de Mister Stormstraot’; CuBra, ca 2005)

- Begin jaore vèftig ginge wij bij heur iedere woensdagmiddaag om vèèf uur tilleviezie kèèke. Alle kènder öt de buurt mochte koome. We moeste ons schoene ötdoen en in de keuke zette. Soms zaate we wel meej dèrtig kènder in d’r höskaomer, ammòl vur zôn klèèn teeveeke meej zôn klèèn bild wè nie presies in’t midde van ‘t toestel zaat. (Jos Naaijkens; ‘Vruuger bij ons in de Mister Stormstraot’; CuBra, ca 2005)

- Piet van Beers – ‘Snuupkes’: Drie kènder öt de buurt, drie zwarte snuutjes./ Meej krontjes op der bölleke èn lèèrze òn der vuutjes/ zonge ze "Gif mèn enne nuuwen hoed". (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Dialectenquête 1876 - kender (de e heel scherp, scherper dan in 'pen')

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - de schoolkènder zèn meej de mister nòr de zeej gewist

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - aander meense kènder zèn aatij gaawer groot

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - dur de kènder èn de kiepe krèède de miste ruuzie

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kènder

- WNT - KIND mv. kinderen, kinders, gewestelijk nog kinder;

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - kijnder

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 05 - ze waare meej al de kènderrèèkdom zo èèrm as Job

 

kènderèègteg

bijvoeglijk naamwoord .

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kènderègteg' - kinderachtig

 

kènderjaore

zelfstandig naamwoord; samenstelling uit meervoud van ‘kènd’, kind, en meervoud van ‘jaor’, jaar.

kinderjaren

- Cees Robben - ’k Denk wir aon m’n kènderjaoren... (19560512)

 

kènderköpke

zelfstandig naamwoord

kinderhoofdje; veldkei voor bestrating

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - waor ge int waandele kènderköpkes vuult

- Ut kèend is mee zun kopke op de kenderkopkus gevalle... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- De straot, et wegdek op zen Nederlands gezeed, waar vur fietsers un straf, om daor deur te moeten, over die hobbelkaaien. Echte kenderköpkes waren et, ingevoerd vanöt den Bels. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Daor waar nog meer veraanderd, nèè die rotkaaie, die kènderköpkes, laage der aaltij nog, dus dur de straot fietse nog steeds nie òn te raoje. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kènderköpkes - de grote 'Bèlze kaaje' staan bekend als kènderköpkes

 

kènderwaoge

zelfstandig naamwoord

kinderwagen

- Audioregistratie 1978 - “…èllek jaor ging ons moeder meej de kènderwaoge, war, ging ze en vèèreke kôope op de vèèrekesmèrt… in de kènderwaoge… in ene zak!” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

... en vruuger hèk ’r veul gewaandeld meej de kènderwaoge. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

 

kèndoe
samentrekking
ken je je
- Cees Robben - Dan kendoe èège niemir terug (datum niet bekend
 

kènds, kèns

bijvoeglijk naamwoord .

kinds

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'as ge zelf kendsch bent'

 

kenèèn, knèèn

zelfstandig naamwoord

konijn

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (Gehoord bij de groentenboer: ) Gij mee oew vitaminen, ik zeg mar slaoi is goed veur de kenène (10-03-1967)

- Piet van Beers – ‘Peeje, knèène èn jonge mèt’: En Jan die ging te lange liste/ meej z'n kenèène nòr de mèrt./ Ze waare zwaor èn vèt gewòrre./ En vur den haandel hil wè wèrd. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

knèèn

Verkoper van konijnenvellen -19de eeuw

 

kenèènejuus

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - Liefhebbers van konijnen zijn het "kunijnenjuus" (kenijnen). (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

 

kenèntje, knèntje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘kenèèn’ of ‘knèèn’
konijntje
- Cees Robben - Wie blijft vur un kenèntje staon... (19570615)

 

Kenilles, Knilles

eigennaam; Cornelis

in het bijzonder het bedevaartoord van de heilige Cornelis in Esbeek

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Dè zèn ammel veul dinge die ammel öt den booze zèn vort, hè. Nèt as Keevelèèr, jè, daor heurde nòg wel es ene keer van…èn nèt as Schèèrepenheuvel èn zôo…èn nèt as Pirke Donders…èn nèt as den Hèllegen Éèk in, in, in, in Orschòt…èn den Hèllege Kenilles…” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

 

kènneke

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

inhoudsmaat (bier) verkleinde vorm van 'kan' met umlaut.

kannetje

- Lowie van Dorrus Misters; Een grote 50 jaar geleden waren de tonnen nog in gebruik en werd een ton gerekend op 150 liter inhoud. Ook was er fustwerk in gebruik van 1/2 ton of "vat", van 1/4 ton of "keneke" en van 1/8 ton dat men "kattekop" noemde. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 8 ‘Oude brouwerijen in Tilburg’; Nieuwe Tilburgsche Courant 23-6-1951)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - et kènneke stao op den òrecht

- Brôod eten tussen et koren op et veld en koffie drinken öt zon kom, diese vol schonken öt zon blaaw kenneke. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD - III.2.1:124 'kanneke

 

kennekoe

samentrekking: ken ik je

- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006); 2020 - Je hebt iets (eens) goed gedaan: - zôo kènnekoe wir!

Volledige bron: KLIK HIER

 

kenon, knon

zelfstandig naamwoord

kanon

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kenon, knon' – kanon, verkleinde vorm 'knunneke'

- Pierre van Beek - Wie des avonds "zô zat as 'n kanon" is, loopt veel gevaar des morgens "zô ziek as 'n krab" te zijn, beweert men in Tilburg al is het ons niet duidelijk waarom hier nu juist die "krab" en dat "kanon" bij te pas moeten komen. . (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

 

kenonbòl, de

kanonbal

bijnaam van baanwielrenner Jan Pijnenburg

 

ns, kènds

bijvoeglijk naamwoord .

kinds, dement

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kƐns, bijvoeglijk naamwoord 'kends' (d.i. kijnds)

 

kènskènder

zelfstandig naamwoord, meervoud

kleinkinderen, kindskinderen

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Bewaor et mar vur oew kènskènder.

 

kèntje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van ‘kaant’

kantje

- Cees Robben - Op ’t kentje aaf... (19780113)

 

kepèl, kepèlleke

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

1. kapel

- Cees Robben - Gao d’elke merrege naor ’t kepelleke Ketooke..? (19570504)

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kepel

 

Lechim - Gedicht van de week uit de Tilburgse Koerier (1957-1982)

 

Tony Ansems -

De hasseltse kapel

As de Maaj maond was begonnen

Gingen wij mee hil 't stel

Onze Pa, en ons Moeder en heel de kender

Naor de Hasseltse Kapel

Gauw 't Roozenhuuke bidde

Die ouw vrouwkes waren snel

En dan saome snoep ötzuuke

Bij de Hasseltse Kapel

Van die lekkere kaneele steele

Zuuthout, drop en karamel

Leerden om alles saam te dele

Bij de Hasseltse Kapel

(.De Hasseltse kapel; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)

Dossier Hasseltse Kepèl

 

2. café

- Onderweg hebben we heel wè kepellekes aongedaon en ook in Oirschot lee je we aon. ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ = Willem van Mook.

Bij geboorten gingen de naaste buren mee aangeven. Dit laatste was dan voor de vader nog al een dure gebeurtenis, want dan sloeg men bij het naar huis gaan geen een "kapelleke" over. En dan bleven de gevolgen niet uit... (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 1 ‘Wijkbuurten in vroeger dagen; Nieuwe Tilburgsche Courant – 8-11-1950)

Pierre van Beek - De uitdrukking "As O.L. Heer een kerk bouwt, zet de duvel er een kapel neffe" slaat op de cafés die men gewoonlijk nabij een kerk aantreft al kan men er ook wel een diepere zin uithalen, namelijk deze, dat de duivel er steeds op uit is de mens tot het kwaad te verleiden. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

Want die leej de kappèlleke meej aon, hè! Kefeejkes, kappèllekes zin ze vruuger…” [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

3. twijfelgeval !!

Ik dènk dèk nòr de Hasselt gao/ kèèke rond de kepèl. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Nòr de Bèèvert...)

Nòr de Bèèvert...
Kom, zeej Lewie, ik fiets is op.
Waorheene?, vroeg zen Nel.
Ik dènk dèk nòr de Hasselt gao
kèèke rond de kepèl.


Mar halverweege kreeg ie dòrst
èn hij leej daor èfkes aon.
daor zaag ie hangend òn de toog
zenen aauwe ploegmaot staon.


Ze hèbben er en paor gevat
wiere allèngskes blijer
èn waare vur zer èèrg in han
al vèf kefeekes wijer.


Teege den aoved kwaam ie tèùs.
Nel zaat nòg meej der eete.
Kepèlleks hai zat gehad
mar et Hasselse was vergeete.

4. vlinder

Uit een ABC-boek

 

- WNT - Een vlinder (dagvlinder) van de eene of andere soort, gedaante of kleuren. Soms kan de toevoeging van witje als synon. (zie beneden, onder de aangehaalde voorbeelden) doen meenen dat met den naam kapel slechts vlinders van ééne bepaalde soort en kleur, de witjes of koolwitjes, zijn bedoeld, maar vermoedelijk is ook witje op die plaatsen niet anders dan een algemeene naam voor vlinder, ontleend aan dien van eene zeer veel voorkomende, algemeen bekende soort.

Reeds bij Kiliaen - 1599

- Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Kapelleke’, 1941 -

Kapelleke

 

'n Leuk citroen kapelleke woei

alleenig deur et bos,

en m'n ooge die wieren van et zien nie moei

en ze lieten et ding nie meer los.

 

Toen woei er 'n wit kapelleke bij

en ze daansten deur et bos,

te saome zot, te saome blij,

te saome vrij en los.

 

En de twee kapellekes allebei

deur 't lentelieve bos

ze sjaansten en daansten mijn ooge veurbij

al boven et lekkere mos.

 

Gij lieve kapellekes daor in et bos

een wit en een citroen,

toe, sjaanst er en daanst er mar lekker op los,

ge meugt et gerustekes doen!

keplaon, keplòntje

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

kapelaan

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de pestoor èn de keplaon lôopen aachter etzèlfde vaon (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) die houden er dezelfde principes op na

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kəplo´.n, zelfstandig naamwoord mannelijk 'keploon', - kaplaan, kapelaan

 

kepoerewiets

bijvoeglijk naamwoord

van Jiddisch 'kapoeres' (= dood)

kapot, dood

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - èfkes piepte ze nòg, mar toen waar de mèùs hartstikke kepoerewiets - eventjes piepte de muis nog, maar daarna was ze morsdood (220407)

 

kepòt

bijvoeglijk naamwoord .

kapot, stuk

kapot, in de zin van ‘voorbij’
- Cees Robben - Den irste zondag van de maai/ dan trokken wij dur stad en haai/ mee de meziek naor Meuleschot/ naor Lôôn of Beek.... Mar ’t is kepot...../ dauwtrappen is vort van de baon....../ dè hee jandoome afgedaon! (19540508) Deze prent werd gemaakt naar aanleiding van een hernieuwing (handhaving) van het oeroude verbod op katholiek getinte manifestaties op de openbare weg, meestal ‘het processieverbod’genoemd.

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - de vaos is kepòt

- WBD - kepòtten dêeg - ongeschikt deeg , dat nl. niet wil rijzen

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - die gao dervan kepòt

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - zene mooter is kepòt

- WBD - III.4.3: kepòt - verdord (van bloemen); ook genoemd: verdòrd, dôod, ötgedrêûgd, afgestörve, ròt
dood
- Cees Robben - Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand unne kinkenduut kepot... (19711119)

- WBD - kepòt gaon - sterven (van een dier)

 

kepòtgaon

werkwoord, sterk

- Informant Ad Vinken; kapotgaan, stukgaan; van dieren: sterven; bij het kaarten geen enkele slag halen

voor elkaar krijgen

We zullen dan mar is afwochten wè-t-ie in Keule kepot mokt! (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)

failliet gaan

- Interview met de heer De Kok (1978) – “Jan van Aorendonk die is toen kepòt gegaon in firteg. (transcriptie Hans Hessels 2014)

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

- WBD - III.4.2:31 'kapotgaan' - sterven (van dieren), ook genoemd: 'sterven' 'doodgaan' of 'creperen'

- WBD - III.4.3:35 kepòt gaon - sterven (van een plant)

 

kepòthuudje

zelfstandig naamwoord

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - kapothoed, kleine zwarte hoed bezet met kralen, die door oudere burgervrouwen werd gedragen

 

kepòtspeule

werkwoord, sterk

kapotsnijden; het geslachte varken 'afkappen'

- Audioregistratie 1978 - En dan kwaam de slager, hè, òf de slachter dògs nòdderhand. Dan kwam ie saoves gewoonlek èn dan kwaamie die zaak kepòt snije… èn dè ging dan in en hille grôote tòn… (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

kepòtspeule

werkwoord, zwak

kapotspelen: bij een bepaald kaartspel alle slagen halen

kepòtspeule - spulde kepòt - kepòtgespuld

ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij spult kepòt
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - bij het hoogjassen: honderd roem en kapot

- Cees Robben - Ik speul hartstikke kepot..! (19740614)
 

kèps

zelfstandig naamwoord

blut

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "ik doe nie mir mêe ik zai keps (m'n beurs is leeg)"

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 10-01- 2010 - Ik doe niemir meej: ik zèè kèps - ik heb geen geld meer om in te leggen

- WBD - III.3.2:36) kèps of blut - alles kwijt (bij een spel)

 

kerbied

zelfstandig naamwoord

carbid

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -gezegde Ge moest kerbied lusse! (dan zou je ontploffen??)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kərbit, zelfstandig naamwoord mannelijk - carbid

 

kerbies

zelfstandig naamwoord

- Van Dale - karbies, handtas zonder klep of sluiting, met twee grote oren

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, Hij gao dan de femilie aaf / Om goeien dag te zeggen / En verwocht demme ammol wè / In z’n kerbieske leggen.

 

kèrbòl

zelfstandig naamwoord

biljartterm; carambole

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 06 30 - Kiske, Willum en de Sjef / Beljèrten alle weken / Iedere kèrbol wordt gewikt, / Gewogen en bekeken.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 10 05 - 'zen Opa kos veul kèrbols maoke.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - (biljartterm) carambole, geslaagde stoot

- WBD - (III.3.2:249) kèrbol = carambole

- Jan Naaijkens; Dè's Biks (1992) - 'kèrbol' zelfstandig naamwoord - carambol

carbolineum [ook wel, maar foutief, carboleum]

zwarte vloeistof uit steenkooldestillaat om hout te verduurzamen [tegenwoordig verboden wegens schadelijke stoffen]
- Cees Robben - teerzeep en kerbol (19701016)
 

kerdaot

zelfstandig naamwoord

kordaat

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'draai mar kordaot on oew wieltje

- WBD - III.3.1:299 'kordaat' = vinnig

 

rdon

zelfstandig naamwoord

kordon

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - iemand die dur de kèrdons mot - die door een zure appel heen moet bijten

- WNT - KORDON - Door de kordons (moeten) loopen - voorheen een straf voor militairen van denzelfden aard als het spitsroedenloopen, waarbij de geweerriemen als strafwerktuig dienden.

 

keresier - kèrresier

zelfstandig naamwoord

bazige vrouw, heerszuchtige echtgenote

van Frans carossier (koetspaard), of van 'kurassier' (= dragonder), dat volgens - WNT - overdrachtelijk 'manwijf' betekent.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (197

- Cees Robben: jong die om den haoverklap nor bèùte worre gekerreseerd (sic)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèrresîer'

- 's Moeder hield van praajvesie mar was ôk wel 'nne kurresier as ge
begrèpt wè 'k bedoel. (Jos Naaijkens; ‘Mènne ceeveej’; CuBra)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Hij heej ene keresier getrouwd: hij maag vort niks meer as nòr heur löstere - Hij heeft een bazige vrouw getrouwd: hij mag voortaan niets meer dan haar gehoorzamen. (210710)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'karessier zelfstandig naamwoord - manwijf'

 

kèrhèngst

zelfstandig naamwoord

- WBD - lomp paard

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zó zuur as ene kèrhèngst (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '70) - 'zuur' betekent hier agressief, onhandelbaar, zoals een hengst voor een gespan

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - lastig (onhandelbaar) persoon

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk (scheldn.) 'karhengst' - lompe onhandelbare boer.

 

kèrke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

verkleinwoord van 'kèèr', met vocaalkrimping: karretje, wagentje

- Cees Robben - Lam Lewieke zaat gelaote/ In z’n kèrke... (19700925)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 16) 'kèrke' geen svarabhaktivocaal wegens morfeemgrens

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 - dieje meens die die kèrkes mókt ... zonne skoetmoobiel

 

kèrkehöske

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

kerkhuisje

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: as ge teegen et kèrkehöske piest, dè drêûgt noot óp - Als je autoriteiten, geestelijke of wereldlijke beledigd hebt, wordt dat door hen nooit vergeten.

 

kèrkenbank

zelfstandig naamwoord

- WBD - (III.3.3:41) kèrkenbank, bank = kerkbank

 

rkendeur

zelfstandig naamwoord

kerkdeur

- WBD - (III.3.3:28) kèrkendeur, hoofddeur, grôote deur = kerkdeur

 

kèrkhòf

zelfstandig naamwoord (m)

kerkhof

- Informant Toine Raaijmakers - Kannie leej opt kèrkhòf (als reactie op de uitlating 'ik kan het niet')

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Kösters koej maag opt kèrkhòf waaje

 

kèrkwèg

zelfstandig naamwoord

kerkweg

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - alle weege zèn gin kèrkweege - niet elke weg leidt direct naar een doel

 

kermèènekèès

zelfstandig naamwoord

komijnekaas, pitjeskèès, gemèènekèès

 

kèrmenaaj

zelfstandig naamwoord

karbonade

Frans: 'carbonnade'

de uitspraak met b komt in het Tilburgs nauwelijks (meer) voor:

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kerbenaai'

- De Bo - De b en de m verwisselen somwijlen met elkander, bijvoorbeeld (...) Bedeen — medeen, met een. Bestelle — mostelle. Karbonade — karmena. (De Bo, Westvlaamsch Idioticon, 1892)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 02-01-2008 - ... nao et vuurwèèrk waar der vur iederêen ene lèkkere vètte kèrmenaoj en vors brôod

- De kèrmenaoj, de platte ribbe, de zult of krèp, et zwoert èn spèk. Toe den hiel aon toe. Durreege spèk èn ballekebraaj. Et smòdderpötje. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kärmənä.i, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kérmenaei' - karbonade

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KARBONADE - kè:rmənoə

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KARMENEI, KERMENEI zelfstandig naamwoord v. karbonnadei ook: KERMENAAI 

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèrmenaaj zelfstandig naamwoord, karbonade

 

Tekening van Frans Mandos Tzn - 1945

 

 

kèrmes

zelfstandig naamwoord

kermis

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 97) toen kwaamde gullie èlk jaor nor de kèrremes

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kermisgaast' - kermisgast, kermisbezoeker
- Cees Robben - Al vur de Kermis aon’t zörge De Leuw..? [Over een vishandelaar die voor de Kermis haringen op potjes zet] (19640724)

- Dialectenquête 1876 - kerremiskroam

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - toen kwaamde göllie hier èlk jaor nòr de kèrmis

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: tis aaltij gin kèrmes, zi de begijn èn ze sneej den appel in viere (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '72)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: meej Hasseltse kèrmes òf èèrpel òf lôof ('49); de eerste zondag na 2 juli zijn de aardappels rijp om gerooid te worden. 

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèrremes'

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'Tilbörgse kèrmes is de grotste van et laand' (160708)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kƐrməs, zelfstandig naamwoord vrouwelijk - kermis

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KERMIS (uitspr.: kärrəmiis; te Antw.: karrəmiis), zelfstandig naamwoord v. en hier en daar Frans: kermesse.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèrmes zelfstandig naamwoord - kermis

 

kèrmes haawe

werkwoordelijke uitdrukking

kermis vieren

- Cees Robben - Mee de vrouw en kender/ Kermis haauwe... (19540814)

 

kèrmespòt

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ' kèrremespot' = dubbeltjespot - spaarpot in café voor kermisgeld

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'De kèrmespòt stèlt meej die prèèze van teegesworreg nie veul mir veur' =... met die tarieven ...

 

kèrmessteel

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèrremessteel' – zuurstok

 

kèrmesvrijer

zelfstandig naamwoord

kermisvrijer, vrijer voor korte duur

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ene kèrmesvrijer èn ne mikken botterham zèn etzèlfde

 

Ill.: Thomé - paeonia officinalis - pioenroos - kernillesrôos

 

kernillesrôos, knillesrôos

zelfstandig naamwoord

pioenroos (Paeonia), kornelisroos (Paeonia)

- WBD - (III.2.1:433) kernillesrôos = pioen (Paeonia officinalis), ook genoemd pioenroos, klaproos

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kərne'ləsrö.s, zelfstandig naamwoord vrouwelijk - Cornelisroos, pioenroos

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - CORNELISROOS (uitspr. cornelləsroeës) zelfstandig naamwoord v. Pioen, Frans: pivoine

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kernillesròòs' zelfstandig naamwoord - pioenroos

 

kernòllie

zelfstandig naamwoord

uit het Frans: canaille

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "karnalje - une canaille"

- Informant Toine Raaijmakers - kernòllie

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kreng, gemeen vrouwspersoon, helleveeg

- Ieder viswèèf is nòg gin kenòllie. - Ieder viswijf is nog geen kanalje.

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 't was zo kernaolies heet

- Cees Robben - Naa-nie entele.. kernollie... (19580802)
- Cees Robben - [Echtgenoot met blauw oog spreekt:] Ik zaag meej unne schiem desse sloeg, de kernollie... (19680920)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 62 02 23 - “Gao mar zò ge wilt kernaollie, / Mee ons liefde is ‘t gedaon.”

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'knòllie' - bazige vrouw

- WBD - III.1.4:109 'canaille' = ondeugende vrouw

- WNT - KANALJE, in den volksmond veelal KARNALJE 1) verachtelijke benaming voor het gewone volk, het gepeupel, het janhagel; 2) gemeen persoon Verbastering van Frans 'canaille'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kərna'li, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kernalie' - helleveeg (uitsl. v. vrouwen en bepaalde vrouwelijke dieren als geit en koe gezegd).

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - CARNALIE (uitspr. kärnöllə) zelfstandig naamwoord v. - boosaardig, slecht wijf, Frans: canaille

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kernollie' zelfstandig naamwoord - helleveeg

Dichterlijke definitie door Frans Hoppenbrouwers (CuBra), uit: Kempische karakters:

Knallie

 

'n Knallie is een strenge vrouw,

ze heeft veelal een harde stem,

haar eisen zijn zo zout als brem:

juist daarom staat ze in de kou.

kèrrad

zelfstandig naamwoord

karrad, kar(re)wiel

- Cees Robben - Zo zot as ’n kerrad (19600325)
- Cees Robben - Hij is van z’n èège al zôô zot as ’n kerrad... (19660218)
- Cees Robben - Zôô zot as ’n kerrad... (19851220)
- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006), 2020 - Over een losbol: - dies zo zòt as en kèrrad!

Volledige bron: KLIK HIER

 

rreljon

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèrreljon' - carillon, klokkenspel

 

kèrrenemulk

zelfstandig naamwoord

karnemelk

- Frank Klaroen (= Willem van Mook); Nieuwe Tilburgsche Courant, ‘Het wonder van pastoor van der Lee’, 9 mei 1934 - ‘…het was weer “vorsche kerrenemulk van boer Pikke uit 't Groenewoud.”

- Frank Klaroen (= Willem van Mook); Nieuwe Tilburgsche Courant, ‘Het wonder van pastoor van der Lee’, 9 mei 1934 - ‘Nog dienzelfden Vrijdagavond sprak half Tilburg over het opzienbarende wonder van pastoor van der Lee, die, ergens in 't Groenewoud, aan de Ley, het mirakel van Kana herhaald zou hebben, door wel geen water in wijn, maar dan toch in karnemelk te veranderen. En den volgenden morgen, reeds vroeg, zag men voor de pastorie van 't Heike, een gedrang van huismoeders, allen uitgerust met groote melkkannen, welke zij gevuld hadden met zuiver putwater, om het, op de beproefde manier, waarvan pastoor van der Lee het geheim kende, te doen veranderen in “vorsche kerrenemulk.”’

 

kèrreseere

werkwoord, zwak

commanderen

uit Frans 'carrosser' en 'carrosse', koets, de koets besturen

- Cees Robben - Hij kerreseerde ze [de kinderen] naor bed... (19600219)

 

kèrresier

zelfstandig naamwoord

karossier, koetsier

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 12 09 - ’t Was ’nen echte kèrresier / Hèèl brèèd - veural van veuren - / Ze was netuurluk thuis d’n baos / Dè liet ze dan òk heuren.

 

kèrrevèn

zelfstandig naamwoord

caravan

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 08 07 - "De bèrge op, de bèrge aaf / Mee unne kèrreven, / Ik zè zò blij as ’n klèn kènd / Dè'k wir in Tilburg ben."

 

kèrsbôom

zelfstandig naamwoord

kerstboom

de t valt uit in de uitspraak, ook in Standaardtaal

 

 

kèrsemannéééééé

straatroep

waarschijnlijk om kersen te verkopen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 06 28 - "Kersemannééééééh, / Fèn sappig en hèèl dikke.”

 

Kèrsemes

zelfstandig naamwoord

Kerstmis

- Cees Robben -
’t Wordt Kersemis... (19561222)

Bosch kèrsemes - Kerstmis

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KERSMIS en KERSEMIS (in 't Z. der Kemp.: kässəmiis) zelfstandig naamwoord mannelijk en niet v.

in de Kempen: kässemis; oudere vorm: Korsmes

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kersmes zelfstandig naamwoord - Kerstmis

► Kòrsemis

 

kèrsenbôom

zelfstandig naamwoord

kersenboom

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: (dès ene goeje) ge kunt en zoo in de kèrsenbôom zette ('73.) Gezegd over iemand die er haveloos uitziet.

 

kèrske

verkleind zelfstandig naamwoord van kèèrs, kaars; kaarsje; met vocaalkrimping.

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - ''t kerske is bekaant uit d'n blaoker gebraand'

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - Zólang as men kèrske duurt

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kairske'

- Dialectenquête 1876 - kerske

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "Kerske, kerske, over de been; al die daar nie over en kan, die wit er nie van. Kerske (op 3 koningendag over kaarsjes springend zingen de kinderen dit versje)"

- 't kersken is haost uit den blaoker gebraand; (Leo Heerkens; uit De mus (Piet Heerkens), ‘Slaoplieke’, 1939)

 

kèrsmid

zelfstandig naamwoord

wagenmaker, 'waogemaoker'

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - witte ginne waogemaoker/kèrsmid ?

 

kèrspôor

zelfstandig naamwoord

karrenspoor

- Lodewijk van den Bredevoort; pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Daor neffe laag un kèrspoor.

 

kèrspringer

zelfstandig naamwoord

- WBD - karspringer (paard dat probeert uit het tuig te springen)

 

kèrstal

zelfstandig naamwoord

kerststal

st+st trekken samen tot st

- WTT 2013 - kèrstalle laawe - gaan kijken naar de kerststallen die in de Tilburgse parochiekerken bij het altaar waren opgezet, in sommige gevallen met levende figuranten.

 

kerstannie

zelfstandig naamwoord

kastanje

- Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra - …m’n zakke vol kerstannies en haozelnote…

► zie ook kastannie

 

kèrstfèèr

zelfstandig naamwoord

kerstmarkt

van kerst en Engels fair (markt)

- Mocht meej naor de kèrstfèèr in ‘De Vurste Venne’ in Drunen. (Jos Naaijkens; ‘De kèrstfèèr’; CuBra, ca. 2005)

 

kèrsvètplèkke
zelfstandig naamwoord meervoud
plekken (vlekken) van kaarsvet
- Cees Robben - En kersvetplekke op oew’ jas... (19540703)
 

kerveeje
werkwoord, zwak
corvee doen
- Cees Robben - Bij unne gruntenboer kerveeje... (19560721)
 

kerwaaj, kerwaajke

zelfstandig naamwoord

karwei

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): karwaaike; 'kerwaaike'

- Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945 - SJAREL. Vergimme, des 'n kaoi kerwaai!

- Cees Robben - ’n Schôôn kerwaai (19600520)
- Cees Robben - Aon dè kerwaai gevrukt... (19830401)

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Bij de miste kerwaaikes, wies ik er men èège aaltij wel onderöt te draaie, omwaasse deej ik wel ôot mar dè blééf beperkt tot afdreuge.

- WBD - III.3.1:400 'korveeën' = karweien (onbetaalde arbeid verrichten aan de openbare wegen)

- WBD - III.1.4:356 'heel karwei' = last, moeilijkheid

eufemisme voor een reu die een teef zoekt

- Cees Robben - M’n hundje is weggelôôpe (...) Ik denk dettie op kerwaai is (...) ’t is ’n menneke... (19710730)

 

kesjèt, kersjèt

zelfstandig naamwoord

korset

- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - 'kesjèt'

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (moeder tegen haar dochter: )’t motte teugeswoordig ammaol steppinnen zèn, mar wij waren vruuger blij mee ’n kesjet mee blènen (17-08-1964)

- Cees Robben - ’n Kesjet meej blèène.. (19640911)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 01 14 - "De buurvrouw hee me òk gevraoge / Zuukt is naor 'n goei kesjet

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kesjèt'

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - Ons moeder zi vruuger aaltij: ‘Assik dè ding ötlaot, krèèg ikket allejizzus in menne rug’, ze bedoelde der kesjet.

- WNT - KORSET. De bij Boekenoogen (corsietten) aangetroffen, thans niet meer als beschaafd geldende vorm korsjet (corchet) moet wellicht aan hypercorrecte, z.g. fransche, uitspraak worden toegeschreven.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kə(r)s'ät, zelfstandig naamwoord o. 'korsjet' - korset

 

kesjoe

zelfstandig naamwoord

rubber, gummi

verbastering van Frans caoutchouc

- Die bus hattie ok himmel zelf gemokt, en ze ree fèn al daoverden ut dan in bietje mar dè kwaam omdèt er massieve kesjoeé baande aan zate... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Is ie wè aauwer geworre dan denkt ie vort hil den dag aon spulgoed, aon in spoortuutje, in kesjoeë katsebulleke en zooal. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- WBD - (III.3.2:123) kesjoeë bòl, kètsembòl = kaatsebal

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - CAOUTCHOUC (Fr.) 'katsu:' (of Frans: uitspr.) zelfstandig naamwoord m.

 

kesjòt

zelfstandig naamwoord

cachot, gevangenis

- Audioregistratie 1978 - Toen zèttenie [de pastoor] me daor in, in et kesjòt, daoraachter de kèrk, ik èn Sjefke Dams. Ik vergeet et gaddoome nôot mir. (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

kèskedieje

werkwoord, zwak

inbrengen, te vertellen hebben

- WTT -  mogelijk uit Frans: Qu’est-ce qu’en dire? ‘Wat zal ik ervan zeggen?

- Pierre van Beek - "Hij heej niks te kiskedieje!" - Hij heeft niets te zeggen; hij heeft niets in 't midden te brengen; hij heeft niets te commanderen; hij heeft niets in de melk te brokkelen. (Zou dit van het Frans komen? - Qu'est que dit?) (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- Cees Robben - [Man spreekt:] Ik heb thuis (...) toch niks te kes-ke-dieje... (19831209)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - "ge hèt niks te kiskedieje" - je hebt niets te kiezen

- WNT - KEDIEZEN, KADIEZEN (kadijzen) - in Noord-Ned. ook kiskediezen, kieskediezen. Men heeft gepoogd deze woorden met Fransche klanken en vormen in verband te brengen (qu'est ce que dis?) doch zonder bevredigende uitkomst, 1) Op- of aanmerkingen inbrengen; 2) vitten, bedillen, berispen; 3) zeggen, gezag hebben, bevelen. Verbastering van Frans 'qu' est-ce-que ... dit' ? 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KISKEDIE (klemt, op die) zelfstandig naamwoord mannelijk - pronkzieke manspersoon (spotnaam op eenen manspersoon) KISKEDIEËN (klemt, op die) - Ge het niks te kiskedieën - niets te seggen, niets te bevelen.

Ed Schilders over kèskedieje

 

kèskenaoj kèskenaode

►zie kaskenaoj

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kèskenaode - verbeelding

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kèskenaoj - opschepperij (ook: kèskenaode)

 

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

Foto: Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg

 

ketaaw, ketaauw

zelfstandig naamwoord

getouw, weefgetouw

- voorbeeld systeemkaart Sterenborg - en aawerwèts haandketaaw - een ouderwets handgetouw

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'nuuw ketaaw'; 'op 'n awerwets haandketaaw'

- Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Aaw Tilburg’, 1938 - 'n Weeverke,

'n jong, vlug weeverke / al op z'n nuuw ketaaw

- Cees Robben - Uit ’t laand van ketaauwe en wol... (19580308)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 06 11 - D'n hèèlen dag aon oew ketaauw / 't Zwèèt dröpt naor beneeje / Mar as't 'saoves geblaoze hee / Dan is 't lèèd geleeje.

- Audioregistratie 1978 - …èn toen was Drikka Kools, die wonde daor op de Ruudèèk waor naa Jan van Kempen wont in dè ouw hèùs. Èn die ha daor en ketaaw, die was vort oud èn dan moes ik daor gòn wèève nouw…òchòd, òchòd, òchòd, hè…Gin brôod, gin gèld, òchòd, òchòd, òchòd! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015 - De vaader van mèn vaader, hè, die zaat tuis meej en houtere ketaaw te weeve! Bij ons heej acht, achtien jaor en houtere ketaaw in huis gestaan!”

- WBD - ketaawe (II:943) - getouwen; ketaaw (II:944) - getouw (ook: II:945)

- WBD - handketaaw/haandgetaaw (II:944) - handweefgetouw

- WBD - masjienaol ketaaw/getaaw (II:945) - machinaal weefgetouw

- WBD - brèèd getaaw/ bri-j ketaaw (II:945) - breedweefgetouw

stemh. spirant is stemloze explosief geworden

- WBD - buksketaaw/buksgetaaw/bukskinketaaw (II:947) - bukskingetouw

- WBD - ketaaw stèlle/getaaw stèlle (II:947) - getouw stellen

- WBD - spoelgetaaw/spoelketaaw (II:1031) - pijpenspoel

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoordo. 'ketaauw' - getouw, weefgetouw

 

Een weefgetouw van een Goirlese thuiswever - archief Pierre van Beek

 

ketaawbegeleiding
zelfstandig naamwoord
muzikale begeleiding door een weefgetouw
- Cees Robben - Den Sjef zingt goed... Mar ’t biste mee't ketaauw-begeleiding.. (19810313) [Milde spot van Robben op de zangkwaliteiten van wevers; thuiswevers kenden vele liedjes om de arbeid van vitaminen te voorzien; het geluid van het weefgetouw gaf de maat aan]
 

ketaawstèller

zelfstandig naamwoord

getouwsteller, afsteller van het weefgetouw

- WBD - getaawstèller/ketaawstèller (II:948) - getouwsteller

- WBD - ketaawestèller (II:948) - getouwe(n)steller

 

ketènt, kontènt

bijvoeglijk naamwoord .

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - content, tevreden

 

ketier, kertier

zelfstandig naamwoord - de ie is lang

kwartier

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): 'kertier' naast 'ketier'

- M. Philippa e.a. (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands - kwartier zn. ‘een kwart uur; landstreek, stadswijk’
Mnl. quartier ‘deel van een geheel’ (...) Ontleend aan Frans quartier ‘vierde deel (van een geheel)’ [13e eeuw; Rey] (...) De betekenis ‘kwart uur’ is in het Nederlands ontstaan als verkorting van de uitdrukking een kwartier uurs, ouder een quartier uers [ca. 1500; - WNT - toeven].

- WBD - III.4.4:2 'eerste kwartier' = eerste kwartier; 3 laatste kw. = idem

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kəti.jər, zelfstandig naamwoord o. 'ketier' - kwartier 1) vierde van een uur; 2) (vierde)deel van een uier; 3) verblijf.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KWARTIER - koti: zelfstandig naamwoord o., verkleinde vorm koti:kə

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAARTIER, KERTIER zelfstandig naamwoord o.- kwartier
1. tijdspanne van 15 minuten, vierde deel van een uur

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - ketier zelfstandig naamwoord - kwartier

- Dialectenquête 1887 Willems - kertier oover vèève - kwart na vijven

1.1. In het gezegde 'Tilburgs ketierke' [korte ie]

geaccepteerde want gebruikelijke tijdsoverschrijding bij de aanvang van bijeenkomsten

- Piet van Beers – ‘Nòdderhaand moete nie maawe’: Nao 't gebrèùkelek "ketierke" (Brabants - A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - 1; z.j., ca. 2005)

- Stadsnieuws dialectrubriekje 17-09-2008 - En Tilbörgs ketierke duurt sewèèle wèl en half uur

2. woning

- Uitdrukking: raauw ketier = huishouden van Jan Steen [Robben schrijft ‘rouw’]
- Cees Robben - Des me ôôk ’n rouw ketier (...) alles lee schots en scheef en hars en dwars dur mekaare... (19840210)

- Gerard van Leijborgh – “Electriciteit", riep hij, “dat heb ik nooit in m'n ketier gehad". (De laatste Tilburgsche huiswever 4, Nieuwe Tilburgsche Courant, 22-11-1940 - Aan het woord is Frans van Geloven, de laatste huiswever.)

3. de verdeling van de koeienuier in vier delen

- WBD - bèddehaandsketier - linker voorkwartier van de koeie-uier

- WBD - vur de haands ketier - rechter voorkwartier van de koeie-uier

- WBD - aachterse ketier links - linker achterkwartier van de koeie-uier

- WBD - aachterste ketier rèèchs - rechter achterkwartier van de koeie-uier

4. deel van de week

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): int liste ketier zitte - op zwart zaad zitten (op 't eind van de week)

 

ketierke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘ketier’ - de ie is kort
kwartiertje
- Cees Robben - ’n Stîjf ketierke dur de Rêît.... – iets meer dan een kwartier door de Reit (19550716)
 

kètje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van kat

katje

- Dialectenquête 1876 - 'n hundje en ’n ketje

 

ketoen

zelfstandig naamwoord

katoen

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "katoen - mar ze gaaf em katoen (hard werken, haast achter het werk zetten)"

- Interview Hermans - 1978 - “…want affèktgaores op zichzèllef die zijn van ketoen mar ge hèt ok veel die gevèrfd zèèn dèt wol is, war…..want ene wollen draod kunne ze nie zo dun maoke as ene gewoone hillen dunne zijen draod òfwèl ene ketoenen draod..” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om het interview te beluisteren

- WBD - ketoen (II:872)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - zo slèècht as ketoen van ne cènt et èl

- WBD - (III.2.1:271) ketoen = lampenpit

 

ketoor, ketorke

zelfstandig naamwoord

kantoor; met name de ruimte waar de bazen van de fabrieken zetelden.

- Interview met de heer De Kok (1978) – “… dèk op ketoor moes koome, dan zok daor op men soodemieter krêegen, hè.” (transcriptie Hans Hessels 2014)

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 2007 - Ze wiere dan school- òf ketoorjuffrouw

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kə(n)tö.r, zelfstandig naamwoordo. ' ke(n)teur' - kantoor

 

Kèts, de

zelfstandig naamwoord, eigennaam

Kaatsheuvel

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de Kèts en Lôon, ze schooje den hónger èn stooke den braand (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '65) - .... en steken de brand: (in K. en L. woonden veel stoelenmatters scharenslijpers en zwervers.)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de Kets èn Lôon, kaoj vòlk, koaj laand, ze steele de kòst èn steeke den braand ('82)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: de Kèts èn Lôon zèn êene gaddôome ('82) - ... zijn één goddomme (de inwoners vloekten namelijk veel)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 05 22 - De Kèts die hee d'n Efteling / Den Bosch heej de Sint Jan/ Iederêen kwaam steeds meej de vraog:/ ”Èn wè heej Tilburg dan?"

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): en Kèts - iemand die uit Kaatsheuvel kwam

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): de Kèts = Karel Swagemakers

 

kètse

werkwoord, zwak

1 kaatsen - sport en spel

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaatsen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'kètsebòlle' - kaatsen als meisjessport, c.q. -spel

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kètse, kaatsen

2. afgeleid van 1; steentjes (stintjes) kètse

een kiezelsteen op het wateroppervlak gooien zodat de steen afketst op het water, liefst meerder keren achter elkaar

klètse

stintje kètse

 

Ill.: Tijs Dorenbosch

kètsembòl

zelfstandig naamwoord

► zie katsembòl

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaatsbal

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kètsembòl

- …un springtouw en un paor ketsebollen…(Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kètsebol

 

kètting

zelfstandig naamwoord

de draden die bij het weven in de lengte lopen; in tegenstelling tot de inslagdraden, die in de breedte lopen.

- Interview Hermans - 1978 - “…mar as ge nòg van de veezel af irst et gaare moet spinne, war… daarnaa nòg verwèrke tòt kètting èn inslag in de weeverij èn dan nòg es et stuk 54 meeter maoke..” (transcriptie Hans Hessels, 2013)
- Interview Hermans - 1978 - “Die kètting die was nat èn die moes gedrêûgd wòrre…èn dan han ze ene paol op meej ene zwarte paol derop èn dan stond er ammel spèèkers èn pinne op …èn dè was van dieje bridte èn daor wier dan…”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)
- Interview Hermans - 1978 - “Op de kreugel laag de kètting èn dan wier zôo, zo vèr ast was, war, dè wier daor ammel opgehòkt toedè de kètting daoroover ophong, toen wier ie gedrêûgd…”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om het interview te beluisteren

- Audioregistratie 1978 - Onze vadder hoeveul, hoeveul stukke heej die nie gelèmd!? Hèdde gezien hoe ze die kèttinge lèmden, hè? En die wèrden dan bèùte gezèt oover hil de straot, hè. Die lèngte van die kètting, want die wèrd, die wèrd dan gelijmd èn dan moese ze buite drooge! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- WBD - III.1.3:261 'horlogeketting' = horlogeketting

- WBD - III.1.3.263: 'kettinkje' = halssnoer; 'halsketting’ = halssnoer

 

kèttingkeeper

zelfstandig naamwoord

- WBD - II.4.873 – Een keper waarvan het oppervlak (de "bovenkant van het weefsel") hoofdzakelijk door kettingdraden wordt gevormd.

kettingkeper : het type kétingkeejper, K 183 (= Tilburg) .

 

Scheren van de stof; 18de eeuw

 

kèttingschirder

zelfstandig naamwoord

kettingscheerder

- WBD - II:989 - kèttingschirder : de man die de handeling van het scheren verricht

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kèttingschèèrder' - degene die de ketting maakt en boomt

 

kèttingseteèn

zelfstandig naamwoord

- WBD - II.4.873 – Satijn waarvan het oppervlak (de „bovenkant van het weefsel") hoofdzakelijk door kettingdraden wordt gevormd.

kettingsatijn: het type kétingsatéén, K 183 (= Tilburg)

 

ketuur

zefstandig naamwoord

van het Franse 'couture', zoals in 'haute couture'.

- Etalage, Tuinstraat 2023

 

Foto: WTT 2023

 

kèùf, köfke

zelfstandig naamwoord

kuif

- WBD -
haren tussen de horens van een koe, ook 'Kuif', 'trós' of 'truske'

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): Fien kèùf = (v.d. Mortel-Houben) (blz. 56)

- WBD -
III.1.3:271 'kuif' = kuif; ook: 'pleeborstel'

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 52) kèùf - köfke

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk - kuif

 

kèùke

zelfstandig naamwoord

kuiken

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974) - gezegde: Twaalf aajer en dartien kèùkes - een meevaller, buitenkansje

- WBD - kèùke, 'kèùkentje', 'kiepke' - kuiken

- WBD - kèùke - pas uit het ei gekropen kipje

- WBD - kuikentje, kieken, kieke, kiepke, tòk, tiet tiet tiet, (Hasselt) tjiep - roepwoorden voor kuikens

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: alle kèùkes wòrre gin kiepe (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '73) - niet iedereen groeit uit tot wat men van hem verwacht

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kuik' - jonge kip; verkleinde vorm 'kökske(n)'

 

keukebeschèùt

zelfstandig naamwoord

keukenbeschuit

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant, 5 dec. 1929 - keukebeschèùt - Nou 'k daorvan spreek, schiete me ineens ok weer de keukenbeschuit van vroeger jaoren te binne nèt ès de bestellen veur de pap van 't klèèn. Die ziede ok zoowè niemeer! Wès de tijd toch veraanderd, war! (…) Keukenbeschuit was vroeger algemeen gebruikelijk, zoowel voor gerecht bij de koffie als voor de keuken, bijv. voor het vervaardigen van gehakt. Deze had den vorm van een doorgesneden "St. Huibertbroodje", dat nl. de niet gedroogde keukenbeschuit was. Bestellen hadden ongeveer den vorm van een cadetje en werden hard gebakken met anijszaadjes erin. Het was een gekruid masteluinbroodje, en werd inzonder gebruikt om er pap voor kraamvrouwen en kinderen van te koken.

 

kèùl, költje

zelfstandig naamwoord

kuil, ook voor bijvoorbeeld aardappels (WBD)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Tweej, drie daoge stonde ze zoiets den dôoj, den dôojen in hèùs èn dan bròchte ze em wèg…jè, dè was de kèùl in!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

bij een kinderspel met knikkers

- Lodewijk van den Bredevoort; pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - Knikkeren, ofschôon ik dè nie zô zaag zitten. Ge wiert er zo smèrrig van, zeker bij kèùltje. Ge mokte dan un kèùltje in de grond en van un bepaolde afstand moeste dan knikkers, meej oewe vinger in dè kèùltje schèùven. Wie dè in de minste keren deej, mocht de knikkers allemaol hebben. Et kan zèèn det nie hillemol klopt, wè’k naa vertel, mar zô waren de spelregels, geleuf ik.

- WBD - askèùl - ashok (bewaarplaats voor as, vaak gelegen onder de bakoven)

- WBD - èèrpelkèùl - aardappelkuil (ook in Hasselt)

- WBD - drinkeskèùl, Hasselt: drinkkèùl of drinkesgat - weterkuil (natuurlijke of gegraven kuil op het erf of op de weide, waarin men vee drenkt)

- WBD - voejerkèùl - spoelkuil voor groenvoer (kuil op het erf, voortdurend met (grond)water gevuld, waarin men het groenvoer voor de koeien spoelt of wast)

- WBD - mooskèùl, (Hasselt)s moowskèùl - zinkput (voor afvalwater uit o.a. de gootsteen); ook genoemd 'moosput'

- Cees Robben: Ik zit liever òn ene viskèùl.

- WBD - III.1.2:72 'een kuil graven/maken; ook 'spaden'

- WBD - III.4.4:145 'kuil' = dal;

- WBD - III.4.4:178 'kuil' = vijver;

- WBD - III.4.4:179 'kuil' = poel

- WBD - III.4.4:170 'waterkuil', 'voederkuil' = vijver

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk - kuil; verkleinde vorm 'kölleke(n)'

 

kèùp, köpke

zelfstandig naamwoord

kuip

- Lodewijk van den Bredevoort; pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - ’s Anderendaogs kwaam de slachter terug om alles [van het geslachte varken] in handzame porties te verdéle en wier alles in enne kèùp, in de kelder, in de pekel geleej.

- WBD - beslagkèùp - beslagkuip (waarin moutmeel en water werden gemengd, in de brouwerij)

- WBD - klaoringskèùp - klaringskuip (waarin het aftreksel van mout en water wordt geklaard, in de brouwerij)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUIP (kö:p) v - gezegd van het bovenste gedeelte van een ouderwetse preekstoel, soms met 'n toespeling op de kuip in de kelder waarin spek gepekeld wordt: 'n hil vèèrken in de kö:p.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoordvr.- kuip, ook (schertsende benaming voor) dat deel van de preekstoel waar de redenaar in staat.

 

 

kèùper

zelfstandig naamwoord

kuiper

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): et kèùperke = H. Wilborts

 

kèùs

helemaal, finaal, totaal; mooi, gaaf, schoon, zedig, kuis

1. bijvoeglijk naamwoord

- Informant Ad Vinken; en kèùs waogetje - een mooie auto

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - en köös mèdje - een mooi meisje

- WBD - (III.3.3:359) kèùs = zedig; ook: nètjes

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KUIS(CH) (uitspr.kös) - zuiver, rein, Frans: propre, in eigenlijken zin gebezigd. E glas kuisch water. 'Ne kuischen handdoek.

2. bijwoord

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - ... Zonderling is echter het gebruik, 'twelk men hier van KUISCH adverbialiter, even als elders van 'schoon' en 'zuiver', maakt.

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): kèùs óp - helemaal op (b.d. voedsel)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'kèùs op' finaal versleten

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kuisch - 't is kuisch versleten (geheel)"

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske, 04-11-2007 - 'Die broek is kèùs op, ze valt bekaant van oe kont.'

- Henriëtte Vunderink; Zoas ik et as kèènd beleefde; k Zal van oe blèève haawe, 2007 - die stof is kèùs versleete...

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUIS (kö:s) bw - helemaal: kö:s verslete.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijwoord 'kuis' - schoon, totaal, gans, heel en al.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kùis' bw - helemaal, totaal

 

kèùt

zelfstandig naamwoord

kuit

1. lichaamsdeel

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'smèèr oew kööte!' - Maak dat je wegkomt!

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'köötetikker, billetikker' - pandjesjas

- A.J.A.C. van Delft - "Hij heeft de kuitenlatten genomen." Dit is: Hij is op den loop gegaan. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

2. zaad van vissen

- WBD - III.4.2:77 'kuit' - kuit, ook 'zaad' genoemd of 'zaaiers'

- WBD - III.4.2:71 'kuit' - vrouwelijke vis; ook genoemd: 'kuitvis', 'vrouwtje'

 

keutel

zelfstandig naamwoord

keutel, uitwerpsel

- Pierre van Beek - Als men "voor de keutel gespeeld heeft, is men bedankt". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- Pierre van Beek - Evenzo zegt men dan: "Veur de keutel werken", of "Monnikenwerk doen." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- ...hij keutelde zôo mar wè aon... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Graot zene Kèrsmes )

 

Keutel-moer
toponiem - De locatie is niet duidelijk. Ketelmoer?
Cees Robben - (19570119)
 

keuter

zelfstandig naamwoord

boer met een klein bedrijf; keuterboer.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - aan een of anderen keuter…

 

keuterstòk

zelfstandig naamwoord

- WBD - (Hasselt) akkerstok (een (gevorkte) stok waarmee men mest e.d. van kouter en rister verwijdert tijdens het ploegen)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KEUTERMIK zelfstandig naamwoord mannelijk - stok met eene mik, dien de ploegers in de hand dragen om het kouter zuiver te houden; ook 'neersteker' geheeten.

 

keuvel

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.1.3:112 'keuvel' = kap van een lange schoudermantel (kovel)

 

kezèèn

zelfstandig naamwoord

neef; kozijn

uit Frans: cousin

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kezain - naif - neef"

- WBD - III.2.1:55 kozijn

- WBD - III.2.2:77 'kozijn' = neef

 

khèm

samentrekking

ik heb hem

- Cees Robben - ‘khem tegen ’t derde verzekerd [namelijk de auto] mar hij is nog alle riks werd.. (19681101)

 

khien

zelfstandig naamwoord

kin

- Cees Robben - ’K hè ’n khaauw khien..... (19550212) [Robben imiteert in een winterprent met sneeuwvlokken en sneeuwballen de nasale uitspraak van een verkouden kind. De prent is ongetwijfeld bedoeld als een voorbeeld van het klankspel dat inherent kan zijn aan het Tilburgs, waarbij zinnen (woordreeksen) klinken als één, voor buitenstaanders onbegrijpelijk, woord: ‘Khènkouwhkien’.]

 

Kiosk op de Heuvel; prentbriefkaart; bron: Regionaal Archief

 

kiejòs, kiejòsk

zelfstandig naamwoord

kiosk

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “En nèt as op den Heuvel op de kiejòsk ok al…daor heej vruuger ok ene kiejòsk gestaon die muziek gaaf. Körvel presies inder!” Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

kieke, kiekske

zelfstandig naamwoord

kip

- WBD - kieke, kieken, kuikentje, kiepke, tòk, tiet tiet tiet, (Hasselt) tjiep - roepwoorden voor kuikens

- WBD - kiekske, kiepke, pieleke - vleinamen voor het kuiken

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KIEKEN is beter dan 'kuiken'. Alle verwante tongvallen hebben I, behalve het Neder-Saksisch en Hoogduitsch.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord. o. 'kieken' - kuiken (zolang het binnen de dop is); buiten de dop: 'pieleke(n).

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KIEKEN zelfstandig naamwoord. o. -jong hoen; Holl.kuiken; Frans: poulet; vkl. kieksken

 

 

kiekemedie

zelfstandig naamwoord

kwartel

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kwartel

WTT Ed Schilders 2012 - Coturnix coturnix; uit: De Nederlandse vogelnamen en hun betenis, Henk Blok en Herman ter Stege (1995): Betekenis wetenschappelijke naam: men neemt aan dat Coturnix een gelatiniseerde klanknabootsing is van de roep (de 'drieslag') van deze soort, met name van het mannetje. (...) Van de drie-lettergrepige kwartelroep zijn de volgende volksnamen afgeleid: Kuutjeblik (Gr), Kietkediet (ONB), Kikemedie (NB), Kwikmedit - in Engeland
Quick-me-dick - Hutte ke dut (NB) en Prutje-Dut (Ach).
► zie ook kwakkel (kwartel)

 

kiekkaast

zelfstandig naamwoord

kijkkast

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: et is en lôoze kiekkaast (Kn'50) het stelt weinig voor, het is een lege kijkkast

 

kiele

werkwoord, zwak

kietelen (zie WNT)

- WBD - III.1.2:105 'kielen' = kietelen

 

kielepietje

zelfstandig naamwoord

naam van een Tilburgse kruidendrank

- Afbeelding: Tilburg 2021

 

Foto: - WTT

 

kiem

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

preuts

- Cees Robben - Hij is zôô kiem assie grôôt is... (19690110)

kleinzerig

- Elie van Schilt; - Kwaamde jankend thúís, dan was ut al gauw ‘Verekte kwèèkert, ge moet nie zò kiem zèèn,schaai úít mee oe gejank’. (Uit: ‘Ge heurt et niemir, Plat Tilburgs van vroeger; CuBra ca. 2000)

kieskeurig

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kiem - kieskeurig, inhalig (Belg-Limb., Brab.)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kiem - zuinig, kieskeurig

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KIEM voor kiesch, meest van spijs of drank; reeds bij Kiliaan. Z.a

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KIEM - bijvoeglijk naamwoord ., kieskeurig (iemand die pitst en pieliet)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord 'kiem' - 1) zorgzaam en spaarzaam met iets omgaand; 2) keurig (op spijs en drank en kleren)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KIEM bvw. - kieschkeurig op eten en drinken, vies op spijs en drank, weinig van eten zijnde; rustig, tam.

andere betekenissen

- WBD - III.3.1:197 'kiem', 'spaarzaam, benauwd' = spaarzaam

- WBD - III.1.1:254 'kiem' = gevoelig zijnde

uitroep

- Van Dale - kien - bij het lottospel: roep 'kien!' = ik heb de vijf nummers op 'n rij

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kiem - roepen de kinderen als ze bij het kienspel (lotto) een rijtje van vijf vol hebben"

- WBD - III.3.2:199 'kiem' uitroep bij bepaald spel, ook kien

 

kiemkaast

zelfstandig naamwoord

- WBD - kiemtrog (trog waarin de geweekte gerst tot ontkieming moet komen)

 

kiemoo

zelfstandig naamwoord

kiemoo

- WBD - I.4 – lemma - Draadbreuk krijgen - Voor de herkomst en betekenis van “kiemoo” werd geen nadere verklaring gevonden. - een kiemoo spinnen: 'n kiemoo spinne, K 183 (= Tilburg), betekent dat alle draden breken, Swagemakers - Vos.

- Anoniem – 1959 –

"Klosse over laote lope, / kimo spinne, pees te gappe, / 'k Wo jou allin mar zegge, / degge aachtermekaar aon kunt stappe." (Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm

- Willem van Mook – “Kimo”: Draadmakersjargon voor alle draden stuk. (Nieuwe Brabantse novellen; 1970)
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - (textiel) als alle draden tijdens het spinnen gelijktijdig breken

 

kien, kieneke

zelfstandig naamwoord

kin

- Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Van Kees en Kee’, 1941 - En ze kregen 'n lekker Trieneke / mee een kuiltjen in d'r kieneke.

- Ammol en Zaolig Nuuwjaor meênse/ wèns ik oe gèère ònt begien/ mee et vèt van de olliebolle/ èn vant knèèn nòg òn men kien. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Van veurenaaf aon)

- ‘Zuster Willemien heej un gotje in der kien, heej un gotje in der gat,
raoj, raoj wat is dat.’ (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD - kienkètting - kinketting (die onder de kin van het paard doorgaat) (Hasselt)

- WBD - III.3.2:199 'kien' = idem (spel), ook 'kiem'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kin, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kien' - kin (welke laatste vorm ook voorkomt).

 

kienekesèchteg

bijwoord

kinderachtig

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Doe naa is flink! Ge doeget toch zô kienekesèchtig (13-07-1966)

 

Tijs Dorenbosch - Vignetten uit De Mus en D'n örgel van Piet Heerkens (1939 & 1938)

 

kiendje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kèènd

kindje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - kiendje

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - twee kiendjes dès krèk genoeg

- Cees Robben - ’t Kribbeke... mee dè klèèn kiendje er in... (19561222)
- Cees Robben - ’t Kiendje isser... God zij daank (19600422)
meervoud
- Cees Robben - De kiendjes zèn naa wir tevreje... (19541204)
- Cees Robben - Ik zie m’n selotte en peekes al staon/ M’n kiendjes vur slaoi al d’n hofpad op gaon... (19570309)
- Cees Robben - Komdom d’aaier zuute kiendjes..? (19540417)
- Cees Robben - Want de kiendjes zen zô braaf... (19571207)
- Cees Robben - Wel honderd kiendjes blij en goed (19600826)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et kiendje was dôod vurdèset kósse dôope

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: en kiendje wigen eer et gebooren is ('71.) Je moet niet ergens over beschikken voor je het gezien hebt.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ge zot er en kiendje van krèège - je zou je geduld erbij verliezen

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - irst et kiendje zien, dan pas wiege - eerst zien en dan geloven

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Als verkleinwoord werd 'kientjə' (dus met ie!) opgegeven in: Klundert, Cromvoirt, Hilvarenbeek, enz. (Hierbij wordt Tilburg verzwegen.)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kinəkə(n), zelfstandig naamwoordo. 'kienneke' (< kindeke) – kinderachtig persoon.

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kiendje Jeezus = kind v. onbekende vader (blz. 91)

- Dialectenquête 1887 Willems - III.2.2:3 'kindje kopen' = zwanger zijn

- WBD - III.2.2:7 'een kindje krijgen' = bevallen

- WBD - III.2.2:9 'kindje' = baby, zuigeling; ook 'kleine'

- WBD - III.2.2:37 'kindje' = kind

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dè nukt de baoker nie, ast kiendje mar gezond is - hoe het afloopt,speelt geen rol: het resultaat telt (190206)

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 2005 òfdètter wèl genog kiendjes wiere gemòkt

 

kiendjeskôoperij
zelfstandig naamwoord
het ‘kopen’ van kindjes
- Cees Robben - Vur ziekte.. kiendjeskôôperij/ of omgevallewet (19600701)
 

kienebak
zelfstandig naamwoord
kinnebak; deel van de varkenskop dat door de slachter apart kon worden afgesneden
- Cees Robben - Pietje.. lustte iets van ’t kuuske../ Platte ribben.. zult of spek.../ Kaoikes.. balkenbrei [sic] of klöfkes.../ Kienebak soms uit de nek... (19550205)

 

Schilderij van Edgar Hunt - 1909

 

kiep

zelfstandig naamwoord

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kiepe (plur.) is (naast 'kippe) reeds bijna overal het gewone woord (blz. 163 en krt. 93)

1 kip

- WBD - kip, (in de Hasselt) ook 'hèn' genoemd

- WBD - kiepke - kuiken

- WBD - kiep, tiet tiet tiet, tie tie tie - roepwoorden voor de kip 

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kip, resp. ki.p - lokwoord of roepnaam voor kippen: kiep kiep kiep! kɪp resp. kip zelfstandig naamwoordvr.'kip' resp. 'kiep' - kip

- Cees Robben - van mèn kiep... (19540417)
- Cees Robben - ’n kiep of tien (19670922)
- Cees Robben - ’t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze vur de Paose... (19550312)

- Cees Robben - Ik wil oe niet veraffronteere en zegge degge unne dief zèèd... Mar ik raok wel al m’n kiepe kwèèd... (19790713)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - as de kiepe ne zaandvoogel zien, dan wòrre ze bang

- ‘Jè, ik kook de kiep aaltij irst, dan wòr et vlêes beter gaor en hèk meepesaant soep. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kiep zelfstandig naamwoord - kip

Verkleinwoord: kiepke

figuurlijk: kind op de 'bewaarschool'; in de 'kiepkesklas'

- WBD - kiep, kiepke - vleinamen voor de kip

- WBD - kiepke, kieke, kieken, kuikentje, tók, tiet tiet tiet, (Hasselt) tjiep - roepwoorden voor kuikens

- WBD - kiepke, kiekske, pieleke - vleinamen van het kuiken

- Vruuger noemde ze ’n kiep ok ’n tiet of ’n tieteke. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

...de haontjes zijn wel 'ns laastig veur de kiepkes, mar as ze d'r nie zijn, of al te weinig, dan is 't ok nie goed, dè snapte! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939)

- 't Is 'ne schoone nist kiepkes, dè-d-ist! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 – 29-7-1939)

Samenstellingen

- WBD - kieperoest - kippenzolder

- WBD - kiepehòk, kiepekooj - kippenhok (Hasselts: kiepekooj)

- WBD - kieperèn, (Hasselts:) rèn - kippenren (buitenverblijf voor kippen)

- Et rook der naor kiepesoep, dòcht ik en dè hak goed gedòcht. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

Uitdrukkingen e.d.

- Cees Robben - Aanders maokte nog gin kiep/ ôk al hedde kilo’s vèèren... (19580719); niets presteren:

- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006); 2020 - Iemand met wie je niks kunt beginnen: - daor kunde gin blènde kiep meej vange!

Volledige bron: KLIK HIER

- Cees Robben - Meej d’aauw kiepen de maand in... (1620921) [een vrouw die vrijgezel blijft]
- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): En zwarte kiep leej ók aajer. - Iemand die minder goed bekend staat, kan niettemin goede eigenschappen bezitten. (Tilburgse Taalplastiek 131)

- Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek (1964-1974): doen wè de kiepe nie kunne - urineren, wateren

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - as en kiep leej, stao se - als een kip legt, staat ze; Een geregeld leven geeft veel rendement.

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: vruug óp èn meej de kiepen óp stòk, dè zal et em nie verlieze (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '6?) [onleesbaar]

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: en verstaandege kiep leej nòg wèl es en aaj in de danneetels ('72)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: as de vòs oud wòrdt, daanse de kiepen óp zene rug (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '69) - een oud mens verliest energie en gezag

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - as de kiepe schèùle reegent et nie lang

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - as enen boer kiep it, is den boer ziek òf de kiep

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - En kiep is gin mus, en klap is gin kus, èn en scheet kan nie in en peeperbus - Alles heeft zijn eigen aard en moeilijkheden (180508)

- Op kiep zetten: bezwangeren - Waar is dieje Russischen haon, die heur op kiep heej gezet? (Tony Ansems, Kaka Diedel Dee; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)

- Vruuger noemde ze ’t mansvòlk ok wèl vèèrrekes. Naa, as dieje vènt nòr de durskes van plezier ging, ge wit wèl wèk wil zègge, dan zinne ze dèttie gin kiep hield mar wèl aajer ging eete. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

 

kiepeboer

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - Liefhebbers van de hoendersport zijn "kiepenboeren"; (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

 

kiepebòrst

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.1.2:377 'kiepenborst(je)' = kippenborst

 

kiepedrèfke, kiepedraf

verkleind zelfstandig naamwoord, samentrekking van kip en draf; de manier waarop een kip loopt

- Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘'t Leeve’, 1938 - al sukkelend op 'ne kiependraf.

- Piet Heerkens; uit: Brabant, ‘Stokperdjes’, 1941 - sukkelend op 'ne kiependraf...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 01 15 - 'n Zaoterdag kwaam ons klèn Sjefke / Naor huis toe op 'n kiepedrèfke

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ge zèt ‘n zeeverkiep en ge lôpt op ’n kiepedrefke; den grôtste braand is er wel aaf. (04-07-1969)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - snelwandelen

- WBD - III.1.2:125 'op een kiependrafje lopen' = op een sukkeldrafje lopen; ook: 'op een drafje lopen, 'op een schokje lopen'

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Toen ik em riep, kwaam den oober op en kiepedrèfke ònlôope (250806)

- WBD - III.1.4:213 'kregelig' = wrevelig

- WBD - III.1.4:214 'krikkel' = lichtgeraakt, kregel; ook 'krikkelig'

- WBD - III.1.4:228 'krikkel', 'kregel' = driftig

 

kiepegaarst
zelfstandig naamwoord
gerst; hier als voer voor kippen
- Cees Robben - Gin ochtendvoer of kiepegaarst (19670922)
 

kiepekôoj, -kòt

zelfstandig naamwoord

kippenkooi, kippenhok

- WBD - 'kiepehòk, kiepekooj - kippenhok; (Hasselt): kiepekooj

 

kiepekôors, kiepekors
zelfstandig naamwoord
kippenkoorts; bepaalde ziekte van kippen; overdrachtelijk: de zenuwen
- Cees Robben - ‘k Kreeg de kiepekôôrs van’t wochte... (19560714)
 

kiepere

werkwoord, zwak

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - doelverdedigen (voetbal)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kiepere ww - kieperen, vangspel

- WNT - KIEPEREN (oorspronkelijk gewestelijk) 1)vallen, tuimelen; 2) gooien, smijten

 

kieperegoe
zelfstandig naamwoord
kippenragout
- Cees Robben - [Van de menukaart in een restaurant:] Irst kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee ’n tietaai toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)
 

kiepesoep

zelfstandig naamwoord

kippensoep

- Cees Robben - [Van de menukaart in een restaurant:] Irst kiepe-soep... Dan kiepe-regout. Dan poelepetaat mee ’n tietaai toe... Dan nog efkes kaokele en de roest op... (19710709)

 

kiepestront

zelfstandignaamwoord

kippenstront

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Smèlt in oewe mond as kiepestront – Het is net zo zacht als kippenstront.

 

kiepke

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

kippetje, kuikentje

- Informant Ad Vinken; klèèn kiepke - kleuter (vgl. kiepkesschool)

verkleinde vorm van 'kiep'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kipkə(n), zelfstandig naamwoord o. 'kiepke' - kuikentje

 

kiepke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘kiep’
kippetje
- Cees Robben - Tiest Vermeeren haoj ’n kiepke... (19560428)
- Cees Robben - Tien kiepkes asteblieft... (19570323)

 

kiepkesschool

zelfstandig naamwoord

bewaarschool

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - In de twidde klas van de ‘kiepkesschool’ kwaam ik bij zuster Bernadette te zitten.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 08 15 - Mar vleej’jaor op de kiepkesschòòl / Zaat ’k bij ’n hèèl schòòn mèdje.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,  57 09 13 - 'k Gao niemir naor de kiepkesschool / Waor ze mar matjes vlechten / 'k Gao naauw naor de Fraters toe / Dès pas ’n school, ’n echte.

- WBD - III.3.1:445 'kipkesschool, kipkesschooltje' = kleuterschool

 

kierve

verleden tijd meervoud van kèrve, kerven

't Wier herfst, 't wier wenter, 't weer wier guur

en rauwe wende kierve

mijn teere zieltjen uur nao uur

en al de blumkes stierve...

(Piet Heerkens; uit De knaorrie, ‘Toen en na...’, 1949)

kierze

dooddoener

betekenisloos

- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006), 2020 - Je afvragend waar pa en ma die dag of avond naar toe moeten: nòr hòdde, kierze plukke!

Volledige bron: KLIK HIER

 

kiesje

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

verkleinde vorm van 'kiest'

► kiest

 

kistje; soldatenschoen

- Kees en Bart (Tilburgsche Post, 1922-193?): kiesje

- Cees Robben - in ’n kiesje gestopt... (19551119)
- Cees Robben - ... dan lig ik in m’n kiesje... (19600916)
- Cees Robben - Aleen mar verlet naor ennige stessel-kiesjes... (19720414)

- We droege unnu lampion, of een kiestje meej ’n keers... (Tony Ansems, Drie koningen; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kiesjes - soldatenschoenen

 

kiespènt

zelfstandig naamwoord

kiespijn

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "ik kan oe missen as kiespent (pijn)"

 

kiest, kiesje

zelfstandig naamwoord

kist, kistje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - kiest- kiesje

kist, opbergmiddel, verpakking

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in: Groot Tilburg 1941 -  CuBra) …’n oerdegelijke kiest (…) van duims hout, laankwerpig van model

haverkist

kist waarin haver werd bewaard om geiten mee te voederen

- Dialectenquête 1876 - hoaverkiest

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 11 08 - Ha’ klèn Sjefke van onze Sjef / 'n Nuuw fietske gekreege. /  / As 'nen bok op 'n haoverkiest / Is ie 'r op gevlooge.

lijkkist

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 02 07 - Mar agge mee 'n honderdfèftig / De maacht over oew stuur verliest, / Hèdde 't gaasthuis niemir nòòdig / Dan krègde 'n houtere kiest.

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “As vruuger ne meens dôod was, dan stond dieje meens, die stond in hèùs in en kiest èn dan stond ie vur et raom èn dan kosse de meense van bèùten et raom, koste, koste gij nòr den dôoje stòn te kèèke!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

mottenkist

kist waarin kleding werd bewaard werd en met mottenballen werd beschermd tegen slijtage

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 11 06 - Ze hee toen munne blaauwe kiel / Uit de mottekiest gehaold.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 04 02 - t Schaotssezoen is wir vurbij / De èzers gaon in ‘t vet / De wollen trui wordt vur ‘n jaor / In de mottenkiest gezet.

sigarenkist(je)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - wèggeefkiesje - speciaal kistje sigaren om (anderen) te presenteren

timmerkist

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 06 14 - De vurrige keer wasset 'n kiest / Mee timmer-matriaol / Ze zee: "'n Meens die't zellef doe / Dè is mèn ideejaol."

tapkast

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 04 01 - Ze stonden ín d'r stamkeffee / Tegen de kiest te leunen.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 09 28 - Kòòs stond zunne gal te spierse / Bij z'n nutje aon de kiest.

figuurlijk gebruik

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kist, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'kist' resp. 'kiest' - kist; ook: dikke, plompe kerel.

 

kieste

werkwoord, zwak

kisten

- Lowie van Dorrus Misters; De timmerman, die de doodskist had mogen maken, verzorgde ook het kisten, d.i. het in de kist leggen van het lijk. Kleine kinderen werden, als zij in het kistje gelegd waren, door de jongste meisjes uit de buurt versierd met blaadjes en bloempjes. Voor deze versierselen waren er bepaalde winkels, zoals Cato Becx tegenover het Willem II-monument. Tegenwoordig is in hetzelfde huis het café Otten gevestigd. Voorts was er de firma Jansen-Gram in de Zomerstraat bij de Markt. Nu zijn ook nog in hetzelfde pand gevestigd de firma's van de Linden, groentenhandel, en Van Zantbeek, kachels en haarden. Op het Goirke hadden we de dames Vos in het pand - of er naast - waarin nu de firma Jac. de Kort-van Leeuwen haar zaak heeft. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 2 ‘Doden-cultus van eertijds’; Nieuwe Tilburgsche Courant – 16-11-1950)

 

Opdruk op cadeauverpakking voor drank - te koop (december 2021) bij Ollie's & Brandstore, Tuinstraat 106, Tilburg

 

kiet

zelfstandig naamwoord

kiet, huis

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ze vèèchte mekaar de kiet èùt – Ze vechten elkaar het huis uit

- Informant Ad Vinken; keet; minachtend voor huis of andere ruimte

- Informant Ad Vinken; hil de kiet stao ooverhôop

 

kiet

bijwoord

gelijk; uit het Franse quitte

- WBD - III.3.2:35 - kiet speule = quitte spelen

 

kietele

werkwoord, zwak

kietelen

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: ge moet oewèège kietele, en aander doeget nie ('87) je moet jezelf trakteren

 

kietelkaaj

zelfstandig naamwoord

kiezelsteen

- In Oel of op de Paddewaaikes/ Aachter d'Porkes mee kietelkaaikes…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

- Krats, onbekende schuilaan; uit: ‘Mos... mos... mosselen… Schets uit het Tilburgsche leven’, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei 1926 - Onder hartverscheurend gejeremias drukte ze de zakdoek onder de neus want ‘ze bloeide dood’. Uit het snikkende relaas kon Mieke distilleren dat ze ‘mee d'r toet op innen grooten kietelkaai was terechtgekomen!

- ...en gooiden nie al te veul kietelkaaien... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

- over zaand en kietelkaaikes... (Piet Heerkens; uit: Brabant, ‘Rikketikketik’, 1941)

- Cees Robben - Unne grôte kietelkaai... (19570119)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - meej dieje kietelkaaj kunde fèèn schierve - met die kiezelsteen kun je fijn keilen.

- Beton ? De bestao uit kietelkaaije, zaand en sement! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- ...en ik ha al zôveul in men broekzakken. Elastiekskes, schôon gladde kietelkaaikes, schroefkes en spèkers, ze kosse aaltij te paas komen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- We vonden onderweege ôk allemol leuke kietelkaaikes... (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Toen zaag hij ineens ene kietelkaai... (Tony Ansems, Kaka Diedel Dee; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)

- De Èftelingse stêene/ òf de Amersfoortse kei,/ die zèn der vergeleeke,/ zoas ik et hèb bekeeke,/ mar kietelkaajkes bij. (Henriëtte Vunderink, Kaajgaaf, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- WBD - III.4.4:173 'Kietelkei' = kiezelsteen

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KIEZEL-KEIJEN noemt men hier de steentjes, elders in ons Vaderland kezel-steen, kiezel-steen, en kittel-steen genaamd.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kietelkaaje zelfstandig naamwoord, kiezelstenen

 

kietelpinkstere

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - sint-juttemis

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske, 22-11-2006 - Dès nie zonne vlotte, hij zal meej kietelpinkstere wèl klòr zèèn.

 

Kieviet, de

toponiem

indertijd buitengebied van Tilburg, westelijker dan ’t Zand; nu ingekapseld door de Reeshof

- Cees Robben - ...op de Kieviet aon. Naar de Kieviet. (19540227)

 

kieze

werkwoord, sterk

kiezen

- Dialectenquête 1887 Willems - kieze - kôos - gekooze : ik kies, gij/hij kiest

 

kiezelgoer

zelfstandig naamwoord

- WBD - bierklaarsel (middel dat, in een brouwerij, aan bier wordt toegevoegd om dit te klaren)

 

kik

werkwoord, persoonsvorm, gebiedende wijs van ►'kèèke'

kijk

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; Brieven van een Oud-Tilburger (1940): “Hoe zuukte dè te doen mee de slaoperij?” O zizze, kom mar is mee, kik, eenen op den divan zizze, en guilie hierin, en daarbij wees ze op d’r eige bed in d’r eige kaomer, en ik gao nor bove zizze."

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; Brieven van een Oud-Tilburger (1940): "Kik zittie: staode hier nog, ‘k was oe vloore."

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; Brieven van een Oud-Tilburger (1940): “Kik”, zittie, “ge het toch dikkels genog geheurd desse praoten van ‘luizen as kameelen’”.

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; Brieven van een Oud-Tilburger (1940): ...en dan zin we: “Kik naa daor! Daor gaon die kaole Bossenaers wè deur waandele as ze schèl kèke van den honger...

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; Brieven van een Oud-Tilburger (1940): “kik naa, waor lèkent dè naa op?”

- Lechim - pseudoniem van Michel van de Ven, ongedateerd knipsel, Tilburgse Koerier 196-1980: En dan zeetie: 'Kik, m'ne jonge,/ Dès 't schoonste gruun wè Tilburg hee'
- Jo van Tilborg; Kosset d'n brèùne, 2007 - ‘Kik’, en hij laot ons zen haand vol bloed zien.

- Jo van Tilborg; Kosset d'n brèùne, 2007 - ‘Kik’, zittie dan, terwèèl ie naor boven wéés...

 

kikkendril

zelfstandig naamwoord.

kikkerdril, kikkereieren, kikkerrit, kikkerschot

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): kikkendril - kikkerrit - kikvòssendril - kikkerrit

- WBD - III.4.2:113 kikkendril - kikkerdril, 'kikvorsendrek', 'dril' ook genoemd: 'paddengedrek'

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - kikkendril

 

Raapstelen - kiltjes - Brassica rapa

 

kiltjes

zelfstandig naamwoord, meervoudig

keeltjes, Brassica rapa - meiraap

- Van Dale (raapstelen): jonge, gesteelde bladeren van de meiraap; gegeten als voorjaarsgroente; ook: 'stiltjes', 'keele'

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - jonge bladeren van de meiraap (Rapum)

- It oe kiltjes es op. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 1997)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KELEN znw.v.mrv. - jong raaploof zonder knollen, dat men in ’t voorjaar als moes eet.

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - KEELEN - zeker moeskruid

 

kiltjesstamp

zelfstandig naamwoord.

stamp van keeltjes

►zie: kiltjes

 

kimme

erkwoord, zwak
- WBD - (van een paard) harkend over de grond klauwen met de voorbenen, ook genoemd 'klaawe', (Hasselt) 'klawe'

 

Gravure van Jacob de Gheyn - 17de eeuw

 

Ill.: Tijs Dorenbosch

 

kinkenduut

zelfstandig naamwoord.

kikvors - Rana esculenta; nieuwere benaming: Pelophylax lessonae

kink is een variant op kik, een klanknabootsing; zoals het WNT schrijft, lemma kikker: Eigenlijk: het dier dat "kikt", het geluid "kik" doet hooren

duut is een variant van 'puut', kikvors; zie lemma pút in het Oudnederlands woordenboek (online), en lemma puut in het Vroegmiddelnederlands woordenboek (online).

- 'n “Kinkedut" beteekent zooveel als kikvorsch. ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.

- Kiliaen: puyt, Fland. Zeland. j. vorsch, rana; puyde, j. puyt, rana.

- Plantijn: puyt, vorsch, une grenouille, rana.

- Van Maerlant: Rana dat es die vorsch of die puut (Nat. Bl. VII, 836)

- Zie Middelnederlandsch woordenboek (on line) voor vele citaten.


Rana esculenta

 

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): kinkenduut

Met uitgesproken n (wegens volgende dentaal)

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kinkenduut - kikvorsch"

- Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Kinkenduut, m’n bruurke’, 1941 -

Kinkenduut, mijn bruurke,

kwaoker van beroep,

'k luister dik 'n uurke

naor oe rauw geroep.

- Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Oproep’, 1941 - Er zaat eenen dikke kinkenduut / te kwaoken in 't lekkere waoter

- Piet Heerkens; ‘Den aovend’, gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1941 -

De koekoek koekoekt deur et hout

en wilde duifkes koere,

de kinkeduuten worre stout

en kwaoken in de moere

 

- Cees Robben - Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand unne kinkenduut kepot... (19711119)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske, 27-09-2009 - Ik reej krèk mee mene kreugel teege de kaajbaand ene kinkenduut kepòt

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

 

- WBD - III.4.2:110 kinkenduut - kikker, ook genoemd 'kikker', 'kikkebil' of 'broeknachtegaal', 'puit' of 'kinkvors'

- Ge ziet ’r veul veugeltjes, èn saoves hurde nòg wel ’s unne kinkenduut. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
- Ge moogt oewe schoen zètte, èn de vòllegede mèèrege waare de peeje ènt aaw brôod wèg, èn laager en spikmènneke in, òf en marsepèène vèèrekespotje, òf ene kinkenduut van gevulde seklaa. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

 

Detail uit de 'Leidse Taalatlas' kaart 'De kikvors' (nr. 58, 1937), opgesteld door Toniëtte van Beusekom - Duidelijk te zien is het oranje hartje bij Tilburg dat op 'kinke(n)duut' duidt en dat nergens anders op de kaart voorkomt. Alle oranje ingekleurde tekens duiden op een naam die met 'kink-'begint.

 

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KINKENDUUT mannelijk - kikvors (Tilburgs?)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KAKKEDUUT zelfstandig naamwoord mannelijk - vogeltje, ook linnenweverken genaamd, dat kakkeduut! kakkeduut! roept (eene soort grasmusch).

- A.A. Weijnen; Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kinkenduut - kikvors (Tilburg)

- WNT - Kinkvorsch; KINKEN I: geluidnabootsend woord (VII:3093)

 

Ill.: Rolf Janssen

 

Twee gedichten van pater Piet Heerkens uit, en over, De kinkenduut (1940)

 

kip

zelfstandig naamwoord.

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kip - groote blikken kan, waarin men vroeger bij de boeren karnemelk ging halen".

 

kirke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - keertje

 

kiskasse

werkwoord, zwak

klanknabootsing - het geluid van vlees dat gebakken wordt

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - As ik vruuger uit de naachtmis kwaam, stond ’t kenèn al te pruttele en lagen de kortelette in de pan te kiskassen (10-01-1970)

- Cees Robben - As ik vruuger uit de naachtmis kwaam stond ’t kenèèn al te pruttele en lagen de kortelette in de pan te kiskassen... (19691212)

 

Kiske

eigennaam; Keesje

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “…èn Kiske de Paoter ok al, witte nie? En dan zaatie zôo, hattie daor enen hillen hôop kènder rond em staon èn dan zee,… dan vroege ze: ”Paoterke, wè komde gij hier doen?”, ja, “Jöllie, jöllie èfkes plaoge”, zittie “èn goed nòr Onze Lieven Heer löstere!”, zeetie dan!” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

 

kits

bijwoord

in orde

- Pierre van Beek - "Alles kits en 't keind hiet Jaoneke." Of: "Alles kits! de kachel op bed en de kleine in de kolenbak." Alles is in orde. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)

- Cees Robben - Mar ast bijgeleet is, is alles wir kits... (19631122)

 

kitse

werkwoord, zwak
spuwen

- Henk van Rijen - we kitsten em in zene nèk - we spuugden hem in zijn nek

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Grôote lummels dènke dè op de kaaje kitse stoer stao - Grote jongens ... (090610)

- WBD - III.1.2:254 'kitsen' = braken

- WBD - III.1.1:191 'kitsen' = spuwen

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KITSEN onov.ww - braken, kotsen

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kɪtsə(n), 'kitsen' - braken, overgeven

- WNT - KITSEN (IX) klanknabootsende benaming voor: (vocht) straalsgewijze tusschen de tanden door uitspuwen.

 

kittel

zelfstandig naamwoord

ketel

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - ketel

- Dialectenquête 1876 - 'kètel'

 

klaacht

zelfstandig naamwoord

klacht

- Cees Robben - ’n Stille klaacht... (19580531)

 

klaaj

zelfstandig naamwoord

klei

- Dialectenquête 1876 - klaaièrrepels

- Die knikkers waren veur de èèrme lui, die waren gebakken van klaai. Agge der op gongt staon, per ongeluk, waren et ôk ineens gin knikkers méér. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006) [bedoeld is de knikker die ►kaajscheut werd genoemd

- WBD - III.2.3:204 'klei' = niet doorbakken brood, ook 'klef', 'derf'

- WBD - III.4.4:155 'gele klei' = kwartszand;

- WBD - III.4.4:156 'klei' = zavel

 

klaajboer

zelfstandig naamwoord

kleiboer

boer die op kleigrond zijn bedrijf uitoefent

- Audioregistratie 1978 - In den orlog was dè goud wèrd, witte nie! Die klaajboere in de klaaj wast êen èn al kôolzaod! En dè bròcht veul op! Der kwaam… ast goej kôolzaod was, drieduuzend kieloow van enen buunder! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

handelaar die met kar of wagen langs de deuren gaat om aardappelen te verkopen

- Elie van Schilt; - De gruunte en de melkboer heb ik al genoemd, mar dan hadden we ook nog de vis en de kéésboer, de kolen en de klaaiboer, de klaaiboer kwaam mee erepel. (Uit: ‘Alles is aanders’; CuBra ca. 2000)

 

klaank, klank

zelfstandig naamwoord.

klank

- Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Moedertaol’, 1938 -

'k Steek men aawe breeje klaanke

noot meer onder stoel' en baanke,

'k zal oe zinge, stug en stoer,

klaor en open as 'nen boer!

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - óp et Gurke waor de klaank zat, in de stad waor de staank zat (RL'53) - uitvaart en klokkegelui op het Goirke, waarna begrafenis in de stad

- WBD - III.3.3:85 klaank = klank van een klok, ook: tôon, klòkketôon

 

klaavere

werkwoord, zwak
- WBD - III.1.2:165 'klaveren' = klauteren

... as aopen klaoveren ze tege die ketels omhoog... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Toen ik zo in de helft van Maai is op m’n fietske was geklaoverd... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- De Peer hâ en goei nutje op/ èn wo nòr bèd toe gaon/ hij klaoverde oover de trap/ kwaam bekaant boovenaon./ De liste treej was em te veul/ den afstaand was te grôot/ hij laazerde bots-boem omlêeg/ èn ie braak zene pôot. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Aaventoe liege maag...)

 

klaaw, klòw

zelfstandig naamwoord.

- WBD - hoef van de koe, ook 'klòw' of 'voet' genoemd

- WBD - klòw - gedeelte van de huid dat een poot bedekte (II 594)

- Dialectenquête 1876 - klouw (au = ou in: blouw, grouw, klouw,...)

- WBD - III.4.4:17 'klauwlucht' = bewolkt

 

klaawe

werkwoord, zwak

- WBD - (van een paard) harkend over de grond klauwen met de voorbenen, in de Hasselt 'klawe' genoemd, elders ook 'kimme'

- WBD - II.2.1:506) 'klauwen' = krabben van een kat; ook genoemd: krabben, krabbelen, kratselen

 

klabak
klanknabootsing
geluid dat de weefspoel maakt bij het schieten door het weefraam
- Cees Robben - Zingt ’t spoeleke z’n lieke/ links klabots.. en rechts klabak.. (19560630)
 

klabbèttere

werkwoord, zwak

alleen aangetroffen bij Leo Heerkens; mogelijk samenhangend met 'klabots'; hoe dan ook een klanknabootsend werkwoord

- Leo Heerkens; uit De kinkenduut (Piet Heerkens), ‘’n Weeverke schoot...’, 1940 - En de spoelen [van het weefgetouw] klabetterden: retteketet / van krijg-de-colère, van retteketet...

 

klabots

zelfstandig naamwoord.

1. proppenschieter

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klabots - vroeger kinderspeelgoed met elzenproppen"

- Et vèèrke öt de kooi op de plots lokken. De slachter zette dan zenne klabots tegen de kop van et vèèrke, hij drukte em in en pang daor laag ie te spartelen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD - III.4.4:252 'klabats', 'klawats' = hevige slag; ook 'klawemmes'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLABOTS, v. klapbus, proppenschieter, gemaakt van vlierhout

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - KLABÓTS, tussenw. en zelfstandig naamwoord 1) tussenw.: gezegd van het afschieten van een zwaar-geladen geweer. 2) zelfstandig naamwoord vrouwelijk klapbus, 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLABOTS zelfstandig naamwoord mannelijk - Versterking van 'bots', harde en doffe slag.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'klabòts' zelfstandig naamwoord - proppenschieter

- WNT - KLABOTS (I) schietwerktuig, klakkebus, proppenschieter

2. snel reagerende vrouw

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klabots - vrouw die wat snel van zeggen en doen is"

klanknabootsing; mogelijk uit ‘klap’ en ‘bots’

- WNT - – lemma KLABOTS II - Harde, doffe slag of val, bots.

- Cees Robben - Oew schötje kwaamp rejaol rèècht klabots (...) op (...) den paol... (19630517) [voetbal tegen de paal van het doel.]

geluid dat de weefspoel maakt bij het schieten door het weefraam

- Cees Robben - Zingt ’t spoeleke z’n lieke/ links klabots.. en rechts klabak.. (19560630)

 

klad

zelfstandig naamwoord.

- WBD - III.1.2:241 'klad' = fluim, rochel

- WBD - III.3.2:265 'kladje' = restje bier, ook 'kwakje'

 

kladderwolk, kladderwollek

zelfstandig naamwoord

stapelwolk (?)

- De lucht zaat volgestaopeld mee groote kladderwolken, schots en scheef op mekaar, die hoe langer hoe dichter vaastgroeiden. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit 't klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

 

klak

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.1.3:182 'klak' = pet; ook: 'klep'

 

klam, klamp, klammig, klamzig, klammes

bijvoeglijk naamwoord

iets wat vochtig en tegelijk plakkerig aanvoelt; onder andere witbrood dat met vocht geplet is tussen de vingers en vervolgens gebruikt wordt als aas om vissen te vangen

ook: taaj, taai, week

- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje plakkend - klam & klamp – frequent in Tilburg
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje plakkend - klammig - frequent in Tilburg
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje plakkend - klamzig / klamsig – Tilburg
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje plakkend - klammes – zeldzaam midden Tilburg
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje plakkend - klef – frequent ‘midden van het Tilb.’ [?]
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje plakkend - taai – ‘zeldzaam in het midden van het Tilb.’ [?]
- WBD - III.4.4:211 lemma KLAM = vochtig aanvoelend en een beetje plakkend - week – ‘zeldzaam in Tilburg’
- Kubke Kladder - Uit 't klokhuis van Brabant 3 - 't Begon stillekes aon te donkeren. Uit de klamme grond klom 'n blauwe nevel, die de bosschen dicht spon. (Nieuwe Tilburgsche Courant 23 oktober 1929)

- H.A. Sterneberg s.j. - Me trekken treurend deur ons bosschen,/ waor naoktgeplunderd klam en kil—/ Och god, die 't nie ontloopen kossen—/ nou boom bij boomke sterven wil. (Uit: Een busselke Braobaansch, 1932)
 

klampe

werkwoord, zwak
- WBD - III.4.2:56 'klampen' - grijpen door roofdieren; ook genoemd: 'vangen' of 'vatten'

 

Accipter nisus

 

klamper, klaamper

zelfstandig naamwoord.

naam voor diverse roofvogels, zoals buizerd, havik, en sperwer. De naamgeving houdt verband met (vast)klampen, klemmen, het met de klauwen vangen van de prooi. (zie lemma Klamper in Verklarend en etymologisch woordenboek van de Nederlandse vogelnamen, Klaas J. Eigenhuis; 2004)

In Tilburgs gebruikt voor de sperwer (Accipiter nisus), cf. Daamen, Handschrift 1916: "klaampvogel - sperwer"

- H.A. Sterneberg s.j.; Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Vluchtende gedaachten’, 1932 - 'Nen klaamper / die heej ze [de duif] vermoord, /
en nou dwerlen nog ennigte veeren; / die doen aon d'r denke' as
zo'n hil enkeld woord / aon gedachten, die noit niemir keeren.
- WBD - III.4.1:196 'klamper' - sperwer (Accipiter nisus), ook 'klampvogel' of 'schietklamperd' genoemd

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - as de kiepe ene klamper zien zèn ze bang

- Cees Robben - Toen was't de beurt aon smellekes.../ Aon klampers en d’n uil (19600708) (19600708)

- WBD - III.4.1:198 'klamper', 'klamperd' - buizerd (Buteo buteo buteo)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klampvogel, havik

- WNT - KLAMPER. In Vlaamsch België de algemeene naam der dagroofvogels, zooals sperwers, valken, haviken enz.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLAMPER zelfstandig naamwoord mannelijk -Algemeene benaming voor de dagroofvogels, zooals sperwers, valken, haviken, enz.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klamper(t) zelfstandig naamwoord - sperwer, havik

- WBD - III.4.1:200 'klamper', 'klamperd' - torenvalk (Falco tinnunculus)

- WBD - III.4.1:200/201 'klamper', 'klamperd' - roofvogel (algemeen)

 

klamtrèkke

werkwoord, sterk

- WBD - klam trekken (teken van drachtigheid van een koe)

- WBD - klamtrèkker - klamvaars (drachtige koe)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLAMTREKKER mannelijk - koe die klam trekt, waarbij vocht uit de spenen komt ten teken dat zij drachtig is.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klamtrekər, zelfstandig naamwoord mannelijk 'klamtrekker' - maal die enige tijd drachtig is, zgn. 'gewonnen heeft'.

 

 

klander

zelfstandig naamwoord.

verkorting van kalander; ook genoemd: 'mijt' of 'wemel'

- WBD - III 4,2:158 lemma Kevers - De kalander (Calandra granaria, een snuitkever die in meel of graan leeft) heet in het Kempenlands Wb. 1 en het Noordmeierijs Wb. wemel.

- WBD - III 4,2:235 lemma Mijt - De mijten (Acari) vormen een zeer uitgebreide familie van kleine spinachtige diertjes, die veelal schadelijk zijn. Sommige leven parasitair op andere organismes en voeden zich aan hun gastheer, anderen leven van producten van de mens, zoals meel en kaas.
mijt – Tilburg
wemel – zeldzaam in Noorden van Tilburg
kalander, klander – Tilburg
 

klaoge

werkwoord, zwak
klagen

- Dialectenquête 1887 Willems - klaoge - klaogde - geklaogd

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Klaoge meej gezónde bêen.

- WBD - III.3.1:275 'klagen' = idem

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zwak werkwoord intransitief  - klagen

 

klaoger

zelfstandig naamwoord.

klager

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - òn klaogers gin nôod, òn zwètsers gin brôod - geen medelijden met klagers en snoevers.

 

klaor

klaar

bijvoeglijknaamwoord, bijwoord

1. klaar, gereed

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - klaor te krèège

- Cees Robben - En mee Possemis klaor... [namelijk het nieuwe kostuum] - (19550402)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ene mees moet vur zen vrou klòr staon - de man moet zijn vrouw beschermen

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - ... vurdè k kl(a)or zèè' (blz. 95)

2. helder; louter

- Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Naacht’, 1938 - Wè-d-is den hemel naa toch klaor, /persies van glas, - 't is wezelijk waor!

- Cees Robben - Zeg kende gij dè brooike nog/ Van klaoren blom.. van enkelt rog/ ’t hartjesbrood... (19600624)

 Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - van waoter drinke krèède ne klaoren hals - ... word je niet dronken

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - klaoren blom - duidelijkheid, heldere zaak

- Mar wij leerde van ons moeder: ‘As ’r twee deure teegenoover mekaare oope staon, moeter êen dicht doen.’ En zôo ist. Dan was alles wir klaoren blom en dikke mik. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- WBD - III.4.4:8 'klaar' = onbewolkt, ook 'helder'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLAAR (klaor) 1. bijvoeglijk naamwoord - gereed, voltooid; als nw-deel van hetgezegde uitsluitend; 2) bw.- louter en alleen, puur: 't is klaor boter.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - klaor (krt.94); blz. 40: vocaalverkorting in 'klaor' (?) 

 

klaorbraoje

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - klaarmaken, presteren

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Wè braojde me naa tòch klaor? - wat flik je me nou? (200906)

 

klaore

zelfstandig naamwoord.

klare (heldere) jenever

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 04 09 - As onzen opa vruugertèd / 'n Fleske Klaore kocht / Moes't van Jaansen op Kurvel zèn / Gin meens die aanders docht.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 06 11 - Gift dieje meens 'n fleske klaore...

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - sinte Peetrus weende bitter, zi drònke Piet, dan zal ie ók wèl klaore gelust hèbbe (Daamen - Handschrift 1916) zeispreuk

- Piet van Beers – ‘Sil... Haauw de bintjes strak’: Eene raod zô ik toch wille geven./ Vur dè ge s'aoves slaope gòt./ Vat dan unne goeie borrel klaore,/ tegen de wurrem en de mot. (With Love; 1982-1987)

- WBD - III.2.3:272 'klare' = brandewijn

 

klaormaoke, klòrmaoke

werkwoord, zwak

klaarmaken, in het bijzonder: de tafel voor de maaltijd

met de vocaalkrimpingen conform ‘maoke’: mòkte, gemòkt.

- WBD - III.2.3 - Beschrijving van het WBD: De tafel voor de maaltijd gereed maken. De tafel krijgt eventueel een tafellaken en wordt voorzien van borden, bestek en glazen.

Waardering voor Tilburg door WBD: algemeen.

Zie ook Opdèkke, Opzètte, Klaorzètte, Tòffel

- Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): klòrmaoke

- WBD - 'klaormaoke' (II:948) - klaarmaken

- WBD - 'getaaw klaorzètte ' (II:948) - getouw klaarzetten

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - ik zal et klòrmaoke - ik maok et klaor

 

klaorzètte

werkwoord, zwak

klaarzetten, in het bijzonder: de tafel voor de maaltijd

- WBD - III.2.3 - Beschrijving van het WBD: De tafel voor de maaltijd gereed maken. De tafel krijgt eventueel een tafellaken en wordt voorzien van borden, bestek en glazen.

Waardering voor Tilburg door WBD: zeldzaam.

Zie ook Opdèkke, Klaormaoke, Opzètte, Tòffel

- WBD - 'getaaw klaorzètte' (II:948) - getouw klaarzetten

- WBD - 'klaorzètte' (II:999) - klaarzetten (v.d. ketting); ook: ópzètte of beume genoemd

- WBD - 'klaorzètter' (II:948) - klaarzetter

 

klaovere

werkwoord, zwak
klauteren

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 09 29 - Jaon die klaoverde naor bòòve.

► klaavere
 

klaoze

werkwoord, zwak
- Informant Ad Vinken; stuntelen

alleen als infinitief gebruikt

waarschijnlijk afleiding van 'klaas' - onbeholpen persoon

- WBD - III.1.4:150 'klaas' = prutser

- WNT - KLAZIG = sullig

zelfstandig naamwoord

meervoud van ‘klaos’, klaas, hier: sinterklaas

- Cees Robben - Siendereklaos dè is iemand/ die bang is vur niemand.../ Hij stao boven alle partijen.../ Hij haauwt nie van klaozen/ Die raozen en daozen.../ Dè paast nie in dee’z dure tijen! (19541127) Met de tekening en ‘klaozen’ verwijst Robben naar de ongewenste situatie dat er in Tilburg Noord en Zuid een apart sinterklaascomité was met ieder een eigen Sinterklaas.

 

klapbus

zelfstandig naamwoord.

proppenschieter

- WBD - (III.3.2:128) klapbus, klapbuks, klabots, propschieter = proppenschieter

 

klapfiets

zelfstandig naamwoord

bromfiets

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 04 09 - De bromfiets is ‘n prachtig voertuig / Mar mee veul rijers is 't mis / Want die vergeten dèt 'n RIJWIEL *) / Mee ‘nen hullup-moter is. [ met als aantekening: *) In Tilburg zegge ze klapfiets.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 06 03 - Ons klapfiets laoten we op stal / We gaon is fèn te voet

 

klaplôoper

zelfstandig naamwoord

klaploper; uitvreter

- WNT -  Eigenlijk: iemand die met een (of de) klap (lazarusklap) loopt, namelijk een ”biddend” leproos of melaatsche; bij uitbreiding: iemand die op kansjes loopt, op profijtjes uit is, en vandaar (...) Iemand die het er stelselmatig op aanlegt om gratis de gast van vrienden of kennissen — of van wien ook —, te zijn, of om op andere wijzen om niet van anderen of hun goed te profiteeren. (lemma uit 1930)

 

Carnavals-sticker van vereniging De Klaplôopers. Foto CuBra 2020.

 

klapmuts

zelfstandig naamwoord.

slaapmuts

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Et klinkt nèt òf dègge meej en klapmuts óp enen houteren dörpel slaot.

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - meej en klapmuts óp enen houteren dörpel slaot - et klinkt asóf ... (Daamen - Handschrift
1916) - spreekwoordelijke vergelijking: het klinkt slecht.

- WNT - KLAPMUTS - naam van een hoofddeksel voor mannen; overdrachtelijk: iemand met een klapmuts

 

klappaaj

zelfstandig naamwoord

klappei, vrouw die veel kletst, babbelt; iemand die kwaadspreekt 

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klappij of klappaai - verklikster"

- WNT - KLAPPEI - 1) Min of meer smadelijke naam voor een klapachtige, babbelachtige, praatzieke vrouw; een babbelaarster

 

klappe

werkwoord, zwak
klappen (in de handen)

- Informant Toine Raaijmakers - Klap et nie, dan bots et (mar) (uitroep: 'op hoop van zegen') 

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Klap et nie dan bóts et (Daamen - Handschrift 1916) - raakt het niet dan botst het: stemt het niet overeen, dan stuit het maar.

 

klappees

zelfstandig naamwoord.

- WBD - legger (bep. gewrichtsziekte bij een paard), ook genoemd 'legger', 'gal' en (Hasselt) 'ligger'

 

klappere

werkwoord, zwak
doorvertellen; van klappen = praten

...die klapperde alles daolijk et dörp deur... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 8; Nieuwe Tilburgsche Courant 19-11-1938)

 

klappinkere

werkwoord, zwak
kinderspel

- A.J.A.C. van Delft - "Willen we gaan klappinkeren?" vraagt een jongen voor een spelletje, dat elders "sjennien" genoemd wordt en in Loon op Zand "janeëjen" heet. Wil men deze woorden verklaren, dan zou het kunnen zijn, doordat het opgeklapte (opgewipte) houtje ja (jè) of neen (nie) het doel bereikt. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)

- A.J.A.C. van Delft - Een ander eenvoudig spelletje was het "klappinkeren" (elders ook "sjennieën" genoemd). De attributen hiervoor bestonden uit een mooi sterk knuppeltje dat handig te hanteeren was en een tweede slechts 15 centimeter lang eindje hout, dat aan beide einden spits gesneden was. Dit korte puntige stokje werd in een schuin, ondiep kuiltje in den grond gelegd. Er werd eens flink met den voet op gestampt, zoodat het wat vastlag en met het knuppeltje werd met zekere handigheid en elan op het opstekende puntje geslagen, waardoor het "sjennie" door de lucht omhoogschoot en een heel eind verder belandde. Wie het verste zoodoende dit stukje hout door de lucht wist te doen slingeren, was de matador. De medespeler moest tijdens het spel den "klappinker" (het houtje sjennie) om te winnen in den kring kunnen gooien, waarin het kuiltje gemaakt was, doch hij mocht als handig slager ook tijdens het door de lucht vliegen den klappinker wel met zijn stok een terugslag geven. Als het reeds op den grond lag, mocht hij vandaar af ook den klappinker wel terugklappinkeren. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 104; 16 maart 1929)

 

klaps(e)

bijvoeglijk naamwoord, eponiem

- een gekweekte peersoort: 'Clapp's Favourite', wereldwijd populair geworden

- WTT 2012 - De peer die onder de handelsnaam Clapp’s Favourite bekend is, werd gekweekt door Thaddeus Clapp uit Dorchester (Mass) U.S.A. in 1860. Sinds 1867 verspreid.

- Cees Robben - Ik heb mèèlpèère, suikerpèère, juutepèère en klapse... en dan hek nog Gôôlse vringpèère, mar die zen enkelt goed vur de stoof... (19850927)

 

De 'klapse peer' heeft zijn eigen monument en wel in Dorchester, een stadje nabij Boston.

 

klapskoord

zelfstandig naamwoord.

- WBD - einde van het snoer van de zweep (voor een paard)

 

klapspaon

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - "Een tong als een klapspaan" (Lazarusklep) zegt men van een zegvrije of brutale vrouw. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

 

klapzaand

zelfstandig naamwoord.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - onsamenhangend, leemachtig geel zand

- WBD - III.4.4:151: 'klapzand' = stuifzand, ook 'vliegzand'

- WNT - KLAPZAND - een soort van zeer fijn zand, ook kwel-, loop- en welzand genoemd.

 

klapzuur

zelfstandig naamwoord

brandend maagzuur

- Pierre van Beek - zen èège et klapzuur wèèrke - zó dat men er bijna bij neervalt (Tilburgse Taaklplastiek 173) et klapzuur krèège

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 04 11 - As g'oew ège 't klapzuur zuukt...

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klapzuur zelfstandig naamwoord. - heel hevig, beroerd

 

klasjeneere

werkwoord, zwak

druk praten over gewichtige zaken, maar ook over zaken die slechts in schijn gewichtig zijn

verbastering van 'collationeren' - uit het Frans: collationner > met betekenisverschuiving naar 'babbelen', 'gezellig praten'

- WTT -  2012 - 'Collationner' heeft van oorsprong (ca. 1200) betrekking op de lezing die 's avonds gehouden werd tijdens de maaltijd van kloosterlingen, en de daaropvolgende bespreking van de voorgelezen tekst.

 

Begin van de Collationes van Cassianus

 

Het woord is gebaseerd op de Collationes (Gesprekken) van Johannes Cassianus (4de of 5de eeuw), geschreven in de vorm van gesprekken tussen kluizenaars en monniken. (Rey, Dictionnaire historique de la langue française; 1998)

- WTT -  2012 - de Tilburgse uitspraak is zeer uitlopend opgetekend.

Klasjeneere

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - klasjenere - kletsen (nbrab.) = Frans collationner

- Naarus - Lèst hak innen Bossenaer bij mèn en daor hak gezellig mee kunnen klasjeneeren. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - meej de geminteraodsverkiezinge stonne ze op den Heuvel vur de kraant aatij oover den ötslag te klasjeneere (070307)

- Piet van Beers – ‘De Aaw Warand’: Mistal zèn ' t de zelfde kèèrels/ die ge klasjeneere ziet. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

Klasjionneere

- Jaansen - Iederen dag waar ie er te zien en klasjionneerde druk op mee Pietjes... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)

Klassieoneere

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klassioneeren - wij zullen 't soamen wel kl. (uit de war doen)"

Klassineere

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 12 01 - D'r wier geklassineerd, / Mee alle veur en tegens.

Klassionneere

- Jaansen - ...en dè-t-er druk geklassionneerd wier... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

Klasjonneere

- Jaansen - ...daor moeste em over heurre klasjonere! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)

- Jaansen - "Goei dingen gebeure nie in eentweedrie van je hupsakee, meneer Petit, daor mot over geklasjonneerd worre...” (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)

Klazineere

- Kees en Bart, Tilburgsche Post ca. 1930 - 'klazineeren'

- Kubke Kladder - Na hè'k 't daor meer dan eens meegemokt, dè'k aachter 'n paor meskes liep, die druk on 't klazineeren waren - net as zullie dè kunnen - zoo gewoon op z'n Tilburgsch en potdome zô gaaw as ze in de gaote krege dè't er iemand aachter hullie was, begossen ze ineens in 't "hoog Hollandsch" za'k mar zegge. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
- ...ik hè daor [op de krantenredactie] wè geklazineerd mee den redacteur (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)

Klazieneere

- Cees Robben - Heurt ze toch is klazieneeren... (19590228)

- Piet van Beers – ‘Paradèès’: Waor meens meej mekaore klazieneere en toch ieder in zen èège wèèrde lot. (Het zeventiende boekje, 2010)

- Vunderink - Wè verderop en tòffel, waoraon jongere meense stonne,/ die zoo te zien meej veul gebaor goed klazieneere konne. (Henriëtte Vunderink, Fist?, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

Klazjeneere

- Piet van Beers – ‘Hoe gaoget’: We klazjeneere hil wè aaf oover allerhaande zaoke. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

Andere bronnen

- C. - C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLASJENEREN onov.ww. druk redenerend en gewichtig praten over zaken van wereldbelang.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kla'sine.rə(n) zw.ww.intr, 'klassineren' - redeneren, kletsen, praten.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klazieneere ww - kletsen, eindeloos praten

 

klaviere
zelfstandig naamwoord, meervoud
handen
- Cees Robben - Laot die schaol (...) nie uit oew klaviere valle... (19690613)
 

klèdderiedètse

werkwoord, zwak
kliederen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - knoeien

- WBD - III.4.4.209 'kledder' = dril, ook -dedder' of -druddel

- Stadsnieuws: Dè waar gin vèèreve wèttie di, dè waar mar en bietje klèdderiedètse (291008)

 

klèdderke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van klèdder

kleddertje, kliekje

- Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980 in 2019 – restje (van kooksel)

Voor de volledige lijst Klik hier

 

klêed

zelfstandig naamwoord.

kledingstuk, kleed; uitsluitend voor vrouwen; in het bijzonder een jurk

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - klêed, meervoud kleeje; Meej de Paose krèègt ze en nuuw klêed. - Met Pasen krijgt ze een nieuwe jurk

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 11 22 - Ons moeder zee: Ik zè te jong / Vur 'n klèèd mee veul blòòt.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 08 09 - "Nèè, wij zaate op Mejorka, / Alle daoge broeiend hèèt / Ons Aant liep rond in 'n kort bruukske / 't Was vuls te wèrem vur 'n klèèd."

- Dialectenquête 1876 - wè vur 'n klêd haad de bruid oan? (zie opm. bij steene)

- WBD - III.1.3:63 'kleed' = jurk

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'klêêd' zelfstandig naamwoord - kleed, jurk

► kleeke, klêer, klêeraozie

 

Kleef

toponiem; de stad Kleef, gebruikt om gierigheid aan te duiden

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - tisser êene van Kleef, daor haawe ze meer van den hèb dan van de geef (Daamen - Handschrift 1916)

 

klêeje, kleeje

werkwoord, zwak
kleden

- Dialectenquête 1887 Willems - klêeje - kleedde - gekleed - geen vocaalkrimping

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kle.jə(n) zw.ww.tr. - kleden

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Kaaw/kouw, dòr kunde oewèège teege kleeje – Tegen kou kun je je kleden

 

kleeke

zelfstandig naamwoord., verkleinwoord
 ► zie klêed, klêer, klêeraozie

1. (niet al te dure, eenvoudige) jurk

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - ''n helder kleejke'

- [Vrouwe] besteeje d'r advies veul liever aon 't koope van schoon kleekes en leuke huudjes. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27 april 1945)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 03 20 - Mar, wè zie’k, hee jullie Keeke / Naauw al wir ’n aander kleeke?

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 03 18 - De jongemèdjes lòòpe wir / in kaokelbonte kleekes.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 05 26 - Ze docht: as ik mee m'n nuuw kleeke / Strak over d'n Heuvel gao / Dan lóópe alle knappe jongens / Me vanèges aachternao.

- Piet van Beers – ‘Nie gèère stadte’: èn dè schoon kleeke, dè blèèft nog wèl hange. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Ik weet nòg, dèk en schôon nuuw kleeke droeg... (Henriëtte Vunderink, Bewaarschool, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

2. klein vloer- of tafelkleed

- Witte kleekes oover de tòffels kunne der ok niemer aaf, mar we zinge wèl liekes öt en buukske. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2003)

3. textiel

- WBD - kleejke (II:937) - lattendoek (voor de wolmolen)

4. herenkleding

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLÊEKE(N) znw.o. - verkleinwoord van kleed. - Zwarte mansrok, kleed, pitteleer; Frans: habit. 'Kleed' gebruikt men nooit in dezen zin.

 

klèèn, klènder, klènst

klein, kleiner, kleinst

klèèn(e) als zelfstandig naamwoord 1

de kleine(n), de kleintjes, kleine kinderen, boreling

- Cees Robben - Jan.. wilde gij d’n klèène efkes unne vorse luur aonspeeten... (19691219)
- Cees Robben - D’n ijsco lokt klèènen... (19580524)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Asser ene, ene klèène kwaam hier òf daor, onverschilleg, dan ging zon vroedvrouw, die ging er meej, hè, omgewikkeld in den èèrem meej en paor (??) erooverheene èn dan ging ze der meej nòr de kèrk èn dan wier zon kind gedopt èn dan kwaam et wir tèùs!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 01 31 - Wè d'aanders is ’t veur de klèn / Die vènen sneuw vanèges fèn/ Verwochten ’m vol verlangen / Mar as ie ’n week gelegen hee / Gaoget slibberbaontje en de slee / Hullie òk de kèl uithangen.

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): ik kòcht vur de klèène en tróm; et is en klèntje mar en fèntje.

- WBD - III.2.2:7 'een kleine krijgen' = bevallen

- WBD - III.2.2:38 'een kleine', 'het klein' = kind

klèèn als zelfstandig naamwoord 2

het klein(e)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (In de straat gehoord) (17-10-1966) - Ze zegge wellis: hij lèkt op um as unne druppel waoter mar dèr, hij is ’t gelèk in ut klèn (17-10-1966)

bijvoeglijk naamwoord

- Cees Robben - D’n klèène man (19600422)

bijwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - we woone rèùm klèèn, zittie.

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ik zèè laoter getrouwd: mèn kènder zèn klènder dan de jouw. (291109)

gezegdes

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 'klèèn mar fèèn'

- WBD - III.1.1:10 'klein', 'klein van stuk' = klein van gestalte 

 

Klèèn Amsterdam

toponiem

Klein Amsterdam, volksnaam voor een volkswijk in Tilburg met de [huidige] Houtstraat als centrale locatie. Deze volksbuurt kwam aan het begin van de 20ste eeuw regelmatig in opspraak.

 

- Ingezonden brief aan Tilburgsche Courant, 5-1-1896 - Mijnheer de Redacteur, Ik verzoek u een bescheiden plaatsje voor het volgende : Sedert eenigen tijd heeft zich in „klein Amsterdam" of daaromtrent gevestigd, de beruchte Stams, die, toerekenbaar of niet, geheel 't Goirke in rep en roer brengt. Donderdag-namiddag verwoestte hij bijna het geheele politie-wachthuis en werd daarna door een agent geboeid naar 't stadhuis gebracht. Ik vraag UEd.: is dat nu een doen , zoo'n woest sujet een half uur ver mede-slepen en de halve stad in oproer brengen? Zou het niet mogelijk zijn, dat aan „geenen kant" een gevangenis werd gebouwd, of een huis gehuurd, dat werd ingericht tot cachot, onder toezicht van een veldwachter, dan zoude veel rust voor Veldhoven, Hasselt en Goirke ontstaan, vooral des Zondags. Mag ik dit den heer Commissaris ter lezing en overweging aanbevelen ? X.

 

1904 — In de buurt Klein Amsterdam was Zaterdagmiddag de goeie vriendschap veranderd in gramschap tusschen een paar buurjongens, S. en v. d. L. Zij gingen elkaar te lijf en sloegen elkaar gaten in het hoofd. (Tilburgsche Courant, 31-3-1904, volledige bericht)


1905 - Zaterdagavond werd de gemeente-politie te hulp geroepen in de Houtstraat alhier, z. g. Klein Amsterdam waar een viertal slungels in de herberg van F. meer kabaal maakten dan de welvoeglijkheid toelaat. De politie dreef hen de herberg uit, doch nam tegelijkertijd één hunner den bekenden G. S. in arrest wijl deze eenige oogenblikken te voren met een stok zekeren J. E. zoodanig op het hoofd gebeukt had, dat de man in het politiebureau aan de Veldhoven moest worden verbonden. (Nieuwe Tilburgsche Courant, 27-3-1905)


1908 - Stroopers gearresteerd. Een tweetal politie agenten op surveillance zijnde in „Klein Amsterdam” slaagden er daar in eenige stroopers, waarvan een in 't bezit van een geweer terwijl zij op de duivenjacht waren, te verrassen. Proces verbaal is opgemaakt. (Nieuwe Tilburgsche Courant 7-12-1908 –volledige bericht)


1911 – Levensgevaarlijke verwonding - Een nieuw drama, het tweede binnen een week tjjd komt weer een huisgezin in diepen rouw dompelen en oneer doen aan den naam onzer goede stad. Gisterenavond te 8 uur omstreeks is zekere P. Geboers, huiswever, oud 59, wonende in de Houtstraat, een buurt bijgenaamd “Klein Amsterdam”, door J. M. Versteden, straatmaker wonende in de Prinses-Sophiastraat, met een mes in den buik gestoken, zoodat hij levensgevaarlijk verwond werd. Hedenmorgen was de toestand van Geboers nog steeds uiterst zorgelijk, zoodat voor zijn leven gevreesd wordt. (Tilburgsche Courant 19-12-1911)

 

klèènklutjesmèrt

zelfstandig naamwoord

markt voor kleine kinderen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kindermarkt tijdens oranjefeesten

 

klèènmanne

zelfstandig naamwoord meervoud

kinderen, zowel jongens als meisjes

- Och jao, ge moet de klèn manne allis iets geve asser om vraoge… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - de klèènmanne zèn nie geboore om de grôote in der kont te kèèke

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 'de klèèmanne bleeve de mister veur'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLEINMANNEN (klèèmanne) - kinderen (zie blz. 56)

 

klèènpielekesweer

zelfstandig naamwoord.

koud weer

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske 03-01-2010 - Schotse èn klèènpielekesweer gao mistal saome - Als je kunt schaatsen, is het meestal koud; dat is in bepaalde situaties niet zo handig.

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - koud weer

 

klêer

zelstandig naamwoord meervoud

kleding, kleren

ook 'klêere' komt voor

► zie klêed, kleeke, klêeraozie

- Hij [de pastoor op de preekstoel] hô 't over bloote nekken, vleeschkleurige kouskes, te duur kleer, polka haor enz., afijn, hij wô eigenlijk zeggen dè 't er vul te veul geneuk in de wereld is. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
- ...zonder fatsoenlijke kleer' aon 't lijf in et waoter te ligge! 'nen Meensch is toch ginnen visch. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
- ..[ik] trok m'n Zondagsche kleer' aon... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Naor oome Teun’; Nieuwe Tilburgsche Courant 24-2-1940)
- En 't waar 'n schoon duifke in d'r witte kleer' en ze zong as 'nen nachtegaol! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 12; Nieuwe Tilburgsche Courant 17-12-1938)
-En kleere! Ammaol van dè spinnekoppe-goedje, floddertuig, slap en dun! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)

- Cees Robben - kost en kleer. (19540213)
- Hein Quinten; Tilburgse spreuken; ca. 1990 - Un goeij stuk kleer zal nie zo gaaw lebbere...

 

klêeraozie

zelfstandig naamwoord.

klerage, klerenDialectenquête 1887 Willems - III.1.3:1 ' klerage' = kleren, kledij

► zie klêed, klêer, kleeke

- "Ze mos niks hebben van swiet en kaskenaode mèr vur de kleeraozie kwaam ze op. We moesten er pront opstaon." (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kliraozie'

- Cees Robben - Wè d’ ons moeder toch moes spaoren/ vur de swiet... de kaskenade.../ De kleeraozie... de seklade... (19560512) [De prent behandelt het feest van de Eerste Communie en de kosten daarvan, die ook voor ‘het oog van het kerkvolk’ gemaakt werden.]

- Van Dale - klerage - (gewestelijk) kleren

- WNT - KLEERAGE zie 'kleedage' KLEEDAGE - met overgang v. d. intervoc. d tot j: klee(j)age, zelfstandig naamwoord vrouwelijk - 1) Coll. benaming voor kleeren, kleedij; 2) Met dez. bett. zeker jongere, populaire bijvorm KLEERAGE, zeer gewoon in vele dialecten.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLEERAGE (uitspr. klieëreuzzə) znw.v. - kleeding

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kle'ra'zi zelfstandig naamwoord vrouwelijk klerazie - klerage, kleren (in collectieve zin)

 

kleever, klèèver

zelfstandig naamwoord

klaver

de uitspraak varieert tussen [kleever] en [klèèver] zowel voor de plant als de kleur in het kaartspel

1. klaver (plant)

klaver, veldklaver (Trifolium)

Meer dan 300 soorten uit het plantengeslacht Trifolium. De botanische naam Trifolium verwijst naar de bladeren, die meestal uit drie deelblaadjes zijn samengesteld (Latijn: tres is drie en folium is blad).

Bij de witte klaver komt zeer soms een vierbladig exemplaar voor; de zeldzaamheid wil dan ook dat het vinden van een klavertjevier geluk brengt.

 

Trifolium - Klavertje vier

 

Witte klaver

 

Rode klaver

 

- Dialectenquête 1876 - klever - klaver (Trifolium)

- Cees Robben - [de stier spreekt] Ik (...) snoepte van d’n zwiers en ’t gras/ D’n klèèver en d’n rôôme... (19600415)

- WBD - I:1409 steenklaver: 'stinkklèèver, witte klééver, bèlklééver

- WBD - I:1410 rode klaver: (Hasselt) 'roojə kléévər'

- WBD - III.4.3.262 kleeverzurkel - witte klaverzuring

- WBD - I:1409 steenklaver: 'stinkklèèver; witte klaver: (Hasselt) 'witte klééver'; bolklavers (Hasselt) 'bòlklééver'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kle.ver, zelfstandig naamwoord mannelijk - klaver 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLÈVER zelfstandig naamwoord mannelijk - klaver

2. klaveren (kaartspel)

klèèveres - klaveren, kaart met het teken 'klaver'; in het kaartspel ook: kleeveres - klaveren

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kle.ver - zelfstandig naamwoord mannelijk – klaver kle.veres zelfstandig naamwoord meervoud (minder vaak 'ene klevere') - kleverens - klaveren

 

CuBra - Brabants kaartspel

 

klèffere

werkwoord, zwak

waarschijnlijk van 'klepperen'

- ...in de week iederen mèrgen om kwart veur aachte op de zwartgelakte klumpkes nor de kerk klefferen... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)

 

 

klèmbakkes

zelfstandig naamwoord.

kaakklem (trismus), krampachtige samentrekking van de kauwspieren als gevolg van een infectie, waardoor de mond niet meer geopend kan worden.

- wordt toegewenst aan iemand die te veel praat. [bron/bewijsplaats niet bekend]

► zie volgende

 

klèmmond

zelfstandig naamwoord.

- WBD - III.1.2:364 'klemmond' = tetanus

- WTT -  2013 - de bacteriële infectie tetanus veroorzaakt verlamming van de spieren, te beginnen met die in het aangezicht.

► zie vorige

 

klènder

bijvoeglijk naamwoord, vergrotende trap

kleiner

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - klènder (met vocaalreductie en d-epenthesis)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - hèdde gin klèndere? - hebt u ze niet kleiner?

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - kländər

 

klèns

bijwoord

uitdrukking: van klèns af aon - van kindsbeen af

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Van klènsaf aon zèèk opgebròcht van Körvel…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - Van kleins af aan

 

klènst

bijvoeglijk naamwoord, overtreffende trap

kleinst

van 'klèèn', met vocaalkrimping.

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - 'de klènste zèn de biste', zi de begijn, èn ze naam de dikste ('72) - uiting van valse bescheidenheid

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 35) klènst (van 'klèèn' met vocaalreductie)

 

klèp

zelfstandig naamwoord.

klep (met name van de broek), ook voor 'deksel'

hoofddeksel

- Pierre van Beek - Met het woord "klep" alleen is het ook een beetje zonderling gesteld in onze contreien. Behalve het stijve gedeelte van een pet wordt hiermede ook wel de hele pet aangeduid. (Tilburgse taalplastiek 1 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 4 februari 1950)

- Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): pèt óf klèp = pet

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - dè klopt as en pliesiemuts zónder klèp (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek -64)

deksel, bedekking

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Et paast as en klèp óp en gaanzekooj (Iets klopt goed, of twee zaken komen goed bij elkaar.)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - et paast as en klèp óp en gaanzekooj (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek '69) - gezegd als twee zaken goed bij elkaar komen.

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - en klèp óp en gaanzekooj ('69) - antwoord op de vraag 'Wat ben je aan het maken?onverwacht op bezoek komen

zoals postduiven onverwacht weer thuis komen en op de klep van het duivenkot'neerstrijken

- gezegde - op de klèp valle - onverwacht binnenkomen (ontleend aan duivensport)

- Piet van Beers – ‘Jonges, löster is’: Hij valt hier aaltij óp de klep... (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - op de klèp valle (duivensport) - onaangekondigd op bezoek komen

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de klèp (= ... Mutsaers)

mond

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk I muts, pet; II (plat gezegd voor) mond

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klèp zelfstandig naamwoord - klep, mond, smoel

- WBD - III.1.3:182 'klep' = pet

 

klèpbroek

zelfstandig naamwoord.

bepaalde mannenbroek, lijkend op de tirolerbroek

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klepbroek - scheldnaam voor geestelijken"

- Pierre van Beek - "Klepbroeken" kent de jeugd van tegenwoordig niet meer. Wij echter weten, dat dit een thans niet meer in zwang zijnde mannenbroek was, die van voren met een ruim overslaand stuk sloot. "Klep" schijnt hier de betekenis van "deksel" gehad te hebben. Het wordt als zodanig wel meer gebruikt. De platte uitdrukking "iemand voor zijn klep schoppen" kan o.i. hiermede wel verband gehouden hebben. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

- Pierre van Beek - "Klepbroeken" kent onze huidige samenleving niet meer. Het was weleer een mannenbroek, die van voren met een ruim overslaand stuk sloot zoals men dat nu nog aan de gemsleren Tiroler broeken kent. "Klep" schijnt hier de betekenis van "deksel" gehad te hebben. In die zin wordt het trouwens wel meer gebruikt: "doe er de klep (het deksel) maar op !"... De platte uitdrukking: "Iemand voor zijn klep schoppen" kan o.i. hiermee wel verband gehouden hebben. Militaire instructeurs hadden vroeger - en misschien nóg wel - het woord "menageklep" in hun vocabulaire, waarmee wel zeer plastisch "mond" werd aangeduid. De associatie met "deksel" dringt zich ook hier op. En tot slot: In de periode van de "klepbroek" deden de oude vrouwkes het met een "open-toe-broek". De inrichting daarvan moet ge maar eens aan uw grootmoeder vragen... [Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 5 mei 1964]

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klepbroek zelfstandig naamwoord, klepbroek

 

klèpke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘klap’

klapje
- Cees Robben - Hier ’n douwke.. Daor ’n klepke (19580726)
 

klèpmeule

zelfstandig naamwoord

klappermolen

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - klappermolen (kleine windmolen met een ratelwerk, gebruikt als vogelverschrikker), iemand met veel praats.

 

klèppe

werkwoord, zwak
vangen, betrappen; te grazen nemen, beetnemen ; klikken, (verklappen)

- Cees Robben - Mar ze kleppe me nie... (19570720)

 

klèpper

zelfstandig naamwoord.

- WBD - (Hasselt) - langbenig paard, elders 'klippel' genoemd of 'hôoge'

- WBD - III.1.3:226 'klepper' = houten sandaal

- WBD - III.4.4:221 'klepper' = iets groots in zijn soort; ook 'bonk', 'joekel', 'kanjer', ' knoert', 'kadee'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLEPPER zelfstandig naamwoord mannelijk - ... Buitengewone jongen, iemand die zich onderscheidt door geleerdheid, verstand, bekwaamheid, stoutmoedigheid, deugnietenstreken enz. 'Ne geleerde klepper; 'ne felle klepper.

 

klèpschouw

bijvoeglijk naamwoord

verlegen, schuw, schichtig

uit de duivensport: een duif die bang is, of treuzelt, om 'op de klep te vallen'

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'klèpschaaw' - met drempelvrees, verlegen

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - klepschouw, bijvoeglijk naamwoord, schichtig, verlegen, te bang om te praten (kleppen)? vooral gezegd van iemand die geïntimideerd is.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klèpschaaw bijvoeglijk naamwoord, schuw, verlegen

 

klèptiet

zelfstandig naamwoord.

klikspaan

-Hij kwaam et aaltij te weeten, aaltij waar der wel intje, die vur kleptiet spulde. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 27 06 07 - Ge moet oppaase as hij in de buurt is; tis en èchte klèptiet

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - lultiet, v. (van 'lullen', kletsen, en 'tiet', kip) kletsmajoor, ook lulbroek, - kous, -muts, -kont en -meier.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klèptuut zelfstandig naamwoord - klikspaan

 

klèpzwêeper

zelfstandig naamwoord

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (’n rijdende bazaar komt langs) Moeder, hedde wè noodig, daor komt weer unne klepzweeper (27-12-1968)

- WTT 2013 - mogelijk van 'klapzweeper': iemand die de zweep laat klappen om het paard dat de kar trekt aan te sporen.

 

 

klès

zelfstandig naamwoord.

- WBD - III.4.3:376 klès - klit of klis (Arctium)

- WTT 2012 - zie - WNT - lemma Klisse I, waarin wordt uiteengezet dat de benaming een verbastering is van 'Klis' of 'Klisse' - "inzonderheid in Z.-Nederl." - omdat de bloem zich gemakkelijk hecht aan kleding en ook in haar.

- WNT - KLES (I). Vergelijk 'klitten'.

 

klèts

klets

1. zelfstandig naamwoord

1.1 verkoudheid

uitdrukking: en klèts vatte - een kou vatten, een verkoudheid oplopen

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; Nieuwe Tilburgsche Courant 10-12-1938 - ...en d'r moeder gooide gaaw 'nen doek om d'ren langen hals, dè ze geen klets zou vatten...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 10 02 - As ‘t kaauwer word dan komt de tèd / Van wèrmen en gemak / En agge daor ‘n klets van vat / Van koffie mee cognac.

- WBD - III.1.2:295 'een klets te pakken hebben' = een verkoudheid hebben

- WBD - III.1.2:296 'een klets vatten' = idem;

- WBD - III.1.2:299 'klets' = verkoudheid

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLETS znw.v. - En klets pakken - eene verkoudheid of wat ergers opdoen.

1.2 kleine hoeveelheid, kliekje

- 'k Zaag in de kaast zon viertal flèsse,/ meej wè klètskes derin, staon./ Omdèk et sund vond wèg te gôoje,/ hèk et bij mekaar gedaon. (Henriëtte Vunderink, Wèèn?, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- WBD - III.2.3:126 'kletsje' = kleine hoeveelheid eten

- WBD - III.4.4:262 'klats', 'kletsje' = scheut

- WBD - III.4.4:265 'klets', 'kletske' = klein overschot

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLETS znw.v. - KLETS, kletsken - kleine hoeveelheid die in een glas, eenen pot, eene mand of een vat overschiet; eene kleine hoeveelheid graan, en [ontbrekend woord?]

1.3 gepraat

verkorting van 'kletspraat'

 

Carnavals-sticker van vereniging Goeiekôp. Foto CuBra 2020. Mogelijk is de naam van de vereniging bedoeld als een woordspeling van 'goedkoop' (goejekôop) en 'goede kop' (goeje kòp).

 

4. klap

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KLETS: Iemand de klets geven: slaan of wonden, i.a.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLETS znw.v. - Frans: coup, soufflet.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLETS (klèts) 1) mannelijk kletspraat; 2) v. verkoudheid: 'n klèts vatte.

 

 

klètse

werkwoord, zwak
ketsen - in de zin van 'kaatsen'

bijvoorbeeld het ketsen van steentjes op water (spel, meestal ketsen genoemd)

- Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra) - …dan gonken we vaoren, schotsenrijers vangen, steentje kletsen en spatten en poelieën.

 

klètskoek

zelfstandig naamwoord.

kletskoek, kletspraat, onzin

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - klètskoek óp en stökske verkôope (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - onzin vertellen

 

klètskòp

zelfstandig naamwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - schurftig hoofd

- WNT - KLETSKOP - benaming voor een door het hoofdzeer (favus) aangetast hoofd; benaming voor deze ziekte.

 

klètswijf

zelfstandig naamwoord

kletswijf

- WBD - III.1.4:116 'kletswijf' = vrouw die graag kwaadspreekt

 

klèùf, klöfke

zelfstandig naamwoord.

kluif

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLEUF (kleu:f) mannelijk gekliefde blok hout, gereed voor het gebruik in de kachel.

 

kleure

werkwoord, zwak
kleuren; zegswijze in kaartspel

- Pierre van Beek - "Kleuren is geld beuren" zegt men, als men een medespelende aas vraagt van dezelfde kleur als waarin men troef maakt; dus rood bij rood, zwart bij zwart. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

 

klèùs
zelfstandig naamwoord
kluis; in de betekenis: klooster
- Cees Robben - De klaore vrome stilte/ Van ’n aauw vergeten kluis... (19700417)
 

klèùtert

zelfstandig naamwoord

etymologie onbekend

- 2019 – keel, borst; et zit op mene klèùtert; het eten zakt niet, blijft steken in keel (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980.

Voor de volledige lijst Klik hier

 

klurke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘kleur’
kleurtje
- Cees Robben - Wè krèège ze ’n kleurke... (19571207)
 

klèùt, klötje

zelfstandig naamwoord.

kluit, kloot

- WBD - III.2.3:145 'kluit boter' = klomp boter; ook: 'wigt', 'weg', 'klotje'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLOT mannelijk kluit (klötje) - homp: 'ne klot boter.

 

kleutergat

zelfstandig naamwoord.

klein kind

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "kleutergat - klein kindje, aardig klein kindje"

 

kleuve

werkwoord, zwak

klieven

- WBD - III.1.2:77 'kleuven ' = klieven, verdelen

- WBD - III.1.2:355 'kleuven' = kloven; ook 'klieven'

 

kleviere

zelfstandig naamwoord, meervoud

handen, klauwen

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - blèèft er meej oew kleviere vanaaf

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Blèèft er meej oe kleviere vanaaf, dè zèn de mèn - Blijf er met je tengels af; die zijn van mij (250508)

Cees Robben; 10e Buukske - 'Laot die schaol nie uit oew klaviere valle'

 

klimme

werkwoord, sterk

klimmen, ook: stijgen, rijzen, klaveren

- WBD - III.1.2:8 'klimmen' = omhooggaan

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - klimme - klóm - geklómme

 

klink

zelfstandig naamwoord.

- WBD - schede van een rund

- WBD - uitwendig zichtbaar geslachtsdeel van de merrie

- WBD - sluiting aan de ovendeur (in een bakkerij)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de klink van de deur nòg nie vaast hèbbe (Daamen - Handschrift 1916) - nog niet van plan zijn weg te gaan

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - I - zelfstandig naamwoord vrouwelijk klink - uitwendig geslachtsdeel v. merries

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - II - zelfstandig naamwoord vrouwelijk klink - ijzeren voorwerp dienende ofwel om de stof van de wever gespannen te houden, ofwel om ze op de onderloper te winden.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLINK znw.v. - bilnaad van dieren

 

klinke

werkwoord, sterk

klinken

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - klinke - klónk - geklónke

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - in 2e pers. en 3e pers. enk. presens wordt in het cluster nkt de k verzwegen – klingt

 

klinkerd

1. zelfstandig naamwoord

- Kees en Bart: óp den Klinkert

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hij had ene kaoter gestrikt óp de klinkert ('58) - een rijk huwelijk gesloten (klinkert = klinkerweg)

- WBD - III.3.1:397 'klinkerd' = openbare weg, ook genoemd: 'weg, baan'

- WBD - III.3.1:403 'klinkerd' = straat; ook genoemds: 'klinkerweg, klinkerpad, keiweg, straat'

 

klippel

zelfstandig naamwoord

knuppel

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - meej alle klippels kunne slaon (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - met alle knuppels kunnen slaan = van alle markten thuis zijn

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "klippel - knuppel"

- WBD - III.1.2:66 'klippel' = knuppel, knots; ook: 'knoest'

- WNT - o. a. knuppel

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - 'Hij was zo bang snaachs, der ston ene klippel nèffe zen bèd' (141107)

Hees klippel (V:64,67)

Verh.KLIPPEL mannelijk - knuppel; lomperd

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klɪpəl , zelfstandig naamwoord mannelijk 'klippel' - 1) stok; 2) langbenig paard; 3) penis.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLIPPEL zelfstandig naamwoord mannelijk - knuppel, Frans: bâton

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klippel zelfstandig naamwoord - knuppel

- WBD - langbenig paard, ook genoemd 'hôoge', of (Hasselt) 'klèpper'

 

klippels

bijwoord

de etymologie is onduidelijk; waarschijnlijk is er een verband met ‘klepel’ in de betekenis ‘klepel van een kerkklok’

- Cees Robben - Den onzen [mijn man] is net zôô kerks as unne hond klippels... (19651105)

 

klirbòrsel

zelfstandig naamwoord.

kleerborstel

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - vat de klirbòrsel es öt de klirkaast

- WBD - (III.2.1:305) klirbòrsel - kleerborstel

 

klirkaast

zelfstandig naamwoord.

kleerkast

- WBD - (III.2.1:107) 'Kleerkast'

 

klirkes

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
plur.

kleertjes

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'oew kleurige kleerkes', moeder moet er oew klirkes nog driegen'

verkleinwoord van 'kleere', met vocaalkrimping

 

klirmaoker

zelfstandig naamwoord.

kleermaker

- Informant Toine Raaijmakers - Alles meej maote, zi de klirmaoker, en hij sloeg zen vrouw meej d'el.

- N. Daamen; handschrift Tilburgs dialect, 1916 - "wij hebben de kleermaker in de wan (de kleermaker aan huis om te komen snijderen, voor een klein daggeldje en de kost (of dat nog bestaat?)"

 

kliske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - restje

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'klis' zelfstandig naamwoord - rookvlees aan het stuk

 

Klisstòk

Kaart Topografische atlas; ca. 1900

 

toponiem

Quirijnstok

- Audioregistratie 1978 - “…èn zoô ging hij et Lijnsheike èn zôo ging hij, war, ik zal zègge dur Klisstòk èn daor ooveral heene èn zôo noeme wij de wèg nòr Waalwijk toe. FvI: Waor hèdde dè woord nouw wir? Klisstòk? Dès eigenlijk Quirijnstok? Jè, mar gij wilt toch hèbbe dè ik…ja, ja, ja…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- Audioregistratie 1978 - …die Quirijnstok die hier nouw genoemd wòrt hi, dè was vroeger de Klisstòk, niks aanders, die kènde niemand aanders as de Klisstòk. En ik ôok, aatij, de Klisstòk èn die was nie daor mar die was daor! Nòr den Uudenhout toe… (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

klocht

zelfstandig naamwoord.

zwerm, troep, vlucht, klucht

van Nederlnds 'klucht', vlucht, troep

Kees en Bart: 'de klocht loopjongens'; "n klocht ganzen'

- Cees Robben -
’t Is unne streup... ’n heele klocht... (19580531)

Moeders meej hêel klòchte kènder... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Aovendvierdaogse)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - asser èrges êen kraaj neerstrèkt, laandt er sebiet en hêele klócht (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - waar aas is, verzamelen de gieren zich.

Henk van Rijen en klocht kènder - veel kinderen

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - De mister heej aatij en hil klocht jong om em heene. (020510)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLUCHT (klocht), v. - zwerm vogels, toom biggen, menigte mensen, groot aantal kinderen: 'n hil klocht.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - klócht (krt.107); zie ook blz. 182/183.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klócht, waarnaast zeldzamer: kloecht, zelfstandig naamwoord vrouwelijk - troep

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - klocht, klucht, kluft, kloft - troep (bv. van vogels)

- WBD -
troep (gezegd van dieren); ook 'klòcht' genoemd

en klócht dèuve; en klócht kènder;

- WBD -
klócht - kudde volwassen varkens, ook genoemd 'hôop' of 'staaw'

- WBD -
'klòcht' of 'kloocht' - kudde (m.b.t. schapen)

- WBD -
'klócht' - troep kippen; III,4.1:180 'klocht' - groep patrijzen

- WBD -
'klócht' - troep ganzen; III.4.1:33 'klocht' - zwerm vogels

 

kloek

bijvoeglijk naamwoord .

wijs

van Dale. (gewestelijk: verstandig, wijs)

Daamen -Handschrift 1916: "ik kan er mar nie kloek uit worren (wijs)"

 

kloeke

Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - gezellig bij elkaar klitten (zitten)

 

klöfke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kluifje

- verkleinde vorm van 'klèùf'

Cees Robben - Pietje.. lustte iets van ’t kuuske../ Platte ribben.. zult of spek.../ Kaoikes.. balkenbrei [sic] of klöfkes.../ Kienebak soms uit de nek... (19550205)

 

klöjster

zelfstandig naamwoord

kluister

- WBD -
blok (ketting met een blok aan een been van een paard om te beletten dat het uit de wei springt), buiten de Hasselt 'springblok' genoemd

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'klouster' - kluister, hangslot

 

klòk

zelfstandig naamwoord.

1. de klok, uurwerk

- Pierre van Beek - Als kinderen lelijke gezichten trekken of zeuren, zegt moeder: "Als ge 't klokske van Rome hoort slaan, blijft ge zó kijken!" (Als de kleine de fopperij niet snapt, zal hij wel een ander gezicht zetten.) (Nieuwe Tilburgsche Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart 1959)

- WBD -
II.1.2:245 'de klok optrekken' = snotteren

- WBD -
III.3.3:75 torenklok, 'kerkklok';

- WBD -
III.3.3:76 kerkenklokje

2. kip

- WBD -
hen met kuikens, ook 'kloek' genoemd

- WBD -
broedende kip die men op eieren heeft gezet

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'klok' - kloek zelfstandig naamwoord, broedende kip

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KLOEK noemt men hier eene kloekhen. Men leidt het af van 'glocire';

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - klók (krt.18 en blz. 165)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klók zelfstandig naamwoord vrouwelijk - kloek (hen)

 

Ill.: Thomé - vaccinium myrtillus - bosbes - klòkkebaaj

klòkkebaaj

zelfstandig naamwoord.

bosbes - Vaccinium myrtillus, gewone of blauwe bosbes

WBD: De blauwe bosbes (Vaccinium myrtillus) is een klein struikje uit de heidefamilie. Het is een bodembedekker in bossen op zure grond met fijn getande, lichtgroene blaadjes, met bleekpaarse bolvormige bloempjes en met blauw bestoven besjes met kenmerkend blauw sap. In Tilburg ook: Klokkebei, Klokkebeien, Sint-jansbezem.
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - moerbeejzem zelfstandig naamwoord - blauwe bosbes

- Daamen - Handschrift
1916:
 "klokkebaai - Boschbessen"

...daor groeien de klokkebaaie mee duuzende kilo’s. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Wieste, dè bosbessen in ons tòltje/ klòkkebaaje hiete? (Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

Stadsnieuws:
 Klòkkebaaje vènde op plòtse in et bos waor et en bietje donkerder is (280109)

- WBD -
III.4.3:178 klòkkebaaj - blauwe bosbes, ook bosbes genoemd of sint-jansbeezem

- WBD -
III.4:200 klòkkebaaj - vrucht van de sneeuwbes

- WBD -
III.2.3:223 'klokkenbeziënvlaai' = bosbessenvlaai

- WNT - KLOKKEBEI, -beier - Westbrab. benaming voor de blauwe boschbes, Vaccinium Myrtillus

Hees klokkebaaje (1:18)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLOKKEBEIER znw.v. - kraakbes KLOKKEBEIS znw.v. - kraakbes, blauwbes, boschbezie (klokkebeier)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'klokkebaaje ' zelfstandig naamwoord - bosbessen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - klokkebaai - bosbes (wnbr)

Str. klokkebaaje (2:20)

 

klökske

zelfstandig naanwoord, verkleinwoord
klokje

1. bloem

akelei - Aquilegia vulgaris - wilde akelei

In Tilburg ook: akelei, klokjesbloem, klokskesblom, soms pantoffelbloem (WBD)

WBD: De akelei (Aquilegia vulgaris) wordt 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt. De bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes. De bloemen zijn groot en hangend, blauw of donkerviolet van kleur (soms roze of wit); de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan de top een naar binnen
gebogen spoor. Akelei bloeit van mei tot juni en groeit vrij zeldzaam in
lichte bossen, aan oevers en in weiden.
- WBD - III.4.3:240 klökskesblom - akelei (Aquilegia vulgaris)

- WTT 2012 - De minder gangbare maar typisch Tilburgse naam 'pantoffelbloem' heeft mogelijk betrekking op de vorm van de bloem met bladeren die opkrullen, overeenkomstig de neus van marokkaanse en turkse sloffen.

Foto: Leo Michels

2. klokje

as 't klukske klept drie keeren... (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Maonnaacht’ , 1932)

't Klökske rikketikt op taoffel (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Tijd en nood’, 1939)

tik-tik-tik as van ’n klökske... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Naachtegaol’, 1941)

- Cees Robben -
In m’n kaomer tikt ’n klökske (19700220)

- WBD -
III.3.3:81 klökske, klèèn klökske, bimmelebom = klepklok

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klökske - klokje

 

Illustratie van Tijs Dorenbosch

 

klomp

zelfstandig naamwoord

klomp

 

Foto: Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg

 

...daogs d’r nao règenden ut aauw wève op klumpkes... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ók meej klómpen aon kunde wèèd koome, mar dan meuder nie meej klòssenbakke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - Iemand van gewone komaf kan het ver brengen als hij zijn manieren maar aanpast.

Henk van Rijen de klomp öthaole - eruit halen wat Sinterklaas erin gelegd heeft

- WBD - (II:2956) 'klomp' (183a); 'kloomp' (183c)

- WBD - (III.1.3:224) 'klompschoen' = klompschoen

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 1944

 

De jonge klompenmaker - Henry Ossawa Tanner

 

klonterbrôojke

zelfstandig naamwoord., verkleinwoord
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - zoet witbroodje met kandijklontjes bestrooid

- WBD - III.2.3:197 'klontebrooike' = wittebroodje

 

klontjesvingers

zelfstandig naamwoord

samenstelling uit klont + vinger

- 2019 – vieze vingers (zie ook sausdèùme) (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. Voor de volledige lijst Klik hier)

 

kloojoow

zelfstandig naamwoord.

stuntelaar: onhandig, kwaadaardig

- Henk van Rijen hèdde ôot zone kloojoow gezien? ... stuntelaar -

Eufemistische variant op 'klooier', of samentrekking van 'klootjong'?

 

klôoris

zelfstandig naamwoord

man, vrijer

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Zal ik veur jou is naor unne goeije kloris uitkèke [?] - Nè, veur men ginnen opgesolferde (13-07-1966)

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - Laoter hè’k geheurd dè ons Nelleke meej de klorus waor ze toen verliefd op waar, tien meter verder tussen et riet ha geleegen.

 

klôot

- Dialectenquête 1876 - kloot, klutje

1. zelfstandig naamwoord

1.1. man, manspersoon, mens, gewone man

- Cees Robben: Et prakkezeere is ötgevónde dur enen èèreme klôot.

- WBD - III.1.4:36 'slome kloot' = ezelachtig persoon

- Henriëtte Vunderink; Taante Aldegond, uit: Tis de moejte wèrd, 2011 - En ôome Jan, dieje goeje klôot,/ die klaogde toen es zene nôod.

1.2 kloot, kloten, teelbal

- WBD - III.1.1:224 'kloten' = teelballen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLOOT zelfstandig naamwoord mannelijk Frans: testicule; wordt in de allerlaagste spreektaal veel gebruikt

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLOOT (kloo:t) m, veel gehanteerd woord, zelden = teelbal; meestal = manspersoon: 'n goeje kloo:t - goedaardige sul.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KLOOT - kluət, znw.m., verkleinwoord - klutə - teelbal; nen — van een vent

- WBD - III.2.3:258 'een stuk in zijn kloten hebben' = dronken zijn

- WBD - kloote (Hasselt) - teelballen of testes van de hengst, ook genoemd 'bòlle'

1.3 kloot - als eerste lid in samenstellingen - iets kleins, iets dat minder belangrijk is

- WBD - III.4.4:224 'klootding' = iets kleins in zijn soort, ook 'geneuk'

- WBD - III.4.4:284 'klootding' = iets onbelangrijks

►klôotjong, klôotkèèrel, klôotvèèger

1.4 kloot - als tweede lid in samenstellingen met de betekenis als onder 1.1.

- Cees Robben - Zit nie zôô te pitse.. pie-lie-klôôt.. (19800718)

- Cees Robben - Mopperklôôt... (19800510)

- Cees Robben - Zit toch nie zôô te knelle, dabklôôt... (19841130)

- Cees Robben - Hedde wir in de Laai te ligge te meutele, dab-klutje... (19790504)

2. bijwoord

- Pierre van Beek - tis klôote meej den bók - het draait op een fiasco uit

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - ik zèè himmòl nie goed, ik vuul menèège klôote, ik voel me allerbelabberdst.

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - As ge Opa bent is ’t goed kloôte aon den bok (23-02-1972)

- Henk van Rijen tis klôote meej den bok - het verloopt niet naar verwachting

- Henk van Rijen lopt nòr de klôote - loop naar de maan

- Daamen - Handschrift 1916: "lopt nor de klooten (naar den drommel"

- Daamen - Handschrift 1916: '"t is klooten ('t is mis, 't is huilen)"


 

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home


klôote, klôoje

werkwoord, zwak

- Daamen - Handschrift 1916: "ze zullen me nie klooten (bedriegen)"

dwarsdrijven, mislopen

- Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007 - Èn agge onhaandeg beezeg zèèt,/ dègge zit te klôoje?

- WBD - III.1.4:52 'kloten' = aarzelen

- WBD - III.1.4:289 'kloten' = er zich niets van aantrekken

- WBD - III.1.4:367 'kloten' = iets slordig doen

- WBD - III.1.4:412 'kloten' = bedriegen

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KLOOTEN wkw (klutə, gəklut) - foppen, tergen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLOOTEN - foppen, bedriegen

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'klòòte' zelfstandig naamwoord, ww - kloot, kloten

 

klôoteg

bijvoeglijk naamwoord .

onbenullig

- Cees Robben - ...die klôôtig aacht percent... (19660401)

 

klôoterij

zelfstandig naamwoord.

bedriegerij

- Daamen - Handschrift 1916:  "klooterij - bedriegerij"

- Stadsnieuws:  Òch, dè zeegeltjesplèkke, dès ammòl mar klôoterij as puntje bij pòltje komt, betòldet tòch zèlf (260709)

 

klôotjong

zelfstandig naamwoord

vervelend kind, rakker

ook het meervoud is 'klôotjong'

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - die klôotjong van hiernèffe waare wir vliegende braanweer ònt speule

Èn dè klôotjong tòch wè/ leuker klinkt as deugeniete? (Henriëtte Vunderink; Wieste..?; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

 

klôotkèèrel

rotvent

- Daamen - Handschrift 1916:  "klootkairel (een beroerde vent)"

 

klôotvèèger

zelfstandig naamwoord, scheldwoord

misselijke kerel

- Cees Robben - Klôôt-vèèger die ge zèèd... (19780623)

- Cees Robben - Dieje klôôtvèèger was ôôk niks vur jou (19840629)

- Cees Robben - Munne zoon (...) is unne echte klôôtvèèger... (19801121)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ook: 'klôotjavaan'

- Elie van Schilt; - Zúíplap, zatlap, schúínsmarcheerder, klootveger en hij dugt van gin kaanten, waren toen gewone woorden... (Uit: ‘Ge heurt et niemir, Plat Tilburgs van vroeger; CuBra ca. 2000)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klo'tfe.gər zelfstandig naamwoord mannelijk 'klootveger' - sul, hannes; synoniemen: klootvent, kloothannes, klootzak, dorus, gathannes enz.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - klòtveejger

 

klòphèngst

zelfstandig naamwoord.

- WBD - slecht gesneden hengst, ook 'klaphingst' en in Hasselt 'piet' genoemd

 

klòpkaaj

zelfstandig naamwoord.

- WBD - (II:757) - klopkei: de steen waarop het leer van de bovenzool wordt geklopt

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KLOPSTEEN zelfstandig naamwoord mannelijk - bij schoenmakers: steen waar men het leder op effen klopt

 

klòppe

werkwoord, zwak
kloppen, overeenstemmen, juist zo zijn als het hoort te zijn; vooral in uitdrukkingen gebruikt

- Pierre van Beek - "Dat klopt als een politiemuts zonder klep." Een muts kende men vroeger blijkbaar als hoofddeksel zonder klep, waarbij onder klep dan wordt verstaan het stijve gedeelte, dat tot het afnemen dient, zoals men dit aan een pet aantreft. Zou een muts een klep gedragen hebben dan ware ze geen muts meer geweest. Eerst zonder klep was ze als muts in orde. Dan klopte het. (Tilburgse taalplastiek 1 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 4 februari 1950)
- Pierre van Beek - Van oudere mensen vangt men wel eens op: "Dat klopt als een zwerende vinger." Ieder weet, dat een hevig zwerende vinger een pijn veroorzaakt, die op kloppen gelijkt. Erg zweren en dit soort "kloppen" is onafscheidelijk aan elkaar verbonden. Als de vinger flink "klopt" is het zweren op zich in orde. Wat niet wegneemt dat de patiënt wel kan menen, dat het met zijn vinger toch helemaal niet in orde is... Het geestige in deze zegswijze is, dat in de uitdrukking het werkwoord "kloppen" in letterlijke zin gebruikt wordt terwijl het uiteindelijk een figuurlijke rol vervult. (Tilburgse taalplastiek 1 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 4 februari 1950)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - et klopt as twaalf aajer meej nen mikken bótteram (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970)

 

klòpper

zelfstandig naamwoord.

garde

- WBD - (III.2.1:169) 'klopper' = garde

 

Kloris, Kloores

de eigennaam Kloris

figuurlijk: arme sukkel, sympathieke sufferd

- WNT - lemma KLORIS - Oorspronkelijk, bij de Ouden, een godinne- en vandaar een meisjesnaam (...) vervolgens is het als soortnaam gebezigd om , min of meer schertsend, den uitverkorene van een in het verband genoemd of bedoeld meisje aan te duiden. Dit gebruik vindt zijn oorsprong in de groote bekendheid van het ”kluchtspel met zang en dans” De Bruiloft van Kloris en Roosje, dat sedert de eerste helft der 18de eeuw in het begin van ieder jaar na de opvoering van Vondel's Gysbreght van Aemstel in den Amsterdamschen Schouwburg wordt vertoond; zie over dit, en andere zangspelen waarin een persoon Kloris optreedt, vooral TE WINKEL, Ontwikkelingsg.² 4, 520 volgg.

- Cees Robben - Zal ik vur jou is naor unne goeie kloris uitkèèke...? (19660819) [Een lieve, zorgzame man voor je zoeken?]

- Cees Robben - Heiligen Isedoris/ Wil mij arme kloris/ Lekker laten p...../ Nu we u aan gaan roepen... (19740104)

- Cees Robben - [Kloris:] Moette we naa deeze kaant in... [zijn vrouw:] Nèè Kloris... geene kaant uit... (19800425)

 

klòrmaoke

Zie klaormaoke

 

klòrzètte

Zie klaorzètte

Werkwoord, zwak
 

klòs
- Anoniem – 1959 –
Nillus ha de klosse over laote loope
en daor haddet gatverjuw,
Dieje zuukert, de meulesteller,
stond bezije de contenu.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie http://www.cubra.nl/wtt/documentlemmas/rikkemendaosie.htm
 

klòsbraaje

werkwoord, zwak

punniken

- Onze Co, aaltij goed gewist in punniken, dè toen nog klosbraaie hiete, ha un pèèrdetèùg gemaokt. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

klöske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
klosje

- WBD -
klöske (II:985) - klosje: trekklos

- WBD -
klöskes (II:1050) - klosjes (van het lenggaren)

 

klòsse

Werkwoord, zwak
- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - in de biljartsport: twee ballen die elkaar ongewenst raken en daardoor het scoren van een carambole verhinderen

- WBD -
III.1.2:154 'klossen' = sloffen

 

klòssebakke

Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - sloffen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - luidruchtig aan komen lopen

- WBD -
III.1.2:154 'klossebakken' = sloffen

 

klòssembak

zelfstandig naamwoord. (letterlijk: bak waarin garenklossen werden gedeponeerd) figuurlijk: lomperd, lomperik, onhandig iemand

- Pierre van Beek - sullig, traag, weinig intelligent persoon, 'laobes', ± 'gaoper'

- Kees en Bart: 'klossebak'

- A.J.A.C. van Delft - "'t Is 'ne klossenbak." Dit is: 't Is een sufferd. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

- Pierre van Beek - Van 'n sufferd zegt men: "'t Is 'n klossenbak". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- Cees Robben - Unne klossenbak van unne vent (19650430)

- Et waar rondèùt enne klossebak. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ók meej klómpen aon kunde wèèd koome, mar dan meuder nie meej klòssenbakke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - Iemand van gewone komaf kan het ver brengen als hij zijn manieren maar aanpast.

- WBD - klossenbak (II:943) - bijnaam van de wever; n assimileert aan b, wordt dus m (wel uitgesproken)

- WBD - 'klòssəmbák' (II:1032) - klossenbak: pijpenbak van de pijpenspoel

- WBD - 'klòssəmbák' (II:1033) - klossenbak: pijpenbak van het weefgetouw

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'klossebak' zelfstandig naamwoord. - lompe vent

 

kloster

zelfstandig naamwoord.

klooster

- Cees Robben - Dè d’in [sic] klôster blommen bloeien... (19550806)

- Audioregistratie 1978 - Nou weet ik wèl wòrrom dè zij zo gèk is gewòrre! Ja mar, bij Ven Rèèzewèèk tèùs waare tweej… Mie was nòr et kloster gewist, in Aorendonk, hi. Èn daor isse van truggestuurd èn daor heej zij dè van gekreege! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 05 - die zaat int kloster òn et Fraatersgat

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - klo´stər, znw.o. 'klooster' - klooster.

 

klot

persoonsvorm van werkwoord

tegenwoordige tijd enkelvoud van 'klôote'

Henk van Rijen - hij klot zôo mar aon - hij doet zo maar aan (zonder resultaat)

- WBD - III.4.4:271 'klot' = kluit, kaanes, kop, hoofd

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - zene kaanes vólvreete - onbeschoft veel eten

- WBD - III.1.1:194 'kanes' = maag

- WNT - VIII:1249 KANIS (II) zelfstandig naamwoord (m?) 'bargoensche' term, een straatwoord voor 'hoofd; 'kop', 'test'. Kanes, hoofd, Boeventaal

 

klòt

zelfstandig naamwoord

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KLOT, voor klomp (een klot aarde, deeg); KLOTJE, klompje, voornamelijk voor een klotje suikers

 

klòtje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kalotje, priestermutsje, vroeger ook door bejaarde mannen binnenshuis gedragen.

- WBD III.2.3:145 - 'klotje boter' = klomp boter; ook: 'wigt', 'kluit'

 

klötje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kluit

kluitje

Nao en pan gebakke èèrpel/ meej en klötje vèèrkesvèt/ stuurde ze vruuger de kènder/ meej en volle maog te bèd. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: De prèès van dèèrpel)

- Dialectenquête 1876 - klùtje, diminutivum van 'klòt' (ù = doffe u)

 

klòtte

Werkwoord, zwak
- WBD III.3.1:70 'klotten' = katten: de verkoper met zijn waar laten zitten.

 

klòttere

werkwoord, zwak
1. vallen

- Daamen - Handschrift 1916: "klotteren - vallen"

...en ze klotterde over 'nen eemer mee waoter... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 –26-8-1939)

- Cees Robben - [Hij] klottert lôôdrecht naor beneeje../ En valt hil z’n vruut kepot.. (19700925)

- Cees Robben - Ik ben giestere over unne kaaischeut geklotterd.. (19720915)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 12 05 - Ze kwèèk: "Ik wô gaon klottere / En dè he’k naauw ok gedaon / Ik klotterde vierkaant omlèèg / Toen'k over de brug wô gaon."

- WBD III.1.2:11 -'klotteren' = struikelen; ook: 'stulperen', 'stronkelen'

2. de markt bezoeken op klompen, op klompen lopen

- A.J.A.C. van Delft - klòttere - 'k Heb nog is geklottert. Mèr 't ies toch lang nie, wè 't vruger was. (…) Ge zaagt er nog die echte Tilburgsche meenschen loopen, mist op klompen, die zo lekker op de kaaien kletterden.

- Piet Heerkens; uit De knaorrie, ‘Inleiding’, 1949 - ...en 't geklotter van mijn klompe...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 11 22 - “Hoe is 't? Al wiste klottere?" / Vroeg Nolda aon Klezien, / “Och nèè, ik zè nog nie geslaogd, / Mar 'k hè genog gezien."

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 11 25 - Ik zè aon 't klottere gewist / En 'k hè’ net zó lang gefrut / Toe dè'k vur iederèèn wè ha’ / Mar naa zè'k himmol blut.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 11 19 - Klottere... // Ge ziet ze gepakt en gezakt / Over de straote lòòpe / De moeders die vur Sindreklaos / De spulle in gaon kòòpe. /  / Ons Sjaan is ied'ren dag op rits / Om nog wè bij te haole / Ik docht ze kent dè lieke nie / Van wie zal dè betaole.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 12 05 - "Mee ’t klottere zè’k, Godzèdaank, / Zò goed as klaor” zeej ’s Triske...

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'klottere' ww - klótteren (v. oorsprong Tilburgs woord)

3. de markt op klompen bezoeken, in het bijzonder op de avond voor 5 december

 

Artikel in Nieuwe Tilbursche Courant - december 1943

 

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - klottere - op de laatste dag sinterklaasinkopen gaan doen (Tilb.)

- Dit op Sinterklaasavond opgevangen praatje eischt voor niet-Tilburgers de folkloristische verklaring, dat de Klottermarkt een speciale jaarmarkt te Tilburg is, welke in den avond van vijf December op de Markt gehouden wordt. Haar naam ontleent zij vrijwel zeker aan het "klotteren" (klepperen) der klompen in vroeger dagen van de bezoekers, die meerendeels met holleblokken geschoeid waren. (Nieuwe Tilburgsche Courant, 5 dec. 1929)

- Gerard van Leyborgh (pseudoniem van Lambert de Wijs) - "Hedde wiste klottere" zegt de eene buurvrouw tegen de andere, wanneer zij met pakken en pakjes beladen elkander tegen komen. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 5 december 1925 - Klottermarkt)
- Ons moeder gong toen al wèl klòttere in de Heuvelstraot èn op de klòttermèrt, mar dè waar meer vur ’t grôot, want die deeje sepries, meej rèmkes èn alles. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- WBD - III.3.2:297 'kloteren' (ook: klotteren) = sinterklaasinkopen doen

 

Tilburgsche Courant 2-12-1918

 

4 algemeen: winkelen in het centrum van Tilburg tijdens de dagen voor 6 december

...ik geleuf dè alleman ont klòttere waar, et waar ommers bekaant Siendereklaos. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

- Grôote tasse wiere wèggedraoge, de meense liepe der van te waggele, zoveul dèsse geklòtterd han. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

 

 

Twee advertenties in het Tilburgs dialect - Nieuwe Tilburgsche Courant van 27 en 30 november 1942

 

Reacties op de website 'Je bent een echte Tilburger als...'

Onderwerp: 'Je bent een echte Tilburger als... je geen sinterklaasinkopen doet maar... gaat klotteren in de ondergrondse!' (gestart 28 februari 2013)

Dennis Masselink - Ik wist gewoon niet beter als dat klotteren 'normaal nederlands' was
Maykel van Antwerpen - Stervensdruk, veel vocht, lange sjokkende rijen, brillen die beslaan....
Ik zou het zo wéér doen!
Danielle van Son - En dat sinterklaas op 'tafel reed' dat is in de rest van Nederland niet echt bekend.
Astrid Lamberts - Hahaha, ja klotteren, had t er afgelopen december nog over met mn niet Brabantsche vriend die er niets van begreep!!
Margo Sengers - Ja is écht tilburgs, klotteren! !
Erwin Danklof - Klotteren was briljant, nu is het gewoon koopavond...
Desiree van Doremalen - Klotteren in de parkeergarage heel gezellig. En Sinterklaas die op tafel reed kennen ze behalve in Limburg [Tilburg?- WTT - ] nergens. Mijn man uit Rotterdam wist niet wat ie hoorde Sint die op tafel rijdt!!! Wat doet ie dan...
Petra Donders - oh ja, de klottermért! Heb hier nog steeds een houten tekendoos die daar vandaan komt.
Dorri Eijsermans - Ja! Klotteren; één van de leuke dingen van Sinterklaas. Spannend, ook! En, inderdaad, toen wij nog in de Sint geloofden, "reed" hij op tafel. En niet alleen bij ons; hij had ook op oma's tafel gereden! Voor alle kleinkinderen...
Lizette Steijns - Als ik hier in limburg zeg van wij gingen klotteren voor sinterklaas, kijken ze je stom aan. Was altijd gezellig de klotter markt in de garage. Als het er weer zou komen daar, kom ik er wel voor naar tilburg.
Marga Mols - Gezellig klotteren op d'n klottermert!
Marga Mols - Ik woon al jaren in Den Haag, maar een Sint die op tafel rijdt kennen ze hier ook zeer zeker niet!
Resy Smulders - Dat was leuk, samen met je eerste liefde klotteren en benzine snuiven.
Anneke van Vliet - De klottermert!
Angélique Röther- de Liefde - Jaren met mijn vader en broer nootjes verkocht op de klotermert. Je bent een echte Tilburger als je Loeks notenbar kent :))
Monique Thijs-Govers - Heb er nog worstenbroodjes verkocht op de klottermarkt onder het koningsplein
Diana Erkeland - Ojeh stond altijd een bels vrouwke en die had nog van die oudverwetse holle grote suikerbeelden, eej die waren me lekker!
Mieke Damen - ja leuk en lekkere belse chocolade poppen was echt gezellig ja
Jeroen van Ingen - Klotteren...één van de mooiste Brabantse woorden...
Nathalie Michielse - Zooooo leuk, jammer isnie mir, Koningsplein ja, en dan lekker broodjes met worst en zuurkool eten
Suzanne Van Den Abbeelen - Weet iemand de herkomst van het woord? Ik herinner het me ook nog!
Anita Kuijpers - Ik heb pas een aantal jaar geleden ontdekt dat niet iedereen weet wat klotteren is. Voor ons Tilburgers toch zo normaal om voor de feestdagen lekker te slenteren langs de kraampjes en verpakte cadeautjes kopen zonder te weten wat erin zit.
Door van Heesch - Klotteren is wel leuk en warm in de parkeergarage van het koningsplein helaas mag het niet meer i.v.m brandgevaar geloof ik nu is het alleen winkelen in heuvelstraat niks klotteren dat is verleden tijd
Lisseth van Bebber-Versluis Jaren lang op de markt gestaan met kleding. De klotermarkt had altijd wel wat speciaals!
Sander van Rooij - "Klotteren" een echt Brabants woord waar we trots op mogen zijn
Linda Werdmüller von Elgg - Ja klotteren dat deed ik meestal op de westermarkt. En mijn ouders trouwens ook.
Kim Wolfs Vd Broek - ooo dat is e[c]ht al weer lang geleden, zelfs ik ken het nog. wat was dat altijd leuk zeg. zo in de donkerte
Noortje Nijs - Alleen het woord klotteren al in den bosch weet men dan alniet waar je het over hebt
Hans van Dongen - Klottermért, in de parkeergarage onder het koningsplein.

 

6. rondslingeren

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KLOTTEREN, onov.ww., te onderscheiden van het door v. Dale genoemde 'kloteren': prutsen, knutselen. 'Klotteren' is: onbeheerd achterblijven, zo maar ergens liggen, meestal gebruikt in de uitdrukkingen: 't ligt te klotteren en laote klotteren; ook: vallen.

 

klòtterkèèr

zelfstandig naamwoord.

- Daamen - Handschrift 1916: "klotterkair - iemand die gemakkelijk valt"

- En wie isser na wir gevàlle meej der fiets of van d’re trap , èn wie heej dan de miste blauwe plèkke, Jè want ge hètter klotterkèère bij hörre. (Nel Timmermans; Onze klèpclub; CuBra; 200?)

 

klòttermèrt

zelfstandig naamwoord.

markt op sinterklaasavond

- Daamen - Handschrift 1916: "klottermert – Sinterklaasavondmarkt (op klompen door arbeiders in de werkuren bezocht)"

- A.J.A.C. van Delft - De markt op Sinterklaasavond heet "de Klottermèrt" en de menschen die deze bezoeken "gaon klotteren" of "ze zèn wiste klottere". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

KLIK HIER voor een artikel van A.J.A.C. van Delft uit 1929

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Gao de gij kèke naor ’t uitgepakt / of wochtte op de klottermert? (11-02-1965)

- Cees Robben - Kunst-klottermert; de Kunst-klottermarkt werd in 1954 voor het eerst georganiseerd; Tilburgse kunstenaars verkochten er hun werk. (19541120)

 

klòw

zelfstandig naamwoord

klauw

- WBD - klòw - gedeelte van een huid dat een poot bedekte (II 594)

 

Onbekende schilder. De klompen van de jongen zijn opgevuld met stro omdat ze hem eigenlijk nog te groot zijn.

 

klumke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'klomp'

klompje

Cees Robben: bevaore dur en klumpke

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'klumke'

- verkleinwoord van 'klomp', met umlaut en assimilatie van de 'p'

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Toen moes ik op de klumpkes, smèèreges op de klumpkes, smèèreges om zeuven uur beginne, om zeuven uur moes ik beginne op de klumpkes… (transcriptie Hans Hessels 2014) ► Klik hier voor audiofragment

- A.J.A.C. van Delft - "Klompke schuiven" gebeurde eveneens met tien of meer. Men vormde een grooten kring en één moest zich omdraaien. Er werd weer afgeteld, en wie het lot trof, moest uit den kring treden, terwijl de anderen zich op den grond of in de wei met de voeten tegen elkaar gedrukt plaatsten. De klomp liet men nu onder de beenen van den kring doorschuiven en middelerwijl moest hij, die buiten den kring stond, trachten den jongen te pakken bij wie op een gegeven oogenblik de klomp onder het been was. Dit viel niet mee, wijl tijdens het spel de klomp ook opgenomen mocht worden en bijv. naar de overkant geworpen. Daardoor moest dan de tikker den kring weer rond en tegelijkertijd verhuisde de klomp natuurlijk weer naar een ander kind. Gelukte de vangst echter, dan moest hij die getikt was, in zijn plaats treden. Zoo speelde men in 't vrije veld vroolijk voort. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 106; 23 maart 1929)

 

klurke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'kleur'
kleurtje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 30) klurke - verkleinwoord van 'kleur', met vocaalkrimping

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Et heej mar nèt en klurke – Gezegd van kleurtjes die tegen wit aanzitten; gebroken wit

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'oew fleurige klurkes', 'meej en klurken óp zen wang'

 

klutje, klutsje

zelfstandig naamwoord., verkleinwoord van 'klôot'klootje, klein kind

- Dialectenquête 1876 - klutje (met doffe u)

- Daamen - Handschrift 1916: "klutje - 't is zo'n oardig klutje (klein jongetje, manneke)"

...en ’t klutsje begreep er niks van want hij ha niks gedaon, docht ie. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- ‘k Zeg stil mar klutje... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben - Ons klutje dè strooit... Wè plezier in ’t rond... (19561222)
- Cees Robben - Hedde wir in de Laai te ligge te meutele, dab-klutje... (19790504)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 06 27 - Hij sjouwde mee 'n zwaore kèr / Dur 't hartje van de stad / Hij was zò klèn, de kèr zò gròòt / Dè'k meelij mee 'm had. // Want toen ie bij "de Koreblom" / D'n oprit overreej / Zette ik m'n fiets langs de kaant / En hielp dè klutje mee

 - Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 05 16 - Twee klutjes van ’n jaor of aacht...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 01 17 - Dan denken ze: "Dè Tilburgs klutje,/ Daor heb ik 'ne gemakke aon."

- ...èn langs de kaant stao zonnen aawen Tilbörgse meens meej en klèèn klutje te kèèke, èn ik heur diejen brak zègge... (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- Hoe grôoter de strêûp hoe beeter. Ge had toen ok nòg veul mêer sorte kender dan teegesworreg. Ge had irst ‘platte kènder’. Dè waare de kiendjes die nòg nie kosse lôope. Die wèrre dikkels ok ‘haawkènder’ genoemd, omdèt moeders ze òn de mèm moes haawe. Asse dan grôoter wiere van et zòg, dan waare-n-et irst klutjes, dan ploddekes, en dan brakke. Ge had ok nòg broekpoeperkes, jungskes, mèdjes òf durskes. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

 

klutje-klôot

koosnaam

- Cees Robben - M’n klutje-klôôt (19751212)

 

klutse

Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'als tijdens het biljarten de bal waarop gespeeld wordt ongewenst de andere bal raakt'

- WBD - III.4.4:314 'klutsen' = vermengen

 

kluuve

Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - klieven

 

knaaw

zelfstandig naamwoord

iets om op te kauwen, tussendoortje

- Moeder kopt bij de pòllingkraom/ wè knaaw vur onderweege. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Kèrmes‘)

 

knaawbôon

zelfstandig naamwoord.

tuinboon, 'tèùnbôon', 'lapbôon', 'boeretêen'

- WBD - III.2.3:84 'knauwboon' = tuinboon - frequent en uitsluitend in Tilburg

►zie dossier tuinboon

- Daamen - Handschrift
1916: "Knaauwboonen - tuinboonen"

Wurrom kunne die jong van de tegesworrige tèd ok nie mir mee knaauwboone speule? Hoe koom ut dè dè ut de mode is gegaon? (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben - Witte wek-wek.. Wies? ... Knaauwbôône... (19580712)

- Soms han ze jêun me peestamp/ Wè knaawbóone of bessesap… Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, Ad van den Boom, circa 2005

- WBD - III.2.3:84 'knauwboon' = tuinboon, ook 'labboon', 'flodderboon'

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 03 25 - Zò hiet dè… /  / Jan ha' deez' week mee hullie An / De grootste trammelaant / Ze zee: "Doe jouwen buitetuin / Mar gerust van de haand." / "Oewen hof stao vol knaauwboone / Mar èrpel mot ik haole / En vur ’ne kilo gatschuivers / Nog 'ne gulde betaole."

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 07 10 –

Ied'ren dag wè aanders

 

Ons Sjaan schepte 'n maondag op

Nou, dè ròòk lang nie gek

Ik heb geschraanst toe'k niemir kos

Van lap-bòòne mee spek.

 

'n Dinsdag was 't presies gelèk

Dè zaat nie goed bij mèn

Mar ze zee: "man ge ziet toch wel,

Dè't moffelbòòne zèn."

 

 'n Woensdag wir dezelfden hap

Ik vuulde me genèpt

Ons Sjaan riep: "hee schiet op, ik heb

Knaauwbòòne opgeschèpt.

 

Toen 't vendaog krek inder was

Ging ik pas goed te keer,

Ze laachde en zee: "Asteblief,

Tuinbòòne vur menheer."

knaawe

werkwoord, zwak
kauwen, knauwen; plat praten

- Cees Robben - “Ze zeggen.. (...) as detter nie deugt... De meensen nie praoten... Mar knaauwen... (19561006) [Prent ter gelegenheid van Robbens verhuizing van Tilburg naar Goirle]

- Zôo zaag ik list ene meneer/ zen bòrd vol zitte kwakke/ hij knaawde meej enen oope mond/ ge kostem heure smakke. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Risteraosie‘)

Henk van Rijen ze meugenet haawe; khèb liever wè te knaawe - ze mogen het houden; ik heb liever iets te eten

- WBD - III.2.3:5 'knauwen' = kauwen

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kna.we(n), zwak werkwoord overgankelijk en onovergankelijk 'knaauwen'

 

knaawer

zelfstandig naamwoord

kamkeraar

- Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945 - Beroepsknaawers kank nie luchte of zien.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kankeraar, zeurpiet

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

knaawnèffepap

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - pruimenpap (pas op voor de pitten!)

 

knabbele

werkwoord, zwak

-  WBD III, 2, 3 – Eten en drinken (2004) - Druk eten met kleine hapjes. Waardering voor Tilburg door WBD: verspreid.

Bussele.

 

knaol

zelfstandig naamwoord

kanaal; in het Tilburgse altijd het Wilhelminakanaal

► kenaol

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 13 - Verleeje week laas Trees de kraant, / Kèèk over d'ren bril / En vroeg: "‘n ramp, 'n ongeluk, / Wès daorvan ‘t verschil?” // De Tiest docht irst hèèl efkes nao / Mar toen zee dieje kruk: / "As gij in 't knaol zôt vallen Trees / Was dè ‘n ongeluk. // Mar haolde iemand jou d'r uit / Dan zò dè volgens mèn / Van ‘n onneuzel ongeluk / ‘n Ramp geworre zèn."

- Elie van Schilt; - Ons knaol, mee aon swirskaanten unne gróte dijk, un smal jaogpad langs ut knaol en aachter dun dijk on de zuidkaant unne breeie slóót, die ok dienst hee gedaon bij ut graoven van ut knaol om ut grondwaoter af te voeren. (Uit: ‘Ut knaol; CuBra, ca. 2000)

 

knaop

zelfstandig naamwoord.

knaap

- Daamen - Handschrift 1916: "knoap - de knecht der vroegere gilden en van het koor"

- WBD - (III.3.2:269) knaop, schildknaop = gildeknecht

- WBD - (III.4.4:222) 'knaap' = iets groots in zijn soort

 

knapper

zelfstandig naamwoord.

1. zoete kers; Spaanse kers

Prunus avium; ook: Cerasus avium

- WBD - III.2.3.168: donkerrode kers met grotere pitten

- WBD - III.2.3:169 'knapper' = zoete kers, ook' vleeskers'

2. verpakkingsvorm van munten

- WBD - III.3.1:142 'knapper', 'knapperd' = cartouche (voor muntgeld).

 

knar
zelfstandig naamwoord
hoofd
- Cees Robben - Wè bonst munne knar... (19540424)

 

knaspert

zelfstandig naamwoord

zeer slechte tabak

- Daamen - Handschrift 1916: "knaspert - tabak van het allerminste soort"

 

knèècht

zelfstandig naamwoord.

knecht

- Cees Robben - ...zunne knèècht (19591224)

- Dialectenquête 1876 - diejen boer heed'n luien knêcht - die boer heeft een luien knecht

- WBD - III.3.1:216 'knecht' = idem

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  (blz. 20) knèècht; (blz. 54) plur. knèèchte

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - knèècht (krt.55)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'knaecht' - knecht

 

knêel

zelfstandig naamwoord.

kaneel

 

knêelstòk

zelfstandig naamwoord.

kaneelstok, bepaald snoepgoed in stangvorm

 

Konijn op een beschilderd bord, aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H. Stoepker 1986

 

knèèn, knèntje

zelfstandig naamwoord.

konijn, konijntje

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - langs de knèènen aaf - bij de konijnen af, meer dan erg

- Kees en Bart: en jóng kernijn; kenijnen

- Cees Robben - Onze Jan is vegetarier geworre... Hij fret vort mee z’n knèèn uit de ruif... (1810717)

- "Jaon, hèddet knèntje al bestèld? / of zèèdet wir vergeete? / Wè moette we vant aaw int nuuw/ in godsnaom dan wir eete?" (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Zôo zèmme ammòl‘)

- Want brôod van vier vèèf daoge oud/ kan niemir lèkker zèèn/ Dè is — lèk onzen buurman zeej —/ Goei voeier vur et knèèn. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Gin brôod èn gin mik‘)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kenèèn, knèèn'

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - en knèèn graoft en hòl omdèttie gin kooj kan timmere

Riet had giestere 't knèèn al opgezet gehad. Naa móésset wel lekker gaor zèèn. (Jos Naaijkens; ‘Kèrsemis meej zonder d’n ammarillus’; CuBra, ca 2005)

- Ammòl hielde ze knèène/ Soms ok un vèèreke in un kot… Uit: ‘De wèèvers van Tilburg’, Ad van den Boom, circa 2005

- Aachter in et strotje wôonde enne meens en die waar nie vies van un kat, ‘net zô lekker as knèèn’, zittie aaltij. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Et moet gezeej, ons moeder ha echt der biste best gedaon. Van te vurre waar der al om geloterd. ‘Wie krèègt dees jaor de kop van et knèèn’. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Wij han, bèùte de vèèrkes en kiepen, ôk knèèn, daor moese wij dikkels gras en aander gruun veur gaon snijen, die knèèn wieren vetgemest veur Kerstmis en Nieuwjaor. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- …lekker in et bos naor de wilde knentjes kèèke… (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Eerlek gezeej waar ik zôo duf as un knèèn. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- ...mar bij ons tèùs waare onze Pa èn onze Kees, dès en bruur van mèn, òk aaltij meej veugeltjes èn knèène bezig. (Nel Timmermans; Zit ’t soms in de femilie?; CuBra; 200?)

- Piet van Beers – ‘Peeje, knèène èn jonge mèt’: En Jan die ging te lange liste/ meej z'n kenèène nòr de mèrt./ Ze waare zwaor èn vèt gewòrre./ En vur den haandel hil wè wèrd. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Piet van Beers – ‘De knèntjes’: 't ls mar goed dè de kenèène/ vlug vermeenigvuldige./ Dörrom vuul ik me, as ik knèèn eet/ ôk nie zonne schuldige. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- De knèntjes die ge soms ziet springe... (Henriëtte Vunderink; Bosvreugd; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kərne.n, resp. kne.n, zelfstandig naamwoord o. "kornijn' resp.'knijn' - konijn

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KNIJN, KERNIJN, KORNIJN znw, o.- konijn, Frans: lapin

 

knèènekôoj

zelfstandig naamwoord

ook: knènskôoj

konijnenkooi

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - de Tiest ha zen knènskooj geïezoleerd meej dubbelt gaos

 

knèènemèrt

zelfstandig naamwoord

konijnenmarkt

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 06 06 - Gao ik is naor de knènemèrt...
 

knèèpe

werkwoord, sterk

knijpen

- Dialectenquête 1887 Willems - knèèpe - kneep - gekneepe — vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij knèpt

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -
 (blz. 40) verl. tijd knêep, maar: knipte gij?

- WBD - afknèèpe - castreren, ook 'lubbe', 'snije' of 'afbèène' genoemd

- WBD - III.3.1:200 'knijperd' = gierigaard

 

kneevel

zelfstandig naamwoord.

knevel, bovenlipbaard

- WBD - bosje haren aan de bovenlip van een paard, ook 'snor' genoemd

- WBD - III.1.1:60 'kneveltje' = snor

 

knèèze

werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - klaren, doorhebben

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'Dè knèèst ie-j-um wèl' - Dat klaart hij wel

 

Knègtel

zelfstandig naamwoord, eigennaam

een bekende Tilburgse slijter, laatstelijk tot ca.1985 in de Heuvelstraat gevestigd.

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - Hij heej te veul Knègtel gezien - hij heeft te veel gedronken.

 

knèlle

werkwoord, zwak
1 knellen morsen, kliederen

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Zit mee oew eten toch nie zô te knelle en te dabbe (17-10-1972)

- Cees Robben - Zit toch nie zôô te knelle, dabklôôt... (19841130)

- Zit nie zo te knèlle. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 1997)

- WBD - III.1.2:96 'knellen' = morsen; ook: 'dabben, kliederen, muikelen'

- WBD - III.1.2:98 'knellen' = plassen met water; ook 'dabben'

2 te strak zitten, afknellen

- 2020 - Tegen iemand met een hoog opgetrokken broek: - knèlt oew broek nie onder oew èèreme? (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER

- WBD - III.1.3:212 'knellen' = knellen, gezegd v. schoenen; ook: 'nijpen'

 

knèlpestoor

zelfstandig naamwoord

knelpastoor, kind dat zit te knoeien

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Wè zèède tòch ene knèlpestoor; kom hier dèk oe ene slabber òndoe. (250309)

 

knèttere

werkwoord, zwak

knetteren, een scheet laten

- WBD - III.1.1. lemma Een wind laten – Tilburg [als enige plaats van opgave]

 

kneukel

zelfstandig naamwoord.

1. alikruik, eetbare zeeslak met huisje - Littorina littorea L.

- WNT - kreukel II: In Zeeland en in verschillende streken van Z.-Nederl. de benaming voor een geslacht van eetbare zeeslakken, de alikruiken. Men heeft ondersteld dat het dier genoemd is naar den gekronkelden vorm van het horentje.

- Etym. (De Vries) alikruik - eerst in 17e eeuw, komt van Zeeland; vgl. - Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - kreukel, 'eetb. zeeslak'; 2e lid kan aanduiding zijn voor de gekronkelde vorm van het hoorntje der slak.- Daor hedde bevoorbeeld hulliejen oorne Fons. Vruuger kwaamp ie langs de deur mee innen kreugel, kneukels, krabbe..., 't jukt nie! Uit: ‘Mos... mos... mosselen… Schets uit het Tilburgsche leven’ door KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei 1926.

- 'n “kreugel" brengt de gedachte aan een kruiwagen. ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.

- In piepend kreugeltje mee twee maande d’r op, en innen meens d’r aachter, die riep "kneukels"… (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- 'K heb in gin zeuven jaor mir in kneukeltje gepruufd. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Krabben èn kneukels riep Boudje Gèrnaol

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Saoves ging ie aatij meej, meej kneukels èn scharre èn krabbe liep ie aatij saoves langs de straot… zene zoon heej et nog jaore gedaon!” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

- WBD - III.2.3:76 'kneukel', 'kreukel' = eetbare slak

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KREUKEL znw.m.+v eetbare zeeslak

2. een lichaamsdeel

- WBD - III.1.1:46 'kneukel', 'armkneukel' = elleboog

- WBD - III.1.1:159 'kneukel' = vingerkootje

►zie kneukelvaast

 

kneukelboer

zelfstandig naamwoord.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - venter op zaterdagavond met alikruiken en krabben. Ook: knuukelboer.

 

kneukelvaast

bijvoeglijk naamwoord
van ‘knook’ (bot) en ‘vast’; oorspronkelijk alleen de hand- en vingerbotjes; bij uitbreiding ieder bot, waarbij ‘vast’ zoveel betekent als ‘gezond’
- Cees Robben - Ik ben niemer zôô kneukelvaast Willem... ’n glas bier gao nog, mar krom staon en op m’n hukkes zitten desser niemer bij... (19670825)
 

knêûp, knupke

knoop (sluitingsmiddel, toegehaalde strik, moeilijkheid); navel

- Informant Toine Raaijmakers - Zèède van Gòd verlaoten òf hèdde gin knêûpe mir òn oew ónderbroek? = Denk je dat ik gek ben?

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - bij iedere knêûp zittie ...

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  (blz. 36) meervoud: knêûpe

- A.J.A.C. van Delft - "Daor ies gin woord Fraansch bij" zegt men bijv. als iemand nogal in grove taal uitpakt, of "er een knoop oplegt". De Vlaming zegt hiervoor: "Dat is plat Vlaamsch", d.w.z. dat is onbewimpelde taal, dat is duidelijk gesproken. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

...daor zit 'm de kneup!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938)

Pierre van Beek – "Hij leet er 'nen kneup op" wordt gezegd van iemand, die zich aan een flinke krachtterm waagt. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - hij ha vier botteramme aachter zene knêûp (navel)

- WBD - platte knêûp (II:1051) - platte knoop, of kattekop; ook wèèversknêûp

- WBD - 'beene knéúp' (II:1100) - benen knoop

- WBD - 'haorne knéúp' (II:1100) - hoornen knoop

- WBD - manelknéúp' (II:1100) - mangelknoop

- WBD - 'kneujp' (III:1390) - knoop (als versiering van een pet)

- WBD - III.1.1:119 'knoop' = tepel; ook 'knopje'

- WBD - III.1.3:82 'knoopschort' = jasschort

- WBD - III. 1.3:108 'knoop' = knoop

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knö.p, zelfstandig naamwoord mannelijk 'kneup' - knoop 1) nodus; 2) vloek;

mv. 1) teelballen; 2) de gezamenlijke spenen van een zog.

 

knêûpe

werkwoord, zwak

knopen

- Boutkan: kneupe - knupte - geknupt - ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij knupt

- Cees Robben - Ik kos m’n schoene niemer knöpe... (19590307)

- 2020 - Als je je verveelt; ”kweenie wèk moet doeoehoeoen!!!”: - zaand òn elkaar knêûpe! of: - den aop vlôoje! of: - leege zakke rèèchtzètte! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER )

 

kneut

zelfstandig naamwoord.

margarine

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - onaangenaam vrouwspersoon: 'en kneut'

- Cees Robben - [Onderwijzer:] As is zeg.. ’t land van boter melk en kaas.. Wè bedoel ik dan... [leerling:] ’t Laand van de rôôme den kneut en de lub, mister... [onderwijzer:] Goed, Gijs... (19701030]

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 10 11 - Gin goei boter mir op oew bròòd / Allèèn mar kneut, of kaoikes.

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KNEUTEREN - foppen, bedriegen.

- Dialectenquête 1887 Willems - Wordt met 'kneut' derhalve bedoeld dat het 'fop-boter', onechte boter

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KNEUT v. kwezel, Frans: devote, bigote; 2) bw - term in het knikkerspel 1) vrouw die nooit tevreden is; bijvoeglijk naamwoord, bijwoord stil, koes

 

kneuter, kreuter

Ill.: Naumanns - kneuter - acanthis cannabina ofwel carduelis cannabina

 

 

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kneuter (Carduelis cannabina), zangvogeltje ter grootte van een vink

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kreuter' idem

- WBD - III.4.1:137 kneuter, 'heikneuter', kreuter - kneu (Carduelis cannabina)

- WBD - III.4.1:138 'steenkneuter', 'berkkneuter', 'steenkreuter', 'steenvink' benamingen voor de vogel: frater

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kneuter = Harry Versteynen (blz. 82)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kneuter = Van Beurden(blz. 25)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kneuter zelfstandig naamwoord - kneu (zangvogel, Acantis cannabina)

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kneuter, knuiter - kneu (Brab., Land v. Hulst)

 

knie, knieke, kniejes

zelfstandig naamwoord

knie, knietje, knieën

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -
 knieje (plur.) 'op oe kniejes' (blz. 55)

- A.J.A.C. van Delft - "Die meid heeft mos aan der knieën (kuiten)." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929) = die meid is rijk...

- Pierre van Beek – …een "meid mee mos aon d'r kniejes" (…)daaronder verstaan we in Tilburg een bemiddeld meisje. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950)

- Cees Robben - op z’n kniejes (19751024)

- Cees Robben - Gin mos aon d’r kniejes... en toch lief... (19561215) – Niet rijk en toch lief.

Ut is un feen weef, de wel de. Gin haor op dur taande mar wel flink mos aon dur knieje... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Haover in oew kniejes hèbbe – (Vooral bij kinderen gedaan) de zijkanten van de knieën snel masseren waardoor er een kietelende pijn ontstaat

- Henk van Rijen - ón zen kniejes trèkke - er tussenuit gaan

- WBD - - knie - knie van een paard, ook genoemd (Hasselt) 'sprónggewèèref'

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - èèrd on de kniejes hèbbe - bij het huwelijk veel meebrengen (de jongen)

 

kniebaand

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
ijzeren beugel of ring om de voet van een koe

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knibändəl, zelfstandig naamwoord mannelijk 'kniebendel' - knieband (als boven)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KNIEBAND znw.m - lederen band aan de knie der peerden, om de knie bij 't vallen niet te bezeeren.

 

knijs

zelfstandig naamwoord.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - in de knijs - in de gaten (lopen)

Ik heb lang veur de gek gelopen/ Dikkels in de knijs gelopen... (Tony Ansems, Gin wonder de’k zo muug ben; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Meej zon fröllie nèffen oe lopte ok goed in de knijs (040710) - Met zo'n juffer naast je loop je ook goed in de gaten.

- n 'knijzen' (Barg.) in de gaten hebben

- WNT - KNIJZEN B) in de gaten hebben, kennen, weten, vatten

 

knikèngel, knikèngeltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord


engelenbeeld met ingebouwd offerblok, waarvan het hoofd buigt als er geofferd wordt

 

knikker

zelfstandig naamwoord

knikker; figuurlijk: hoofd

- Cees Robben -
Ik ben giestere over unne kaaischeut geklotterd.. Daorvandaon hek naa zonne proem op munne knikker... (19720915)

 

knillesrôos, kernillesrôos

zelfstandig naamwoord.

kornelisroos, ook pioenroos - Paeonia officinalis

Hees knillesroos (VI:31,34)

Str. knillesrôos (2:75)

 

knip

zelfstandig naamwoord.

verende knijper of klem; klap

- A.J.A.C. van Delft - een "knip" om z'n ooren is een klap; (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de knip van de pòrtemeneej zwèèrt (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973) - de portemonnee kan niet open (gezegd als iemand niets wenst te geven)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knip - portemonnee of beurs

- WBD -
III.3.1:125 'Knip', 'knipbeurs' = portemonnee

- WNT - KNIP VII 2) c) - Sluiting van een beurs, en bij uitbreiding, meestal in verkleinvorm, de beurs zelf (ook wanneer er geen veerende sluiting aan zit).

 

knipeugske / knipugske / knipôogske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van knipôog

knipoogje

- CuBra 2018 - benaming van een Tilburgs koffielikeurtje

 

Foto: CuBra 2018

 

knipmik

zelfstandig naamwoord.

- WBD - knipbrood (brood waarin met behulp van schaar of mes een gleuf is aangebracht); = schurmik ?

 

knipmis

zelfstandig naamwoord.

zakmes

- WBD - (III.2.1:152) 'knipmes', ook zakmes

 

knippe

Werkwoord, zwak
knippen

- WBD - een gleuf aanbrengen in het deegbrood

knippe - knipte - geknipt

 

knippel

zelfstandig naamwoord

knuppel [?]

- …en aaf en toe ‘n knippeltje hout mee in de zèkskes gedouwd… (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

knipschèèr

zelfstandig naamwoord.

schaar

— contaminatie

Zntw. KNIPSCHÈÈR znw.v. - bij goudsmeden: soort van kleine tang met omgebogen stangen, wier platte en scherpe uiteinden dienen om metalen draden door te knippen.

 

knòbbelbêen

zelfstandig naamwoord.

- WBD - III.1.1:29 'knobbelbeen' = kraakbeen

 

knòbbele

werkwoord, zwak

- WBD - III. 2.3:9 'knobbelen' = knabbelen

- WBD - III.4.4:231 'knobbel' = bobbel, ook 'bult'

 

knoebele

Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knabbelen

 

knoedel

zelfstandig naamwoord

knoedel [?]

Op de grond dommelden paddestoelen van wel tienderhaande sort: heel kleine knoedeltjes, rood mee witte pikskes er op. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

- WNT - Knoedel - meelbal, deegspijs

 

knoeperd

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.1.1:3 'knoeperd' = man

- WBD - III.4.4:222 'knoeperd' iets groots in zijn woort, ook 'kadee', 'klepper'

Dichterlijke definitie door Frans Hoppenbrouwers (CuBra), uit: Kempische karakters:

Knoepert

Een knoepert is heel grof gebouwd,
hij is haast als een stier zo sterk,
doet met plezier het lomper werk,
of hij nou spaait of maait of sjouwt.

knoerselbintje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van Dale: knoers(t) - (stuk) kraakbeen

Nicolaas Daamen - handschrift 1916 "knoerselbeentje - kraakbeen"

Bosch knoerzel - stukjes kraakbeen in vlees

 

knoest

zelfstandig naamwoord.

boomstronk, datgene wat achterblijft na het omhakken/omzagen van een boom

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - koppig persoon, boomstronk

- WBD -
III.4.3:57 knoest - korte dikke wortel; ook genoemd: knol, mòllestèrt of dikke wortel

- WBD - III.4.3:77 knoest - tak; ook genoemd rangel

- WBD - III.4.3:125 knoest - stronk van de wilg; ook genoemd: knösje of stomp

- WBD - III.1.2:67 'knoest' = knuppel, knots; ook: 'klippel'

- WBD - III.4.3:68 'knoest' = knoest in het hout

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knoest zelfstandig naamwoord mannelijk - groot onbehouwen stuk, bonkig onhandelbaar persoon: 'ene stijve knoest'

 

knoet

zelfstandig naamwoord.

kluwen

- WBD - (III.2.1:579) knoet, bòl

 

knoezel

 

 

zelfstandig naamwoord.

kruisbes (Ribes uva-crispa; ook: Ribes grossularia)

 

 

Zèn de knoezels bè öllie al rèèp?

- Daamen - Handschrift 1916:  "knoezelen of kroezelen - kruisbessen"

- A.J.A.C. van Delft - Wij plukken "brem bezemen" en "knoesels" en spreken van "eenen houteren haomer", die in eenen "euregel" klopt, daarmede bedoelend braambessen, kruisdorens, een houten hamer en een orgel.(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- WBD - III.2.3:175 'knoezel', 'kroezel' = kruisbes; ook 'knoersel'

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kroesel, kroezel, knoesel, knoezel, knoerzel, kroensel - aalbes, kruisbes

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - knoezel - zelfstandig naamwoord - kruisbes

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KNOESEL zelfstandig naamwoord.v.- stekelbezie, vrucht van de Ribes Uva-Crispa

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KNOESEL - zelfstandig naamwoord vrouwelijk stekelbezie, meest in 't mv.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KROEZELS worden, aan den Meijerijschen kant, de kruisbeziën genaamd, in het overige gedeelte der Baronie 'kruisdoorns'.

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KROESEL - kruisbes. Kiliaen heeft kroes-besie, kroeselbesie.

Verh KNOERZEL v., ook wel 'knoezel'; kroezel, kruisbes.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knurzəl/knursəl zelfstandig naamwoord vrouwelijk knoerzel/knoersel' - kruisbes 'knuzəl' gehoord in Esbeek.

- WNT - KNOESEL - Bij vergelijking - tenzij het woord in dezen zin een vervorming is van KROESEL - een benaming in verschillende streken ten Z. van den Moerdijk voor de kruisbes en vervolgens ook voor de kruisbessenstruik, Ribes grossularia.

 

knoezelbêen

zelfstandig naamwoord.

- WBD - III.1.1:29 'knoezelbeen' = kraakbeen; ook 'knobbelbeen'

 

knoezelbos

zelfstandig naamwoord.

kruisbessenstruik; onverzorgd kapsel

Informant Raaijmakers - Hij vlôog erop aaf as nen haon op ne knoezelbos.

Kees en Bart: ...vlôog op ... as enen haon óp ene knoezelbós.

Ge kunt beter 'n paor knoezelbuskes minder hebbe dan dè de èspinne aon oe neus hange,of dè oe maogsap bevriest. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 26 januari 1945)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'Mèn haor ziet ur vort ööt as unne knoezelbos' - gon ze derop los as enen haon op ene knoezelbos

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - knursələnbós zelfstandig naamwoord mannelijk 'knoerselenbos' kruisbessestruik.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KNOESELBOS zelfstandig naamwoord mannelijk - stekelbessenstruik

 

knòl

- WNT - KNOL (I) A, 7) b) bepaaldelijk een groot horloge (oudtijds waren de horloges gewoonlijk in het midden vrij dik). In gemeenzame taal [►knòlraop]

- WBD -
III.1.3:242 'knol', 'gat' of 'Kot' = gat in een kous

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - as gewilt gòn vrije, dan moete ene knòl óp zak hèbbe (Daamen - Handschrift
1916: zie aldaar onder Made)

- WBD -
III.1.3:261 'knol' = zakhorloge

- WBD -
III.2.3:108 'knol' = meiraap

 

knòldèèk

zelfstandig naamwoord.

kanaaldijk, ook straatnaam

zie: kenaoldèèk

 

knòlderedèske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
radijsje (Raphanus)

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knòlderedèès, knòlderedèske

- WBD -
III.2.3:109 'knolderradijs'; ook 'radijsje'

 

knòlderaop

zelfstandig naamwoord

Brassica oleracea

Piet van Beers – ‘’t Ôog moet ok wè hèbbe’: Nòst Bontjes slaoj èn knòlderaop,/ spinòzzie praaj èn jèùn. / Hek ok nòg hil wè blomme staon/ dè ôog gift òn de tèùn. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'knolderaop' zelfstandig naamwoord – koolraap

► knòlraop

 

knölleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'knòl', met umlaut
meiraap

'keel', 'knòl'; lief meisje

- Dialectenquête 1876 - knol, knulleke (u = Frans oeu)

- Daamen - Handschrift
1916: "knolleke - 't is toch zo'n lief knölleke, lief meisje"

- WBD -
III.2.3:108 'knolletje' = meiraap

 

knòlleradèès

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
radijsje (Raphanus)

As 't naa nog gegaon ha over asperges of knolleradès! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 18 mei 1945)

 

knòlliekôoj
zelfstandig naamwoord
kanariekooi
- Cees Robben -
Ons menneke (...) zit op z’n hukkes vur de knollie-kooi... (19791109)
►knòrriekôoj
 

Knolraap oogsten - Robert Cree Crawford (detail)

 

 

knòlraop

zelfstandig naamwoord

Brassica oleracea

koolraap, koolrabi, 'knòlleraop', 'knòlraop'

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 02 07 - 'n Aauwe taante van de Tiest / Die hee 'n knolraop-neus / Zòwel d'n gròòtte, as de kleur / Allebaai irste keus.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'knòlraop'

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'knòlraop' - koolrabi

- WBD - III.2.3:106 'knolraap' = koolraap, ook 'knolderraap', 'knollerraap'

- WBD - III.2.3:108 'knolraap' = meiraap

- WBD - I:1420 knoprapen; 'knòlraopə', enkelv. 'knòlraop'- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOOLDERAAP (scherpe o) znw.v.- soort v. knolplant voor het vee

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'knolderaap' - 1) knopraap; 2) (schertsende benaming voor) groot lomp horloge.

► knòlderaop

 

knook

zelfstandig naamwoord.

bot, been

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - enen òs moet wèl geknókt zèèn

Cees Robben: ene knook vur ónzen hónd

- WBD -
III.1.1:28 'knook' = been, beenderen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KNOOK znw.v. - spr.: zijn knoken stijf en krom werken.

- WNT - KNOOK - 2) been, bot, hetzij afzonderlijk of als deel van het skelet beschouwd.

 

knootwilg

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
III.4.3:123 knootwilg - geknotte wilg; ook genoemd kòpwilg of wilg

 

knöpke

zelfstandig naamwoord.

knopje

- WBD -
' knöpkes' (II:1057) - kno(o)pjes

- WBD -
III.1.1:119 'knopje' = tepel

- WBD -
III.1.3:264 'knopje', '(oor)knop(je) oorknop; ook: 'oorbel(letje)'

 

knòppe

zelfstandig naamwoord, meervoud, geen enkelvoud

knoppen, metafoor voor de borsten van een vrouw

- En die vriendin van jou heeter ok 'n paor gêeve knòppe op staon. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

knòppert

zelfstandig naamwoord.

joviale benaming voor mannelijke personen

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kerel, kanjer, flinke knaap

Laps KNOEPERT - (ouwe - ) rare oude man

 

knörft

zelfstandig naamwoord.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knurft, lomperd, onbehouwen iemand

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - knörft zelfstandig naamwoord - pummel, kinkel

- WNT - KNURF - Bij overdracht als gewestelijke benaming met verschillende gevoelswaarde voor een persoon, in gunstigen zowel als ongunstigen zin.

 

knòrrie

zelfstandig naamwoord

kanarie; serinus canaria domesticus

- Piet Heerkens; uit De knaorrie, 'De knaorrie’, 1949 -

Gevange vogel in gouwe cel,

wè klinken oe liekes helder en fel!

 

Hoe komde gij aon oe gelukkig geluid?

Wè lierde gij blij en wè haolde diep uit!

 

Wè fraozelde zuut en wè leuterde vlot,

Wè zingde gij, zingde gij, zingde gij zot!

 

Wè schokkelde, klingelde en kloekte gij vol

mee tie-tie-fluiten en waoterrol!

 

Gekooide zanger, as goud zo geel,

'k bewonder oe hartjen, oe liekes, oe keel!

Piet Heerkens - De knaorrie - 1949

 

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 04 14 - Ik heb 'ne knaoriepiet geörven.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 05 29 - As 's moeder de gerdène waast / Witte nie wègge ziet / Niemand hee dan nog aord in huis / Nog nie de knaoriepiet.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -  knòllie, knòrrie

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- WBD - (III.2.1:514) 'kanarie', 'kanarievogel', 'kanollievogel', 'kanariepiet'

- Ivo van Leeuwen & Sander Neijnens; pictogram 'De Dôoje knòrrie' - Dit pictogram is er een van de vele die behoren bij het door Neijnens en Van Leewen ontworpen lettertype TilburgsAns. Het pictogram heeft als motto ‘de kunstenaar is als een kanarie in de kolenmijn’ en werd in juni 2020 aangeboden aan de Brabantse gedeputeerde Wil van Pinxteren naar aanleiding van het provinciale Bestuursakkoord 2020-2023.

 

►knòrriepiet

►knòrrievoogel

 

 

knòrriekôoj

zelfstandig naamwoord.

kanariekooi

- Cees Robben -
Unne handoek over de knorrie-kooi... (19690110)

En knòrriekooi... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Willem wies wètter was)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de knòrriekôoj = Antoon de Rooij (blz. 69)

Stadsnieuws:
 Hij hò in et schòp en knòrriekôoj meej en paor poppe èn aoreg wè manne die schôon kosse zinge (140307)

►knòlliekôoj

 

knòrriepiet

zelfstandig naamwoord.

kanariepiet(je)

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - ''t knorriepietje in z'n kooike'

't Knorrie-pietjen in z'n kooike (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Stilleeve’, 1938)

En juffrouw Jaanse ha gezien, dè den nuuwen kapelaon ook al 'n kanarieveugeltje ha, zooals zijzelf. "Hij hee 'n kanaoriepietje, 't zal wel 'nen goeien meens zijn, aanders hield ie nie van veugeltjes." (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938)

- Cees Robben -
Tilburgse knorrie-pietjes en keurmeester op zang naor Lissabon (19570126) [In Lissabon werd een wedstrijd gehouden]

Et knòrriepietje stao op zulder/ den hond leej jaankend in et schòp... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Den hòrt op‘)

Ik heb ene knorriepiet geörven/ en mènneke, nòg wèl wè jòng... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Oopa’s Pietje)

As es moeder de gerdèène waast/ witte nie wégge ziet/ Niemand heej dan nog aord in hèùs/ nog nie de knorriepiet. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: As de gerdèène gewaasse worre)

Bij ons op school zit ôok ‘nne knòrriepiet. (Jos Naaijkens; ‘Mèn voljèère’; CuBra)

 

knòrrievoejer

zelfstandig naamwoord.

kanarievoer, -zaad

 

knòrrievoogel, knòrrieveugel

zelfstandig naamwoord.

kanarie(vogel)

Kees en Bart:
 'knorrievogel'

..."hier in Baozel zitten zooveul veugeltjes, d'r moeten wel enkelde nachtegaoltjes en kanaorieveugeltjes onder zitte! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 4; Nieuwe Tilburgsche Courant 22-10-1938)

Mienen knorrievogel zingt veul schonder as ie ooit hee gedaon... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…voogeltjes hèk ok aatij gehad, knòrrievoogeltjes, zeebravinkskes èn zôo..”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- WBD - (III.2.1:514) 'kanarievogel' = kanarie

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'ke(r)narievogel' - kanarievogel

 

knòrrievoogeltungskes

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

kanarievogeltongetjes

- mPiet Heerkens; uit: De Mus, ‘Geld’, 1939 - "Hartje-wat-lus-je?" / Kanaorrietonge! / "Tafeltje-dek-je!" / Ge prúuft hoe ze zonge!

-Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - we zullen oe knòrrievoogeltungskes te eete geeve (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - gezegd tegen een opschepper die kieskeurig is bovendien: we zullen je tevredenstellen (verband met de nachtegaaltongetjes die voor de Romeinen een delicatesse waren?)

 

knösje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
knuistje, vuistje, hoofdje

verkleinwoord van 'knöst', met uitstoting van de t.

ook: - WBD - III.4.3:125 knösje - stronk van de wilg; ook genoemd: knoest of stomp

 

knöst

zelfstandig naamwoord.

1. lichaamsdeel: knuist, vuist, kop, hoofd

- Daamen - Handschrift
1916: " 'k zal oe tegen oeë knöst sloan (hoofd)"

- Waast oewe knöst onderhaand marrus, get aommol schieffeltjes op oewe tebbus! (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Cees Robben - ...zonne kaole gladde knöst... (19730223)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KNUIST (knöst) mannelijk - lomp wezen; lelijke kop.

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dieje knörft heej gin harses in zene knöst - die lomperik ... in zijn hoofd (170110)

- WBD - III.1.4:179 'knuist' = stijfkop

- WNT - KNUIST - 4) Grove, harde, sterke hand of vuist.

1.1. grote, sterke handen

Alleen meervoudig gebruikt

- Cees Robben - Dè zèn pas knöste... (19620608)

2. boomstronk

- WBD - III.4.3:59 knöst - boomstronk, ook genoemd: post, strèùk, gatènd of kontènd

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KNUIST (knöst) mannelijk - knoest, stronk van een boom met kleine takken eraan; weerbarstig stuk hout; lomp wezen; lelijke kop.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - knöst zelfstandig naamwoord - knoest, lomperik, hoofd

 

knösteg

bijvoeglijk naamwoord .

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - knoestig

 

knöstkèès

zelfstandig naamwoord.

hoofdkaas

- Daamen - Handschrift 1916: "knöstkais - hoofdkaas"

 

knudde

bijwoord

waardeloos, droevig, het lijkt naar niets; etymologie onbekend (Van Dale)

 

knötje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van knòt

- Der haor in en knötje... (Henriëtte Vunderink; Ons Moeder; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

 

knupke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'knêûp', met vocaalkrimping
knoopje

- Cees Robben -
Ge peutert ’t paoterke ’t knupke van zunnen toog los... (19550514) (Prent bij een inzamelingsactie bij het honderdjarig bestaan van de missionarissen MSC, in Tilburg ►’Rooie Harten’ genoemd. In plaats van collectebussen hadden de collectanten een pop in de vorm van een missionaris van MSC, en moest de bijdrage onder de toog gedaan worden.)

 

knuppel

zelfstanadig naamwoord

- A.J.A.C. van Delft - "Hij heeft een knuppel ingeslikt" zegt men van iemand, die overdreven recht en stijf loopt. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

 

knupsgat, knupsgòtje

zelfstandig naamwoord.

knoopsgat

Kees en Bart: knupsgat

Henk van Rijen gimme et knupsgaoterschèrken es

Hij moes meej enne kraant in zen rechterhaand ötkèèke naor un dame, die gekleed waar in un blauw maantelpekske meej un anjer in et linkerknupsgat van der jeske. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

Want die aander vèèf, die hèbben ok gin mundje as en knupsgòtje. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

 

knut, knutje

zelfstandig naamwoord.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - knot, kluwen

- WBD -
III.1.3:226 'knut' = haarwrong

 

knutje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
bosje ineengedraaid en opgestoken haar

- WBD -
III.1.3:226 'knutje' = haarwrong

van Dale KNOT - bosje ineengedraaid en opgestoken haar

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KNOD, KNODDE anw.m. - knobbel, knoop, knop, knoest

 

knutse

Werkwoord, zwak
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kneuzen, botsen

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - knutse ww - kneuzen, stoten

- WNT - KNUTSEN bedr. en onzijdig; zw.ww: A) Bedr.: door slaan of stooten stuk maken, verbrijzelen of kneuzen; B) Onz.: stooten, botsen

 

koebak

zelfstandig naamwoord.

houten voerbak voor de koeien

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kubak zelfstandig naamwoord mannelijk - koebak, houten bak voor het voeren van koeien

- WNT - KOEBAK - ter bewaring van veevoeder

 


Schilderij van Willem Roelofs - Koeien drenken (detail)

koej

Tijs Dorenbosch - Vignetten uit De Mus en D'n örgel van Piet Heerkens (1939 & 1938)

zelfstandig naamwoord.

koe

meervoud: koej, koeje

De meervoudsuitgang blijft vaak onuitgesproken.

Pierre van Beek – Vastberadenheid spreekt er uit: "Ik doe 't al liepen de koeien in de kool." In zo'n geval gaat de zaak absoluut door en is niets in staat het genomen besluit te veranderen. (Tilburgse taalplastiek 14 Nieuwe Tilburgse Courant – dinsdag 23 mei 1950)

KOEJ Pierre van Beek – Waar de Latinisten met hun "Quod licet Jovi, non licet bovi" (Wat Jupiter mag doen, is een os niet geoorloofd) komen aandragen, zeggen onze mensen: "De ene maag een koe stelen en de aander nog nie op stal kijken!" (Tilburgse taalplastiek 11 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 17 april 1950)

Dhr. Bertens – “En as naa dieje man, dieje… dieje kommies die koej takseerde èn der stond en briefke zak zègge meej de prèès op dèttie zeej, nouw die e… die houw ik, dè kos ôok èn dan hadde niks te zègge, dan koste gij wir gewoon en aander koej vur kôope èn dan koste gij wir òn de gang gaon…” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels ► Klik hier voor audiofragment)

- Audioregistratie 1978 - “Asse daor en koej nie verkòcht hòn dan ginge ze nòr de Bosse mèrt, die Tilburgse boere… (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- WBD - koej - koeien

- De koej stòn in de waaj.

- WBD - kalfkoej - koe die kalven moet, ook kalfvèèrs genoemd

- WBD - jónge koej, aftaandse koej - koe die meermalen gekalfd heeft

- WBD - vleinamen van de koe: koej, kouke, koejke; et koejke, óns koejke

- WBD - roepnamen van de koe: koej, koes, kuus

Henk van Rijen en blauw koej - hiervan is sprake als de melk te opvallend is aangelengd met water

- Dialectenquête 1876 - koei – koeien

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - koej zelfstandig naamwoord - koe

Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): de rôome spöt öt den èùjer van de koej

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KOE - kuj, znw.vr.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOĔI znw.v., mrv.'koei' koĕi

WvM 'De k ziede by 't kallef en ok by de koe'

- WBD - III.1.4:36 'koe' = ezelachtig persoon

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - mèlk van de blaaw koej - waarbij te veel water gegoten is (030506)

 

Ill.: Rolf Janssen

 

Gezegden

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - De biste koej stòn óp stal... De mökskes vènde ooveral. (m = kalfjes)

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Flèùtende mèskes èn brullende koej zèn zèlde goej.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Hij heeter nèt zóveul verstaand aaf as en koej van saffraon eete.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Kösters koej maag ópt kèrkhòf waaje.

Pierre van Beek - Hij zit eróp te wòchten as nen hónd óp en zieke koej. (Tilburgse Taaklplastiek 136)

Pierre van Beek - Dan wordt et kalf grótter as de koej. = de kosten wegen niet op tegen het resultaat (Tilburgse Taaklplastiek 143)

- Pierre van Beek - "De leste koe maakt het hek toe". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
- Pierre van Beek - Fluitende vrouwen en brullende koeien zijn zelden goei, zegt men tot of over meisjes, die fluiten. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart 1959)
- Pierre van Beek - Men gaf door: "De beste koeien worden op stal verkocht" in de betekenis van: de degelijkste meisjes vinden haar man niet op straat of in de balzaal. Als pendant kwam hierop: "'t Is goed, als ge de schoorsteen kunt zien roken." 't Werd een jongeman toegevoegd, die een meisje uit eigen dorp (of streek) gekozen had. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - As ónze kat en koei was, dan kónde gij ze mélke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) – reactie op herhaalde bezwaren (ja maar, als ...)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - daor gaoget heene, zi den boer, èn zen öske dè bisde (Nicolaas Daamen - handschrift 1916) - Men is geneigd elkander na te lopen.

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - 'wie de koej trouwt, heej et kalf ôok' zi den boer, èn dè sloeg óp en gedwóngen huuwelek ('70)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - kösters koej maag ópt kèrkhòf waaje ('50) die heeft een streepje voor.

 

koejeneere

werkwoord, zwak
Frans: couillonner - uitkloten

Mar nie dek me van ’n bietje nat laot koeijeneere... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Iemes die ons goei vuraawerkes platgebraand en doodgekoeieneerd hee... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben -
...stiekem koeieneren... (19600415)

- Iemand koeieneren. - Plagen, pesten. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’)

- Audioregistratie 1978 - Mar ge had hier vruuger ok nèt as op de Vèfhèùze, as daor zo iemand was zak zègge die bevobbeld die boere zon bietje zaat te koejeneere… dan waarde nòg nie gelukkeg, hòr! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

koejetaand

zelfstandig naamwoord

tand van een koe

- Pierre van Beek - "Een koeientand en een vrouwenhand mogen nooit stil staan", wordt gezegd om aan te duiden, dat vrouwen en meisjes steeds in 't huishouden bezig behoren te zijn. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

 

koejhaomer

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
tuierhamer (grote houten hamer met lange steel om de tuierpaal in de grond te slaan)

- WBD -
koejhaomer; Hasselt: koejhaomer

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOEIHAMER zelfstandig naamwoord mannelijk - klophout, hout dat dient om de tuierstaken voor koeien in den grond te slaan.

 

Koejmèrt

toponiem

gedeelte van de Heuvel tussen Spoorlaan en Telegraafstraat

 

koejmis

zelfstandig naamwoord.

koemest

- WBD -
(Hasselt) koemest

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOEIMES, in 't N. 'koeimis'

 

koejstal

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
koestal (deel van het boerenhuis waar het rundvee verblijft), ook genoemd: 'koejestal' of 'stal'

 

koejstaok

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
(Hasselt) tuierpaal (ijzeren of houten paal, die met een tuierhamer in de grond wordt gedreven)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOEISTAAK znv.m. - tuierstaak

- WNT - KOESTAAK - 1. koepaal; 2. staak waaraan de koe in de weide wordt vastgebonden.

 

Koejstraot

toponiem, straatnaam; Koestraat (van het huidige NS Plein tot Molenbochtplein

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Van de Koejstraot nòr, irst op vèèfendèrteg hèbbe we gewond èn toen vèèvensèsteg, teegenoover de Molenbochtstraot. (transcriptie Hans Hessels 2014 ► Klik hier voor audiofragment

 

koejstrèùf

zelfstandig naamwoord.

koestront

Kees en Bart: koejstrèuf

 

koek, kuukske

zelfstandig naamwoord.

koek, koekje

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
 koek, bierviltje

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - van koek zèèn (Daamen - Handschrift
1916) - raak zijn, in orde zijn; zwak zijn

- Daamen - Handschrift
1916: "koek - hij is van koek - het is raak, het is in orde"

- Cees Robben: 'aaltij gin koek en aai'

- In de kuukskestrommel zaat genoeg om iederêen iets te geeve. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

koeke

verhaspeling

'van gin koeke gin blaoze weete' - van toeten noch blazen weten

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Wènne praot dèsse ötslòn! Die zèn veul wèèzer as wij vruuger waare! Ik weet wèl dè toen ik ònt vrije ging dèk van gin koeke gin blaoze (…) wies hor!” (transcriptie Hans Hessels 2014) ► Klik hier voor audiofragment

 

koekebak

zelfstandig naamwoord

pannenkoeken

Soms bakte ons moeder dan ok koekebak, laoter heurde wij dè dè pannekoeken waren, mar ons moeder zeej aaltij koekebak. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

koekert

zelfstandig naamwoord

dwaas

- Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

Etalage van een kledingwinkel in Den Bosch. Foto: M. Bekkers, 2 september 2021

 

koekwous

zelfstandig naamwoord, spot- dan wel scheldwoord

min of meer dezelfde betekenis als koekebakker, koekert; dwaas, dromer

- WNT; lemma KOEKEBAKKER - De opvatting van sommigen dat het bereiden van zoetigheden een bedrijf is, een flink man onwaardig, gaf aanleiding tot het gebruik van koekebakker voor: onmanlijk persoon, knoeier, prutser; in het bijzonder: slecht zeeman.

- Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’, maart 2013 -

 

koelschip

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
koelbak (kuip of platte bak waarin, in een brouwerij, de (gekookte) 'wort' wordt afgekoeld)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOELBAK zelfstandig naamwoord mannelijk - bij brouwers: houten bak waar het bier uit den ketel op getrokken wordt om af te koelen.

 

koepèèrd

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
roodbont paard, ook 'rôojbónt' of 'vòsbónt pèèrd/pèrd' genoemd

- WNT - KOEPAARD - bruin paard met groote witte vlekken

 

koeponneke

zelfstandignaamwoord, verkleinwoord
couponnetje

- WBD -
koepónneke (II:918) - couponnetje, stuk (afgesneden) weefsel

 

koer

zelfstandig naamwoord.

speelplaats; uit het Franse 'cour', binnenplaats

- WBD -
III.3.1:447 'koer' speelplaats

 

Koerierke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

Kleine advertentie in het huis-aan-huisblad De Tilburgse Koerier

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 07 01 - 'n Koerierke helpt…

 

koes

zelfstandig naamwoord.

- WBD - roepnaam van een koe, ook ' kuus' of 'koej'

- WBD - roep- of loknaam van het kalf; ook 'koes koes koes' of 'kalf'

 

koesjee
bijwoord
uit Frans ‘coucher’, slapen; naar bed
- Cees Robben - ’t Was alle daoge vruug koesjee (19670428)

 

koeter

zelfstandig naamwoord.

iemand die alsmaar heen en weer loopt

ook: koeterkont; onrustig, bedrijvig persoon

 

koetere

Werkwoord, zwak
(onrustig) heen en weer lopen

— koetere - koeterde - gekoeterd

- Cees Robben - Ze muikelt en koetert in ’t rond (19700102)

- WBD - III.1.2:18 'koeteren- = mompelend heen en weer draaien; ook: muikelen

- WBD - III.1.2:145 'koeteren' = ijsberen

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord koeterig; tochtig, geil (van mannen en sommige mannelijke dieren als rammelaars gezegd).

 

koeterkont, koeter

zelfstandig naamwoord

iemand die alsmaar heen en weer loopt

- Cees Robben - Omdè ge zon koeterkont zèèd... (19790302)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ons taante Nèl waar en èchte koeterkont: ze kos nie stilzitte (060906)

En taante van me, Aldegond,/ dè was en èchte koeterkont./ Hil den dag liep ze mar rond,/ omdèsse nèrges rust tòch vond. (Henriëtte Vunderink, Taante Aldegond, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

 

koeverkoot

zelfstandig naamwoord

PM halflange overjas van betr. lichte stof, met onder ca. vijf naden

Van Eng. 'cover' + 'coat' (covered coat = jagers-, ruitersjasje)

► kooverkooke

 

koewe

Werkwoord, zwak
koewe - koede - gekoed - lange oe

Pierre van Beek - roepen bij het kinderspel verstoppertje, nl. wanneer men zich veilig waant en de zoeker mag starten; vermoedelijk werd er 'Koe-oe-oe' geroepen.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOEWEN - iemand in de verte roepen met 'koe' te schreeuwen.

 

koezemèm

zelfstandig naamwoord.

kamperfoelie, haagkers, geitenblad - Lonicera periclymenum; volgens Linnaeus: Lonicera caprifolium

- Daamen - Handschrift
1916:
 "koezememmen - kamperfoelie, geitenblad"

 

Handschrift Damen 1916

 

- WBD -
III.4.3:234 koezemèmme - kamperfoelie (Lonicera periclymenum)

Etymologisch

ES 2012 - De Nederlandse naam 'kamperfoelie' is een verbastering van de middeleeuwse naam (7de eeuw) 'caprifolium'.

- Caprifolium betekent letterlijk 'geitenblad' (Philippa e.a. Etymologisch woordenboek van het Nederlands 2003-2009).

- Het woorddeel 'kamper' is een verbastering van het Latijnse 'caper', geit; 'capri' betekent: 'van de geit'; 'foelie' is van 'folium', blad.

- De bloem van kamperfoelie vertoont (zie foto) in haar typische buisvormige bloeiwijze een visuele overeenkomst met de contouren van de spenen van geiten.

- Het tweede lid van de Tilburgse volksnaam - 'mèm' - is zonder twijfel in de volksmond gekozen om een speen aan te duiden. ►zie mèm

- Het eerste lid van de Tilburgse volksnaam - 'koeze' - is mogelijk voortgekomen uit 'kuuze', tweede naamval van 'kuus', in de betekenis 'koe'; dus: men van de koe.

Voorlopige conclusie: Kamperfoelie werd in het Tilburgs 'koezemèm' genoemd omdat de buisvormige bloeiwijze deed denken aan de speen, dan wel spenen, van een koe.

 

 

- De vele volksnamen voor kamperfoelie laten er geen twijfel over bestaan dat we te maken hebben met een naam die gebaseerd is op zogen, uiers, en spenen.

- Heukels (Woordenboek der Nederlandsche volksnamen van planten - 1907) noemt onder andere:

- onder Lonicera: Mammekenskruid, Mammetjes, Zoegertjes, Zuiger, Zuigertjes, Mammekers.

- onder Lonicera Periclymenum : Memmekensbloem, Memmekenskruid.

- WBD -
III.4.3: Flora, geeft de volgende bewijsplaatsen met 'koe' en 'mem': koesmemmen: Reusel; koezenmemmen (ook koesememmen): Tilburg; Kempenland.

- IDEM: dat het woorddeel 'mem' breed verbreid is geweest in Brabant:

mempoes: Hooge Mierde,
memmenkruid: Veldhoven; Antwerps
memmetjeskruid (memmekeskruid): Mechelen; Antwerps
memmetjes (memmekens, memmekes): Wechelderzande; Antwerps
memzuiger: Kaatsheuvel.
memzuigers (ook mamzuigers): Roosendaal, Hoeven en Kaatsheuvel; zuigers: Deurne in de Peel.
zuigertjes: Nispen.
honingzuigers (honikzukers): Cuijk.
honingbloem (ook honingblom): Baarle-Nassau en Retie.
- IDEM: dat verschuiving van het beeld niet ongewoon is, mag blijken uit de benoemingen van kamperfoelie als zijnde van de geit, de koe, de poes, de haan (en diens kam), en de haas.

 

kòffer

zelfstandig naamwoord

koffer

et kòffer is te zwaor (onz.; ABN: m.)

 

Koffiekopje, aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H. Stoepker 1986

 

kòffie

zelfstandig naamwoord.

koffie

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de kòffie is daor mar koud (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969) - gezegd van een koele vrouw

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hêete vrouwen èn kaawe kòffie is tèèdwinst ( '72) - ironische opmerking van mannen: bij beide komt men sneller tot het gewenste doel.

lichte maaltijd

- Bron: Woordenboek van de Brabantse dialecten III, 2, 3 – Eten en drinken (2004)

Beschrijving van het WBD: Tussendoortje tussen het middag- en het avondmaal. Vroeger at men dan meestal een boterham.

Waardering voor Tilburg door WBD: verspreid.

 

kòffiedrinke

werkwoord, sterk

Praktisch uitsluitend als infinitief in gebruik; meestal ondersteund door het hulpww. 'gaon' of 'moete'. Verbuiging leidt tot letterlijke interpretatie.

- de broodmaaltijd gebruiken (eventueel zonder koffie, doch met thee)

- Cees Robben: Ist koffiedrinken of ötruste?

- As we thös kwamen, ha onze vadder zen brôod al op en koffiegedronken. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD -
III.4.4:125 'koffiedrinken' = koffietijd

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Blèèfde nòg meej kòffiedrinke, òf gaode vur den dònkere nòr hèùs? (25020)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - znw.o. - koffiedrinken, ook gebruikt voor 'ontbijt'

 

kòffiedrup

zelfstandig naamwoord

drup is waarschijnlijk een verkorting van druppel

- WBD -
III.1.1:32 'koffiedrup' = moedervlek

 

kòffievòs

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
(Hasselt) bep. donkerrood paard, elders 'dónkere vòs' genoemd

- WNT - KOFFIEVOS - koffiekleurig vaspaard

 

köfke

zelstandig naamwoord, verkleinwoord
kuifje

verkleinwoord van 'kèùf', met vocaalkrimping

 

kòg

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
III.4.4:271 ' kog' = brok

 

kojboj, kojbojke

zelfstandig naamwoord, en verkleinde vorm

cowboy, cowboytje

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 04 30 - Koiboiboeken en remans / Of buukskes mee gedichten.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 12 02 - Deez’ jaor al veur de vierde keer / Schreef Tòòntje op z'n briefke neer: / "Och Sindreklaos, ik hè toch zò gère, / ’n Paor van die knallende koiboi-gewèren.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 08 29 - Toen gingen ze koiboike doen...

- Èn dan draog ik daorbij 'n fèftig Ampère gaawe ring èn kojboj-lèèrze. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

kòjeghèd, -hei

zelfstandig naamwoord.

kwaadheid, boosheid

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
 'kojjeghèt/-hèj, kaojeghèt, -hèj

- 2020 - Bij hoestbuien of een etterende wond: - alle köjeghèd komt er èùt! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER )

- WBD - huidschimmelziekte (bij koeien), ook 'nèèrf' genoemd

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

kòkse

zelfstandig naamwoord, meervoud

residu (slakken) van uitgebrande cokes, nog bruikbaar voor verwarming in de huiselijke kachel

Kees en Bart: kòksen

Meej ons moeder meej, om kokse te gaon raope op de gasfebriek. Ge kréégt dan zon harkske in oew haand, daormee moeste gij tussen de sintels de nog gloeiende kokse apart rèève. Asse afgekoeld of bekaant koud waren, moeste ze in enne baole zak doen. Ons moeder kosse wij nie bijhaawe. Fèèn wèèrk waar et ôk nie. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

Advertentie voor de verkoop van cokes door de 'gasfabriek'; Nieuwe Tilburgsche Courant 1905

 

Bericht uit de Nieuwe Tilburgsche Courant, 16-1-1920 [H.L. = hectoliter]

 

Advertentie uit de Nieuwe Tilburgsche Courant - 3-12-1921

 

Ingezonden brief over de prijs van cokes in Tilburgsche Courant 13-2-1902

 

kòkseklòppersstèm

zelfstandig naamwoord

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - En stèm as ene kòksklòpper – Een harde luide stem zoals de vroegere cokeskloppers

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - zware stem

- Van Dale - onaangename, rauwe stem

 

kòkske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kaakje

 

kokt

werkwoord, persoonsvorm

kookt

2e + 3e persoon enkelvoud en 2e persoon meervoud tegenwoordige tijd van 'kooke'

Cees Robben: Et waoter kókt al.

Cees Robben: Mèn vrouw kókt van kaojeghèd ak zat ònkoom

Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): twaoter kókt al

 

kòl, kol

zelfstandig naamwoord.

- WBD - witte vlek op het voorhoofd van een koe (zowel kòl als kól)

- WBD - 'kol', (Hasselt:) 'kol' - wit stervormig vlekje op het voorhoofd van een paard, ook 'drèùpkòl' genoemd

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'kòl' - kleine witte plek aan het voorhoofd van een donkerharig paard.

- WNT - KOL (II) - 1) voorhoofd of voorhoofdsbeen van een paard of rund 2) witte plek op het voorhoofd v.donkerharige paarden of runderen

 

Ill.: Naumann - kölder

 

kölder

zelfstandig naamwoord.

vogel: wulp (Numenius arquata)

- Daamen - Handschrift 1916:  "kuilder - groote vogel uit de heide; hij legt eieren juist als die van de kievit maar viermaal zoo groot; bij het vliegen roept hij 'Tuureluut'"

zie tuureluut

 

 

Cees Robben - ...kölders die bij vennekes/ wè vruuten in ’t vuil... (19600708)

- WBD - III.4.1:222 'kuilder' of 'wulp' - wulp (Numenius arquata) ook 'tureluut' genoemd. De wulp (Numenius arquata) is een grote waadvogel van 55 cm, die gemakkelijk te herkennen is aan de lange
omlaag gebogen snavel. Hij heeft een grijs-beige verenkleed en in de vlucht een opvallend witte driehoek op de rug. De zang klinkt jodelend. De wulp komt vrij algemeen voor in vochtig heideland en in moerassen en legt zijn eieren in een kuiltje.
- Sch. KUILAART, een vogel in Westvl., ook nog zeesnep genoemd, en in de Kempen: kuilder, kluiter of kluter en zandlooper; in het Frans: heet hij: courli of pluvier doré.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kölder zelfstandig naamwoord - wulp (numenius): Rond de Flaes stikte het vroeger
van de kölders. Ze legden meestal vier eieren in een költje. Daarvan
is de naam afgeleid.

- Pierre van Beek: in: Het Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 4 mei 1968, 'Eendegoor en Zwartven'. Over het Zwartven: "...dan spreidt daar plotseling het grotendeels door bos omringde Zwartven zijn waterspiegel voor u uit. (...) Het ven is ondiep en valt menigmaal helemaal droog in de zomermaanden. Zolang dit niet het geval is, houdt er nog de kievit zijn vliegoefeningen, stappen er de kluut en de wulp op hoge poten langs de oever en roept in de lucht de grutto zijn eigen naam."

 

lder, kòlst

bijvoeglijk naamwoord .

kaler, kaalst

- Gezegde: - Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Hoe kòlder/grótter hónd, hoe meer vlooje

comparat./superlat. van 'kaol, met vocaalkrimping

 

 

kòldèùf

zelfstandig naamwoord.

Houtduif - Columba palumbus palumbus

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - houtduif (Columba palumbus)

ES 2012: Tilburg: vliegende rat

 

kòljakker, kaoljakker

zelfstandig naamwoord.

onbemiddelde man die dit poogt te verbergen door heer te spelen

- WNT - kaaljager (kaoljaoger), aanmatigende arme duivel (Molema)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KAALJAKKER (koljakker) mannelijk kale neet, opschepper.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - koljakker zelfstandig naamwoord - kale meneer, kaalhans

 

kollesaol

bijvoeglijk naamwoord

kolossaal

K- Dialectenquête 1887 Willems - kollesaol

Cees Robben: ene kollesaole niemendal

 

Kölleverse
bijvoeglijk naamwoord van het toponiem Körvel
Korvelse
- Cees Robben -
Swels d’n ölleger spulde/ stölperdenie over den dölleper van de Kölleverse kerk.. (19651015)

 

kòlloosieke

zelfstandig naamwoord verkleinwoord

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - sober of karig iets;

- WTT 2017: het is onduidelijk waar de klemtoon ligt, maar waarschijnlijk op de eerste lettergreep; in dat geval is 'kol' kwalitatief bedoeld bij 'loosieke' ofwel 'klein horloge', en is 'kòl' mogelijk denigrerend bedoeld als 'kul'.

 

koltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kooltje

verkleinwoord van 'kôol', met vocaalkrimping

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - as ge en kóltje hèt, wilde en törfke teege ('84)-geld trouwt graag geld

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - die en törfke brèngt, kómt en kóltje teege ('50) - geld trouwt graag geld.

- WBD - (III.3.3:157) koltjes = houtskool voor het wierookvat

 

költje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kuiltje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  (blz. 51) költje

verkleinwoord van 'kèùl', met vocaalkrimping

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ze zulle van mèèn cènte gin költje mis in de grónd piese.

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge zult van mèèn gèld gin költjes piese.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'költjeknikkere' - knikkerspel

Dan mòkte we in et midde vant bòrd in de boerekôol en költje om de sjuu in te doen. Èn dan mar britse, meneer. Lèkker! Èn dabbe, èn prakke. Gin gepielie. Spaoje! (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - költje knikkeren - spelletje

 

költjeknikkere

werkwoord, zwak
bepaald knikkerspel waarbij de knikkers in een kuiltje moeten komen.

 

Kom, aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H. Stoepker 1986

kom, kummeke, kumke

zelfstandig naamwoord.

kom

sauskummeke

- WBD - III.3.1:317 'kom' of 'dorpskom' = dorpskom, centrum van het dorp

- WBD - III.2.1:186 kom, ook 'komke', kopje of tas

 

komaaf

zelfstandig naamwoord.

afkomst, afstamming

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (Gehoord van 'n oud-papier ophaler: ) Ik zè van unne goeje kom-aaf, mar daor zè ik van-aaf gekoome (13-07-1966)

- WBD - goeden kòmaaf - goede afstamming (gezegd van een koe), ook genoemd: goeje(n) tuk, goejen aord;

Cees Robben: zôotie zeej, is ie van hôoge kómaaf;

- WBD - III.2.2:58 'komaf' = afkomst

Stadsnieuws: Dèsser wèl êene van goeje komaaf, mar ik weet nie waor et meej em nòrtoe gao - Die man heeft wel zijn familie mee, maar ik maak me zorgen om zijn toekomst (060808)

- WNT - I: afleiding van 'afkomen', 'gemeenzame uitdrukking voor 'afkomst'. - WNT - VII: 'komaf' — in minder beschaafde taal: komòf— 'Vooral in lagere taalkringen gebezigd en dialectisch zeer verbreid.'

 

kombineetje

zelfstandig naamwoord.

bepaald kledingstuk: rok en blouse en eventueel jasje van dezelfde stof

Naar Franse 'combiner'

ES 2012: kombineeke

 

kom-dis-aon
samentrekking
kom je eens aan; kom je eens bij mij langs
- Cees Robben -
“Wanneer kom-dis-aon Anna...?” (19640710)

 

komdom
samentrekking van persoonsvorm ‘kom’ & d = de = je & om
kom je om
- Cees Robben -
Komdom d’aaier zuute kiendjes..? (19540417)

 

komme
zelfstandig naamwoord, meervoud van ‘kom’
figuurlijk voor de borsten van de vrouw
- Cees Robben -
Ze heej ’n paor flinke kommen op d’r kaast staon... (19670616)

 

kommendeere

werkwoord, zwak

commanderen
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Kommendeert oewen hond èn blaft zèlf – Gezegd wanneer je niet gediend bent van de orders die de ander uitdeelt

 

kommielfoo
bijwoord
uit Frans: ‘comme il faut’, zoals het betaamt, correct is
- Cees Robben -
Was oe spraok nie kom-iel-foo..? (19561027)
 

kommies

zelfstandig naamwoord

douanebeambte, grenspolitie

Hij waar aaltij smokkelèèr gewist en hil wè aachternao gezeete gewist dur de kommieze, aggem wot gelêûve. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

kompelemènt, komplemènt

zelfstandig naamwoord

uit Frans 'compliment'

groet (door bemiddeling van een derde), gewoonlijk in het meervoud

De kómplemènte van óns moeder èn òf dè ge... (inleidende formule, vooral men (iets van) de aangesprokene nodig had)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- (Jongetje belt aan, netjes petje in de hand…) ‘Dag mevrouw, de kompelementen van ons moeder en ons moeder hee gevraogget of ge 'ns kèke wilt, hoe hard ik kan lôpe’ (Jongen loopt hard weg) (13-07-1966)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Doe in ieders geval de kompelemente (23-10-1963)

- Cees Robben -
De kompelemente van ons moeder... (19710604)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - COMPLIMENT - komplemènt znw.o., verkleinwoord
 ...mènke de - doen, - maken;

S.G. blz. 86, 111, 113, 182 (aant. Witters)

 

kompjie

zelfstandig naamwoord

compagnie

- Interview Jolen - 1978 - “…der was ginnen êene soldaot van hil de kompjie die iets presteerde hè…”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

kompjoeter

zelfstandig naamwoord

computer

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 03 07 - / "Wè kompjoeters ammol kunne / Is toch wel vergimmes stèrk

- …èn toen kwaam er ene vrachtwaoge langs èn daor viel toen dieje kompjoeter aaf. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Èn naa heej ze dus ôk vort ene kompjoeter. Kan ze mar surrefe. Èn daunloode al dèsse geleerd heej. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

komvort

zelfstandig naamwoord.

Pierre van Beek - kind dat nauwelijks kan lopen en derhalve aan de hand van een (ongeduldige) moeder wordt voortgetrokken

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kom-vort-kèènd'

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07' de waoge meej en plat kèènd èn nòg ene komvort dernèffe'

Dere meens òf kammeraod lopt naa vort aachter de waoge meej en plat kèènd èn, asse en bietje opgeschoote hèbben aachter de bèddeplaank, ok nòg meej ene komvort dernèffe. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2007)

Bosch komvortkeind - dreumes die pas heeft leren lopen

 

kondoomooloogie
zelfstandig naamwoord, fantasiewoord van Cees Robben voor ‘verantwoord condoomgebruik’
- Cees Robben -
Ik vuul toch wel vur vurlichting en kondomologie en zôô.. (19720408)
 

konferènsie

zelfstandig naamwoord.

- Interview Jolen - 1978 - ”Daor hadde de konferènsie veur…de konferènsie. Dè waaren ammel bestuursleede dan, war, zon, zon, zon stuk bond, hè, èn agge naa iets tekort kwaamt koste daor nòr toe èn dan krêede wè. Gij krêet…en stuk spèk òf ene krèntemik òf en schurmikske òf dêen òf daander, zoiets was dè” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - St. Elisabeth- en St.Vincentiusvereniging, bedeling

 

konfrènsie

zelfstandig naamwoord.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - conferentie, vergadering

 

konnegin

zelfstandig naamwoord.

koningin

Cees Robben: de medòllie die ik van de konnegin gekreegen heb

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kôonegin

 

konnèksie

zelfstandig naamwoord

contact, sociaal verkeer

- Interview Jolen - 1978 - “van de Mortel…èn Mutsaerts… [lokale politici] nèè…daor hadde zôo gin konnèksie meej, hè…”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Mar ge hèt meej die lui nôot gin, gin konnèksie gehad, hè, ge kunt er eigelek, ge kunt er eigelek zo wèèneg van zègge!”. (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

 

konnekteur

zelfstandig naamwoord.

conducteur

- Cees Robben -
Lewie... d’n konnekteur (19610929)

 

konningske

zelfstandig naamwoord

koninkje; verkleinwoord van konning

- WBD - III 4,2:165 lemma Mannetje van de meikever - Dit lemma bevat de specifieke benamingen voor het mannetje van de meikever. Vele respondenten noemen de grotere voelhorens als een onderscheidend kenmerk.
mulder – zeldzaam in Tilburg
koninkske – zeldzaam Tilburg

 

Meer over meikevers in het - WTT - ...

► bèkker ► bèkkerke ► hègmölder ► kappesien 2 ► kappesientje

► meikever-document ► mènneke 9 ► mölder 2 ► tèlle

 

Konningshoeve
toponiem
de wijk Koningshoeven
- Cees Robben - Koningshoeve... (19561027)

 

Liedtekst over de sloop van de Koningswei; uit een Tilburgs liedschrift van Toos van Poppel-van Es.

 

Konningswaaj
toponiem
Koningswei; volksbuurt in Tilburg (geheel verdwenen met de renovatie van het centrum)

►Kôoningswaaj
 

konsieènsiestòpper

zelfstandig naamwoord.

grote, dikke, propperige aardappel

- Daamen - Handschrift 1916: "consciëntiestoppers (heele groote, dikke, propperige aardappels)"

 

Handschrift Daamen

 

ES 2012: Het woord, zoals door Daamen opgetekend, staat nog steeds in Van Dale, en is in feite geen dialectisch woord. Het heeft echter wel een bijzondere voorgeschiedenis. Het betekent zoveel als iets waarmee men het geweten (conscientie) sust, of gewetensnood tegengaat. het begrip is waarschijnlijk pas een aanduiding voor aardappelen geworden met de publikatie van het boek 'Zes jaren te paard. Herinneringen uit het Hollandsche Dragonderleven' van P. Dekker jr. (1852). Dekker hekelt daarin zeer fel de wantoestanden in het Nederlandse leger. Het boek zelf heb ik niet kunnen inzien, wel een bespreking ervan, waaruit het volgende: "... er [worden] daadzaken in aangevoerd, zoo als omtrent de voeding b.v.; bij wier behandeling verzwegen is den invloed van den hongersnood, door 't mislukken van den aardappeloogst, toen een tijd lang goede aardappelen en zelfs goede erwten niet te bekomen waren, zonder met goud te worden opgewogen..." (Vaderlandsche letteroefeningen, anoniem, 1852)

Dekkers schotschrift riep een reactie op: 'Inspectie over de zes jaren te paard etc.' (1852), waarin J. H. Burlage een tegengeluid laat horen. Onder andere met een passage waarin een officier zijn manschappen juist beschermd heeft tegen het opdrijven van de aardappelprijs: '...den officier [...] die bij de keuring der aardappelen (consciëntie-stoppers, zoo als gij ze noemt), er zich geene consciëntie van maakte, op de publieke markt, zijn leverancier den degen in de ribben te draaijen, woedend tegen den bedrieger, die zijnen soldaten te kort had willen doen? In mijn tijd noemde men die consciëntiestoppers "patrassen," en na 5 dagen dienst, kon ik ze "jassen"...'

- Het WNT kent het woord in deze beteknis niet, maar geeft wel, lemma Consciëntie: CONSCIËNTIESTOPPERS, matrozennaam voor bruine boonen.

 

kont, kuntje

zelfstandig naamwoord

kont, achterwerk

- WBD - III.1.1. lemma achterwerk - kont frequent in de provincie Noord-Brabant

- WBD - III.1.1. lemma bil c.q. dij – kont, noordelijk Tilburg

Het verkleinwoord is kuntje

- Wim van Boxtel - Mar gaode ons dörpke vergeleeke,/ bij wegger vruger al nie vond./ Dan valde van de alteratie,/ gewoon op oew moderne kont. (uit: ‘Toen en naaw’, Brabants Bont, 1979)

- Wim van Boxtel - Hij gong nor de kapper,/ omdettie wel moest/ van z'n vrouw, Josefien/ die zigget hum pront/ Tontje, oew haor, hangt/ bekaant op oew kont. (uit: ‘Tontje-de kapper - en z’n fiets’, Brabants - A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - Sprokkels, 1981)

- Piet Brock - "Ik zèè benuut of z't nog holt"./ zi Kees en schupte pront/ meej de teuten van zunne klomp/ 't vèèreke tegen d'r kont. (uit: ‘’t Vèèreke’, Vuurstintjes kètse, 1990)

- Piet van Beers; Ik neem 'm [de hond] nòr de Volkstèùn meej, hij graoft nòr mèùs òf mòl./ Hij zit dan, binne kòrte tèèd, van kòp tòt kont int hòl. (uit: ‘Unne klèene grèèzen hond’, www.cubra, ca. 2004)

- Piet van Beers; As ge wè aawer wort, zò rond de sisteg/ Dan krèède mistal bèùk èn ok 'n bietje kont. (uit: ‘Lèkker fietse’, www.cubra, ca. 2004)

- Piet van Beers; Ma Flodder draogt steeds lange rokke/ of leggings, hêel strak òn der kont. (uit: ‘Ma Flodder’, www.cubra, ca. 2004)

Uitdrukkingen e.d.

- Informant Toine Raaijmakers - Van een doorzetter: As die wè in zene kop heej, dan heetie et nie in zen kónt.

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - èn ze klètse mar vur zen kónt (Daamen - Handschrift
1916) - zonder dat hij luistert

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Dès mieke-muîk – werk (knoeiwerk). Ge gooit ut veur z’n kont. (10-01-1970)

- Henk van Rijen - Tis mar goed dè oew kont vastzit, aanders waarde die ok nòg kwèèt

- Piet van Beers; Wè zaate meej ons kont op zonne kaawen harde stêen. (uit: ‘Tilburg zingt...’, www.CuBra, ca. 2004)

- Piet van Beers; Ons Kee die hee unnen Hèrniea, / ze kan der kont nie keere. (uit: ‘Ons Kee’, www.cubra, ca. 2004)

- Gerard Steijns - Die han dikkels gin rôome in der bèkske leut, jao zogezeej gineens ene naogel om òn der kont te krabbe! (Grôot Diktee Tilbörges Taol, 2005)

- Frans Verbunt - meense van aadel hèbbe gin voor in der kont (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Frans Verbunt - int jaor blok toen de eksters nòg gin kont han èn deur der ribbe scheete (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

J- an Naaijkens - Jos was de goedheid zelf, zo iemand waarvan men zei: "Hij zo z’n kont weggeve en zelf dur z’n ribbe schèète". (Het dorp van onze jeugd, 1999)

- Frans Verbunt - oew klêed zit zo verfrommeld, et lèèkent wèl òf et in den hond zen kont heej gezeete (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Frans Verbunt - de klèènmanne zèn nie geboore om de grôote in der kont te kèèke (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Frans Verbunt - hij heej zen kont dichtgeneepe (de man is overleden) (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Frans Verbunt - hij pròt nèt òffie en vèl vur zen kont heej (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Frans Verbunt - ene kontkrèuper hòlt enen brèùnen èèrm (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Frans Verbunt - paas mar op dè oewe mond nie eer versleeten is as oew kont (gezegd tegen een praatziek persoon) (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Frans Verbunt - stèèrk, dès en lèère broek meej en èèzere kont (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Frans Verbunt - gin zit in et kont (kind dat niet stil blijft zitten) (Het 'zeuvende perbeersel' van het 'Woordeboek van de Tilburgse Taol', 1996)

- Ge moest ok zörge dègge nie in opspraok kwaamt, vural ginne praot aachter oew kont kréége, want dè waar wel et ergste dètter bestond. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Der waren nog aander zusters zat, mar die waare daor te fèèn vur gebouwd en wiese zôo as dè zôo schôon hiet ‘der kont der vanaf te draaie’. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Wè zij in dere kop ha, hasse nie in der kont. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- In allerlei organisaties hasse der kont ingedraaid… (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- 2020 - Iemand met veel overschot achter in zijn broek: - en pond broek èn en ons kont! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER )

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - òn oew kónt gebòrduurd ('60) - je kunt de pot op.' Dat kun je net denken

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - pròt mar teege men kónt, mene kòp is ziek ('87)

- WBD - III.1.4.399 'geen zittende kont hebben' = geen rust hebben

- WBD - III.2.5:258 'een stuk in zijn kont hebben' = dronken zijn

Samenstellingen

…ik kos verstaandig meej der praote. Et waar gin giechelkont. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- WBD - hangkónt - hangkont (koe met niet mooi vlak, maar hellend kruis)

- kiepekónt - figuur in de nek bij jongenskapsel

Andere betekenissen

- WBD - slèèchte kónt - slecht paard, ook 'stolper' genoemd

- WBD - III.1.3:122 'kont' = zitvlak van een broek

 

kontènd

zelfstandig naamwoord.

- WBD - III.4.3:52 kontènd - ondereinde van een stam, ook gatènd, voet of stronk

- WBD - III.4.3:59 kontènd - boomstronk, ook genoemd: gatènd, post, strèùk, of knöst

 

kontènt, ketènt

bijvoeglijk naamwoord .

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - tevreden

- WBD -
III .1.4:19' zeer content = zeer blij

 

kontenuu

zelfstandig naamwoord.

onafgebroken, (textiel) deel van het 'assòrtiemènt

 

kontereije
zelfstandig naamwoord
contreien
- Cees Robben -
’t mieneke van Jantje Ram/ Moes op gezette tijje/ Vur de vuruitgang naor ’t Laor.../ Want daor stond vruuger kaant en klaor/ Den bok... der kontereije... (19610929)
 

kontfrèùt

zelfstandig naamwoord.

- WBD - III.1.2:322 'kontfruit' = aambeien

 

kontgat

zelfstandig naamwoord

achterwerk

- WBD -
III.1.1. lemma aars – kontgat, uitsluitend opgetekend voor Tilburg en Heeswijk

 

kontkrèùpe

werkwoord, sterk

- WBD - III.3.1:259 'kontkruipen', '-likken, -krabben' = vleien

 

kontkrèùper

zelfstandig naamwoord.

vleier

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kontekrööper' - kontkruiper, huichelaar, onderkruiper

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ene kontkrèùper hòlt enen brèùnen èèrm

- WBD - III.3.1:260 'kontkruiper, kontkruiperd' = vleier

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk - kontlikker, ergerlijke vleier

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - kòntkrùiper

Dichterlijke definitie door Frans Hoppenbrouwers (CuBra), uit: Kempische karakters:

Kontekrùiper

'n Kontekrùiper houdt van slijmen,
wil een wit voetje bij het groot,
z'n maten schopt hij in de goot:
hij weet dat kennelijk te rijmen.

kontspier

zelfstandig naamwoord

sluitspier

- WBD - III.1.1. lemma sluitspier van de aars – Tilburg, Goirle

 

kontwèèrek

zelfstandig naamwoord

achterwerk van een rund

Audio-opname 1978 - “Dan sneede gij zak zègge van aachtere, boove de koej wier dè durgeslaon, zak zègge, dè kontwèèrek zogezeej, dòr aachter witte wèl, èn dan, jè, dan moeste diejen ènteldèèrem deröt haole èn dan lòsmaoken èn doen èn dan viel er hil dieje pèns, die viel in êene keer in diejen bak neer!” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren

 

Illustratie uit Handboek voor de slager; 1956; onder hoofdredactie van J.W. Baretta,een uitgave vanwege het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening.

 

koogel

zelfstandig naamwoord.

kogel

- WBD - koogel, (Hasselt) koowgel - koot van een paard, ook 'haorbaand' genoemd

 

kôoj, kôojke

zelfstandig naamwoord.

kooi in diverse betekenissen

bed

- ’k Gao naauw nor kooi (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

groep dieren

- WBD - III.4.4:256 'kooi' = menigte, troep

- WBD - troep, gezegd van dieren, ook genoemd: 'troep', 'klócht', 'klòcht,'kudde', 'staw' of 'kudde' of 'hôop'

- Antwerps - KOOI zelfstandig naamwoord v. -kudde, vlucht, Frans: troupe,troupeau,volée

- Hoeufft - KOOI, naar ik meen, bij verbastering voor 'kudde' (vnl. v. patrijzen)

vrouwelijk geslachtsdeel

- 2020 - Als een vrouw wijdbeens op een stoel zit: - kèkt die meej der waaj kôoj! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER )

- WBD - III.1.2:392 'met een brede kooi lopen' = wijdbeens lopen: ook 'kooien'

lichaamsdeel

- WBD - III.1.1:133 'kooi' = bekkenholte

- WBD - lII.1.1.135 'kooike' = schoot

bargoens

- Antwerps - In het Bargoens beteekent 'koei' hoop

 

kôojlam

bijvoeglijk naamwoord

etymologie onduidelijk; mogelijk: zo vermoeid zijn dat men nar het bed verlangt

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - uitgeteld

 

kook

zelfstandig naamwoord, onzijdig

kooksel

- WBD - (III.2.1:361) kook, kooksel, gekookte 'zooi' = kooksel

 

kooke

werkwoord, zwak
koken

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 38) kooke, (hij) kokt (met vocaalkrimping) (ook blz. 39)

- Dialectenquête 1887 Willems - kooke - kókte - gekókt (- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 41)

ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kókt; imp. kók

Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): twaoter zal gaa kooke; t kókt al

- WBD - koken (van wort in de wortketel, in een brouwerij)

 

kookedoores

zelfstandig naamwoord, naam

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kwakzalver, goedgelovig iemand

 

Kokadorus-standbeeld in Amsterdam

 

etymologie

De benoeming is afgeleid van 'Kokadorus', (Leeuwarden, 22 maart 1867 - Amsterdam, 27 mei 1934) de naam van de Amsterdams-Joodse marktkoopman Meyer Linnewiel, die zeer bedreven was in het aanprijzen van zijn koopwaar.

Krantenkop van een artikel uit de Nieuwe Tilburgsche Courant - 3 oktober 1958

 

kookes

zelfstandig naamwoord

kokos-vloerbedekking - kokosmat [kookesmat]; «Nuuwe kookes komt er wèl/ akkum verinneweer» (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Op de latte‘)

 

kooker

zelfstandig naamwoord.

- WBD - omhulsel van het teellid van de hengst, ook genoemd (Hasselt) 'koowker'

- WBD - 'koowker' (Hasselt) - teellid van de hengst, ook genoemd 'zaodstrèng

- WBD - 'kooker' - (houten) schede voor slachtersgereedschap

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KOKER. Indien ik wel onderrigt ben, wordt de buis, welke het teellid van eenen hengst bevat, en ook het teellid zelf, hieromstreeks 'koker' genaamd.

 

kookèt

zelfstandig naamwoord; waarschijnlijk verfranst Nederlands

- Daamen - Handschrift
1916: koket - 't is 'n goei koket (kookster, kok, keukenmeid).

- WTT -  2017 - Mogelijk dus: kook-ket, met nadruk op 'kook', waarbij de etymologie van 'ket' onduidelijk blijft.

 

kookwòrst

zelfstandig naamwoord.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - rookworst

 

kôol, koltje

zelfstandig naamwoord.

kool

Pierre van Beek - Wanneer we zeggen "ik zè oe zô muug as kaauw pap" dan kon je er van overtuigd zijn, dat je vertrek niet kwalijk genomen wordt zoals ook het "hij is van tel als een rotte kool bij den gruunteboer" niet als een compliment beschouwd behoeft te worden. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  plur.: koole (blz. 36)

- WBD - III.2.3:93 'suikerkool' = spitskool

 

Koole

zelfstandig naamwoord, eigennaam

Koolen, Jan

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hij is de rèèke Jan Koole ('86) gezegd van iemand die het goed gaat (In Tilburg, Eindhoven en Middelbeers zegt men te weten wie Jan Koolen was; de figuur is echter in geheel Noord–Brabant en daarbuiten bekend.)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - den zwarte Koole = Adr. Kolen (blz. 50) de rèèke Jan Koole = Jan Kolen (blz. 50) den dôove Koole = ... Kolen (blz. 50)

 

kooleerig

bijwoord

Frans: colère - woede

Den irste keer wô'k koleirig worre... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

 

koolekèèr

zelfstandig naamwoord.

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kolenkar

 

kooleschoepe

zelfstandig naamwoord, alleen meervoud

handen

Ge kost em ôk nergens aon laote draaien meej die grôote koleschoepe van em. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

kôolzaod

zelfstandig naamwoord

koolzaad

- Audioregistratie 1978 - … dètter kôolzaod gezaajd wèrd èn dan geplaant! Hamme ok ieder jaor in en hoek! Ge hèt wèl ôot van en olliemeule geheurd, hè? Dè, nou dè, dè antiek ding daor in de Rèèt, dè was ok enen olliemeule. Bè mèn schonvadder bij Drikske Priems ha enen olliemeule èn in de Trouwlaon! Ik weet er zôo drie staon, olliemeule! En de boere zaajde ammel koolzaod! Dan han ze ollie, daor kosse ze strèùf van bakke èn, èn dan zo wè saus èn dè was vordilleg èn dè ginge ze daor laote maole, ollie laote pèrse! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

koome

1. werkwoord, sterk

komen

koome - kwaam - gekoome; uitsl. stam: ik koom; dan koomet

In tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij komt;

gebiedende wijs: kom!

- Kees en Bart: Dan koom et wel in orde

- "Dè komt hier nie bij te paas!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

- Cees Robben -
Mar ik koom effe zo getij/ as gij aon’t nuuwe jaor (19651231)
- Cees Robben -
Ik koom rèècht van den berrebier... (19861031)

- De Tsunami,/ op twidde Kèrsdag kwaamie... (Henriëtte Vunderink; Zuidoost-Azië Vloedgolf 2004; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- Dialectenquête 1876 - Waannir komd u bruur jaaw bezuuke?

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ast kómt, kómmet vruug genóg (HM'66) - vervelende dingen komen altijd vlug

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - die nie kómt, wòrdt nie getèld (HM'66) - afwezigen komen niet in aanmerking

- Henk van Rijen - te goeje koome - tegemoet komen

- WS Agge dè doet, dan koomet wèl goed.

Oude verleden tijd

Eerste persoon enkelvoud - ik kwam

- Vleeë week kwaamp ik op inne mèrge thuis van uilieë kaant aaf mee innen zwaor gelaoie fielesopèe. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Derde persoon enkelvoud - hij / zij / het kwam

Geen meens kon overigens zeggen, waor al dè geld vandaon kwaamp... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

Mar al gaaw kwaamp ze omhoog gekrope… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 9 februari 1945)

Zoo kwaamp het... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Asser mèrgen aon den dag 'n Regeering kwaamp van enkel engeltjes dan stinten er overmèrge toch nog ingezonde stukke in de kraant omdè de vleugeltjes van de engeltjes niet wit genog ware… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945)

SJAREL. Nèè, hij [een politie-agent] kwaamp vraoge of dek 'n vergunning ha om bloemwinkeltje te speule! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

Derde persoon enkelvoud - hij / het kwam (P als hiaatdelger)

...en tegen den aovond kwaamp ie er aon. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’’t Spook’; Nieuwe Tilburgsche Courant 3-1-1940)

...en gin meensch kwaamp er naor buiten. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)

Eerste persoon meervoud - wij kwamen

- Zoo kwaampe we dan goed muug aon ons ketier aon. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Van geens gons, gong ut beter as toen we trugkwaampe... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

Derde persoon meervoud - zij kwamen

Affèn... daor kwaampe 'n stel engelsche waoges heur aachterop gereeje… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 9 februari 1945)
2 zelfstandig naamwoord

het komen = bij de geboorte

- 2020 - Wanneer een baby of kindje er erg slecht uitziet: - die heej veul geleeje meet koome! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER )

 

kôon

- WBD - III.1.1:84 'koon' = jukbeen

 

kôonegin

koningin

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kôonegin van de waaj (Pieta Melis) (blz. 54)

 

kôoning

zelfstandig naamwoord.

koning

Cees Robben: dan wil ik kôoning zèèn

- Dialectenquête 1876 - den könning is rêk (ö van dörpel)

Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952):
 de kôoning zene zoon is ók sòldaot gewist

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  (blz. 23) kôoning

 

Kôoningswaaj

toponiem

ook: de Waaj

Tilburgse volkswijk die tijdens de vernieuwing van het stadscentrum verdwenen is; het gebied grenzend aan de oostzijde van het Paleis Raadhuis

- Twee oude vrouwtjes uit de Koningswaai stonden gisterenavond te bibberen bij de generale repetitie en bij het (weer) zien der Duitse uniformen merkte een harer op: "Jè, zò was 't krèk. Wè gonge ze toch te keer!" (Jan Triborgh, pseudoniem van John Majoie, in een serie van 4 artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant over de feestelijkheden vanaf 27 oktober 1954 ter herdenking van de tiende bevrijdingsdag van Tilburg.)
- Cees Robben - Koningswaai (19561027)
- Cees Robben - Ik ben geboren en getogen/ In de aauwe Koningswaai (19710219)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 02 21 - De Koningswaai mee z'n klèn huiskes / - ’n Bietje rauw, mar goed van aord

- Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - de kôoningswaaj

 

kôop

zelfstandig naamwoord.

koop

enen dólle kôop = 'n koopje

Dè kan de kaoje kôop nie maoke - daor loop ik nie meej te kôop;

 

kôope

werkwoord, sterk

kopen

kôope - kòcht - gekòcht - in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij / hij kopt

- óp de reutel kôope - op de pof kopen

- Vur ene sènt kôope èn en halfke toe. - Snoepgeld besteden in vroeger tijden (1 cent besteden en als toegift een snoepje krijgen van een halve cent).

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'want tis de lèste die we kôope'

...want toen ie de preek uitgelee ha waren we net bij ’n kroegske en daor schoof ie gaauw in om er nog in paor te gaon koope. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Cees Robben: Waor zón ze die kiendjes tòch kôope? wè kiendjes kôope óngao ...;

Cees Robben: ak wir en nuu pèt kôop, dan kôop ik enen hoed;

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - vur en spouke iets gekòcht hèbbe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek '69) -er weinig voor betaald hebben

- WBD - (III.3.2:183) kôope, troeve, aftroeve, slaon = met een troefkaart andre kaarten nemen of slaan

- WBD - III.2.2:3 'kindje kopen' = zwanger zijn

- WBD - III.2.2:6 'kopen' = bevallen'; ook '(een) kindje kopen'

 

kooper

zelfstandig naamwoord.

koper (metaal)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - em wèl lussen as ie nòr kooper smokt (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek '69) - graag op een borrel getracteerd worden (koper duidt op geld)

 

kôoper

zelfstandig naamwoord.

koper, hij die koopt

 

kôore

zelfstandig naamwoord.

koren

- Dialectenquête 1876 - korn (het koorn)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - 'dès aander koore' zi de mölder,

- WBD - I:1402 koore, ròg - koren

 

kôos

koos

verleden tijd van kiezen

 

Koosje-koosje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
van de naam Koos (Jakobus)

 

Foto: Regionaal Historisch Centrum Tilburg

 

- WTT 2012 -  Titel van een traditioneel kinderliedje dat door kinderen gezongen werd op 28 december, de feestdag der Onnozele kinderen. De kinderen trokken, net als op 6 januari, Driekoningen, van deur tot deur in de hoop met hun gezang enige beloning te ontvangen. Op 28 december verkleedden zij zich daarbij als grote mensen.

Rolf Janssen (We hebben gezongen en niks gehad, 1986) geeft de tekst van het liedje als volgt:

Koosje Koosje is m'n naom
ik heb 't in m'n broek gedaon
ik zèh de helleft ervan verloren
de rest zit in m'n broek gevroren


olie olie van de druiven
laot de droefhed mar verschuiven
laot de droefhed mar vergaon
zet de flessen mar on oew lippen
laot 't stillekes nor binnen wippen
ooh, den vuul ik on m'n hartje
juffrouw, gif me toch 'n kwartje
 

Met deze muzieknotatie:

 

A.J.A.C. van Delft was de eerste die de tekst optekende, en wel in de krantenrubriek Van vroeger dagen, aflevering 122: 'Nog wat Kinderversjes', Nieuwe Tilburgsche Courant, 6 juli 1929. Van Delft geeft de tekst weer in de standaardtaal:

"Ook op 28 December als we Onnoozelen Kinderen vieren (een dag alweder, die door zijn naam tot het volk gesproken heeft, en welke die stoute volksmond daarom ondeugend heeft aangewezen als het patroonsfeest der edelachtbare leden van gemeenteraden) ook op dien
dag ziet men in sommige gezinnen het jongste kind nog "uitgedoscht" (beter gezegd: toegetakeld) met een veel te groote jas van vader of kledingstuk van moeder. Gezongen wordt dan nog volgend Onnoozelenkinderliedje:


Koosje, Koosje, zoo is mijn naam.
Ik ben voor alle dingen bekwaam.
Ik heb mijn ouwers vroeg verloren.
En daar sta ik van bevroren.
Als ik sterf, dan ben ik dood,
Dan lig ik in mijn kistje bloot. *
Dan komen de vogeltjes bij mij zingen,
Dan zal ik uit mijn kistje springen
En als ik spring, dan spring ik snel,
Naar den hemel of naar de hel.
 

Olie, olie, van die druiven,
Laat die droefheid maar verschuiven,
Laat die de droefheid maar vergaan.
Dan zet ik het fleschje al aan mijn lippen,
Dan zal ik het stilletjes naar binnen wippen.
O, wat voel ik het aan mijn hartje.
 

Ik heb gezongen en niks gehad,
Snij een stuk van 't verkensgat,
Snij maar diep, snij maar diep,
Al is 't een vinger diep.


* Anderen zingen voor dezen regel: "Dan lig ik met mijn gatje bloot.""

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - folkloristische gebeurtenis op de dag van Onnozele Kinderen (28 dec.)

Cees Robben:

Cees Robben - Prent van de week, Rooms Leven, 19 januari 1968

 

KAREL. Sjarel, ik heb thuis nog innen jas, die me zóó groot is dekker wel Koosje-Koosje mee kan gaon zinge. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 15 december 1944)

- Cees Robben - [Jong meisje over een te grote jas die ze van moeder gekregen heeft:] ’t Is net Koosje-Koosje (19680119)

- Henk van Rijen ene jas zo grôot dèk er wèl koosje-koosje meej kos gòn zinge

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - koosje-koosje - dag der Onnozele kinderen (28 dec.), de dag dat kinderen zich verkleden als volwassene om niet als kind herkend te worden, en zingend langs de deuren gaan.

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - - Wès dè naa wir mee die maksie maantels, ’t lekt net koosje, koosje (10-01-1970)

- WBD - (III.3.2:298) koosje koosje = Onnozelekinderendag

- Zie ook: Gerard Steijns, Ik zal zinge hil men lèève, Tilburgs liedboek (2006; p. 60-61)

 

kôot

zelfstandig naamwoord.

koot, gewricht

- WBD - Hasselts 'koowt' - vetlok (aan een paardebeen), ook 'vètlòk' genoemd

- WBD - 'koot', (Hasselt)'koowt' - boelee (aan een paardebeen), in Hasselt ook 'vètlòk' genoemd

- WBD - ooverkoot zèèn/staon (m.b.t. een paard) - als de kogel naar voren doorknikt, ook genoemd (Hasselt) 'oowverkoowteg zèèn'

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - in de koot schiete (R'69) - in orde komen

- WNT - KOOT - gewricht, gewrichtsknobbel

- WBD - III.1.1:133 'koot' = bekkenholte

- WBD - III.1.1:159 'kootje' = vingerkootje

 

kooverkooke

ook: koeverkoot
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van ‘kooverkoo’
uit Engels ‘covered coat’, halflange overjas
- Cees Robben - Ik docht ik laot m’n koo-ver-kooke mar is uit en ik trek mee dees weer m’n miezezonneke mar is aon... (19740322)
 

kòp

zelfstandig naamwoord.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KOP is bij de landlieden algemeen in gebruik van het 'hoofd'.

verkleinwoord ► köpke

kop, hoofd

- Dialectenquête 1876 - hij schudde ongeleuvig z'nen kop - ... zijn hoofd

- A.J.A.C. van Delft - De melkboer interrumpeert: "Naa, gij bent ok 'n schón", doch mondvlug antwoordt de ander: "Mèr as 'k zónne kop ha as gij, liep ik er direct onder uit", en de ander gekscheert daarop weer goedig: "Wè? As ge zón faosie had as ikke, liepte van verwaondhèt neffe oew schoene."(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Gij zult oewen dikke kòp wel houwe – Gezegd wanneer een gezet persoon flink aan het schranzen is

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ge mòt er êene laote bakke, dan kunde zene kòp afbèète assie nie bevalt (050306)

- 2020 - Als zich een vervelende gebeurtenis zal voordoen in de verre toekomst: - dan doe mene kòp gin zeer mir! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER )

Uitdrukkingen e.d.

- Informant Toine Raaijmakers - Van een doorzetter: As die wè in zene kòp heej, heetie et nie in zen kónt

- Informant Toine Raaijmakers - Antwoord op 'Dè lus ik nie'; As get nie lust dan legter oewe kòp mar nèffe.

- A.J.A.C. van Delft - Als het ware eenigszins ter vertroosting bij een gebeurtenis, een feit, dat niet meer te verhelpen of te veranderen is, klinkt het: "Al gingde op oewe kop staon"; ook wel: "Al trokte de kaaien uit den grond", het helpt toch niet. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- A.J.A.C. van Delft - Mijn man wordt "los van kop": Hij wordt kort van memorie. Hij wordt kort van geheugen. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- Pierre van Beek – Hopelijk wordt de toekomstige gastheer intussen niet "los van kop", want dat betekent kort van memorie …(Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant – donderdag 11 mei 1950)

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Die pròt oe de blèènen óp oewe kòp.

- Pierre van Beek - kòp óp start - met gesloten beurzen (bijvoorbeeld bij woningruil). (Tilburgse Taaklplastiek 167)

- Pierre van Beek - meej ene kaoje kòp = boos (bijvoorbeeld weglopen) (Tilburgse Taaklplastiek 169)

- Pierre van Beek - zó zòt as tien kòp jèùn (Tilburgse Taaklplastiek 176)

- MM - Ene kòp as nen hèktoolieter èn gin mòtje verstaand.

- Pierre van Beek - Hij wit nie waor zene kòp stao (overbelasting)

- Pierre van Beek - et hôog in de kòp hèbbe - verwaand zijn

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: waor ge zèlf nôot kómt, wòrdt oewe kop nie gewaase (Kn'50) - red je zelf, anderen doen het niet voor je

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: der stao ne kòp óp, mar aanders han ze der nèt zó goed ene knòl óp kunne zètte ('68)

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: kòp óp stèrt rèùle (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '73) - met gesloten beurzen afrekenen

- Mandos & Van de Pol; De Brabantse spreekwoorden: zóne bèrrevoetse kòp hèbbe dètter alle vliege de bêen óp breeke (Pierre van Beek, Tilburgse Taalplastiek '68) - originele beeldspraak over kaalheid

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -  hij wit nie waor zene kòp stao - hij heeft veel beslommeringen, zorgen

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -  hij lopt aatij meej zene kòp int zak - ... met gebogen hoofd 

- WBD - III.1.4:175 'een kop zijn' = koppig zijn

Inhoudsmaat

- Verhoeff kop = 4,7 liter (= 4 maatjes)

- Pierre van Beek - kòp = 4 kg aardappels: en kòp èèrpel

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 02 23 - Dan vat ze nog 'n paor kop èrpel.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 01 22 - Toen kochte èrpel bij de klaaiboer / Vur 'n paor stuiverkes de kop / Mar teegesworrig lòòpt d'n èrpel / Toe 'ne gulde de kilo op.

- WBD - III.4.4:298 'kop' = liter, ook 'kopke' of 'kan'; 'kop' = vijf liter

Andere betekenissen

- WBD - broodkorst (aan de beide uiteinden van het brood)

- WBD - kòp - kop (deel van de huid dat de kop bedekte; II 590)

- WBD - I:1470 bladerkroon van een biet: kòppe, 'toppə', 'peejloof'

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek (2000): kòp Vezummere = J. van Zummeren (blz. 85)

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

kòpbreekeswèèrk

zelfstandig naamwoord.

hersenwerk

- Henk van Rijen hij heej veul kòpbreekeswèèrk - hij heeft veel hersenwerk

 

köpke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
kopje, kuipje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -
(blz. 52) kop- köpke, resp. verkleinwoord van 'kòp' met umlaut, en 'kèùp' met vocaalkrimping

- Cees Robben: Ze staake der köpkes hêel wèès bij mekaar.

- Cees Robben: meej zen köpke int zak.

- Cees Robben: ik zal em (de sok) oover et köpke dichttrèkke.

- WBD - oover et köpke naoje (II:1192) - over (het) kopje naaien (= overhandsen)

- Cees Robben:10 (blz. 43) 'en ons kupkes - schutters - eugskes gluurden'

- Cees Robben - ’n schuchtere blom steeket köpke omhoog (19570309)
- Cees Robben - [Hij] hee gin kaoikes in z’n köpke. Nee mar herses.. (19540522)

- WBD - (III.2.1:87) 'kopke' = kopje

- WBD - (III.4.4:298) 'kopje' = liter, ook 'kop' of 'kan'

 

kòpklèùve

werkwoord, zwak

waarschijnlijk het afkluiven van vlees van een dierenkop (konijn?)

alleen aangetroffen op:

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

kôopman

zelfstandig naamwoord.

koopman

Cees Robben: '... zeej d'n kôopman'

 

köppeg

bijvoeglijk naamwoord .

koppig

- Dialectenquête 1876 - den ezel is kuppig - de ezel is koppig

 

kòppel

zelfstandig naamwoord
twee stuks
- Cees Robben -
Lust ons piskouske ’n koppel aaikes van de tiet-tiet-tiet... (19840615)
 

kòppeltouwke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
- WBD -
(Hasselt) hotlijnt (een touw dat midden onder de kop van het paard vastzit aan de schudhalster; de stuurman kan er de richting mee aangeven)

 

kòppènt

zelfstandig naamwoord.

Samenst. van 'kòp' + 'pènt' - hoofdpijn

Ik krèèg kòppènt van dè gewèld.

De groote muts blijft in de kaast: die is te zwaor, daor krège ze vort koppent van - zeggen ze - en darrum zette ze liever 'n huudje op. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

Tis dekker gin koppènt van krèèg avvetoe van dè gedonderjaog… (Jos Naaijkens; ‘Mèn voljèère’; CuBra)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk ' koppijnt' - koppijn, hoofdpijn.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOPEND znw.o. - bij landb.: Eind van een gewent dat tegen den vörrel (dwarsliggend gewent) komt, maar daarvan gescheiden is door een dwarsvoor.

 

pspaone

zelfstandig naamwoord, meervoud

- WBD -
(Hasselt) - haamoren, de beide boven het haam uitstekende delen

 

kopt

2e + 3e pers. enk. van 'kôope', met vocaalkrimping

koopt

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Wè nen boer nie kènt, dè kópt ie nie.

 

kòpzeel

zelfstandig naamwoord.

- WBD -
touw aan de horens van een koe, ook genoemd 'kòptòw' of 'kòptouw'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kᴐpse.l znw.o.'kopzeel' - zeel dat aan de kop van een kalf of koe is bevestigd.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOPZEEL (scherpe e) znw.o.-bij slachters: touw, zeel, dat aan den kop der beest gebonden wordt, bij 't slachten

- WNT - KOPZEEL - touw dat bij het slachten aan den kop van het beest gebonden wordt.

 

kòpziekte
zelfstandig naamwoord
kopziekte; ziekte van koeien; hypomagnesemie; veroorzaakt door een gebrek aan magnesium in het gras; kan binnen enige uren na de openbaring dodelijk zijn.
- Cees Robben -
Mar naa ze [de koeien] nie gewaaid meuge worre krèège ze gin laast van kopziekte... mar wel van stalpôôte... (19860509)
 

körf, körfke

zelfstandig naamwoord

1. mand

...mee 'ne klont boter in z'ne körf en z'n hart vol zaolige liefde... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)
...'n Klein ouwelijk juffrouwke kwaam binnen, mee 'n körf aon den erm. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 – 8-5-1939)
- Waor is de zaolige tèd gebleve dèk mee kurven vol gratis vur niks de vietemienen uit de netuur kos gaon haolen. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'meej 'n kùrfke in d'r'n èrm'

Pierre van Beek - mèndjes zèn gin körfkes

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Dan gingde Driekôonenge zinge, dan ginge ze de straoten aaf èn dan hadde zon mèndje bij, zon körrefke, èn dan krêede ooveral en paor (???) òf en snoepke…” Klik hier om dit bestand te beluisteren

Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): der mèske is meej en körfke nòr et bós gegaon

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -
 (blz. 98) hêûr dochterken is nòr (e)t bos mee eng
körrəfkən om braome te plukke

- WBD - (III.2.1:133) 'korf' = idem;

- WBD - (III.2.1:135) 'korf' = marktkorf

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk - korf

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÖRF (uitspr. körrəf) zelfstandig naamwoord mannelijk - korf

2. bedstee met deurtje of klein raampje

3. figuurlijk

Henk van Rijen - körf zonder zörg - zorgeloos iemand

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - lèèven öt en körf zonder zörg

4. achterwerk

- WBD - III.1.1. lemma achterwerk - korf, in Udenhout.

- Cees Robben: de körf omschudde - jongen werpen

►'Kurf'

 

körk

zelfstandig naamwoord.

kurk

- Dialectenquête 1876 - 'n kurreke stupke (u = ö)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - körək, zelfstandig naamwoord mannelijk - kurk, stop op fles of kruik.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÖRK (uitspr. körrək) m, als voorw. -en als stofnaam - kurk

 

korke

zelfstandig naamwoord. verkleinwoord
koortje

Ons Sjaan is venaovend nòr de rippetiesie. Zis teegesworreg onder en korke bij ons in de pròchie, vur te zinge meej ötvòrten èn zôo meer van die fiste. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2006)

 

kòrner

zelfstandig naamwoord

corner, hoekschop

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Kòrner – Hoekschop (corner)

 

kòrrel

zelfstandig naamwoord.

- WBD - III.4.4:294 'korrel' = decigram; ook 'korreltje'

- WBD - III.4.4:149 'zandkorrel' = idem

- WBD - III.4.4:150 'zandkorreltje', 'korreltje','korreltje zand' = idem

 

kors

zelfstandig naamwoord.

koorts

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 28) uit cluster rts vervalt de t: kors

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ik mot shep-waoter waant ik hebbet op munnen borstrok en ik wil gin laast krège van de kaoi koorse, aanders begien ik te ijle (17-08-1964)

- Cees Robben - ’n slengske in oew neus en firtig kôôrs... (19821001)

- Cees Robben - Zôô heet.. om de kôôrs van te krèège... (19580201)

Den aandre leej meej firtig kòrs/ meej griep int liddekaant. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Den êene èn den aandere)

- WBD - III.1.2:221 'koortsen' = koorts

Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): ik hèb wèl kórs

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  (blz. 98) ik èb wè korts

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kórs (blz. 66 en krt.45)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

kòrsdaoge

zelfstandig naamwoord, meervoud

de kerstdagen

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) -
 kerstdagen

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

kòrsemes, kòrsmis, kèrsemes

zelfstandig naamwoord

Kerstmis

- WTT -  2012 - 'Kerstmis' is in het Nederlands voor het eerst opgetekend in 1274. Het eerste lid 'Kerst' is de gangbare Middelnederlandse naam voor 'Christus'. Daarnaast komen in het Middelnederlands ook reeds de vormen 'Kars', 'Karst', en 'Korst' voor.

- WNT - lemma Kerst I - zelfstandig naamwoord mannelijk Mnl. Kerst (Keerst), Karst (Korst), mnd. Kerst (Karst; Kirst).

- WNT - lemma Vrouw - Nae Korsmis … soe isser een soe yamerlijcken dinck geschiet des sMaendaechs voer Onser-Liever-Vrouwen-Lichtmis dach, Kron. "Mariënburg" 64 [1576].

't Was op een van die vriesaovenden vlak vur Korsmis. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 8; 31-12-29)

Cees Robben: ene zaolege kòrsemes; meej de kòrsemes ist óppaase geblaoze;

- A.J.A.C. van Delft - "In het veurjaor koopen wu een vèrreken, een knap vèrreke of een trappistevèrreke, en als ie het goed gedaon hee, dan gaot ie mee Korsmis op de leer en komt de buurt stuiten en 's avonds op de kaoikes."(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Dialectenquête 1876 - tege Korsemis

- Cees Robben -
Korsemis (19851227)

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (66) 'Zaolge Korsmis war'

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'Korsmis' - Kerstmis

 

körsje, kostjes

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'kòrst', met umlaut

korstje

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge zult er beeter van piese as van en körsje brôod.

- Cees Robben -
’t Körsje kraokt in munne mond... (19600624)

Goed kostjes ete Fraanske, dan kunde laoter goed fluite... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Pierre van Beek - "Er moet wa gedaon worre vur 't ko(r)stje en dan hedde de kruim nog nie". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kapje van een brood

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  (blz. 99) dem bok iz in eng kòrsje gestikt
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - körsje zelfstandig naamwoord – korstje

- WBD - III.2.3:199 'korstje' (v. brood)

- WBD - III.1.2:268 'korstje' = roof

 

kòrst

1. zelfstandig naamwoord

korst

- A.J.A.C. van Delft - "Ik heb m'nnen grootsten korst brood gegeten" zegt iemand, die aan wil duiden, dat hij reeds op jaren is. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  (blz. 28) van het cluster stj wordt de t verzwegen

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Volgens krt. 57: gerekte vocaal

2. bijvoeglijk naamwoord, overtreffende trap van 'kòrt'

kortst

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 49) kòrst

- Toen ik linksaaf de VeejènDeej inschoot, de kòrste roete nòr de fietsekèlder... (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

 

kòrt

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

kort

uitdrukking : zenèège te kòrt doen - zichzelf (financieel) benadelen; zelfmoord plegen

- Gezegde: Pierre van Beek - kòrt in de kèèr - kortaangebonden, lichtgeraakt, uit zijn humeur (Tilburgse Taaklplastiek 184)

- Interview met de heer De Kok (1978) – “Bij de Brandweeer daor wèrd, daor moese we vergaadere èn ik wonde in de Sint Annastraot, dus kòrt in de buurt. (transcriptie Hans Hessels 2014; KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren )

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - superlatief ► kòrst
- WBD - (III.2.1:363) 'kort van nat' = kort koken

 

kòrtdraojerig
bijvoeglijk naamwoord
kort van draad
- Cees Robben - Slachter.. Gif men mar ’n stuk langdraoierig vlees, kortdraoierig gaoter bij ons nie in... (19860801)
 

kòrtelèt

zelfstandig naamwoord.plur.

koteletten

Van Frans 'côtelette', met hypercorrecte r van 'kort'.

- Cees Robben - As ik vruuger uit de naachtmis kwaam stond ’t kenèèn al te pruttele en lagen de kortelette in de pan te kiskassen... (19691212)

Vur heur allêen hasse un kòrtelètje gebakken. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - KOTELET - kotəlét of kortəlét

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÖRTELET znw.v. - verkensribbetje, Frans: côtelette

- WNT - KOTELET - rib met vleesch v. bep. soorten slachtdieren

 

Tilburgse kòrtjes - te koop (december 2021) bij Ollie's & Brandstore, Tuinstraat 106, Tilburg

 

kòrtje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'kaort'

kaartje

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'die kekt nor oew kortjes'

- WBD - III.3.1:413 'kaartje' (treinkaartje, buskaartje) = vervoerbewijs

 

kòrtoore

zelfstandig naamwoord, plur.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kleine kinderen

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - kinderen

- WNT - KORTOOR - 1) persoon of dier met korte of gekorte ooren, bepaaldelijk gezegd van paarden.

 

kòrtstart

zelfstandig naamwoord.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - driftig persoon

- WNT - KORTSTAART - dier met een korten of gekorten staart, in 't bijzonder zulk een paard.

Haor. KORTSTART - kortstaat: paard met een gecoupeerde staart

 

Körvel

Kaart: D. Zijnen

 

toponiem

de herdgang, stadswijk Korvel

Actum Tillib. 7:32 - Korvel van 'kurve'? (Smits)

Actum Tillib. 7:33 - Korvel ontstaan uit Korvelo? (Vromans)

- En schoone breeë flinke straoten,/ Mee huizen gelèk in de stad,/ Och wè is Körvel toch veraanderd,/ In mènen tijd toen was 't in gat. Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

-Iets waor heel Körvel nog aon meedoe, waor heel aaw en nuuw Körvel vur et voetlicht komt…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

- 'n bekend Körvelsch Café, waor ge zoowè alles te weten kunt komen wèt er op Körvel gebeurd is en gebeurt. Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

op et Körvel òf int Zaand,/ den Haajkaant òft Kedènt. (Henriëtte Vunderink, Tilbörg trakteert, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Meej Jan Sanne nòr Körvel meejgegaon… Fraanske Tuurlings in de Zwijsestraot… Sjèf Verbunt òn de Bredòssewèg…” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment)

als Köllever

De verwisseling van de - Informant Toine Raaijmakers - en de L (methatesis) komt vaker voor in het Tilburgs; zie: - A.J.A.C. van Delft - Een dorpel noemt hij een "dulleper"; een orgel een "ulleger"; zelfs hoort men de wijk Korvel ooit "Kullever" noemen. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)

Kees en Bart - 'Köllever', 'Kölleverscheweg' (Korvelseweg)

- L - Wordt met - Informant Toine Raaijmakers - verwisseld, en omgekeerd. Zulker (zurkel), flamboeës (framboos), kellever (kervel), hallever (armvol), enz. (Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, 1865-1870)

Luister naar het lied 'Körvel, m'n Körvel'

 

Körvels-huukske
toponiem
Korvels hoekje – deel van de Tilburgse wijk Korvel

Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): Körvels huukske (bep. wijk)

- 't Tweede bedrijf is de zitting van den Körvelschen gemènteraod, Körvel vurgesteld as stad, mee ’t Körvelsch Huukske, het Laor en den Berrendijk as vursteeën…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.
- We gingen dur den Uilenvlucht,/ Aachter nor 't Korvelsch Huukske…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.
- Cees Robben -
Hij gaat op zoek maar ’t is wel vreemd/ Hij vindt geen Oel of Loven/ Geen Körvels-huukske of ’t Zaand/ Geen Padde-waaikes en geen Vraand/ Geen höfkes en geen hoven. (19651224) De prent gaat over de verstedelijking van Tilburg waardoor oude wijken en natuur verdwijnen.
- Interview Jolen - 1978 - “Vòlkstiepes!? Jè! Hèhèhè! Daor valt menen irsten op! Jan Jêûk! Hèdde daor nôot van gehêûrd? Int Körvels Huukske!”. (transcriptie Hans Hessels, 2013) ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

kos(se)

werkwoord, persoonsvorm

kon(den)

verleden tijd van 'kunne'

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ik kos nie begrèèpe dèsse dè kosse.

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - Nao wè praote kos ik binne

- Cees Robben - ar as ik kôs... begôs ik nog eens...! (19560707)
- Cees Robben - Peer van Dun was unne dwaoler (...) die de haai in den blende kos belôôpe (19570119)
- Cees Robben - Hij pooide ‘m al vur dekkem aon zunne start kos zitten... (19650402)

- Cees Robben - Bende al getrouwd Piet...? ..Ongebonden is ’t bist zeej ’t kelfke.. en ’t kos rond den schelft... (19650910)

- Cees Robben - dè kosse ze wel heure... (19790803)
- Cees Robben - ...Mar hij kôs me wè...! (19801017)
- Cees Robben - ’t Kos kaoier... (19860829)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 06 12 - Hij kos host nie toe 's zondags wochte.

- Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): et kientje was dôod vurdèset kósse dôope

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kós (blz. 136). Zowel 'kón' als 'kós' gaan op 'konde' terug. 'Kós' is mogelijk geworden doordat 'konde' mouilleerde.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOST - 2e hoofdvorm van 'kunnen'

- WNT - KUNNEN ... Een praet. kost, mv. kosten leest men bij o.a. Huygens.

nevenvorm 'konne'

- Dialectenquête 1876 - we konnen nie zien

- Kees en Bart: as ze dè konnen

 

Koske

eigennaam

Koosje

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Koske van de Wouw wonde op de hoek van de Misjenaaresstraot (Missionarisstraat) in dè kefeejke daor!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

kòsse

werkwoord, zwak
kosten

- kòsse - kòste - gekòst

Wè zot kòsse? - Wat zou het kosten?

- ...twee Jode wete krek wè 'nen bril moet kosse. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

- Cees Robben - ’t maag nie te veul kosse... (19781110)

- Sjef zeej: Dè knap ik zèlf wèl op/ dan kòsset oe gin gèld. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Doeget zelf....)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 12 23 - En vroeg de meens aachter de kraom / Hoeveul dè’t kosse mos.

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - as en vrouw et circuspèrdje öthangt, kòst ze veul strooj (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - luxe kost geld

- Henk van Rijen dè zal hil wè krööm kòsse - dat zal veel energie vergen.

- Vliegers plekken deeje we ôk wel ens. Et pepier mocht nie teveul kosse en de latjes han we dan wel ergens ‘gevonden’. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- 'Wè moet dè kòsse', zeej. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'koste’ ww - kosten

 

kösselek

bijvoeglijk naamwoord

kostbaar, waardevol, duur

en kösselek bildje - een kostbaar beeldje

►köstelek

- Cees Robben; Een 10 voor Robben (blz. 33) - 'mar kösseluk dè waoter'

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 03 16 - Kampeere gao te kösseluk worre...

- Henk van Rijen dès en kösselek kedoo, war? - dat is een kostbaar cadeau, nietwaar?

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'köstelek' - waardevol

- Mee schrik heb 'k-oe kure lere kenne,/ m'n kösselek kiendje, nog vur dè't donker waar. (Lauran Toorians; Blauwke; CuBra; 200?)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Nèè, ge krèègt vur oewe verjòrdag ginne trein, dès vuste kösselek (040207)

- WBD - III.3.1:120 'kosselijk' = kostbaar

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KOSTELIJK voor kostbaar, ook al bij Huygens.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijvoeglijk naamwoord 'kostelijk' van grote waarde; heerlijk, voortreffelijk

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÖSTELIJK - kostelijk; duur: 'en köstelijke reis

 

kossem

zelfstandig naamwoord

- WBD - kossem (kwab onder de hals van een rund)

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk kossem (ook gebezigd voor de halskwab van een konijn) .

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOSSEM zelfstandig naamwoord mannelijk - halskwabbe van rundvee

- WNT - KOSSEM - 1) onderkin; 2) halskwab van een rund

 

kosseme

werkwoord, persoonsvorm+vn.

konden wij

Versmelting van ww-uitgang (n) met pers.vn (w) levert m op.

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…èn toen kosseme saoves òf tweej keer in de week bij Toon van ’t Hof op de Bredòssewèg in die kefeej daor vruuger de Haos gezeeten heej…” Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

kòsset
samentrekking
kost het
- Cees Robben -
Hoeveul kosset.. vroeg ze zuinig (19620413)

 

kossie
samentrekking van verleden tijd enkelvoud van ‘kunne’ en persoonlijk voornaamwoord ‘hij’
kon hij
- Cees Robben -
Nee, die kossie nie gebruike (19571214)
 

kòst

zelfstandig naamwoord.

eten

goeje kòst - voedzaam eten

- uitdrukking ginne kòst - ondoenlijk werk

- Cees Robben -
kost en kleer. Kost en kleding. (19540213)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - kost, mannelijk eten enz.; in de uitdrukking 't is ginne kost - dat is niet te doen, een onhoudbare toestand.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOST zelfstandig naamwoord mannelijk - spijs, voedsel

 

koste

samentrekking

kon je

Henk van Rijen - hoe koste erin? - hoe kon je binnenkomen?

 

köstelek

bijvoeglijk naamwoord .

kostbaar, waardevol

- Cees Robben -
Wèddisser de lente toch köstelijk war! (19540424)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - köstelek – waardevol

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - Köstelijk – kostbaar; duur: ‘en köstelijke reis’

►zie kösselek

 

kösselekst
verzelfstandigde vorm van de overtreffende trap van ‘köstelek’
het kostelijkste, het lekkerste
- Cees Robben - Wilde van de vang of ’t vurstuk.../ Nierkes.. ’t Kostelijks van al... [van het varken] (19550205)
 

köster

zelfstandig naamwoord

koster

De köster hee dees truuk utgedocht dus gift on de köster wè vur de köster is. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Kösters koej maag ópt kèrkhòf waaje.

- Cees Robben -
Koenraadje, d’n köster (19570713)
- Cees Robben -
Toon den köster (19641231)
- Cees Robben -
[Priester:] Moet ik de Prefatie zingen, köster..? [Koster:] Nèè, paoter, ’t is vandaog ’n stille mis... We zingen alleen mar wè möpkes... (19810619)
- Cees Robben -
Dilletrieke laamp is kepot, köster... (19750425)

Pierre van Beek - gezegde Ik hèb die stèm nôot geheurd, zi de köster, èn de gèèt stónd óp et koor (Tilburgse Taaklplastiek 131)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…de köster, die isser toen nòr Bèls toe gevlucht…” Klik hier om dit bestand te beluisteren

Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952): de köster lèùjt vur de precèssie

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - et kösterke = Alb. Pessers (63)

- WBD -
(III.3:112) kösterin = kosteres

- WNT - KOSTER, kuster

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KUSTER voor 'koster'. Beide bij Kiliaan. Daar het woord van het Lat. custos gevormd is, komt 'kuster' nader aan den oorsprong.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'köster' - koster

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÖSTER zelfstandig naamwoord mannelijk - koster

köster - volksliedjes over de koster op CuBra, verzameld door Ben Hartman

 

kòstgènger

zelfstandig naamwoord.

kostganger

Kees en Bart: kôstgènger

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - zelfstandig naamwoord mannelijk 'kostgenger' - kostganger

 

kòt

zelfstandig naamwoord.

hok, krot, gevangenis

- uitdrukking: et kòt is te klèèn - er komen problemen; As ónze paa dè zie, dan is et kòt te klèèn

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 67 07 12 - Gatju, zee Nol, hoe zit dè kot?

Henk van Rijen ge gaot vur et kòt kepòt - je verliest op het nippertje

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - mekaar et kòt èut vèèchte

- WBD - III.1.3:242 'kot', 'knol' of 'gat' - gat in een kous

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - znw.o. 'kot' - hok, verblijfplaats v. dieren (en ook wel v.mensen)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KOT znw.o. - opening, gat, hol; verkleinwoord kotteken, kotje, kötje - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'kot' zelfstandig naamwoord - kot

- WNT - KOT - 1) klein en armoedig huis, hut; 2) kleine boerderij of klein boerenhuis; 3) kroeg, bordeel en derg.; 4) benaming voor een gedeelte van een huis

 

kötje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord
klein kot

- verkleinwoord van 'kòt', met umlaut

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - KÖTJE of kotje of kotteken

 

kòttegissemus

zelfstandig naamwoord.

catechismus - katechismus

De kòttegissemus moeste van bèùte kènne. - De catechismus moest je uit het hoofd kennen.

...consciencie, dè stond in den aawe kottechiesmus en 't beteekent geweten. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - et zèn nie aaltij de braafst, die et irst den kòttegissemus kènne (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 7?) [onleesbaar] - Fraaie theorie wordt niet altijd door gelijke praktijk bevestigd.

- WBD - III.3.3:336 'catechismus', ook: 'catechisles'

 

koud

bijvoeglijk naamwoord .

komt voor naast kaaw

- Gezegde: - Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Koud, dè ist pas as den boer èès schèt.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kaaw (predicatief): het is koud (blz. 14) resp. ‘kaawt’ in T noordoost.

 

kous

zelfstandig naamwoord.

kous

Tekening: - Cees Robben - uit ‘3 jaar voetbal concentratie’ van A.P.M. van de Ven jr., 1946

Hij [de pastoor op de preekstoel] hô 't over bloote nekken, vleeschkleurige kouskes, te duur kleer, polka haor enz., afijn, hij wô eigenlijk zeggen dè 't er vul te veul geneuk in de wereld is. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - trèk mar óp meej oew zije kouse (Daamen - Handschrift 1916) - wees maar niet zo veeleisend (zijden kousen werden door deftige mensen gedragen) 

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - kouse zo dun as jèùnschèlle

- H. van Rijen; Mèn Tilbörgs wôordeboek (1993) - 'kaws'

zie Dossier Fiel-de-kòs

 

kousenbraajer

zelfstandig naamwoord.

- WBD - paard dat onder het stappen de benen kruiselings plaatst

- WBD - III.1.5:234 'breikous' = gebreide kous

 

kouwsjer

bijwoord

koosjer

- “Dè was zogezeej kouwsjer slachte. De Joode die mooge niks slachte of der kwaam ene rabbie bij.” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren

 

kraacht

zelfstandig naamwoord

kracht, ook werkkracht

- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - goeie kraachten

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kraacht - kracht

 

kraaj

zelfstandig naamwoord

kraai; Corvus

Tekening: - Cees Robben - uit ‘3 jaar voetbal concentratie’ van A.P.M. van de Ven jr., 1946

 

Pierre van Beek – Komt men "als Jan met kraaien naor de mert (markt)" of "mee vijgen nao Paosen" dan is men met zijn voorstel te laat. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant – donderdag 11 mei 1950)

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - asser èrges êen kraaj neerstrèkt, laandt er sebiet en hêele klócht (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - waar aas is, verzamelen de gieren zich

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - en kraaj gefreeten hèbbe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973) - een flater begaan hebben, een verkeerde uitspraak gedaan hebben.

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - ene kraaj = doodsbidder (blz. 91)

 

kraans

zelfstandig naamwoord

krans

Frans Verbunt - wekelijkse bijeenkomst (van pastoors)

- WBD - (III.3.3:57) kraans = aureool

- WBD - (III.3.3:327) kraans of kiestkraans = rouwkrans

 

kraanse

werkwoord, zwak

kransen

- Dialectenquête 1887 Willems - kraanse - kraanste - gekraanst

ook in tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping

 

kraanselier

zelfstandig naamwoord

sukkelaar

- N. Daamen - handschrift 1916 - "'t is 'ne kraanselier (een sukkelaar en onbetrouwbaar)"

 

kraansèùl

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - 'kraansööl' - kerkuil (Tyto alba)

- WBD - III.4.1:192 'kransuil' - kerkuil (Tyto alba), ook 'katuil' genoemd.

- WNT - KRANSUIL - kerkuil, Strix flammea

 

kraansvoogele

werkwoord, zwak

- N. Daamen - handschrift 1916 - "kraansvogelen - ligt er nie te kraansvogelen (anders te doen als ge zegt of meent)"

 

kraant, krantje

zelfstandig naamwoord

krant

- Dialectenquête 1876 - kraant; den almanak en de kraant brenge de leuges in 't laand

- Bij de van den Bredevoortkes waar deze moderne vörm van w.c.-durspuule nog nie durgedronge. Daor veegde ze der kont ok aaltij nog meej un stukske kraant aaf, asse klaor waare. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - ene kraant van en week oud leeze, dè gift zachte ôog (Si'75) – oud nieuws komt niet zo hard meer aan

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - nòr Hitselpitsel, daor ist meej kraante dichtgeplèkt ('86) – reactie op de vraag 'waarheen?'

- WBD - III. 3.1 :280 'lopende krant' = kletswijf'

 

krab

zelfstandig naamwoord

krab

Pierre van Beek - Wie des avonds "zô zat as 'n kanon" is, loopt veel gevaar des morgens "zô ziek as 'n krab" te zijn, beweert men in Tilburg al is het ons niet duidelijk waarom hier nu juist die "krab" en dat "kanon" bij te pas moeten komen. . (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

 

krabbe

werkwoord, zwak

krabben

- Informant Toine Raaijmakers - spèlle krabbe = dennenaalden verzamelen, o.a. voor de ondergrond in de varkensstal, zodat ze uiteindelijk tot 'mest' werden

- …en bij de roep van "krabbe" [geroepen door de visboer] wir innen nuuwen echo van: "’t jukt nie" (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben - Ik gao wè spelle krabbe want ik mot ’t vèèreke nog strössele.. (19760618)

- Cees Robben - Dieje krabde nie blôôt.. (19561215) [Hij is zeer rijk]
- Cees Robben - Ze krabben men nie blôôt.. zeej Drik.. (19610922)
- Cees Robben - En ze krabbe men niemer blôôt... (19780421)

- WBD - krabbe (Hasselt) - met de poten in de aarde krabben (van een kip)

- WBD - krabbe - darmen schoonmaken (binnenste buiten gekeerd wordt de binnenzijde van vuil ontdaan)

Pierre van Beek - Waor gin jêûk is, daor krabde nie (Tilburgse Taaklplastiek 184)

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - êen katje krabt em nie (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - die is niet bang uitgevallen

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KRABBEN: de vuiligheid, onkruid en het lange gras tusschen het schaarhout uithalen, hetwelk dan tot Strausel word gebruikt.

- WBD - III.4.4:246 'krabben' = krassen (geluid)

- WBD - III.1.3:269 'krabber' = scheermes

 

kraffel

zelfstandig naamwoord

oudere persoon die slecht ter been is

► kraffele

- WTT -  2017 - uit krabbelen; zie dat lemma in - WTT - . Oudere persoon die slecht ter been is (zie volgend lemma.

- Cees Robben - Wè ben ik toch vort ’n kraffel.. (19680105);

- En om ’r vur te zörrege dèk gin aauw kraffel wòr, gaok ’r teegesworrig dikkels ’n pòtje nòrdik wòlleke. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

 

kraffele

werkwoord, zwak

krabbelen, onbeholpen schaatsen

ooverènd kraffele - overeind komen

...en toen ik wir trug gekraffeld was... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- WBD - III.4.1:108 'kraffelaarke' -boomklever (vogel)

Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kriffele (I:84)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KRAFFELE, in overènd kraffele, omhoog komen, er weer bovenop komen verwant met 'krabbelen' en 'kruipen'?

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRUIFELEN (uitspr. kröffələn) - krabbelende kruipen (Eng. to crawl)

 

kram, krèmke

zelfstandig naamwoord

kram, krammetje; hechting in wond

Et waar net Siendereklaos, zon witte kien hattie naa, van de pleisters dieter op geplekt zaten. Daor zaate wel tien kremkes in, zi ons moeder. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

Ill.: Naumann - kramlèèster (turdus pilaris)

 

kramlèèster

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - kramsvogel (Turdus pilaris)

- WBD - III.4.1:88 ' kramlijster' of ' dubbelijster' of 'vlierscheut' voor de kramsvogel (Turdus pilaris)

- WNT - KRAMSVOGEL ... De krammetsvogel, bij verkorting Krams-vogel, is een groote soort van Lijster, die aldus genoemt word, om dat ze de krammets of jenever-besiën gaarne eeten (1625)

Luister naar de kramlèèster

 

 

krampeere

werkwoord, zwak

kreperen

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krämpe.rə(n), zw. ww. intr. 'kremperen' (met invloed van 'kramp' misschien)

- kreperen, onder hevige, krampachtige pijnen omkomen.

- WNT - KREPEEREN - KRAPEEREN, Nhd. krepieren - Sterven. Alleen in gemeenzame taal In Z.-Nederl. onbekend. Wsch.door bemiddeling van het Hoogduits uit het Italiaans afkomstig 'crepare' = barsten, en bij uitbr. 'sterven'. Vgl. CREVEEREN.

Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’ - Zoo spreken de Meierijers en schrijven ook (...) krampiere...

 

kraog, krògske

zelfstandig naamwoord

kraag

- WBD -
III.4.3:58 kraog - wortelhals

- WBD -
III. 1.3:110 'kraag' = kraag

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.m. - kraag

 

kraoke

werkwoord, zwak

kraken

Pierre van Beek - begiene te kraoke - de eerste barensweeën voelen/oud worden 

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'de sleutel kròkten in et slot'

Cees Robben - Ge hèt den hillen dag mar vórt te doen dè oew naoj kraoke; kraokend;

- WBD -
III.1.2:234 'kraken' hijgen

Dialectenquête 1887 Willems - kraoke - kròkte - gekròkt

— ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kròkt

OT 72:196 kraaken: zyn wyf begint te kraaken = 'zijn vrouw toont de voortekenen van de naderende bevalling'

- WNT - VIII:72 'beginnen te kraken' Het beeld is blijkbaar ontleend aan een omhulsel dat dreigt te barsten omdat het den inhoud niet meer kan bevatten.

- WNT - KRAKEN (I) 4) Van een zwangere vrouw gezegd in den zin van: de voorteekenen van de naderende bevalling vertoonen, barensweeën hebben.

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - zw.ww., intr. - kraken

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kraoke ww - kraken

 

kraokstêene
zelfstandig naamwoord, meervoud van ‘kraokstêen’
kersenpit
- WNT - lemma KRAAKSTEEN - In Z.-Nederl. de gewone benaming voor eene kerse- of kriekepit. Reeds bij Kiliaen [1599]
- Cees Robben -
Tot in de pruimetèèd war.. En dan verzuuk ik jöllie op de kraoksteene.. (19841221)

 

kraol

zelfstandig naamwoord

kraal

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ik zal oe kraolekes geeve

- WBD -
I:1448 '
kraolə' - kralen (bep. soort aardappels)

- WBD -
III.1.3:262 'kralensnoer' = halssnoer

 

kraom, kròmke

kraam, kraambed; marktwinkel

Cees Robben - en vrouw int kraombèd;

Èn as ons moeder dan in de kraom laag, kwaam de femielie èn de buurt meej de krommen èèrem. Die bròchte dan vur heur in der körf ammòl lèkker spul meej om òn te stèèrke. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2001)

- Dialectenquête 1876 - kerremiskroam

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - As ik oew staandpunt ken, za’k oew kraompke wellus omschuppe (17-08-1964)

- WBD - (III.3.2:272) kraom = kermistent; ook: 'barak'

- WBD - III.2.2:5 'miskraam, misval' = miskraam; ook 'misje', 'kwade kraam'

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - znw.vr - kraam; dem. 'kromke(n)'

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRAAM znw.o. en niet v. 1) marktwinkel; 2) bevalling van een kind

 

kraombêen
zelfstandig naamwoord
kraambeen; afsluiting van een diep gelegen ader (trombose) in het been tijdens de eerste zes weken na de bevalling.
- Cees Robben - Ons moeder leej meej ’n kraombeen plat te bed... (19860314)
 

kraome

werkwoord, zwak

kramen, bevallen, verlost worden

- Cees Robben - As ’n vrouw uitschaait mee kraome,/ Haauwt ze mee d’r kender saome... (19790720)

- WBD - III.3.2:305 'kraamvisite' = idem, ook 'kindjeskermis'

kraome - kròmde - gekròmd; ook in praes. vocaalkrimping: gij/zij kròmt

- WNT - KRAMEN II) Bevallen, verlost worden; of wel: bevallen zijn, in de kraam liggen, kraamvrouw zijn.

 

kròmke
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘kraom’
kraampje
in de uitdrukking ‘iemands kròmke umschuppe’: figuurlijk gezegd voor ‘iets weerleggen’
Cees Robben - ..En naa ik oew staandpunt ken zakkoew kraomke wel is omschuppe... (19641002)
 

kraon, kròntje

zelfstandig naamwoord

kraan

- Cees Robben - M’n neus lôôpt as ’n kraontje (19831216)

- Soep hasse zat gemaokt, de kraon hoefde mar open te draaie, zegge ze wel ens vur de gein. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

►lewaajsoep

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - kraan

 

kredietjas

zelfstandig naamwoord

slipjas, gedragen door mannen bij kerkbezoek

- A.J.A.C. van Delft - "Ik nam m'n vroegpreek (ouderwetsche groene paraplu) onder den arm, terwijl m'n man zijn credietjas aantrok." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

Pierre van Beek – …en de "credietjas" aan (we vermoeden, dat hiermee een slipjas of "billetikker" bedoeld wordt) naar de kerk zijn gegaan. (Tilburgse taalplastiek 14 Nieuwe Tilburgse Courant – dinsdag 23 mei 1950)

 

krêeg

werkwoord, verleden tijd van krèège

kreeg

Dirk Boutkan (1996) - ik krêeg/kreeg, wij krêege/kreege, enz. (blz. 77)

verleden tijd v. 'krèège'; soms apocope van g: toen krêede niks

- Dialectenquête 1876 - gèllie kreeg wênig - gijlieden kreegt weinig

Henk van Rijen - ge krêet et vur en spaawke - je kreeg het bijna voor niets

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…den êenen tèèd krêede brôod onder oewen èèrem èn den aanderen tèèd krêede en stuk òf drie bukkeme èn dòr koste saoves meej opstappe…èn dè was al wègge krêegt van de, van hil den dinge…en gin lôon!!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

krèège

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

 

werkwoord, sterk

krijgen

krèège - krêeg - gekreege; geen vocaalkrimping; soms apocope van g- krèède gij? ge krèèt er gin, toen krêede niks

- Dirk Boutkan (1996) - (blz. 77) alle pers. in pres. 'èè', na gij/gullie ook krègt' of 'krèèt'

- vatte wè ge krèège kunt - pakken wat je krijgen kunt

- verleden tijd ook als krêet:

- Dialectenquête 1876 - gèllie kree wênig - gijlieden kreegt weinig

- Dialectenquête 1876 - Ze nêmen aalles wetter te krêgen is

- Interview Jolen - 1978 - “Witte wèsse dè noemde vruuger? Ge krêet en paor sènte, ik zal mar es zègge ge krêet van mèn as knècht twee fijfteg mar dan krêede spulsènte bij… (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Hèddet òf krèègdet? – Gezegd wanneer iemand zich idioot begint te gedragen

- Henk van Rijen - ze kossen em nie bekweeke gekreege krèège

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - iets tusse de ribbe zien te krèège (HM'70) - eten, geld zien te krijgen

- WBD - III.4.3.33 krèège - vrucht zetten; ook: spenen, zetten, laden, dragen

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ge kunt hier aajer krèègen óp de mèrt- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - krèège (krt.22)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kre.ge(n) st.ww. tr. - krijgen, ontvangen

 

 

T-shirt met reclame voor de Kringloopwinkel Tilburg (2018)

 

krèèmer, ook: teut

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - kramer, kremer, venter, koopman

Dirk Boutkan (1996) - (blz. 23) 'krêemer' (kramer)

Bosch kremer - marskramer

- WNT - KRAMER - 1) Eigenlijk: Iemand die koopwaren uit zijne kraam verkoopt bij uitbreiding: kleinhandelaar; 2) Oneig.: een onbeduidend mensch.

 

krèèmerke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

spit

N. Daamen - handschrift 1916 - "kraimerke - ik heb et kraimerke of te wel het schot of te wel het spit in m'ne rug (pijn die men bij den ruggegraat heeft, ter hoogte der lendenen)"

- WBD -
III.1.2:310 'kremertje' = spit; ook; 'krimperd'

Bosch kremerke - spit in de rug

Het Ned. woord wordt niet gebruikt.

 

krèèse

werkwoord, sterk

krijsen

- WBD -
III.4.1.:47 ''krijsen', 'krassen (kressen)' - krijsen van vogels

- WBD -
III.5.1:286 'krijsen' = roepen, schreeuwen

Dirk Boutkan (1996) - krèèse - krêes - gekreese: wordt ook zwak vervoegd

 

krèèt

zelfstandig naamwoord

krijt

- WBD -
'krijt' (II:1109) - krijt, kleermakerskrijt

 

Krèèvent

toponiem

Kraaiven

het Kraaiven
vroeger buitengebied in Tilburg Noord-West, tegenwoordig grootdeels industrieterrein
- Cees Robben -
Van ’t Krèèvent naor ’t Kedent is mar unne bolscheut... zisse... (19850504)
 

kreew

zelfstandig naamwoord

- WBD -
III.2.3:208 'kreew' = dikke boterham

 

krèk

bijwoord

precies, juist, correct; zojuist, daarnet

uit het Franse 'correct'; het is echter niet duidelijk hoe 'krèk' bovendien aan de betekenissen 'zojuist, daarnet' gekomen is.

Een bijzondere betekenis is ook 'gezond':

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Wet schildoe of zedde nie regt krek? Daar geannoteerd als: regt correct, gezond. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: gezond.

Krèk heeft vele nuances:

precies - gelijk - maatgevend: er is geen verschil

- Bende gij erm of bende gij rijk, / nao den dood is et krek gelijk; (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Spreuke’, 1941)

- "Nou, 't is ok krek eender," zee den boer. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)
- 't Was wel nie krek in Den Bosch te doen, mar allé... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 – 8-5-1939)

- Twee oude vrouwtjes uit de Koningswaai stonden gisterenavond te bibberen bij de generale repetitie en bij het (weer) zien der Duitse uniformen merkte een harer op: "Jè, zò was 't krèk. Wè gonge ze toch te keer!" (Jan Triborgh, pseudoniem van John Majoie, in een serie van 4 artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant over de feestelijkheden vanaf 27 oktober 1954 ter herdenking van de tiende bevrijdingsdag van Tilburg.)

precies, naar believen

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - twee kiendjes dès krèk genoeg

- Dè waar naa krek iets veur oome Teun. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)
- Dè waar krek de goeie tijd om aon poëzie te doen. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

- Huuk - Dès krèk wèk wo - dat is juist wat ik wilde

zojuist, heel kort geleden

- A.J.A.C. van Delft - Is iemand niet thuis, dan "is ie krèk weg", "komt seffens thuis" of wij "komen saanderdags" of "van 't naagtemiddag mar weer is aon".(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Cees Robben - krek passeerde daor ’n medje... (19660401)

- Cees Robben - Ik krôj [kruijde] krek munne kreugel op den kaaibaand unne kinkenduut kepot... (19711119)

om precies te zijn - precisering

- Knap was ze krek nie... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)
- "Jè, dè-d-is-et em krek," zee oome Teun... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)

- Hoe-t-ie eigenlijk hiet, weet ik ook zoo krek nie, iederendeen noemt 'm den Boemes. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)

- Piet van Beers – ‘Allerhaande’: ’t Waoter stao al in mene mond/ as ik die plòtjes zie./ Mar... of ' t zo lekker is as ’t ôogt/ weet ik zo krèk nog nie. (‘t Èlfde buukske, 2010)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

maar net, zo goed als precies
- en ie kwaam mar krek op tijd... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939)
- en dè ze heel den dag krek tien centen ha'n verteerd. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; Nieuwe Tilburgsche Courant 5-11-1938)
net op tijd

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - ‘k Ham nog krek (feb. 1962)

- Stadsnieuws - Krèk dèk et deej dòcht ik: dè hak nie moete doen. (251107)

Bronnen

- WNT - KREK, krekt - Men pleegt het woord te houden voor overgenomen uit het Frans: (correct) en deze afleiding wordt gesteund door het voorkomen van krekt (met de t van korrekt). - Precies, nauwkeurig, in orde, juist

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster, 1968) - KREK - juist

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KREK (krèk) bw, verbastering van 'correct'; voor een deel heeft het de functie daarvan overgenomen; het betekent 1) juist, bij voorkeur als bevestiging van een bewering; 2) zojuist, niet lang geleden.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kräk - bijwoord net, juist, precies?

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - krèk bw - juist, precies, net

- Bosch krèk - precies, juist, als bevestiging

 

krèk lèk
bijwoord
krèk = precies; lèk = gelijk
- Cees Robben - krek lek unne meens (19551119)
- Cees Robben - krek-lek unne haauw-maauw (19560428)
- Cees Robben - krek lek unne juin... (19880108)

 

kremieleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

kruimeltje

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in: Groot Tilburg 1941- Ik vèn buvurbild, as ge naa is efkes wegdenkt dè ’t nie vuugt, dègge de gaastvrouw nie beter zòt kunnen eeren dan deur oe bord af te lekken tot ’t leste kremieleke toe...

 

krèmmelkòtje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

Pierre van Beek - te klein woonhuis (voor een gezin)

Henk van Rijen - 'krèmmelkòtje' - klein, miezerig huisje

Frans Verbunt - 'krèmmelhökske' - klein vertrek

- WBD - III.4.4:225 'bekremmeld' = nauw, eng

- WNT - KREMMEN - dringen, in het nauw brengen. Afl. KREMMELEN - dringen door iets dat nauw is kremmelachtig - van eene woning enz.: te eng, te klein; KREMMELKOT - een nauwe woning

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KREMMELKOT znw.o. - nauwe en belemmerde woning, waar men niet dan al kremmelende kan binnengeraken.

 

krèmpeg

bijvoeglijk naamwoord .

- WBD - gezegd van een paard dat last heeft van kramp in de benen; zo'n paard wordt ook wel 'kramptrèkker' genoemd

- WNT - KRAMPIG = krampachtig

 

krenêel

zelfstandig naamwoord

kaneel

nog geen Tilburgse bewijsplaats

Noord en Zuid, jrg. 10, 1887, p. 11 – ‘Diverse Meijerrijse woorden’ - Zoo spreken de Meierijers en schrijven ook van (...) krenél ...

 

krèng

zelfstandig naamwoord

- WBD - boosaardig paard

- WBD - III.4.2:32 'kreng', ook: kadaver, 'dood beest', 'dode', 'lijk'

- WNT - KRENG 1) dood lichaam van een dier; 2) een waardeloos ding;

3) scheldnaam voor dieren en menschen

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - znw.vr. - kreng, lastig, onhandelbaar paard of mens.

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRENG znw.v. en niet o. -oud, mager peerd; fig.: magere, kleine

 

krènk

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - trapperhefboom (Eng. crank)

 

krèntebölleke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van 'krèntenbòl'

klein krentenbroodje (eenpersoons)

- Gezegde: Pierre van Beek - Hij heeter mar vier èn nog en krèntebölleke, èn dès nòg òngeknaawd ook. - Hij heeft ze niet alle vijf.

 

krèntemik

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - krentenbrood

- De aanduiding krentenbrood mag uitsluitend worden gebezigd voor brood met ten minste 30% krenten. (Koninklijk besluit van 4 juni 1998)
 

krèp

zelfstandig naamwoord

karbonade; crêpe, (gekroest weefsel)

Cees Robben - ...of wilde krep... (19550205)

- WBD - bepaald zijden, kunstzijden of wollen weefsel (II:860)

- WBD - III.2.3:50 'krip' = lapje spek;

- WBD - III.2.3:61 gebraden varkensrib

- WBD - III.2.3:54 'krip' = gerookt vlees

- WBD - III.2.3:63 'krip' = karbonade

Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kripke spek (I:50)

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - krèp zelfstandig naamwoord = kèrmenaaj

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KREP (krèp) m - carbonade (ook: kermenèèj), deel van het geslachte varken dat naar de pastoor gebracht wordt.

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - krap, zelfstandig naamwoord vrouwelijk - karbonade met twee, drie, soms vier ribben aaneen.

- WNT - KRIP (II), krep, znw.vr., mv. -pen. Van onzekeren oorsprong. Benaming voor een lapje vleesch, in verschillende streken in verschillende toepassingen.

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KREP of KRIP zelfstandig naamwoord mannelijk - snede spek of hesp

 

krèppôot

zelfstandig naamwoord

- WBD - tussenklauwontsteking (bij koeien)

 

krèpsuuzjètte
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
uit het Franse ‘crêpe Suzette’, zeer dunne pannenkoekjes; mogelijk een vondst van Robben zelf; niet elders aangetroffen:
- Cees Robben - [Twee oudere dames onder elkaar] Wij waren vruuger net zôô schôôn mee ons fiel-de-kros kousen en ons krep-suu-zjette bloeskes... (19730720)
 

krès

zelfstandig naamwoord

crèche, kinderdagverblijf

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 04 09 - "In d'n Haaikaant komt 'n Krès, / Wè zò dè vur iets zèn?" /  / Ik heb ze haorfèn uitgelee / Al gaaf dè wel wè laast: / "'n Krès dè is 'n instelling / Die op de kiendjes paast."
 

Krètshèùs, et

Toponiem; het Krijthuis, onderdeel van Den Eùlevlucht, op Korvel

Krijthuis (?)

- WNT - – lemma krijten - krijthuis, door HUYGENS (HUYGENS 2, 219 [1655]) gemaakt in den zin van: huis waarover men schreit, huis der droefenis.

- ok Oel en de Paddewaaikes, het Kretshuiske en iets over tuiten..., de blende Fiel…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

- Zoo kwaame we 't Kretshuiske vurbij…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

 

Willem van Mook

Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld, waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er toen nog mensen in. Het ‘Kretshuis’ was het voornaamste van de drie. ‘De Keet’ en de ‘Krucht’ waren dépendances van het grote ‘Kretshuis’ dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind stond (1795-1813), gebruikt is geweest als ‘Leprosie’ (Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren, bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten. (Nieuwe Brabantse novellen; 1970)

 


- A.J.A.C. van Delft - De Korvelsche menschen praten nog van het "kretshuiske", dat in vroeger jaren aan de Oerlesche straat gelegen was en zooveel als een quarantaine, een leprozeninrichting was, waarin zieke Kozakken en Fransche soldaten in desolaten toestand een tijdelijk tehuis vonden. Van een regelmatige ziekenverpleging schijnt daar geen sprake geweest te zijn. (Nieuwe Tilburgsche Courant - 14 juni 1924; Van vroeger dagen 39: Het Ziekenhuis)
- A.J.A.C. van Delft -... "de luizenparochie" [Korvel] , met het "kretshuiske", dat zooveel als een quarantaine, een leprozenhuisje was, waar lijders aan besmettelijke ziekte reeds tijdens den Franschen tijd afgezonderd werden, en dat later - Tilburg is zijn St. Rochusgesticht rijk geworden - werd omgebouwd tot twee arbeiderswoningen, waar "Jans Kleevers" en de "Prutsmadame" woonden... (Nieuwe Tilburgsche Courant - 29 november 1924; Van vroeger dagen 50: Korvelsche brokskes intimiteit)
 

krèùd, meervoud kruije

sintjaakòpskrèùd - kruiskruid - senecio

hoefkrèùd - klein hoefblad - tussilago farfara

boerewörmkrèùd / tanacetum vulgare

sintjanskrèùd - sedum telephium

zelfstandig naamwoord

kruid, 'toekruid'

bôonekrèùd - bonenkruid

- Dirk Boutkan (1996) - (blz. 54) krèùd - kruije

- Dialectenquête 1876 - kruid (ui = eu van Frans Meuse)- WBD - III.4.3:250 sint-jaakòbskrèud - kruiskruid (Senecio)

251 hoefkrèùd - klein hoefblad (Tussilago farfara)

- WBD - III.4.3:?? boerewörmkrèùd, wörmkrèùd - boerenwordkruid (Tanacetum vulgare)

- WBD - III.4.3:366 sint-janskrèùd - hemelsleutel (Sedum telephium) - WBD - III.4.3:409 pèèlkrèùd - pijlkruid (Sagittaria sagittifolia), ook genoemd: zwòlmstèrt

- WBD - III. 2.3:128 'kruid', 'toekruid' = specerij

 

krèùdnaogel

zelfstandig naamwoord

kruidnagel

meervoud: kruinaogels

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- wè staode toch te snuffelen… -k’ruuk liever kruinaogels (seringen) dan snoffels (anjers), mun dalidassen staon schôon maar ruuken nie (10-03-1967)

zie ook: krönaogel

 

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

 

kreugel, kreugeltje

zelfstandig naamwoord

kruiwagen

- N. Daamen - handschrift 1916 - "kreugel - kruiwagen"

- DIEFSTAL. Ten nadeele van A. v. H. Stevenzandschestraat is een kreugel ontvreemd. Tilburgsche courant 04-04-1917, volledig bericht.

- Geef hier de kreugel, we rijen t'rug, er wordt nie geleverd, dur ons nie of dur niemand nie, ge zult het zien. Uit: ‘Brabantsche novellen’ door Frank Klaroen (= Willem van Mook), Nieuwe Tilburgsche Courant 14-03-1930.

- Daor hedde bevoorbeeld hulliejen oome Fons. Vruuger kwaamp ie langs de deur mee innen kreugel, kneukels, krabbe..., 't jukt nie! Uit: ‘Mos... mos... mosselen… Schets uit het Tilburgsche leven’ door KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei 1926. 'n “kreugel" brengt de gedachte aan een kruiwagen. ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.

- ...mar den dezen is net 'nen kreugel: ge moet 'm douwe! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)
- Hij moet er mee z'n neus bovenop gedouwd worren, hij moet er op den kreugel naor toe gerejen worren! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)
- In piepend kreugeltje mee twee maande d’r op, en innen meens d’r aachter, die riep "kneukels"… (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Pierre van Beek - "Daor 't volk is, is de nering, zeej de mosselenboer en hij reej mee z'nen kreugel de kerk in." Prachtig vinden we het woord "kreugel" voor kruiwagen. We hebben wel eens ooit horen vertellen, dat dit zo'n typisch Tilburgs woord zou zijn, dat men het eigenlijk nergens dan in onze stad aantreft. We geloven, dat dit een beetje overdreven is. In ieder geval hebben we het in de omgeving van Tilburg door niet-Tilburgers ook wel eens horen gebruiken. (Tilburgse taalplastiek 6 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 11 maart 1950)
- Pierre van Beek - een "kreugel" is een kruiwagen; (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

Anoniem – 1959 –
Toen ging ie mee bukkum leure,
mee de kreugel van de buur,
Jaans pluisde wol, deej stukke,
't was genog vur brood en huur.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)

► voor de volledige tekst zie KLIK HIER

 

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Rijd den kreugel mar deur ’t deurgebint in’t schop (20-07-1962)

- Cees Robben - Van unne kreugel worde nog is lilluk ôôk... Daor krèède grôôte neusgaoter van en lang èèreme... (19730330)
- Cees Robben - Ik krôj [kruij] krek munne kreugel op den kaaibaand unne kinkenduut kepot... (19711119)

Hij zaag de wèèvers meej de kreugel/ stukke brènge nòr den heer. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: En euw heuvelse kèrk)

- Elie van Schilt; - Ok ut gepiep van unne kreugel waor unne textielarbeier de stukken stof die zun vrouw gestopt had als thuiswerk, wir trug brocht naor de fabriek. (Uit: ‘Vruuger heurde wij aanders’; CuBra ca. 2000)

- Interview Hermans - 1978 - “Op de kreugel laag de kètting èn dan wier zôo, zo vèr ast was, war, dè wier daor ammel opgehòkt toedè de kètting daoroover ophong, toen wier ie gedrêûgd…” (transcriptie Hans Hessels, 2013)
- Interview Hermans - 1978 - “…dan vatte hij zene kreugel òf de vrouw èn die ging dan leevere nòr et febriek mar de miste die din wèl de manne, war, mar ast de vrouwe din dan wasset beeter dèt de manne din… (transcriptie Hans Hessels, 2013)

KLIK HIER om het interview te beluisteren

- Audioregistratie 1978 - Nou èn dan moeseme meej ene kreugel èèrepel gòn steeke... (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

\

Redactionele column in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 24 augustus 1938

 

- WBD - Onder 'kruiwagen' (II 807) is het Tilburgse woord niet vermeld.

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - de burries van de kreugel bèùge deur ónder et gewicht

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - piepen as ene kreugel ('86) - versleten zijn

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - zen ziel rijdt óp ene kreugel (D'16)- het gaat hem voor de wind

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KREUGEL zelfstandig naamwoord mannelijk - kruiwagen, Frans: brouette

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - znw.m. (kruigen, kreugen) 1. kruiwagen, 2) lompe, eigenzinnige kerel

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - kreugel (krt.83)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

 

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KREUGE - kruiwagen.

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen, 1936 - KRUIWAGEN - kruewu:gel

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kreujge' zelfstandig naamwoord - kruiwagen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kreugel - kruiwagen (Brab.)

- WBD - (II:2826) 'kreujgəl' - kruiwagen, 'plattə kruiwaogə' - platte kruiwagen (II:2827) 'bakkruiwaogə' - bakkruiwagen 'miskruiwaogə' - mestkruiwagen 'bətónkruiwaogə' - betonkruiwagen 'stêênkruiwaogə' - steenkruiwagen

 

 

uit: Kroniek van de Kempen 1994

 

 

 

 

 

 

Afbeelding uit Kroniek van de Kempen - 1990

 

Léon L'Hermite - Oogsten

 

 

David Teniers -17de eeuw

 

Kreugelèkker

toponiem

Kruiwagen-akker

De precieze ligging is niet bekend

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 28-12-1929 – ‘Keeke van Broekhoven’, anoniem

 

kreugelratte
werkwoord, eigenlijk alleen gebruikt om een kinderspel aan te duiden; vervoegingen zijn niet bekend
zoveel als: ‘kruiwagen spelen’; bekender is: ‘kreugelgatte’
spel van twee personen (meestal kinderen); een ligt op de grond, twee tilt de benen van een op alsof het de handgrepen van een kruiwagen zijn; een drukt zich op zijn handen omhoog; zo ‘lopen’ ze tot een het niet langer volhoudt.


- Cees Robben - Vadder... wimmis kreugelratte... (19660708)

- Moeder! Ons Fie doet kreugelratte. [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

kreugeltje
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van kreugel
kruiwagentje
- Cees Robben - M’n haande vol blèène van ’t kreugeltje douwe... (19570309)
 

krèùjer

zelfstandig naamwoord

- WBD - steekband onder het kapgebint, ook 'schôor' genoemd.

 

Waterkruik, aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H. Stoepker 1986

 

krèùk, krökske

zelfstandig naamwoord, kruik om uit te drinken; de kruik waarin fabrieksarbeiders drank (van jenever tot thee) meenamen naar het werk

1. kruik

blèkke krèùk - drinkkruikje van de fabrieksarbeider

...meej men krökske nòr et wèèrk... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ötverkôop )

2. bijnaam, spot- of geuzennaam van een Tilburger

- 'ne krèùk = een kruikezeiker = een Tilburger

Cees Robben - ...Want van afkomst... ’n kruik.. (19561006)

 


- Cees Robben - Dees is naa de kruik/ die vruuger, ge wit wel... (19551126)


- Cees Robben - Ge bent uit ’t laand van de kruike... (19570727)
- Cees Robben - Vur de kruiken uit de stad... (19570316)
- Cees Robben - En ‘m jofel laoten laachen/ Naor de “kruiken” aon de kaant (19590613)
- Cees Robben - Lekker zoet kruikje (19671103) [Prent bij de geboorte van de 150.000ste Tilburger.]


Cees Robben - (detail uit Prent van de Week 19790209)

 

Cees Robben - (detail uit Prent van de Week 19660916)

 

Cees Robben - (detail uit Prent van de Week 19600226)

 

- Aaltij in et pronte (zôo et paast vur ene krèùk)... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: 'Kèk – zeej aauwe Giel')
- ...want dèmme krèùke zèn daarop gòn we hier groot. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Tilburg op z’n bèst)

- Naauw gao unne wever ok vort grôôts op zunne stiel/ En 't Kruiken dorp wordt 'n stad deur zunne textiel... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Tilburg op z’n bèst)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Jos de krèùk = Jos van Rijswijk (67)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Jan de krèùk = Frans Verbunt (80)

- WBD - (III.2.1:125) 'kruik' = kruik

- Dus vraog ik oe van krèùk toe krèùk:/ Verheur tòch mèn gebèd. (Henriëtte Vunderink, Gebèd toe Peerke Donders, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

3. naam van een Tilburgs speciaalbier

Menukaart van een Tilburgs café, Tilburg 2018.

 

► krökske

► krèùkin

 

krèùkebrölòft

zelfstandig naamwoord

kruikenbruiloft; de folkloristische bruiloft aan het begin van carnaval

Èn dan hèmme nòg de krèùkebrölòft, de krèùkemis en et krèùkekonsèrt. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

 

Carnavalspatch, 2020; foto - WTT -

 

krèùkestad

zelfstandig naamwoord, eigennaam

spot- dan wel geuzennaam van Tilburg, met name gedurende carnaval; de stad van de kruikenzeikers

- Hij en zij, Van Oeffelt en Jaans, ieder mee 'n volle vraacht, zoo haawen ze d’r blije inkomste in kruikenstad. ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ = Willem van Mook.

- Allee Willem II, naa mot et gebeure/ zón kaans hèdde nòg nôot gehad/ Dè zèède verplicht, nie allêen aon oe èège/ mar èffegoed òn hil de krèùkestad. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Allee Willeke II‘)

 

 

krèùkezèèk

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - 'kröökezèèk' (textiel) urine die, in een kruik van thuis werd meegenomen naar de fabriek en gebruikt werd in de appretuur i.p.v. ammoniak.

 

Op een bouwschutting rond het afgebrande pand van Febo, Heuvelstraat 2018. Foto Margriet Bekkers, 2019.

 

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de Bruijn.

 

krèùkezèèker

zelfstandig naamwoord

kruikezeiker, vroeger een spotnaam voor een Tilburger, tegenwoordig een geuzennaam

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - krèùkezèèkers

- N. Daamen - handschrift 1916 - "kruikzijkers - Tilburgsche kruikz... (scheldnaam)"

- A.J.A.C. van Delft - Het geven van scheld- of bijnamen is iets dorpsch, dat hier geleidelijk verdwijnt, al vindt men in den volksmond er nog heel wat terug. (...) Dat de Tilburgers als verzamelnaam een minder kies woord als "Kruikezeikers" te accepteeren hadden, evenals de inwoners van Goirle "Ballefrutters" (...) is bekend. De afkomst is meermaals wel terug te vinden, en voor Tilburg is het een reeds meermalen ontleende eigenaardigheid, die verband houdt met het bezigen der menschelijke urine voor het textielbedrijf. Een eerenaam alzoo! (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 27 april 1929; 'Van vroeger dagen' 111: 'Spreektaal')

- A.J.A.C. van Delft - Het is wel een ordinaire bijnaam, die men eertijds de bewoners van Tilburg vereerde door hen "kruikenzeikers" te schelden, doch de eigenaardige naam wordt zeer verklaarbaar als men weet dat oudtijds voor het vollen der lakens een volmolen gebruikt werd. De oudste molen in Tilburg dateert volgens Dijksterhuis, waaraan we dit ontleenen, van 1799 en was gebouwd aan de Hoeve. Om de vollersaarde voor haar doel geschikt te maken werd zij vermengd met urine. Deze vloeistof had hier daardoor een zekere handelswaarde en werd daarom met zorg verzameld. Hanewinkel beweert, dat een arbeidersgezin jaarlijks voor 30 à 40 gld. van dit kostbare product kon verkoopen. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 21 april 1923: 'Van vroeger dagen 25: Pikanterie')

- Anoniem: Deze naam spruit voort uit het feit, dat Tilburgers voorheen hun urine in kruiken bewaarden om ze aan de fabrikanten te verkoopen toen de benodigde ammoniak voor de appretuur der wollenstoffen nog niet in den handel was. Dr. Dijksterhuis, die in zijn "Geschiedenis van Tilburg" ook aan dit feit herinnert, wijst er op, dat arbeidersgezinnen met dezen "handel" f 30 à f 40 per jaar verdienden. Een en ander dateert uit het begin der vorige eeuw. (Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 8 december 1933, 'Folklore 2')

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,Zôo lèève zonder kaskenaoi/ dès schonder èn veul rèèker./ Dan gaoder grôot op agge heurt:/ daor gao ene Krèùkezèèker.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 01 17 - Ge het zò van die aor’ge meensen / Die denken dèsse linker zèn / As ikke, omdè’k mar ’ne gewone / Kruike..… (jè ge-wit-wel) ben.

- Stadsnieuws - Ik zèè tòch liever ene Krèùkezèèker as enen Ballefrutter (060509)

- Piet van Beers, uit: 't Elfde buukske, ca. 2009:

'Ruud Vreeman'
Ik ben geboren in Loon op Zand
maar…ons moeder dat was ´n "kruikin".
Toen ik vijftig jaar terug, hier wonen kwam.
Paste ik er ook zo maar niet in.


DUS:
Als je nu kijkt naar "Onze Ruud"
Dat is helemaal gene kruikenzeiker,
die is nog "splinternuut"

Ruud Vreeman komt, van boven de Kalie
en ie kreeg in 't begin al flink op z´n falie.
Want… hij zette z'n eigen en de kruikezeiker
(als symbool van de kruikenstad) flink in de kijker.
en ontlokte zodoende 'n heftig dispuut.
 

Maar…
Ik neem Onze Ruud dat niet al te kwalijk.
Want "Onze Ruud" die is pas nuut.

Als ge straks bent gesetteld in de stad van de kruiken
En ge bent wat gewoon geraakt aan onze gebruiken.
--Dat gaat niet van eigens-- dat gaat niet acuut--
Dan hoor je er voort bij Ruud, dan ben je niet meer nuut.
---Absoluut---

Bouwschutting. Spoorlaan, bij renovatie Rabo-bank. 2015.

 

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - Carnavalsvierders noemen zich 'krèùkezèèkers' of kortweg 'krèùke'

- Van Doremalen & Spapens - KRUIKEZEIKERS, Mythe en werkelijkheid van een Tilburgs fenomeen (2004)

- tis Tilbörgs tròts. / Onze krèùkezèèker! (Henriëtte Vunderink, De krèùkezèèker, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- Ed Schilders in Tilburg magazine (okt. 2007) 'Urine voor landbouw en textiel'

Ed Schilders over de kruikenzeiker bij Cees Robben

- Trottoirtekst. Kleine tegel met tekst, in de vloer van een bushalte op de Heuvel (foto 2018). 'Kruikenzeikers zijn tegellovers'. Waarschijnlijk promotie van de tegelfabrikant.

 

Foto: CuBra 2018.

 

 

Voetgangersstoplicht Willem II-straat. Bij rood laat het licht een kruikenzeiker zien, bij groen loopt hij met zijn kruik over. Het stoplicht is een kunstobject van Marieke Vromans en Irene Vermeulen. De slogan is: Nie zèèke mar kèèke. Foto: CuBra 2019.

Meer foto's met kruiken.

 

krèùkin

zelfstandig naamwoord

vrouwelijke inwoner van Tilburg; minder algemeen dan 'krèùk' voor de mannen.

- Piet van Beers: Ik ben geboren in Loon op Zand/ maar…ons moeder dat was ´n "kruikin". ('Ruud Vreeman', in: 't Elfde buukske - ca. 2009)

- Piet van Beers - ´t Zèn allemòl meense die we moete beminne/ Gullie kènt ze toch ôok, gij krèùk èn krèùkinne. ('Bemint uw evennaaste als uzelve'; 2008)
 

krèùm

zelfstandig naamwoord

energie

kruim, klein afgebrokkeld stukje van een of andere spijs; het zachte binnenste van brood in tegenstelling tot de korst

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - òch èèrm stèùversmikske, wè hèdde tòch wèèneg krèùm (D'16) - ... wat stel je weinig voor!

- Pierre van Beek - "Dà hee heel wà kruim gekost!" - Dat was hard werken. - Daar heb ik veel moeite voor moeten doen. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959

- Henk van Rijen - dè zal hil wè krööm kòsse - dat zal veel energie vergen

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - znw.vr. 'kruim' - het zachte binnenste van brood;

zegsw.' erges kröm aachter zette' - ergens kracht achter zetten.

- WNT - KRUIM 2) b) iets fijns, goeds, bruikbaars; degelijkheid, kracht

 

krèùmel

zelfstandig naamwoord

kruimel

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - krèùmels is ók brôod - de laatste restjes moeten ook op

- As dè zô is gewist, van ons moeders onderbroek, waor wij in ieders geval niks van kosse zien en wij dus hillemol nie aon han meuge denken, dochte wij wel dè onze vadder dus hil wè te doen gehad heej om op de bestemde plaots te komen, as de brôodkrèùmels em al te veul staken, zôas dè in de volksmond hiet. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

krèùn, kröntje

zelfstandig naamwoord

bladdragende takmassa

- WBD - III.4.83 'kruin' = takken (collectief)

 

kreune

zelfstandig naamwoord

kreunen

Dialectenquête 1887 Willems - kreune - krunde - gekrund - ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij krunt

 

krèùpe

werkwoord, sterk

kruipen

Cees Robben - 'Daor kröpt zo veul vrije tèèd in war'

Dialectenquête 1887 Willems - krèùpe - krôop - gekroope - in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kröpt

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - st.ww. intr. - kruipen

 

krèùs, kröske

zelfstandig naamwoord

kruis, kruisje

- WBD -
'krös' - achterste deel van het paard, ook genoemd 'aachterkaant', 'broek'

- Hij is erg nauw in 't kruis. - Hij is zeer consciëntieus, gewetensvol. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’)

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- Ik zweet kruis en munt bij mekaare (en mot sasse as unne rèèger) (17-10-1966)
- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs
- dè he’k echtig nie gedaon, krûîske sterven en honderd duuzend èzere botterhammen eten (17-08-1964) [kröske stèèreve: zogenaamd iets zweren, plechtig beloven]

Cees Robben - mar dès ók men êenegst krèùs; zèède meej oew krèùs kóntènt;

- Ammol han zun krökske bedder/Waor ze durre zèèk in moese doen… Uit: ‘Unnen droom’, Ad van den Boom, circa 2005.

- Zo’n meidje wies hillemol van toeten noch blaoze, die ha as waorschuwing van thèùs meejgekregen: ‘Hou God vur oew ôoge en oew haand veur oew krèùs’. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - en krèùs - tweej krèùze

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - poepe dègge krèùs nòch munt kunt zien ('16) - m.b.t. een tiptop dametje

- WBD -
krèùsroej (II:1009) - kruisroede (onderdeel weefgetouw)

Frans Verbunt - èlk hèùs hee,j zen krèùs, de klèène van hout, de grôote van goud

- WBD -
(III.3.3:99) krèùs, grafkrèùs = grafkruis

- WBD -
(III.1.3:121) 'kruis' = zitvlak van een broek

- WBD -
III.3.3:106 'veldkruis', 'wegkruis' = veldkruis

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'krùis' zelfstandig naamwoord - kruis

 

krèùsbild, krösbild

zelfstandig naamwoord

kruisbeeld

Elken aovend stond der dan wel den êene of aandere fanaat meej un krösbild te zwaaien op de prikstoel. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

krèùse

werkwoord, zwak

kruisen

- WBD -
krèùse (II:1037) - kruisen: sprong wisselen; ook: spròng wissele of ooverspringe

Dirk Boutkan (1996) - verleden tijd: krèùste naast kröste (blz. 59)

 

krèùsheer

zelfstandig naamwoord

kruisheer (kloosterorde)

1929 - A.J.A.C. van Delft - "Zoolang ze vrijen, zijn het minnebroeders, doch getrouwd worden het kruisheeren." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

1964 - Pierre van Beek - Ja, hoe gaat het eigenlijk met die mannen: "Zolang ze vrijen zijn het minnebroeders, getrouwd worden het kruisheren". (Tilburgse Taalplastiek afl. 15; Nieuwsblad van het Zuiden, 21-10-1964)

1969 - Cees Robben -
Toen we nog vreeje waarde unne echte “minnebroeder”... Naa zèèdevört unne kruisheer... (19641231)

1998 - Henk van Rijen - wè zèède toch ene kröösheer - wat ben je toch een bandiet!

- WTT -  2012 - De uitdrukking is een woordspel met de twee kloosterorden minderbroeders en kruisheren. Minderbroeders zijn franciscanen (Ordo Fratrum Minorum, O.F.M.), volgelingen van Franciscus van Assisi; naastenliefde kenmerkt hun streven. Kruisheren behoren tot de Orde van het Heilig Kruis (Latijn: Ordo Sanctae Crucis, OSC); het gezegde is uiteraard gebaseerd op de uitdrukking dat iets of iemand 'een kruis', een last, is; vergelijk 'ieder huisje heeft zijn kruisje'.

 

krèùshout

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - 'krööshaawt' - kruishout, aftekenhaak voor timmerlieden

 

krèùsing

zelfstandig naamwoord

kruising

- WBD -
krèùsing (II:1047) - kruising: dichtheid van de binding

 

krèùslènt

zelfstandig naamwoord

- WBD -
'krèùslènte' - ploeglijn (het leidsel dat gebruikt wordt bij het ploegen)

 

krèùslievenheer

zelfstandig naamwoord

kruisbeeld

 

krèùswèg, kröswèg

zelfstandig naamwoord

kruisweg

Elke mèèrge liep ie, op un holleke naor de kerk. Hij ging nie naor de mis, nèè, hij deej dan de krösweg, elke mèèrge, hij ha enne kröswegmanie. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

krèùthöske

kruithuisje; toponiem - precieze plaats niet bekend; mogelijk verbastering van Krètshöske (zie hier)

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “…èn Keej de Pèlder die daor bij et krèùthöske wonde, witte gij dè nòg in den Bèrndèèk òf in de Oerlesestraot was dè toen…èn dan ginge ze rije op en hondekèèr want zij was zon hil dikke!” (transcriptie Hans Hessels 2014) ► Klik hier voor audiofragment

 

krib

zelfstandig naamwoord

- WBD -
paardekribbe (houten of stenen voerbak)

- WBD -
III.2.2:27 'krib', 'kribbeke' = wieg

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRIB, KRU- Dialectenquête 1887 Willems - znw.v.- kribbe.

Spr. 'Op de krib bijten' - komen als alles opgeëten is.

 

Reclameposter voor een humoristisch theaterstuk door de Tilburgse tekenaar/ontwerper Charles Verschuuren.

 

kribbebèèter

zelfstandig naamwoord

- WBD - windzuiger (paard dat lucht in de mond zuigt en daardoor oploopt), ook genoemd 'kribbenbèèter', 'zèùger', 'wèndzèùger' of 'wèndhapper'

- WBD - kribbebijter (paard dat telkens in de krib bijt of met de tanden op de bodem van de krib stoot), ook genoemd (speciaal in de Hasselt) 'kribbebèèter'

- Zie WNT, lemma Krib onder afleidingen

 

Figuur op een staldeur, ontstaan door het kribben van een paard. Opmerkelijk is, dat de voorstelling lijkt op een paard dat ergens overheen springt. Afbeelding uit een videoclip van een interview met Tom Waits op YouTube. Volledige clip: http://youtu.be/3FVp2ipKEJw

 

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krɪbənbe.tər zelfstandig naamwoord mannelijk - kribbenbijter, kribbebijter; ook fig. kribbig, korzelig persoon.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRIBBIJTER, KRUBBIJTER zelfstandig naamwoord mannelijk - iemand die van een ander niets verdragen kan 2) peerd dat in de kribbe bijt; gierigaard, vrek

 

kribbòrsel

zelfstandig naamwoord

vrouw met haar op de bovenlip

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - en vrouw meej ene kribbòrsel (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - (paarden hebben haren op de bovenlip, waarmee ze de krib of voerbak uitborstelen)

 

Schilderij van Osias Beert (detail) - Stilleven met krieken (kersen) - 17e eeuw

 

kriek

zelfstandig naamwoord

krekel; instrument om op te krikken; oneetbare bes; kers

en z'n eugskes die blonken as krieke... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘De paoter en de kinkenduut’, 1941)

- WBD -
III.4.2:217 kriek, 'heikriek' - krekel (Acheta domesticus e.a.)

- WBD -
III.4.5:91 kriek - oneetbare bes, ook genoemd: vergifbeezie

- WBD -
III.4.3:160 kriek - haagappel, vrucht van de meidoorn

- WBD -
III.2.3:168 'kriek' = kers

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - kriek mannelijk 1. krekel; 2. instrument om op te krikken

- WNT - KRIEK - 1) bep. kers; 2) krekel; 3) houtskool

... 'ne witte maaidoornboom, die 's zomers vol lekkere krieken hong. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)

 

krieke, krikke

zelfstandig naamwoord

houtskool

- WBD - krieke - houtskool (de verbrande houtresten)

- N. Daamen - handschrift 1916 - "krieken of krikken - houtskool"

- WBD - (III.2.1:250) 'krik' c.q. 'houskool'

- WBD - (III.2.1:256) 'krikken' = bluskool, ook genoemd: 'brandende as', of 'sintels'

- Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - krikke (III:20),(VI:44,VII:54)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - krikke zelfstandig naamwoord mv - houtskool

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KRIEKEN v., alleen mv.: houtskool.

- WNT in Limb., de Kempen en Brab. een benaming voor houtskool, inz. brandende houtskool.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KRIEKEN worden hier genaamd de bakkers-houtskolen van takken-bossen of ander klein hout.

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - KRIKKEN (totaal uitgedoofde) houtskool, voor vulling v. strijkijzers.

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRIK znw.v. - houtskool, inz. brandende

 

kriekzwart

bijvoeglijk naamwoord .

pikzwart (naar een bepaalde kers, de kriek) zo zwart als een stuk houtskool

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - kriekzwart bijvoeglijk naamwoord . zwart als een stuk houtskool.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRIEKZWART, KRIEKZWERT bvw. - pekzwart

 

kriel

bijvoeglijk naamwoord

- WBD - III.2.3:162 'kriel' = onvolgroeid (vruchten), ook 'benepen'

- WBD - III.4:324 'kriel' = iets klein in zijn soort, ook 'opneukerke'

 

krieleke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

- WBD - krielkip, ook 'krielhènneke' genoemd

Stadsnieuws - de boerin ha vur der plezier en tôom krielekes; vur de aajer hoefde ze et nie te doen (181006)

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRIELEKE(N) znw.o.- slag v. zeer kleine hoenders

- WNT - KRIEL - 1) klein mensch of kind; 2) kleine kip (bep.soort) enz.

 

kriemel

zelfstandig naamwoord

PM kruimel

- WBD -
III.2.3:126 'kriemeltje' = kleine hoeveelheid eten

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KRIEMEL m - kruimel

 

kriemele

werkwoord, zwak

Henk van Rijen - kriebelen

- WNT - KRIEMELEN - 1) wriemelen, 2) een gevoel van jeuk veroorzaken, jeuken

 

krikkel

bijvoeglijk naamwoord .

teer, secuur; korzelig, geprikkeld; fragiel

Henk van Rijen - 'priegel' - erg klein, secuur

Lozziemaoken is en krikkel wèèrk

Pierre van Beek - en krikkel geval - een teer geval

- Cees Robben -
Ons Ketoo is toch zôô krikkel, war.. ge het ze zôô op de kaast... (19840413)
- Cees Robben -
Wè-dis onze pa toch krikkel, moeder... (19710611)

- Audioregistratie 1978 - “Onze vadder dè was enen èchte bondsman, war, mar omdèttie meej alles goed meej et febriek öt de wèg kos, kossie nòg al es en woordje zègge bij de petrôon mar (…) ast mar zonne krikkele was…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

Henk van Rijen - wèt is et tòch en krikkel bòske - ... een teer knaapje

Stadsnieuws - Ons buurvrouw waar mar en krikkel meenske, mar kwèèke dèsse kos. (181009)

Piet van Beers – ‘Naoderhaand moete nie maauwen’: ...jè, dè blyft 'n krikkel ding. (With Love; 1982-1987)

Piet van Beers – ‘Nòdderhaand moete nie maawe’: jè, dè blèèft 'n krikkel ding. (Brabants - A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - 1; z.j., ca. 2005)

- WBD -
III.4.2:36 krikkel - schuw (van een dier); ook; bang, 'schichtig'

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRIKKEL bvw - oploopend, gauw gestoord, korzelig

Verh.KRIKKEL bijvoeglijk naamwoord - hachelijk, kritiek, kregel; (van melk gezegd) op het punt staande zuur te worden.

- WNT - KRIKKEL bijvoeglijk naamwoord Het woord wordt (uitsluitend in een deel van Zuid-Nederland) in eenige uiteenloopende beteekenissen gebezigd, maar behoort waarschijnlijk toch in alle opvattingen bij het ww. KRIKKEN. 1. licht breekbaar; 2. weinig kunnende verdragen, oploopend, lichtgeraakt, korzelig.

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krɪkəl, bijvoeglijk naamwoord 1) licht breekbaar, teer; 2) weinig kunnende verdragen, licht geraakt.

 

krimmeneel

uitroep

crimineel!

Die is wèl getrouwd! Mee 'n dochter van Door de Vries en dè wit-ie-zelf ook, want ie hee twaalf gegooid hurre! Krimmeneel wen vrammes is dè! (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)

- Cees Robben -
Krimmeneel.... Wèn paoskiep...... (19560331)

 

krimpe

werkwoord, sterk

krimpen

krimpe - krómp - gekrómpe

Dirk Boutkan (1996) - (blz. 27) in 2e pers. en 3e pers. enk. presens wordt in het cluster mpt de p verzwegen.

 

krint, krintje

zelfstandig naamwoord

krent

- Cees Robben -
Gij meut de krintjes nie uit de mik pölleke... (19750516)

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - Ge kunt meej de fiets van dêen krint nòr daander. variant- zie beek

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.vr - krent

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRINT zelfstandig naamwoord v. - krent

- WNT - KRENT, gewestelijk, bijvoorbeeld te Antwerpen: KRINT

 

krintebòl

zelfstandig naamwoord

krentenbol

Piet van Beers – ‘Griepepidemie’: Èn ene zak meej krintebolle... (Spoeje doemmeniemer; 2009)

 

krintemik

zelfstandig naamwoord

krentenbrood

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - '.. kreeg op z'n mieter meej 'ne gròte krintemik'

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'mene lèkkere krintemik'

Cees Robben - ...in d’n krintemik gebakke... (19681108)
- Cees Robben -
’n krintemikske (19540731)

Frans Verbunt - 'krèntemik'

Piet van Beers – ‘Advertènsies leeze’: oover taarte, brôod èn oover krintemik. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krɪntəmik zelfstandig naamwoord mannelijk - wittebrood waarin krenten gebakken zijn.

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - krintemik zelfstandig naamwoord - krentebrood

 

krispendènsie

zelfstandig naamwoord

correspondentie, briefwisseling

De krispondentie mee oome Teun waar veuls te eenzijdig om lang schoon te kunne staon... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Naor oome Teun’; Nieuwe Tilburgsche Courant 24-2-1940)

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
krɪspəndänsi, zelfstandig naamwoord vrouwelijk - korrespondentie

 

krip

zelfstandig naamwoord

gezegd van een lapje spek

- Bron: Woordenboek van de Brabantse dialecten III, 2, 3 – Eten en drinken (2004)

Beschrijving van het WBD: Een reepje spek, al dan niet reeds gebraden.

Waardering voor Tilburg door WBD: zeldzaam.

 

krispendêere

werkwoord, zwak

corresponderen

"Ik heb geheurd," zee de vrouw van den burgemeester, "dè-t-ie geregeld krispendeert mee ministers... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - krispənde.rə(n), zwak werkwoord intransitief  korresponderen, aansluiten (van bussen en treinen bv.)

 

kroebele

werkwoord, zwak

over de rug strijken (van kinderen gezegd)

- kroebele - kroebelde - gekroebeld

 

kroebeljaacht

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - krioelende kinderen, massa kinderen

 

kroefele

werkwoord, zwak

kroefelen, waarschijnlijk een variant op kraffelen, krabbelen, vooral op schaatsen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 12 29 - Ons Sjefke kroefelt op z'n frieskes / As ‘n rat over ’t ès...

 

krògske

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

kraagje

verkleinde vorm van 'kraog', met vocaalkrimping

krökske

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

kruikje

Cees Robben - ik vulde steeds men krökske

Cees Robben - ons drinkeskrökske waar ok blauw

...wörom dan gin blauw krökske? (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Tis allêen de naom)

Nieuwe Tilburgsche Courant 3-6-1904 (volledig bericht)

 

kròkstêen

zelfstandig naamwoord

vruchtenpit

 

- WBD -
III.2.3:153 'kraaksteen' = steenvruchtpit

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRAAKSTEEN (uitspr. krokstieën) zelfstandig naamwoord mannelijk - kerse- of kriekesteen (uitspr. ook: kroksteen)

- WNT - KRAAKSTEEN - In Z.-Nederl. de gewone benaming voor eene kerse- of kriekepit. Reeds bij Kiliaan.

 

kròkstoel

zelfstandig naamwoord

- WBD -
(III.2.1:89) krokstoel = kinderstoel

 

kròkte

werkwoord, persoonsvorm.

kraakt(e) Cees Robben - et körsje kròkt in mene mónd

2e + 3e pers.enk.tegenwoordige tijd van 'kraoke', resp. verleden tijd

 

kròlstart

zelfstandig naamwoord

- WBD -
(Hasselt) varken, ook genoemd 'vèèreke' of 'kuus', en elders 'kuus' of 'vèrke'

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - zelfstandig naamwoord mannelijk - staart die krult 'enen hond m'ne krolstart'.

- WNT - KRULSTAART, -steert - 1) een krullende staart; 2) een dier met een krullenden staart, inzonderheid een varken.

 

kròltje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

Henk van Rijen - kraaltje

Dirk Boutkan (1996) - (blz. 95) ik zal oe kròltjes geeve

 

krom

bijvoeglijk naamwoord

krom; dat wat niet recht is; gebogen; in de volkstaal zeer vaak gebruikt om vergroeiingen van lichaamsdelen aan te duiden; daarnaast als bijnaam die naar het gebrek verwijst, en dan niet noodzakelijk als spotnaam

1. Niet recht

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - króm hout braandt eeve goed as rèècht (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - ook mindere kwaliteit kan voldoen

2. verwijzend naar een lichamelijk gebrek, een lichamelijke onvolkomenheid

- WNT - lemma KROM - Van menschen bij wie de rug en de heele gestalte van nature of door ouderdom, ziekte, hard werken, lang bukken enz. gebogen is; in Z.-Nederl. gewoonlijk van menschen bij wie de beenen gebogen zijn. Soms algemeener in den zin van: verdraaid, mismaakt.

- WNT - lemma KROM - Van afzonderlijke deelen van het lichaam, die van nature of door eenige oorzaak, ouderdom, vermoeienis enz., gebogen zijn. Ook degene die zulk een lichaamsdeel bezit, heet krom; eene bepaling voorafgegaan door van zegt, aan welk lid hij gebrekkig is.

2.1. Gebrek aan de voet

- A.J.A.C. van Delft -  Toen koning Lodewijk Napoleon in 1809 het dorp Tilborch bezocht (dat direct na dit bezoek bij K.B. van 18 April 1809 tot stad verheven werd), is aan Zijne Majesteit (die door het volk wegens zijn voetgebrek zeer oneerbiediglijk ook wel de "kromme" of de "lamme Louis" genoemd werd) eene Memorie overhandigd... (Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 26 september 1923 - Van vroeger dagen 29: De Tilburgsche Lakenhal - Voorkeur voor het Nederlandsche fabrikaat)

- Willy van Rooy - Hij stond op... wenkte en nam ons mee naor 'n kaomer waor allemaol witte kromme voeten van gips op de kaast stonden, net as bij ons Mozart en Beethoven. “U moet een schoen die extra breed is." (in: ‘Moeilijke voeten’, uit: Schôon en lilluk, 1983)

2.2. Gebrek aan de benen – O-benen, X-benen

- A.J.A.C. van Delft -  "Stien Ollie" (Mutsaers) was een kleine gebochelde petroleumventer met kromme beenen, die met zijn armelijk ezeltje menigmaal het mikpunt der vaak onbewust zoo wreede schooljeugd was. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 24 september 1927; Verdwenen en verdwijnende Tilburgsche Typen 1)

 

Stien Ollie - foto Regionaal Archief Tilburg

 

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “…èn die [Stien Ollie] ha en paor kromme bêene, die stonde zôo (maakt kennelijk een gebaar…) …vruuger jè, toen heetie op de febriek gewèrkt gehad bij van Dooren èn toen heetie toen òn de aast gehange, zon drèèfriem, heetie òn de aast gehange èn daor heetie toen en paor van die krom bêene van gekreege. Die waare toen gebrooke èn toen hèbbe zem gezèt gehad èn die waare vort krom…” (transcriptie Hans Hessels 2014) ► Klik hier voor audiofragment

- A.J.A.C. van Delft -  Sekwa, de kwakzalver, die onder oorverdoovende muziek boeren, burgers en buitenlui op de markten met kajapoetolie 'n pijnlijke behandeling deed ondergaan, waardoor jicht- en reumathieklijders tijdelijk van hun pijn bevrijd werden, had tot het versje geïnspireerd van: Sekwa is gekomen, en Sekwa die is daar./ En heb je 't niet verzonnen, hij geneest ze allegaar,/ Van jicht of reumathiek,/ Hij geneest je met muziek. Elders zong men daarvoor: En heb je niet gelezen,/ Al in die Bossche krant,/ Dat Sekwa is gekomen/ Al in ons Vaderland?/ Al heb je kromme beenen,/ Of heb je rummethiek,/ Dan ga naar Sekwa henen,/ Die geneest je met muziek. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 7 juni 1930; Van vroeger dagen 159: Spotrijmen 3.)

- Jan Jaansen - Wie boer Van Stokkum zoo van buiten bekeek, stond veur 'n raodsel. Boer Van Stokkum ha aaltij 'nen langen blauwen kiel aon, die toe op z'n knieën afhong en z'n beene waren zoo verdimmes krom dè z'n knieën wel twee voet van mekaar stonden as ie z'n voeten tegen mekaar ha staon - en 't groot raodsel waar dan dees: hoe die beene boven weer bij mekaar kossen komen... (uit: Oome Teun en de Iemkers - door A. Wibbelt, naoverteld deur P. Heerkens S.V.D., 1940)

Pierre van Beek - Avonden achtereen daverde door de zaal van de Liedertafel aan de Willem IIstraat het schone lied: "Hebt ge kromme benen,/ Jicht of reumatiek,/ Ga naar Sequah henen,/ Die geneest je met muziek." (Het Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 18 maart 1971; ‘Dokter Sequah - Charlatan zet Tilburg op stelten - Staaltjes van kwakzalverij in de vorige eeuw.)

- Cees Robben -
De staand (...) van de letter X/ (...) Op kromme pôôt en teene... (19621214)

- Rolf Janssen - hebt ge kromme benen/ jicht of reumatiek/ ga naar Sequah henen/ die geneest je met muziek (...) Sequah is gekomen/ wat heeft hij gedaan/ de dubbeltjes meegenomen/ en de krommen laten staan (liedtekst over de beruchte kwakzalver Sequah; in: We hebben gezongen en niks gehad, 1984. Tekst & muziek opgegeven door Mevrouw Van Hout, Tilburg)

- Lodewijk van den Bredevoort - Opeens ging de deur open en onze pa zaag un dame, nou dame, hij zaag un vrouw meej van die bêen waor gin model òn zaat, net kolommen en nie al te lang, de kaomer binnenstappe. Die bêen van der waaren ok un bietje aon de kromme kaant, net of ze op jonge lèèftèèd al pèrd gereeje ha. (pseudoniem van

Jo van Tilborg; uit: ‘Kosset den brèüne eigeluk wel trekken 2, 2007)

- A.J.A.C. van Delft -  Toen kwam er nog een politie-heer,/ Zeer dik van buik en kromme beenen,/ Het was precies een aangekleede beer. (Uit het volkslied ‘Achter de Hemeldeur’, tekst en melodie van Jan Viool. Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 29 juni 1929, Van vroeger dagen 121: Jan Viool 1)

bril, met een bril lopen

2.3 Gebrek aan de rug, veroorzaakt door zwaar werk

- Piet Heerkens - Want Mieke was al oud,/ sjandoedelida, sjandoedelidee,/ d'r neus was rood en nat en koud,/ d're rug zo krom as kreupelhout (uit: DenÖrgel, 1938)

- Leo Heerkens - en 'k ploeter m'n eigen haost krom. (Uit: ‘Herinneringen’, in: De mus, Piet Heerkens, 1939)

- Piet Heerkens - ...'n menneke, oud en krom... (uit: VROUWKE MISÉRE, in: Vertesselkes, 1941)

- Jan Jaansen - "Nou kijk er eens aon," riep oome Teun, "da zijn me de heeren, die mar gaon waandelen en de boeren mar laoten werken da ze 'r krom van worren!" (in: ‘Ouwe Vrienden’ - door A. Wibbelt, naoverteld deur P. Heerkens S.V.D., 1941)

- Mandos-Van de Pol - Gij zult vant wèèrke ginne krommen rug krèège (Jij werkt niet hard)

- Willem van Mook - De meeste werklozen echter waren wevers,die gewend waren recht te staan tussen hun getouwen. In de Witsie (thans de wijk ' t Zand) moesten ze krom staan en spitten. Waarvan ze “het spit in de rug" kregen en tien gulden per week.Nog niet de helft van het loon dat ze a s wever verdienden. (uit: ‘Manke Nol’, in: Nieuwe Brabantse novellen, 1970)

- Wim van Boxtel - 'ne kromme, zeere rug hebben/ en nog zeuven ongemakke... (uit: ‘Abraham fist’, in Brabants Bont, 1979)

2.4 Gebrek aan de neus

- Naarus - ... in [een] pèpke in z’n kwèk dèt er onderstenbove in hong, in kromme neus mee n’en drup er aon... (in: Brieven van 'n oud Tilburger, 1940)

2.5 De overtreffende trap van krom

Keeke van Broekhoven; illustratie bij het artikel van Lambert de Wijs

 

- Lambert de Wijs - Geheel Tilburg wandelde vroeger naar Broekhoven en verder langs de Ley, dat was het eenigste Zondagsgenot, ja zonder dat was 't voor den Tilburger geen Zondag geweest. Dan was 't druk in de herberg van Keeke, 'n typisch oud vrouwtje met kromme neus, 'n bocheltje, d'r eeuwige kapmantel en als ze sprak... ze had 'n mummeltje, zegt Louis Melis. Keeke was de beroemdheid voor de lui "uit de stad". We zien ze hier voor ons en velen zullen zich haar nog herinneren, de waardin, die voor haar klanten zorgde als 'n moeder en tot wie de Tilburgers daarom zoo gaarne gingen. Ze zit naast de hooge kachel de gewasschen flesschen te droogen. (Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 19 mei 1932, Eene wijle in Oud-Tilburg)

3. om uitwerpselen aan te duiden

- Piet van Beers; "Ik hèb 'n kiep," zeej Dikken Dree/ “die, èlken dag twee aajer leej"./ 'n Witte èn 'n kromme,/ zôo zal 't wèl zèèn, verdomme. (uit ‘STÈÈRKE VERHAOLE’, 2008; CuBra)

- De - A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - kròm/krómp, bnw en bijwoord krom: ‘krom aeier - kromme eieren, menselijke en dierlijke uitwerpselen, inzonderheid van de haan.’

4. toegepast op dieren

- WBD -
króm staon - gezegd van koeien die moeilijk ('strómmelèèchteg') lopen

- WBD -
króm - kreupel (van een paard), ook genoemd (Hasselt) 'kreujpel'

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KROM bijvoeglijk naamwoord - kreupel: 't pèrd stoj krom.

5. voor geldgebrek

in de uitdrukking 'krom staon' = slecht bij kas zijn

- Henk van Rijen - 'kromstaon' - gebukt gaan, zorgen hebben, kreupel zijn

6. als bijnaam

- Elie van Schilt; - Heur moeder was ur één van dun kromme Kees, ge wit wel dun diëe mee unne nist van virtien jong (uit: ' Waare onze naome soms nie goed?’, CuBra, circa 2003)

- A.J.A.C. van Delft -  Er was een huishouden met dertien kinderen, waarvan elk gezinslid een spot- of bijnaam droeg. Zoo telde men er bij: de Jood, de Kromme, de Mol, den Baard, de Loerd, den Holderie, de Kriek, de Poel en het Tennebrukske. (Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 5 mei 1930, Van vroeger dagen 154: Spot- en bijnamen)

- Karel de Beer - Kromme Sofie - Sophie (?) van Oudheusden - omdat ze krom liep. Proper vraawke, dat ’n snoepwinkeltje dreef in "de Koningswei" (op de hoek van de Kortestraat en de Oranjestraat.) (Uit Tilburgs Bijnamenboek, 2000)

- Karel de Beer - de Kromme Poot – Raaymakers - mede-eigenaar van stoffenzaak Hubert Melis in de Heuvelstraat, omdat hij mank liep (had één korter been). (Uit Tilburgs Bijnamenboek, 2000)

- Tony Ansems - Ut was misschien wel lomp,/ Mar waren w'onder ons/ Dan noemde wy hum "De Kromme" (uit: ‘Frater Chromatius’; van de cd Tilburgse liedjes 3, 2011)

 

kròmke

zelfstandig naamwoord

kraampje

verkleinde vorm van 'kraom, met vocaalkrimping

 

krömmel, krummel

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - kruimel

 

uit: Kroniek van de Kempen 1994

 

krommenèèrm

zelfstandig naamwoord; samentrekking van ‘krom’ en ‘èèrm’

kromme-arm, kromme arm

in het gezegde ‘meej de krommenèèrm’ lopen of gaan, met de kromme arm gaan of lopen

- WTT -  2013 – Het gezegde heeft in Brabant en dus ook in Tilburg meestal betrekking op het aanbieden van een geschenk aan een vrouw in het kraambed. Vaak bestond dat geschenk uit levensmiddelen die in een mand gedragen werden, en die dus aan de ‘kromme’, de gebogen elleboog werd gedragen. Daarnaast echter ook in andere betekenissen. Hoppenbrouwers (Taal van Kempenland) vermeldt dat de korf werd afgedekt met een doek omdathet niet gepast werd gevonden te koop te lopen met het cadeau.

1 Gezegde - op kraamvisite gaan

- WBD -
III, 3.2 – lemma Op kraamvisite gaan - De benaming met de kromme arm gaan verwijst volgens het Kempenlands Woordenboek naar het cadeautje dat men meenam op kraamvisite. Opdat niemand zou zien wat erin zat, hield de bezoeker het onder de arm gekneld. In Vught neemt men versnaperingen of levensmiddelen mee voor de kersverse moeder. Verspreid in Tilburg en Peelland; ook in Breda, Dongen, Raamsdonksveer, Loon op Zand, 's-Hertogenbosch en Geldrop.

- PM - meej de krómmenèèrm - op kraamvisite

- N. Daamen - handschrift 1916 - "Ze gan mit den krommenairm als ze visites gaan maken en nemen dan een koek of mik mede, hoofdzakelijk bij kraamvisites"

- Karel de Beer - ene krommen èèrm - "meej ene krommen èèrm binnekoome " wil zeggen: iets bij zich hebben (bloemen of iets lekkers) als men bij iemand op bezoek komt. met name op kraamvisite. (Bijnamenboek, 2000)

- Bosch krommenèrrem - 'me' de krommenèrrem komme'- op kraamvisite

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KROMMENARM, mee de krommenèèrm gaon - op kraamvisite gaan met een korf vol geschenken aan de gebogen arm (Of van 'kraam'?)

- Jan Naaijkens - 'kròmmenèèrm' zelfstandig naamwoord - kromme arm; 'meej d'n krommenèèrm' (Dè’s Biks)

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - krommenerm - geschenk dat door vrouwen die op bezoek komen aan een kraamvrouw gegeven wordt.

2 Een geschenk brengen aan de pastoor, met name na de slacht van het varken

- Pierre van Beek - "Mee de kromme errem (arm) lopen" raakt ook de pastoor, al behoeft dit wel enige uitleg. Vroeger - en in sommige dorpen wellicht thans nog - was het het gebruik, dat er in de slachttijd bij de boeren "iets van het varken" naar de pastoor werd gebracht, 'n "kermenaai" (karbonade) bijvoorbeeld. Dit gebeurde dan in de hengselmand, die uiteraard aan "een kromme arm" werd gedragen. De uitdrukking betekende derhalve, dat men wat van de slacht naar de pastoor bracht. Er gaat het verhaal van zo'n dorpspastoor, die belangstellend bij het slachten stond te kijken en zich zichtbaar een beetje te opvallend in de voorpret verheugde, waardoor hij van de boer het volgende raadseltje op te lossen kreeg: "Witte gij, meneer pastoor, het verschil tussen O.L. Heer en dees vèrken? Nie? dan za'k 't oe zeggen: Onze Lieven Heer is veur alle minsen gestorven en dees vèrken veur mijn alleen". (In: Nieuwsblad van het Zuiden, Tilburgse Taalplastiek - Nr. 9, zaterdag 18-07-1964)

 

Cees Robben - detail Prent van de week 3 augustus 1957

 

kromstaon

werkwoord, sterk

Frans Verbunt - kreupel zijn

 

krönaogel

zelfstandig naamwoord

kruidnagel, 'kruinagel', 'kruidnaogel', 'naogelgrèùs'

Henk van Rijen - "zèn öllie kröötnaogel pèèrs of wit?" - zijn hun seringen ...?

- WBD -
III.4.3:184 krönaogelbôom - sering; ook genoemd: knaogelblòm

Bosch kruinagel - kruidnagel, seringen

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
znw.m. - kruidnagel, sering

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRUINAGEL zelfstandig naamwoord mannelijk - kruidnagel - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - krönaogel zelfstandig naamwoord - kruidnagel, sering

Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kruinagels (I:74)

Jan Stroop, Sprekend een Westbrabander, 1979, 1981 - krönaogel (I:109)

- WNT - KRUIDNAGEL - In Z.-Nederl ook KRUINAGEL

 

krontje

kroontje

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

 

kròntje

zelfstandig naamwoord verkleinde vorm

kraantje

- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - krontje

Cees Robben - men neus lópt as en kròntje;

verkleinde vorm van 'kraon', met vocaalkrimping

 

kröntje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

Henk van Rijen - kruintje

 

krontjespèn

zelfstandig naamwoord

kroontjespen

 

krôon, krontje

zelfstandig naamwoord

kroon

bladdragende takmassa; alle boomtakken samen

- WBD -
kroon (v.d. paardehoef), ook genoemd 'krôonraand' of 'haorbaand', (Hasselt): 'hòrbaand'

Cees Robben - Wie krèègt laoter den grótsten krôon in den heemel?

- WBD -
schèrkrôon (II:994) - scheerraam, grote haspel; ook: schèrraom, schirraom, schèèrmeule, haspelmeule genoemd

- WBD -
krôon (II:1032) - kroon (soort haspel); ook: haspelkrôon, haspel, stèr

- WBD -
krôonlètjes (II:1032) - kroonlatjes; ook; lètjes of krôonspèèle

- WBD -
krôonpin (II:1032) - kroonpin; ook: pin of spil

- WBD -
krôonblòk (II:1032) - kroonblok; ook: haspelblòk of type staander

- WBD -
III.4.5:83 krôon - takken (collectief), ook genoemd kòp, gezwaaj, bundel of bussel takke.

- WBD -
III.4.3S85 kroon - boomkruin

 

krôone

werkwoord, zwak

kronen

krôone - krónde - gekrónd ook in tegenwoordige tijd vooaalkrimping: gij/hij krónt

 

krôop

kroop

verleden tijd van 'krèùpe'

 

kroot

zelfstandig naamwoord

kroot, biet

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - as ge krooten it dan kakte bloed (JM'50) - het is je eigen schuld

- WBD -
III.2.3:104 'krootje' = rode biet

 

kròp

zelfstandig naamwoord

krop van een vogel, met name van een duif

- Cees Robben - Die staon mekaar gewoon uit de krop te voeieren... (19810814) [Robben gebruikt de uitdrukking figuurlijk voor een stelletje dat staat te tongkussen]

Vunderink - òf vroolek soms ge-èèrmd, èn ok bij toere/ stòn ze mekaaren öt de kròp te voere. (Henriëtte Vunderink, Raoze mòndag, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

 

kròpbrôod

zelfstandig naamwoord

tarwebrood met zemelen, zemelenbrood

- WBD - III.2.3:190 - kropbrood: Hoogerheide en Tilburg
 

kröpt

persoonsvorm; tegenwoordige tijd 2e + 3e pers. enk. van 'krèùpe'

kruipt

- Cees Robben -
Daor kröpt zô veul vrije tèèd in war... (19770624)

 

krösbild

zelfstandig naamwoord

kruisbeeld

- WBD - III.3.3:50 - krösbild = kruisbeeld

- WBD - III.3.3:51 - krösbildechristus = corpus

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRUISBELD znw.o. - kruisbeeld

 

krösboog

zelfstandig naamwoord

kruisboog, vereniging van kruisboogschutters

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Wèl bè de krösboog gewist! Krösboog zèèk wèl ôot bij gewist! Mar aanders, aanders…Nèù, dè was toen mar en gezèlschap onder mekaare, zo mar en vereenegingske dègge zôo, jao, meej en man òf tien twaalef, zak zègge, dègge dan zon, zon, zon dinge had èn dègge es op en plòts hier òf daor es nòr toe gingt, dègge es ene keer gingt schieten èn zôo…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

kröske

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

kruisje;

eindstadium van de H. Mis: Bij et kröske de kèèrk öt gaon

- Cees Robben - In m’n kaomer pronkt ’n kröske (19700220)
- Cees Robben - Zonder irst ’n kröske te maoke... (19720707)

- WBD - (III.3.3:145) kröske - zegen aan het eind van de mis

- WBD - (III.3.3:185) kröske - een kruisje maken

 

kröskenulleke

zelfstandignaamwoord

kruisje-nulletje

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Kröskenulleke – Kruisjenulletje – Spelletje op papier of in het zand waarbij je om de beurt spelend in een 9-vaks vierkant drie kruisjes of nulletjes op een rij moet zien te krijgen.

 

kröskestèèreve

iets beloven; onder kinderen! een 'eed' afleggen met twee gekruiste vingers, middelvinger over ringvinger.

Kon ook betekenen: iets onaangenaams niet verder vertellen, of versterking van de belofte om een afspraak na te komen.

Meestal eerst als vraag gesteld, waarna degene die iets 'zweert' het woord als uitroep herhaalt.

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - varianten op 'kröske stèèrve': kröske stèèrven èn hónderdduuzend èèzere bótterammen ópeete ('70) (Als dat niet klopt, eet ik mijn pet op '70)

- gezegd om iemand te overtuigen van de waarheid of oprechtheid:

- Cees Robben -
Ik zal pront betaole... kröske stèrreve... (19540821)

 

kröspunt

zelfstandig naamwoord

kruispunt

Dirk Boutkan (1996) - (blz. 33) 'krèùspunt' (er kan klinkerverkorting optreden)

 

krösweg

zelfstandig naamwoord

kruisweg, de veertien staties in de r.-k. kerk

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - kèèken as en hèllegebildje dè van de kröswèg is gevalle (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971)- beduusd kijken

- WBD -
III.3.3:178 kröswèg bidde, de kröswèg doen = de kruisweg bidden

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KRUISWEG zelfstandig naamwoord mannelijk - de afbeelding van de lijdensweg van Jezus

 

kröwaoge

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - kruiwagen, 'kreugel'

 

Krucht, De

zelfstandig naamwoord, toponiem, onderdeel van De Uilenvlucht, op Korvel
- Krucht is hier waarschijnlijk een verbastering van ‘krocht’, bedoeld als benaming voor een primitief of verborgen bouwsel
Willem van Mook – Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld, waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er toen nog mensen in. Het ‘Kretshuis’ was het voornaamste van de drie. ‘De Keet’ en de ‘Krucht’ waren dépendances van het grote ‘Kretshuis’ dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind stond (1795-1813), gebruikt is geweest als ‘Leprosie’ (Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren, bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten. (Nieuwe Brabantse novellen; 1970)

Henk van Rijen - 'de Krucht' - jammer- en kreunonderkomen van leproserie 'Den öölevlucht’

 

kruije

zelfstandig naamwoord; plur. van 'krèùd', met d-syncope

kruiden

- WBD -
III.2.3:128 'tuinkruiden', 'kruiden

werkwoord, zwak

kruien

Henk van Rijen - de aase ötkruije - het vuile werk doen

Frans Verbunt - van kruie krèède lange èèrme èn grôote neusgaote

Dialectenquête 1887 Willems - kruie - krój - gekroje ik krui,gij/hij kruit

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - st.ww., tr.en intr. - kruien: 1) een kar terugduwen (door een paard), 2) molenaarsterm, 3) een kruiwagen voortduwen, 4) (van muren gezegd) wijken, een weinig uit het gelid gaan.

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - krèije ww - kruien

 

kruijenier

kruidenier

'kruidenier' met gesyncopeerde d

 

krukke

werkwoord, zwak

krukke - krukte - gekrukt

- WBD -
(van een paard) strompelend lopen bij het aantrekken

Henk van Rijen - (textiel) - houten vorken die ondersteboven in de grond werden geplaatst en waarop de gelijmde 'kèttings' gedroogd werden.

- WNT - KRUKKEN - 1) sukkelen met de gezondheid; 2) sukkelen, knoeien e.d.; 3) schertsend: iemand voor kruk uitschelden

 

krukstoel

zelfstandig naamwoord

- Van Dale - met een smalle, rechte rugleuning

N. Daamen - handschrift 1916 - krukstoel – leuningstoel

 

krulle

werkwoord, zwak

krullen maken; spannen

Frans Verbunt - et zal er krulle! - het zal er spannen

– krulle - krulde - gekruld

Cornelis - C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - krullen ww. - behalve in de zin van 'krullen maken' ook onpers. gebruikt in de uitdrukking 'het zal er krullen' - het zal er spannend toe gaan, er zullen klappen vallen. (Van een wateroppervlak dat rimpelt?)

- WNT - KRULLEN c) 3) Oneigenlijk voort niet effen, niet kalm zijn, opgewonden zijn e.d.

 

krupsie

zelfstandig naamwoord

kwaal

van Franse 'corruption' = kleine kwaal, ziekelijke gril, treurige toestand van lichaam en geest.

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - aaltij krupsies hèbbe (We '37)

N. Daamen - handschrift 1916 - "krupsies - hij hee aaltij allerlei krupsies (kwalen)"

- WNT - KRUPSIE - wsch. uit 'corruptie'. Gewoonlijk in 't meervoud gebruikt voor: lichamelijke kwellingen, klein ongemak.

 

kruuskefiks

zelfstandig naamwoord

Crucifix

Waarschijnlijk een contaminatie van crucifix en kruisje.

- Jacques R.W. Sinninghe: Te Tilburg wordt wel eens onder de drempel van het huis een "kruuskefiks" gelegd, terwijl te Zevenbergen onder de mat een kruisje wordt geschoven. Vaker wordt gebruik gemaakt van een kruisduit (een oud, met een kruis gemerkt muntstuk), om het kwaad verre te houden (Waspik, Bokhoven, Vught) of van een kruissleutel ('s Grevelduin-Kapelle, Sint-Willebrord). In: Brabants Heem, jaargang 1, pagina 112.

 

kuijer
zelfstandig naamwoord
wandelingetje, ommetje
- Cees Robben -
Bende aon oewe kuier, Karel..? (19850802)

 

kuijere

werkwoord, zwak

kuieren, langzaam wandelen, een ommetje maken

Op de Spoorlaan is 't mistal nie druk en as ge daor dan hillemol op oe eentje te kuieren lopt... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

 

kruk

zelfstandig naamwoord

kruk, onhandig persoon

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 13 - Verleeje week laas Trees de kraant, / Kèèk over d'ren bril / En vroeg: "‘n ramp, 'n ongeluk, / Wès daorvan ‘t verschil?” // De Tiest docht irst hèèl efkes nao / Mar toen zee dieje kruk: / "As gij in 't knaol zôt vallen Trees / Was dè ‘n ongeluk. // Mar haolde iemand jou d'r uit / Dan zò dè volgens mèn / Van ‘n onneuzel ongeluk / ‘n Ramp geworre zèn."

 

kuiere

werkwoord, zwak

kuieren, ontspannen lopen, wandelen; met name na de maaltijd

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 06 05 - Ik kuierde d'n hofpad op / Om naor m'ne slaoi te kèken.

 

kulleke

zelfstandig naamwoord

Zegsman Ad Vinken - klein kind (vertederend)

Zegsman Ad Vinken - wèdist tòch en kulleke, war

S&S KUL: klein, nietig ventje: e kulleke van e manneke (Corn. II 97)

- WNT - KUL (4) a) flauwe vent, sul (S&S: deze betekenis is secundair)

Bosch kulleke - liefkozend woord voor een klein kind

 

kullevoe

zelfstandig naamwoord

fopperij

- N. Daamen - handschrift 1916 - "kullevoe - dat 's kullevoe (dit is fopperij)"

 

Kommetje zonder oor, aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H. Stoepker 1986

 

kumke

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

1. kommetje

- dim, van 'kóm', met vocaalkrimping

Dirk Boutkan (1996) - (29) kwalitatieve mutatie: kom - kumk; (51) kumke/ kummeke

Mar mijnheer, vat toch nog 'n köpke koffie, 't zijn zoo'n kleine kumkes, 't is de moeite nie werd. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)

- Cees Robben - M’n kumke wiegelt zôô detter de koffie uit-kwaanselt... (19660826)
- Cees Robben - ...’n kumke koffie, Kupke? (19860131)

- WBD - III.2.1:186 'kommetje' = kopje

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUMKE o - kommetje, vooral: koffie- of theekopje zonder oor.

Bosch kumke - kop of kom zonder oor.

2. plant

- WBD - III.4.3:426 "kommetjes' = waternavel (Hydrocotyle vulgaris)

De gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris) is een moerasplant die behoort tot de klimopfamilie (Araliaceae).

 

Waternavel

 

kumme
samentrekking
kunnen we
- Cees Robben - Dan kunme slaope gaon... (19670428)
- Cees Robben - Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme niet gaon katsele.. (19671215)

 

kundet
samentrekking
kun je het
- Cees Robben - Misschien kundet beseffe (19600916)


kunne

werkwoord, sterk

kunnen

Dirk Boutkan (1996) - kunne - kón/kós - gekund

- Dialectenquête 1887 Willems - kunne - kós(se) - gekunne: ik kan, gij/hij kunt

- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - as ze dè konnen; ze han et beeter zôo kónne laote

...ze moesse doen al wè ze kosse om er 'n stökske veur te steke... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
...die twee kosse mekare nie zoo goed lije, ziede... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938)

Daor waren lollige bij, die goed kosse koken en dieter niks van bakten. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - dè bumke zal daor moejlek kunne groeje

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (26) 'Na kumme wir gestaoig ónroke'

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - GEKUNNEN: derde hoofdvorm van 'kunnen'

 

kunningkòp

zelfstandig naamwoord

koningskop

- WBD - bepaalde maag van een koe

- WTT 2012 - zie het lemma in WBD I:3,363; het gebruik wisselt zeer, zodat het niet eenduidig is welk deel van de koemaag bedoeld wordt; met name wel de lebmaag.

 

kunsbooter

zelfstandig naamwoord

margarine

Frans Verbunt - margarine

Henk van Rijen - 'kunsbotter'

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kunstbooter'

 

kunsèèsbaon

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - kunstijsbaan

 

kunsmis

zelfstandig naamwoord

- WBD - kunstmest

 

kunsmisspraajer

zelfstandig naamwoord

- WBD - kunstmeststrooier (machinaal), ook 'kunsmistzaajer' genoemd

 

kunstenèèr

zelfstandig naamwoord

kunstenaar

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KUNSTENÈÈR zelfstandig naamwoord mannelijk - kunstenmaker

 

kunstwol

zelfstandig naamwoord

- A.J.A.C. van Delft - Opmerkelijk is wel, dat de kunstwol, die tegenwoordig op zoo veler tong is, reeds in het verleden tot een volksgezegde was, hetgeen blijkt uit de uitdrukking: "'t Is allemaal kunstwol", hetgeen beteekent: Het is maar waardelooze rommel; het is bedrog; 't is verneukerij. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

 

kuntje

zelfstandig naamwoord verkleinwoord van ►kont

kontje, gatje

- Lechim - Triske hee 'n hansjupke aon/ Geborduurd mee 'n hundje/ Dè is zó hullie moeder zee/ "Fèn wèrm aan dur kuntje". (Michel van de Ven; ongedateerd knipsel uit de Tilburgse Koerier, circa 1970)

- Piet van Beers; "'t Heej op z'n kuntje, 'n paor grôote zwèère." (CuBra; 2008)
- Piet van Beers; As de daoge korter worre/ èn der is wèènig licht/ dènke kiepe bij der èège/ “Ik haaw m´n kuntje dicht” (Uit: 'n Verse aai; Cubra, 2008)

- Elie van Schilt; - Op één van die fabrieken zaag ik "Toosje" ze werkte in de stopperij, ik viel subiet vur Toosje, vergaat de'k al un medje had. Toosje was blond, niks gin verftroep, natuurblond van dur éégen, wangen om zó in te bééten, vuur rooie lipkus, néé, ok hier hasse gin lipstift vur nóódig, un paor borsjes, die ondeugend hun nuske vuréut stóóken, un schóón strak kuntje en un onderstel, daor niks op af viel te keuren. (Cubra; 2009)
Uitdrukkingen

- Et zal oew kuntje vaore/et zal oew gatje vaore - Het zal je tegenvallen

- 2020 - Er komt voor jou een zware tijd aan: - dè zal oew kuntje vaore! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER )

- Cees Robben -
Toen ie weg was zin ze ammol/ Det z’n kuntje vaoren zô...(19670623)

- Henk van Rijen - dan zal oew kuntje kèrmes viere - dan zul je ervan langs krijgen

- WBD - III.1.4:194 'met uw kontje in de boter vallen' = geluksvogel

verkleinde vorm van 'kónt', met umlaut

Uiteinde van een brood - als laatste afgesneden, meer korst dan brood

Dan sneej ze irst de witte mik/ ènt kuntje daorvan dè kreeg ik/ De smaok daorvan vergeet ik nôot/ nao alle daoge roggebrôod. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Kèrsmes vruuger...)

Bijnamen

Anron van de Wiel - Maar een kroeghoudster aan de Koemarkt (dat was bij het slachthuis aan de Enschotsestraat) had een, wat A. Jacobs noemde, "partos posteriorus" dat zowat 15 cm te hoog stond. Dus heette zij Kuntje Reijnen... (Transcriptie in website HET GEHEUGEN VAN TILBURG; 2007; Bijnamen vóór 100 jaar; tekst uit manuscript van 'Postscriptum' - op basis van een manuscript in Regionaal Archief Tilburg ca. 1920, coll 370, nr. 75).

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kuntje kèlder = eigenares klein snoepwinkeltje (Blz. 92) 

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - et kuntje = A.S.H. Martin, conmoderator van het Odulphuslyceum (blz. 103) [zijn kin had de vorm van een achterwerk(je)]

 

Kupke
eigennaam Jacobus, verkort tot Kobus, verkleind
- Cees Robben -
Ons Kupkes-schutters-eugskes (19560714)
- Cees Robben -
...’n kumke koffie, Kupke? (19860131)

 

kurf

zelfstandig naamwoord

korf

- … dus kènder, as ge ze mee d'ren kurf op den Heuvel ziet dan weet-te gellie hoe laot 't is! ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ [Willem van Mook] .

 

kusmokkis
samentrekking
kus me ook eens
- Cees Robben - Kusmokkis (19621123 - complete tekst)
 

kusse

1 zelfstandig naamwoord

kussen

hoofdkussen, het kussen waarop men slaapt

Lodewijk van den Bredevoort - Ze ha der haore los over et kussen liggen. Ons moeder ha van dè lange haor tot op der kont. (Uit: Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? - 2007)

Frans Verbunt - twee gelôove op êen kusse, daor slòpt de duuvel tusse

Dirk Boutkan (1996) - verkleinde vorm: kussetje

kussen waarop men zit

- A.J.A.C. van Delft -  Op éénen Vastenavend,/ Hier ne stoel en daar ne stoel, /Op iedre stoel een kussen. (Nieuwe Tilburgsche Courant - 9 maart 1929 - Van vroeger dagen 104: Kinderspelen 1)

- A.J.A.C. van Delft -  Hij weefde al dit/ Hij weefde al dat/ En hij weefde 'n kussen al onder z'n gat... (Nieuwe Tilburgsche Courant - 23 januari 1930 -Van vroeger dagen 150: Kinder-rijmen)
bij paarden

- WBD -
kusses - vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst van een paard, ook genoemd 'schoft'

- WBD -
hòmkusses - haamkussens (de vilten binnenbekleding van het haam)

- WBD -
kusses - (Hasselt) - zadelkussens (voor een paard)

2 werkwoord

kussen, zoenen; zwak werkwoord

Leo Heerkens - ... zal 'k oe wakker kussen, meidje? (Uit: DE NON; 1940)

Frans Verbunt - kusse meude gerust mar van et meekaniek moete afblèève

 

kussespèlleke

zelfstandig naamwoord

speldenkussentje

samenstellende elementen zijn omgekeerd vóór het diminutiefsuffix.

Pierre van Beek – Een curieus geval hebben wij altijd gevonden, wat men in Tilburg van een speldenkussentje maakt. Men spreekt hier namelijk van "kussenspelleke". Men draait het eigenlijke woord dus radicaal om, waarbij als bijzonderheid nog komt, dat de verkleiningsuitgang meteen ook maar geplakt wordt aan het woord, waar hij juist niet bij thuis hoort. (Tilburgse taalplastiek 12 Nieuwe Tilburgse Courant – dinsdag 25 april 1950)

 

kut

zelfstandig naamwoord

vrouwelijk geslachtsdeel

zowel de uiterlijke als inwendige delen worden bedoeld

- WBD - III.1.1. lemma vrouwelijk geslachtsdeel – kut, vooral noordelijk Tilburg

- WBD - III.1.1. lemma schede – kut, vooral noordelijk Tilburg

 

kuukele

werkwoord, zwak

vallen

WNT: omkukele

Ons moeder waar meej mèn op den èèrm van den onderstre tree van de trap gekukeld en ha der béén gebroken. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

Brabantse kuukskes, gefotografeerd in september 2021 bij bakkerij Eigenzinnig in de Molenbochtstraat 46 in Tilburg. Ook verkrijgbaar in de smaak vanille. Foto: CuBra/- WTT - .

 

kuukske

verkleind zelfstandig naamwoord uit koek, met umlaut

koekje

- Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - Bij Mie Viool de goeie ziel,/ Daor kreege we 'n kuukske.

- Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30 - ...en op 't list pudding mee kuukskes erin...

- Piet Heerkens; uit De knaorrie, ‘Liefde?’, 1949 - Toen ze nog vreejen, oo, hoe fijn!/ Roozengeur en maoneschijn, bioscoop en zuute kuukskes,/ zuute mundjes in stille huukskes

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 08 05 - En in plaots van ’ne gròòte pils / ’s Aoves thee mee ’n kuukske.

- Cees Robben - In d’r huukske meej ’n kuukske... (19601118)

- Henk van Rijen - die kuukskes kande nie knaawe, die koekjes kun je niet bijten

- Elie van Schilt; - dan begon de vasten, vur ons kender 40 daogen nie snoepen, al de kuukskes en snuupkes die ge kreegt gingen allemal in ut vasten-trommeltje. (Uit: ‘As ge katteliek geboren wierd; CuBra ca. 2000)

- Piet van Beers – ‘Traditie’: Toen kreege ze 'n haandvol snuupke's/ öt de kuukskestrommel op de trap. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- De Q van kuukske. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - 16 maart 1931 - Advertentie ter gelegenheid van 'Halfvasten'

 

kuule

werkwoord, zwak

Henk van Rijen - koelen

 

kuure

werkwoord, zwak

Pierre van Beek - zichzèlf kuure - zich behaaglijk voelen

 

Familie Willems - collectie Wim van de Wouw (CuBra)

 

kuus, kuuske

zelfstandig naamwoord

naam, ook koosnaam voor een varken of een rund (koe, kalf)

in Tilburg vrijwel altijd voor het varken

I benaming voor varken

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
- küs zelfstandig naamwoord mannelijk - 2) varken

- WBD -
vrouwelijk varken, ook genoemd: 'zeug', 'zuig', 'zóg', 'zog', 'verken', 'vèèreke'

- WBD -
'kuuske'- jong varken, big, ook genoemd 'big' of 'bag' en (Hasselt:) 'kab'

- WBD -
kuus kuus, vèrke, verken - roep- en lokwoorden voor het varken

- WBD -
kuus, kuuske - vleiwoorden voor het varken

- WBD -
kuus, kuus kuus - lok- en roepwoorden voor de big

- Cees Robben -
Den schèèrpen geur van broeder kuus/ die vond ik amiekaol. (19701016)

N. Daamen - handschrift 1916 - "kuus - varken"

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kuus - varken (div. dial.)

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kuus - zelfstandig naamwoord - varken

Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kuus (V:62)

Jan Stroop, Sprekend een Westbrabander, 1979, 1981 - kuus (1:27)

II spotnaam - uiterlijk of gedrag van het varken overgedragen op personen

► zie ook Bijnamen, hieronder

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUS - varken, varkensachtig persoon? - veel gehoorde bijnaam. 

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
küs zelfstandig naamwoord mannelijk - 3) (van mannelijke personen gezegd) lompe, ongemanierde kerel.

III Tilburgse bijnamen

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Mina kuus = weduwe Kolen (blz. 50)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kuus Hèrsemis = A.P. Hersmis (blz. 42)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Miet de kuus = Miet Hersmis (blz. 42)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kuus = A. Venmans (blz.79)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kuusje Verdunt = Gustave Verbunt (blz. 80)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kuus, of kuuske = Van Waalsden (blz. 107)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kuus = V.d. Zijden (blz. 108)

I- Informant Ad Vinken; benaming voor een rund

- WBD -
roepnaam van een koe, ook 'koes' of 'koej'

 

kuusèèrepel

zelfstandig naamwoord, meervoud

voor varkens gekookte aardappelschillen; ook wel kleine, nietvoor menselijke consumptie geschikte aardappelen

- A.J.A.C. van Delft -  Rond vijftig jaar geleden [ca. 1880] was het een algemeen gebruik dat men alvorens kermis te gaan vieren, eerst de aardappelen gerooid had en tweedens de put geveegd. Dat aardappelen rooien geschiedde door het geheele gezin, vader en moeder staken de patatten uit den grond en al de kinderen moesten rapen; de groote "piepers" werden "opgezakt" en de kleine kwamen in den sopketel van de varkens terecht, dat waren de zg. kuus-errepeltjes. Het put vegen bestond uit het schoonmaken van de regenput of de regenton, waar in den loop van het jaar stof en blaren uit de dakgoot zich verzameld hadden. Eerst als beide werkzaamheden verricht waren, paste het een rechtgeaard Tilburger kermis te vieren. (Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 10 januari 1930, Van vroeger dagen 148: Brokkelingen 1)
 

kuuskalf

zelfstandig naamwoord

- WBD -
vrouwelijk kalf, ook genoemd: 'vèèrskalf', 'vèrskalf', 'vijrskalf'

 

kuuske

zelfstandig naamwoord

varkentje

- Cees Robben -
Pietje.. lustte iets van ’t kuuske.. (19550205)

- Cees Robben -
De kuuskes.. de kuikes.. de kiepe.. (19590822)
- Cees Robben -
Hier zèn al veul kuuskes wè steeg en wè knorrig/ En fel lamenterend de pèèp uit gegaon... (1970) [Geen Prent van de week, maar een advertentie bij het zeventigjarig bestaan van Slagerij Ooms]

- WBD -
jong varken, big, ook genoemd 'big' of (Hasselt) 'bag'

- WBD -
vleiwoord voor het varken, ook genoemd 'kuus'

- WBD -
vleiwoord voor de big

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - ik maag er nòg wèl zèèn, war, want de kuuskes zèn der ôok (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1965) - gezegd door iemand die van zichzelf vindt dat hij er voor zijn leeftijd nog goed uitziet.

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUSKE o - jong varken, kalfje

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Naast 'drift' in T, ook 'kuuske' en 'kap/kabbe' rond T, alsmede 'bag' in een gedeelte v. Midden-Brabant. (blz. 154, krt.86)

 

kuusvoejer

zelfstandig naamwoord

varkensvoer

 

kuute

tussenwerpsel

- WBD -
kuute kuute kuute - (Hasselt) lok- en roepwoorden tot een big

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUT m - varken

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KUUTJE v - jong varken, kalfje

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - küt(ə) 1) roepnaam voor jonge varkens, 2) big.

 

kwaam, kwaamp

werkwoord, persoonsvorm

kwam

WTT 2003 - de p verschijnt blijkbaar vooral als het volgende woord met een klinker begint

Cees Robben - In de schônste stad van ’t laand/ kwaam... En mee gin lege haand/ Tôôntje... Prent over de geboorte van de 127.000ste Tilburger, genaamd Tôôntje van Zundert. ‘De schonste stad van et laand’ is de volksnaam voor Tilburg. (19540213)

- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - De vorm 'kwaamp' wordt frequent gebruikt.

- Cees Robben - En ze kwaampen as siegeuners (19591017)

- Cees Robben - Daor uit de dösternis/ kwaamp unne vremde stoet (19600715)
- Cees Robben - Hij kwaamp in ’t gaasthuis terèècht (19650528)
- Cees Robben - Mar ons Too d’ren meens kwaamp er op uit.. (19650402)
- Cees Robben - Dokter Jaanse kwaamp is kèèke... (19660429)
- Cees Robben - Zôô kwaamp ons boerke op ’t gedaacht (19610929)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - toen kwaamde göllie hier èlk jaor nòr de kermis

- Grôot diktee van de Tilburgse taol (06) daor kwaampeze dan mistentèèds ... teege

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWAAM - 2e hoofdvorm van 'komen'; KWA

 - J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KWAMP(EN) voor 'kwam(en)'; ook bij Hooft ()

 

kwaansel

zelfstandig naamwoord

Pierre van Beek - vloeibaar voedsel, in het bijzonder bier, van slechte kwaliteit

- N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaansel - ik drink nie mee, ik wil al dè gekwaansel nie in 'men buik hebben (grote hoeveelheid van minder goede kwaliteit)"

- WNT - KWANSEL = kwanselbier: In verschillende streken ten Z. van den Moerdijk de naam voor een bierfeest zooals er voorheen bij verschillende gelegenheden werden gegeven.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwansel zelfstandig naamwoord - kwansel (biertraktatie)

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KWANTSEL, KWANTSELBIER - een maaltijd of onthaal, dat bij bruiloften of begraaffenissen ... gegeven of gedaan wordt.

- Cees Robben - ...klinkklaor waoter... kwaanselbier (19660401)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwansəl znw, mannelijk kwansel, traktatie op bier (bierfuif) tussen de tweede en derde roep aan het jonge mansvolk uit de buurt, door een meisje dat in ondertrouw is.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWANTSEL (uitspr. met Nederl. a) kwaansel zelfstandig naamwoord mannelijk - flauwe, dunne, waterachtige koffie, pap, soep. Ook: bier dat de bruidegom geeft aan de jonggezellen zijner buurt.

 

Carnavalsvignet met het motto 'Kwaansele zo sund zèèn'. Kees Kruik, getekend door Luc Verschuuren. Uit: Kees Kruik Kronieken, 2022.

 

kwaansele, kwaanselbier

werkwoord, zwak

In het Tilburgs vrijwel altijd: morsen met vloeistof, in het bijzonder bier.

Het werkwoord overleeft vooral in de samenstelling 'kwaanselbier', waarmee niet zozeer 'gemorst bier' wordt bedoeld maar bier van inferieure kwaliteit, of schraal bier.

Etymologie

- Ed Schilders - In het Tilburgs van de afgelopen halve eeuw kan iemand met vrijwel alle voedsel of drank dabbe, maar niet met bier. Met bier kwaansel je. Tegenwoordig is dit bier in de volksmond vooral bekend als kwaanselbier, een wat minder geslaagd pilsje, een klacht die vooral ten tijde van carnaval en andere volkse festiviteiten gehoord wordt. De slechte kwaliteit van kwaanselbier heeft een lange geschiedenis. De samenstelling is afgeleid van het werkwoord quantelen ofwel kwantselen, waarmee al in het Middelnederlands bedoeld werd: knoeien, oneerlijk zijn, smokkelen. (MNW & WNT) Vergelijk het werkwoord verkwanselen In het Tilburgs was het vooral het geknoei van de kasteleins, niet de morsigheid van de drinker. A.J.A.C. van Delft schrijft daarover:

Het "kwanselbier" was de bijeengekwanselde kliekjes, die in de glazen waren achtergebleven. Had de herbergier ook daarvan een vat vol, dan ging het naar den brouwer terug. Deze goot dat niet weg, doch verzamelde het na voorzichtig overgieten in een grooter vat of okshoofd. Dan begon het opnieuw te gisten (melkzuurgisting) en na een tijdje was het geheel verzuurd en werd dan gebruikt als "snijbier", waarmede het versch gebrouwen bier werd versneden. Dit versneden bier werd verkocht onder den naam "oud bier". (Nieuwe Tilburgsche Courant – 22-1-1935; Uit vroeger dagen: Het bier en de folklore 1)

(Van Aajkes tot Zaandkeul, 2012, hoofdstuk Dabbe)

Werkwoord

1 - knoeien met bier

Naa waar de maot vol bij den örgenist, hij sloeg mee z'n vuist op de taofel en de bitterkes begosse te daanse en te kwaanselen op taofel... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; Nieuwe Tilburgsche Courant 8-10-1938)

- Cees Robben - M’n kumke wiegelt zôô detter de koffie uit-kwaanselt... (19660826)
- Cees Robben - Kwaanselt toch nie zô... (19770422)
- Cees Robben - Ik heb liever degge den Haaikese toren omstôôt as degge menne borrel leeg kwaanselt.. taotolf... (19820402)

- Frans Verbunt - kwaansele zo sund zèèn (carnavalsmotto)

2- het heen en weer bewegen

vloeistof in een kan o.i.d. heen en weer bewegen; zwalpen, walsen, ook klotsen

- Van Rijen - Kwaansel nie zó mee de róóme - Wees eens wat voorzichtiger met die melkkan!

- Lechim - Ok al vuuldet gekwaansel van bier in oewen bèùk... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: 'Kèk – zeej aauwe Giel')

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwansələ(n) zwak werkwoord intransitief  kwanselen, een vloeistof in een kan en dgl. heen en weer schudden, zwalpen.

3. moeizaam lopen, zwalken

- Frans Verbunt - wè kwaanselde gij tòch - wat loop je toch langzaam

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWANSELEN bedr. ww - zwalpen, sterk heen en weer bewegen (vloeistoffen) idem, onoverg.: hetzelfde als kwakkelen, wankelend gaan. (uitspr.met aa) 

- WBD - III.1.2:120 'kwanselen' = slenteren (langzaam wandelen)

- WBD - III.1.2:146 'kwanselen' = waggelen

4. vergooien, verspillen

- Quinten - Hil zun hebbe en hauwe heetie aon heur verkwaanseld. (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Noord en Zuid, jrg. 11, 1888, p. 153 – over het taalgebruik in het werk van Wolff en Deken - verfonkfooien: ouê kleeren verfonkfooien = verkwanselen. [het betreft blijkbaar een vorm van verfomfaaien]
Noord en Zuid, jrg. 25, 1902, p. 242 – verhoetelen, verkwanselen, verschacheren. [versjacheren]

5. verspillen met ruilhandel

- WNT - KWANSELEN - 1) zijn geld verspillen met allerlei aan te koopen; 2) op een knoeierige manier ruilhandel drijven.

- Pierre van Beek - "Tuitelen" is ruilen, vooral wanneer dit bedreven wordt door kinderen. Het is het gewestelijke woord voor "tuisen", dat de betekenis heeft van bedrieglijk ruilen of kwanselen. Houdt verband met het Duitse "tauschen" (ruilen). De verandering van de "au"
in "ui" komt bij de vergelijking van het Nederlands en het Duits vaak voor. (TTP 17-2-1971)

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KWANSELEN wordt iemand gezegd te doen, die bestendig zijn goed ruilt, hetzelve omzet of verkoopt.

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KWANTSELEN - ruilen. Men zegt ook: zijn geld verkwantselen, dat is: voor nietswaardige dingen uitgeven.

- WBD - III.3.1:55 'kwanselen', 'tuitelen, ruilen, verhandelen'

kwanselen: voortdurend zijn goederen ruilen of verkopen.

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- Noord en Zuid, jrg. 2, 1879, p. 268 - kwanselen uit kwantselen, van het oorspronkelijke kwantelen (van quant, oudt. = “ruilhandelaar")
Noord en Zuid, jrg. 3, 1880, p. 376 – in het dialect van Groningse veenkoloniën - Kuutjebuten. Ruilen, kwanselen.

 

kwaant

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

- Henk van Rijen - keurig, correct, prompt, braaf; = 'pront'

 

kwaast, kwasje

zelfstandig naamwoord

- M kwast

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwa.st zelfstandig naamwoord mannelijk - kwast, zot, gek, kwibus

 

kwak, kwèkske

zelfstandig naamwoord

grote hoeveelheid

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - enen kwak kaaje; ene kwak waoter

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Zen wuw blêef zitte meej ne kwak klèèn jóng – Zijn weduwe bleef zitten met een stel kleine kinderen

- Cees Robben - Ene scheut òf en schutje? Jè, mar dè schilt ene kwak.

- N. Daamen - handschrift 1916 - "kwak - groote hoeveelheid"

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Peer kwak = Toon Verhagen (blz. 81)

- WBD - III.4.4:260 'kwak' = grote hoeveelheid; 26l 'kwakske' = onbepaalde hoeveelheid; 263 'kwakje' = beetje

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - KWAK, KWAKSKEN - een zoo, zotie. Bij voorb. een Kwak aardappelen, Een Kwaksken bonen. Kiliaen 'quack', superfluum et frivolum.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwak zelfstandig naamwoord mannelijk - zekere hoeveelheid: 'ene kwak aepel'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWAK zelfstandig naamwoord mannelijk - jenever. 'En borrel kwak. Gij drinkt te veul kwak.

- WNT - KWAK (IV) ook als nabootsing van het geluid dat gehoord wordt als een voorwerp, inz. een weeke massa, neer– of tegen iets aan ploft.

 

kwakke

werkwoord, zwak

- WBD - III.1.2:7 'kwakken' = hotsen; ook: stolpen,hossen,hutselen,hobbelen

 


Ill.: Rolf Janssen

 

kwakkel

zelfstandig naamwoord

kwartel

Hij is zoo doof as 'n kwakkel! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 –26-8-1939)
...hij waar zoo doof as 'n kwakkel en ha niks geheurd. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; Nieuwe Tilburgsche Courant 10-12-1938)

Henk van Rijen - kwartel (Coturnix coturnix); ook 'kiekemeda, kiekemedie'

 

Kwakkel, de

toponiem

- Lowie van Dorrus Misters; In de buurt van de "Kwakkel" - het gedeelte van de Elzenstraat tegenover de Eikstraat - stond en staat nog Kruissensmolen. Waar die naam vandaan komt, is ons niet bekend. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 20 ‘Over mulders en molens’; Nieuwe Tilburgsche Courant 4-10-1952)

- 1879 - Janssens, J., schoenmaker, in de kwakkel P 5. (Adresboek 1879 gemeente Tilburg)

- 1879 - Melis, G., winkelier, in de kwakkel D 3. (Adresboek 1879 gemeente Tilburg)
 

kwaklocht

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.4.4:38 'kwaklucht' = wispelturig weer, ook 'kwakkellucht, –weer'

- WBD - III.4.4:47 'kwakkelweer' = druilerig weer

 

kwakpôot

zelfstandig naamwoord

N. Daamen - handschrift 1916 - "kwakpoot - vrouw met wat zwaren gang"

 

kwalm

zelfstandig naamwoord

walm

- WBD - III.1.4:384 'kwalm' = drukte

- WBD - III.2.1:218 'walm' = idem

 

kwansèùs

bijwoord

waarschijnlijk ontleend aan het Oud-frans. De etymologie is niet definitief vastgesteld.

In de Tilburgse bewijsplaatsen: alsof er niets aan de hand is, terloops, tussen neus en lippen door

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Ge kekt kwaansuis den aanderen kaant in mar ge wit er wel mir van (10-01-1970)

- Cees Robben - Zô mar gewoon... kwansuis... (19590530)
- Cees Robben - Mar witte wet is... zeej Lewieke kwansuis.. (19590801)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 06 - D'n aop die kwaam pas uit de mouw / Nao aanderhalf uur / Ze zeej kwansuis: "De tassen zèn / In Brussel nie zò duur!”

- Henk van Rijen - kwansuis, schijnbaar, quasi

- Piet van Beers – ‘Den Haon’: Hij schudt zenne kop/ z'n vèère glimme/ èn zô nou èn dan/ ziedem kwansuis 'n kiep beklimme. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Stadsnieuws - Hij keek zôo kwansèùs es oover zene schouwer òf zij ok nòr hum keek – (130110) Hij keek als per ongeluk over zijn schouder ...

- Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwaksuis (III:13)

- WNT - KWANSUIS - bijwoord ook wel kwanswijs

 

kwaoke

werkwoord, zwak

kwaken

- Dialectenquête 1887 Willems - kwaoke - kwòkte - gekwòkt

- ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kwòkt

 

kwaol, kwòltje

zelfstandig naamwoord

kwaal

- Interview met de heer De Kok (1978) – “Èn toen zèèk in dienst gemoete, ik was neegetien jaor, zèèk in dienst gemoete. Èn daor in dienst èn toen wèr ik afgekeurd, afgekeurd nie, mar ik kos men eige laote oopereere òn zon kwaol. Ik ha ene zwaoren breuk èn ik wies er niks van. Ik was neegetien jaor èn ik wies er niks van!” (transcriptie Hans Hessels 2014)

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwo'l zelfstandig naamwoord vrouwelijk (vero.) kwaal (thans: kwaol)

 

kwart

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.4.4:288 'kwart' = kwart el (= 17 cm), ook 'vierel', 'vierendeel'

 

kwartier

zelfstandig naamwoord

- WBD -
III.4.4:298 'kwartier' = vijf liter; ook 'kop'

 

kwartje

zelfstandig naamwoord

muntstuk van 25 cent

- Pierre van Beek - Loop naar de kwartjes. Hoepel op. Loop naar de pomp. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Dialect en spreekwijzen; 10 januari 1959)

 

kwast, kwasje

zelfstandig naamwoord

kwast

- WBD -
kwaste (Hasselt) - trossen (gekleurde kwasten boven op het haam)

- WBD -
III.1.262 'kwastjes' = gouden kwastjes aan de halsketting

- WBD -
III.4.3: 68 'kwast' = knoest in het hout

 

kwatse

werkwoord, zwak

praten over niet al te belangrijke zaken, vergelijk Engels 'small talk', gezellig praten, keuvelen

Henk van Rijen - onzin vertellen (Duits: Quatsch)

Frans Verbunt - kwatspraot is ok praot

Ontleend aan het Duits: QUATSCHEN = kletsen, een kletsend geluid maken

 

kwatsert

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - kletskous, praatjesmaker

- Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

— Vergelijk Duits: QUATSCHKOPF = kletskous, bazelaar

 

kwatske

zelfstandig naamwoord

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - klein beetje, in het bijzonder: klodder spuug, rochel

- WBD -
III.4.4:262 'kwats' = scheut

 

kwatspraot

zelfstandig naamwoord

Frans Verbunt - kletspraat

Frans Verbunt - kwatspraot is ok praot

 

Sticker van een Tilburgse carnavalsvereniging onder een knop op een voetgangerslicht. De tekening van links naar rechts: een kruik, Heuvelse kerk, Interpolisgebouw, West Point. Foto's CuBra 2019.

 

 

kwatssoofa

zelfstandig naamwoord

bankje waarop je met elkaar gezellig kunt praten

 

Foto: CuBra 2018. 'Bèngske' bij het Paleis Raadhuis in Tilburg.

 

kwatta

zelfstandig naamwoord

reep chocolade

ene kwatta van Tjòklat

ze hèbben ammòl ene kwatta gehad van siendereklaos

naar de merknaam 'Kwatta'

 

kwattastrôojsel

zelfstandig naamwoord

chocoladehagel, hagelslag

- Cees Robben - As ’t van’t vèèreke is dan lus ik ’t gelèèk... Mar sjem en kwatta-strooisel dè kan ik nie pruimen... (19660204)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 06 09 - Mar ze ha'n liever kwattastrooisel.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 04 11 - Niks krèg as bròòd mee kwattastrooi...

- Ge hoefde dus nie bang te zèèn, degge thèùs nog ens op oew
donder zôt krèège, as hij ging vertellen wèrom de kwattastrooisel en
de goei boter aaltij zô gaaw op waren. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Daor kwaam ok veul minder toelaog op toffel. Toen ons moeder nog lèèfde, kosse we wel öt drie dinge we zuutighèd betreft, kieze. Mistal kwattestrooisel, zjem of gekleurde hagel. Vural ene bottram meej goei booter en daor kwattestrooisel op daor waar ik gek op. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Stadsnieuws - en snee mik meej goej booter èn kwattastrôojsel waar zondagseete (010407)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kwattastroojsel' zelfstandig naamwoord - hagelslag

 

kwèbbe

zelfstandig naamwoord

Gebroek, zin wij vruuger aaltij hè, die kwèbbe dan, dè moeras, hè. [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- WBD -
- 'moerassige plaats die met gras en mos overwassen op vasten grond gelijkt, maar waar men inzinkt als men er op gaat...'

 

kwèbbel

zelfstandig naamwoord

- WBD -
III.3.1:280 'kwebbel' = kletswijf

- WBD -
III.1.1:100 'kwebbel' = mond

 

kwèbbele

werkwoord, zwak

- Pierre van Beek - "Kwebbel nou nie!" - maak geen praatjes. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

 

kwèbke

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

kleine kwab(be)

Henk van Rijen - Et lèste kwèbke öt de maand - de laatste dochter uit een gezin.

- WNT - KWA- Dialectenquête 1887 Willems - kwabbe - 1) Weeke massa vleesch of vet, natuurlijke dikte of ziekelijk gezwel.

 

Berberis vulgaris

 

kwee, kweej

zelfstandig naamwoord

1. planten

- WBD - III.4.3:198 'kwee' - zuurbes (Berberis vulgaris)

- WBD - III.2.3:166 'kwee' = kweepeer

- WNT - KWEE - benaming voor de vruchten van bomen als Cydonia vulgaris (familie der Pomaceae)

 

Cydonia vulgaris - Köhlers Medizinal-Pflanzen in naturgetreuen Abbildungen und kurz erläuterndem Texte; Franz Eugen Köhler (1883-1914)

 

2. vogel

Henk van Rijen - keep (vogel) (Fringilla montifringilla)

- WBD -
III.4.1:130 'kwee' - keep; ook: 'kweek'

 

Fringilla montifringilla

 

3. koe

- WBD -
kween (koe die door een afwijking van de geslachtsorganen onvruchtbaar is) ook 'brul' genoemd

- WNT - KWEEN 2) eene koe die door onvolkomen ontwikkeling van de voortplantingswerktuigen onvruchtbaar is.

 

kweek

zelfstandig naamwoord, verkorting

kweekschool

- Audioregistratie 1978 - …toen kossie nòg nie nòr de kweek, toen wassie te jong veur èn toen moesie nòr de Bossche kweek. Nouw, dè was meej van de biste leerlinge van de Bossche kweek! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

 

kwèèk

zelfstandig naamwoord

1. schreeuwerig, plat vrouwspersoon; schreeuwlelijk

- Informant Toine Raaijmakers - Tis zón èchte Tilburgse kwèèk

- Cees Robben - [de ene vogeltjesprutter tegen de andere:] Ik heb hier niks hangen as unne tuureluut... Mar doar binn hek nog ’n kwèèk zitte mee drie jong... (19710723)

2. grote mond

N. Daamen - handschrift 1916 - n'groote kwaik opzetten – (n'groten mond)"- Informant Toine Raaijmakers - Houdt oewe kwèèk!

"Jongens, haawt oe kwijk," riep Graard, "'t spul begient!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)

Pierre van Beek - en grôote kwèèkerd ópzètte - een grote mond opzetten (kwèèk?)

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - hij zètte zen kwèèk oope - hij zette zijn strot open, schreeuwde hard

Stadsnieuws - As die kwèèk der kènder roept, kundet in Gôol heure. (219307

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWÈÈK znw.v. - in de lage taal: mond. Houd oe' kwèèk!

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. -
kwä:.k resp. kwe.k zelfstandig naamwoord vrouwelijk (kweik resp. kweek) grote mond, bakkes: 'Haudt ew kwaek toew!'

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWÉÉK v. - grote mond, vooral in geopende toestand.

Bosch kwèèk - grote mond

- WBD - III.4.2:32 'kweek' - bek, mond, muil, bakkes van een dier

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Karel kwèèk (pastoor K. Janssens) (blz. 48)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Peer kwèèk (P. Mutsaerts; (blz. 58)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - Dien kwèèk = mevr. Remmers (blz. 66)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kwèèk Hamers - zong boven iedereen uit (blz. 41)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- WBD - III.1.1:96 'kwèèk' = mond;

- WBD - III.1.1:98 'kwèèk' = mond (spotnaam)

3. vogel

N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaik - geep (vogel)"

- Cees Robben - En ziede daor die kwèèk.. (19600708)

- WBD - III.4.1:66 'braamkweek' - braamsluiper (vogel)

- Volgens Van Roessel wordt de vogel KEEP (Fringilla montifringilla), de berg- of bosvink, ook 'kwèèk' genoemd. Hij heet 'keep' naar zijn gerekte lokroep 'keep'.

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwèèk zelfstandig naamwoord - grote mond, keep

- WBD - III.4.1:129 'kweek' - keep (Fringilla montifringilla); ook 'kwee'

- WBD - III.4.1:66 'braamkweek' = braamsluiper'(vogel)

 

Afb.: Naumann: braamsluiper sylvia curruca

 

kwêek

persoonsvorm

verleden tijd van kwèèke

huilde, schreeuwde

- Henk van Rijen - kwot es kwêek - ik wou dat het eens huilde (het kind)

- Frans Verbunt - hij kwêek snot èn kwèl - hij maakte zich erg druk

 

kweeke

werkwoord, sterk

kweken

- Dialectenquête 1887 Willems - kweeke - kwikte - gekwikt - ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij kwikt

 

kwèèke

werkwoord, sterk

kwaken, schreeuwen, schreien, huilen, roepen, zingen

kwèèke - kwêek - gekweeke

vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij kwèkt

1. schreeuwen, hard praten, roepen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - kwèken - hard schreeuwen

- N. Daamen - handschrift 1916 - "kwaiken - schreeuwen"

- Informant Toine Raaijmakers - Kwèkt tòch nie zó! - schreeuw toch niet zo!

- A.J.A.C. van Delft - Een straatventer "kwèkt"; een kind "seevert"; een meisje "semmelt"... (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd) 'De nuuwe dokter', feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940 - "'t Is oorlog!" kweek oome Teun.
- Cees Robben - Nie zôô kwèèke... (19871016)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 12 05 - Ze kwèèk: "Ik wô gaon klottere / En dè he’k naauw ok gedaon / Ik klotterde vierkaant omlèèg / Toen'k over de brug wô gaon."

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Irst kèèke, dan kwèèke – Niet te snel roepen als je iets niet meteen kunt vinden

- Ed Schilders, Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009 - Èn wè’k list op de mèrt heurde: ‘Kom ’s kèèke, kom ’s kèèke / ’K stao hier nie vur niks te kwèèke!’

- Ed Schilders, Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009 - Naa, daor hoefde-n-ik nie lang oover te prakkedènke. ’t Schonst vèèn ik: ‘Ze kosse nie bè mekaor gekweeke krèège’.

- Pierre van Beek - snot èn blauwsel kwèèke - variant op 'snot èn kwèl schreuwe' (Tilburgse Taaklplastiek 175)

- F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Èn dan hèk ok nòg ene kwak gaawe taande in m'n bakkes, mar die ziede allêenig as ik hil hard kwèèk.

- WBD - III.3.1:286 'hard kwaken (kwèken)' = roepen, schreeuwen

2. huilen

- De Tienus zaat op zen gemak/ in zene kraant te kèèke/ toen zeej: „As ik de ammol lees,/ dan zôk goed kunne kwèèke" (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: De begrôoting)

- Cees Robben - Jan, d’r uit... den klèène kwekt; (19751107)

- Cees Robben - ’t kiendje dè kwekt.. (19590516)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 11 21 - En spulde’nie verloren zoon / Dan kweek de hèèle zaol.

- Ik heb nog nôot van mèn lève ons Fraanske zô heuren kwèèke. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Stadsnieuws - Dè bòske viel op de kaaje, èn kwèèke dèttie toen di (110508)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwèèke ww - huilen, schreeuwen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWÈKEN - kwaken gelijk eenden, ganzen; luid huilen en krijschen

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWÉÉKEN onov.ww - huilen (de afkeuring voor deze uiting van verdriet ligt al in het woord opgesloten), werd ook van dieren gezegd.

- WBD - III.1.4:252 'kweken' = huilen; 254 'kweken' = luid schreien 

3. zingen

- Theo de Wijs, correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - As ge diejen meziek wè harder zet wor ik nog schorrer en kan ik gin meens mir bekweeke krège (20-03-1968)

- Cees Robben - [dirigent tegen zangeres in koor:] En asser forto boven stao.../ Dè wil nie zegge.. kwèèke... (19600414)
- Cees Robben - [dirigent tegen koorzanger:] Fortissimo, dè wil naa krek nog nie zegge degge dôôdgemoedereerd gewoon moet gaon staon te kwèèke. (datum onbekend)

- Èn gekweeke dètter dan wier: et dak vant hèùs! (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2006)

- Òf meejkwèèke op et blèèrkonkoer. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
4. overige betekenissen

- WBD - loeien, ook 'kweeke', 'brulle', 'blijte ' of 'blèère" genoemd

- Gezegde: te kwèèke staon - in het krijt staan, schuld hebben

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - stòn te kwèèke (TT) - in het krijt staan, schuld hebben

- WBD - 'kwèkke' - hinneken (van een paard), ook 'hunkere', 'hinneke' of 'briense' genoemd

- WBD - 'kwèèke' - schreeuwen (gezegd van een dier dat geslacht wordt)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwä.kə(n), kwe.kə(n) zw+st.ww (praet. kweek) gekweike - 1) dierlijk geluid; 2) hard roepen, schreeuwen, 3) huilen (van kinderen).

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - snòt èn blauwsel kwèèke (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973) - luidkeels huilen (zie: snòt)

- Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwèèke (III:77)

 

kwèèker(d)

zelfstandig naamwoord

schreeuwer(d), schreeuwlelijk

Pierre van Beek - iemand die hard roept of schreeuwt

- Cees Robben - wes toch unne kwèèker.. (19870717)

Henk van Rijen - ene grôote kwèèkerd opzètte - een grote mond hebben

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de kwèèkerd = pastoor van de Velden (blz. 79)

- WBD - III.3.1:227 'kweker', 'uitslover' = bullebak

- WBD - III.4.1: 26 'kweker' = jong, kaal vogeltje, ook 'nestjong'

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwä.kər zelfstandig naamwoord mannelijk 'kweiker' hij die kweekt (in bett. 2+ 3 van 'kwä.kə(n))

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWÊKER zelfstandig naamwoord mannelijk - soort van vink die niet zingt of slaat als de andere.

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwèèker zelfstandig naamwoord - huilebalk

 

kwèèkmèdje

zelfstandig naamwoord

Frans Verbunt - lid van meisjeskoor

 

kwèèle

werkwoord, zwak

kwijlen

- WBD - III. 1.1:187 'kwijlen' - kwijlen

kwèèle - kwèlde - gekwèld, met vocaalkrimping; ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kwèlt

 

kwèèlebalk

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - slijmerd, huichelaar

 

kwèène

werkwoord, zwak

kwijnen

Dialectenquête 1887 Willems - kwèène - kwènde - gekwènd

ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kwènt

wègkwèène - niet goed groeien (van planten); 'nie tiere'

- Dialectenquête 1876 - kwêne (ê van Frans tête)

- WBD - III. 1.4:282 'kwijnen' = kommervol zijn

 

kweeniewè

samentrekking: ik weet niet wat

- Mar agge ene picanto meej remouladesaus bestelt dan kèèke z'oe nèt aon òf ge kweeniewè vraogt. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

kwèèt

bijvoeglijk naamwoord .

kwijt

- Cees Robben - ‘k Wil oe hier wel kwèèt... (19600701)

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, 1952 - ze is de hèlft van der rôome kwèèt

 

Veiligheidscampagne tegen inbraak tijdens carnaval. Gemeente Tilburg. Frebruari 2019. Foto: CuBra.

 

kwèètspeule

werkwoord, zwak

Henk van Rijen - verliezen, verspelen

Stadsnieuws - Ik hèb zoveul kwèètgespuld dèk wir op men zaod zit (150309) - Ik heb zoveel verloren dat ik weer terug ben bij mijn oorspronkelijk ingelegde geld.

 

kweezel

zelfstandig naamwoord

1. overdreven vrome vrouw

N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - halve religieuse - Norbertus-kwezels enz."

“De deugd weegt zwaor in de weegschaol", zee kwezelke Van Hest... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)

Pierre van Beek – "Een kwezel, 'nen ezel en 'nen notenbôom moeten slaogen hebben" getuigt ook niet van sympathie voor de kwezel, die zich hier in een zonderling gezelschap bevindt. Zo men weet worden noten niet geplukt of geschud als bijv. appels, maar afgeknuppeld. Hier is het slaan dus op zijn plaats. 'n Ezel behoorde het volgens de dierenbescherming zeer zeker niet te moeten ondergaan maar helaas hij krijgt wel eens slaag en de kwezel verdient het naar de volksmond blijkbaar. (Tilburgse taalplastiek 8 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 25 maart 1950)

- Audioregistratie 1978 - …èn dan de kweezeltjes! De kweezeltjes hèb ik ok nòg…!! De kweezeltjes Biezemans! Oôôô, de mutsewaasers! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- Audioregistratie 1978 - Èn dè kweezeltje, hè, dè ging aaltij op de klumpkes smèèreges om zès uur al nòr de kèrk hòr! Die konde bij ons aaltij nèffen heure koome! Ast gevroore hò op die klompkes!” (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - bij de kweezels moete gin rôozekraanse kôope, want die bidde zèlf te gèère (JM'50) - zaken die iemand zelf gebruikt, moet je niet proberen in bezit te krijgen.

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - tis en spurriekweezel ('71) - een kwezelachtig meisje dat toch wel trouwen wil als 'de ware Jozef' komt

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWEZEL znw.v. smaadnaam voor eene vrouw of jongedochter die overdreven godvruchtig is. - Opeengenaaide lappen dienende om er de potten mee van 't vuur te nemen.

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kweejzel' zelfstandig naamwoord - vrome vrouw, pannelap

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - kweezelke Doorakkers = M.V. Doorakkers (blz. 34)

- Karel de Beer; Tilburgse bijnamen (2000) - de leerkweezel = Francisca van de Hout (blz. 44)

- WBD -
III.1.4:38 'kwezel' = ezelachtig persoon;

- WBD -
III.1.4:87 'kwezel' = huichelaar

2. lapje om (warme) voorwerpen mee aan te pakken

N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - doekje, dat aan de kachel hangt om voorwerpen aan te pakken, die te heet zijn voor de bloote handen"

- Cees Robben -
Waor leej m’n schaors, troeleke..? .. Op d’n naoricht.... menneke... aachter ’t scheurmikske... Op de kwezeltjes... (19580118)

- WBD -
III.2.1:346 'kwezel' = idem (om hete voorwerpen aan te pakken)

- WNT - lemma KWEZEL: Een lap waarmede men heete voorwerpen van 't vuur neemt (SCHUERM. [1865-1870], CORN.-VERVL.; ook hier en daar in N.-Nederl.?).

3. tuinboon

N. Daamen - handschrift 1916 - "kwezel - zeggen de kinderen tegen een zwarte tuinboon, als ze met groote boonen spelen"

 

kwèkkerd

zelfstandig naamwoord

- WBD - overgevoelig paard (dat gilt bij de minste aanraking), ook genoemd 'jaanker', of (Hasselt) 'jankerd'

- WBD - III.4.2:28 'klocht' - hoeveelheid jongen die door een dier in een worp ter wereld is gebracht; ook 'worp' genoemd

- WBD - III.3.1:36 'klocht' = gezelschap; ook genoemd: gezelschap, compagnie, complot, club, clubje, groep, groepje, samenkomst

- WBD - III.3.1.378 'klocht' = troep (manschappen)

- WBD - III.4.4:256 'klocht' - menigte, troep

- WBD - III.4.4:260 'klocht' = grote hoeveelheid

 

kwèkske

zelfstandig naamwoord , verkleinde vorm

kleine hoeveelheid; kwakje

N. Daamen - handschrift 1916 - "kwekske - kleine hoeveelheid"

- Cees Robben -
Ge mot dè kwekske is kwikke... ’t Is unne hille kwak... (19620323)

Henk van Rijen - wèn klèèn kwèkske - wat een klein beetje!

Frans Verbunt - 'kwèkske', 'kwatske'

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (126) 'Zen dè hil oe kokse? Wen klèn kwekske.''

- WBD - III.2.3:265 'kwakje' = restje bier

- WBD - III.4.4:265 ‘kwakske' = klein overschot

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWEKSKE (kwèkske) o. - kleine kwak, beperkte hoeveelheid van meestal kleine, gelijksoortige voorwerpen, klein genoeg om te kwikken en neer te kwakken; 'n kwèkske èèrpel. 'Een hille kwak' is 'een hel del', een grote hoeveelheid.

 

kwèl

zelfstandig naamwoord

kwijl

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - hij kwêek snòt èn kwèl toen ie zaag dè zen knèntje dôod waar

 

kwèlleke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

Henk van Rijen - klein beetje

Frans Verbunt - slokje

- WBD - III.2.3:124 'kwellekes' = etensresten

- WBD - III.4.4:263 'kwelleke' = beetje

Stadsnieuws - Drinkt oew tas es leeg vurdèk wir inschènk, der zit nog en kwelleke in. - ... er zit nog een koud restje in.

 

kwèlt, kwèlde

werkwoord, persoonsvorm.

kwijlt, kwijlde

tegenwoordige tijd 2e/3e pers. sing., verleden tijd van 'kwèèle', met vocaalkrimping

 

kwènt, kwènde

werkwoord, persoonsvorm.

kwijnt, kwijnde

tegenwoordige tijd 2e+ 3e pers.sing., verleden tijd van 'kwèène', met vocaalkrimping

 

kwèps

zelfstandig naamwoord

- Informant Ad Vinken; flauw

- Informant Ad Vinken; ik wòr zó kwèps van al dieje limmenaade

Stadsnieuws - Ik wòr zo kwèps van al dieje limmenaade; gif naa mar es iets stèèrekers. (200110)

- WNT - VIII:815 KWIPS Zie KWAPSCH 702 KWAPSCH - kwabsch, bijvoeglijk naamwoord Wellicht eene afleiding van KWA- Dialectenquête 1887 Willems - 1) Van den mensch en zijn lichaam: flauw, onwel, misselijk.

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWEPS(CH) bijvoeglijk naamwoord, bijwoord - flauw, smakeloos, van spijzen

 

 

kwètje

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.4.1:61 kwètje - grasmus; ook: 'braamkwatje'

- WBD - III.4.1:64 kwètje - tuinfluiter; ook: 'braamkwet', 'braamschijter'

Luister naar het geluid van de grasmus

 

 

Kwètterie, de

toponiem, buurtschap

Kwetterij, de; deel van de wijk Oerle

 

Weekblad van Tilburg 18 juli 1867

 

Tilburgsche Courant 9 augustus 1874

 

Tilburgsche Courant 18 februari 1871

 

kwèttersteel

zelfstandig naamwoord

veelpraatster

N. Daamen - handschrift 1916 - "kwettersteel - veelpraatster"

- WNT - KWETTERGAT, KWETTERKONT - vrouw die veel babbelt

 

kwiep

zelfstandig naamwoord

- 2019 – zot (van kwiebus) (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980.

Voor de volledige lijst Klik hier

 

kwiezjèèr

zelfstandig naamwoord

fornuis, cuisinière

vierkante kookkachel met een of meer ovens, waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven

 

Foto: internet 2012

 

- Kees en Bart (ca. 1925; in Tilburgsche Post) - 'kwizienjaire'

Henk van Rijen - 'kwiezejèèr'

- WBD - (III.2.1:232) 'cuisinière' = fornuis, ook 'kookkachel' genoemd

Verbastering van 'cuisinière' (fr.)

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - 'kwiezejèèr zelfstandig naamwoord - fornuis

Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwiesjèère (II:66)

- WTT -  2012 in het Tilburgs ook aangetroffen als een kachel met aan de bovenzijde kookplaatsen waarvan de omvang kon worden bepaald door ringen. Namelijk:

- Elie van Schilt; - We hadden gin CV. wel unne kwiesjeer of platte búïs. (Uit: ‘Tèèd’; CuBra ca. 2000)

- Elie van Schilt; - Zelf ben ik van aacht en twintig, ut irste wet ik me nog kan herinneren is dek 's mérugus wakker schrok dur ut geweld van de kwiesjeer die aongemokt wier dur men moeder. Dun deksel en de ringen wieren er allemal afgeschoven, de russel wier omgekiepert, dan ut gepiep van de aslaoi die wier dan op dun hofpad in de kolenzeef leeg gemokt. (Uit: ‘Alles is aanders’; CuBra ca. 2000)

 

kwikke

werkwoord, zwak

optillend het gewicht schatten

Lòt es kwikke hoe zwaor dè't is. - Laat eens voelen hoeveel het weegt.

Cees Robben - as ie is maag kwikke:

- WBD - III.3.1:92 'kwikken', 'schatten, prijzen, koersen' = schatten (gewicht)

- WBD - III.4.4:293 'kwikken' = op de hand wegen, ook 'wikken' kwikke - kwikte - gekwikt

Bosch kwikke - het gewicht van iets schatten door het op te tillen

Heestermans, Witte nog? Over Bergse en Westbrabantse woorden en uitdrukkingen; 8 dln.; 1988-1994. - kwikke (I:27)

Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 1992 - kwikke ww – kwikken

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWIKKEN – iets met de hand wegen om er de zwaarte van te schatten.

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwɪkə(n) zw.ww. intr. en tr. kwikken - 1) intr. omhoog gaan, opslaan (van een kar), 2) tr. (lett. omhoog doen gaan) pondus manibus examinare.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWIKKEN ov.ww - het gewicht van iets schatten door het op te tillen en met de hand op en neer te bewegen.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - KWIKKEN is een hier zeer gebruikelijk woord voor 'met de handen optillen om de zwaarte te onderzoeken.

- WNT - KWIKKEN (l) 2) Bij Kiliaan wordt quicken behalve in den zin vibrare ook vermeld in dien van: librare, trutinare, pondus manibus examinare, en ook Hoeufft, Schuerm. en Corn-Vervl. geven nog de betek. "met de hand wegen", "onderzoeken hoe zwaar iemand weegt onder het opzicht van verstand, wetenschap of kennissen" op.

Haor KWIKKE - wegen (in het vrachtvervoer)

 

kwikmedrilleke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

Henk van Rijen - klein mager vrouwtje met veel verbeelding

 

kwikriem

zelfstandig naamwoord

- WBD - (Hasselt) buikzeel (riem die onder de buik v.h.paard aan de burries wordt vastgemaakt om te voorkomen dat de kar opslaat), ook genoemd 'kwikzeel'

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - znw.m - riem die dezelfde dienst doet als het kwikzeel.

 

Motacilla alba

 

kwikstèrt

zelfstandig naamwoord

kwikstaart

Henk van Rijen - witte kwikstaart (Motacilla alba)

 

kwikzeel

zelfstandig naamwoord

- WBD - Hasselt) buikzeel (riem die onder de buik v.h.paard aan de burries wordt vastgemaakt om te voorkomen dat de kar opslaat), ook genoemd 'kwikriem'

C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - KWIKZEEL (kwikzee:l) o - touw, zeel, dat onder de buik van het paard door de ene berrie van de kar met de ander verbindt om het achteroverslaan te voorkomen.

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - kwɪkse.l znw.o. - zeel onder de buik v.h.paard en aan de burries van de kar vastgemaakt; dit belet het opslaan (= kwikken).

 

kwitskwedilleke

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

- N. Daamen - handschrift 1916 - "kwitskwedilleke - aardig, pienter meisje"

 

kwitsmadril
zelfstandig naamwoord – de etymologie is onzeker en daarmee ook de betekenis
- Cees Robben - Daor gao de kwitsmadril (19600219)

 

kwòjong

zelfstandig naamwoord; het meervoud is identiek

kwajongen, kwajongens

De mister wier ziek van die kwòjóng.

Henk van Rijen - 'kwòjonge, kaojjonge; (mv. kwòjong, kaojjong)'

- WBD - III.1.4:332 'kwajongen' = ongehoorzame jongen

Ook gehoord als 'kwòjonge':

Ons moeder heej aatij gezeej: “Gij bènt en kwòjonge! Gij zèèt verkeerd geboore!” zisse dan! [Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

kwok
samentrekking
ik zou willen dat (ik)
- Cees Robben - En ‘k docht, lieve lezer,.../ “kwok wieswaorikwaar”.... (19540403)
- Cees Robben - Kwôk-ham-ha... (19730427)
- Cees Robben - Kwok vreej... (19861010)
 

kwokkum
samentrekking
ik wou dat ik hem
Cees Robben - ..Kwokkum-hô-zeej... [Ik wou dat ik hem had, zei hij..] (19690214)
 

kwòlek

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

kwalijk

- WBD - III.1.4:360 'kwalijk' = bezwaarlijk

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, Meer in het bijzonder d’Oerse taol, 1958 etc. - bijwoord 'koolijk', 'kalijk' - kwalijk, nauwelijks, moeilijk, bezwaarlijk

Leo Goemans - Leuvens taaleigen, 1936 - KWALIJK - ku:lək

Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect, 1899 - KWA(D)ELIJK (uitspr. kwaoiələk, Kemp.: kaolək) bw –brasch, gramstorig, kwaad. (Kwadelijk verschilt van kwalijk)

 

kwòltje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

kwaaltje

Cees Robben - vur derèège èn der kwòltjes

- WBD - III.1.2:199 'kwaaltje = kwaal

verkleinde vorm van 'kwaol', met vocaalkrimping

 

kwossebons
samentrekking
ik wou dat ze bij ons
- Cees Robben - Kwossebons lekasböllie drötzagge... (19540605)


Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home