INHOUD WTT
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk gemaakt door

 

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.

 

Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter G

is voor het laatst aangepast en aangevuld op 7 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.


A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

 

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

Van gaa tot guuts

gaa, gaaw

bijwoord

gauw, vlug

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - twaoter zal gaa kooke - het water zal dadelijk koken

1. weldra, binnenkort
- Piet Heerkens - ‘Sjandoedelida’; 1938 - ...toe Miekelief, wor gaaw mijn vrouw,/ ik haaw verpoepies veul van jou...
2. een snelle handeling
- Naarus – ‘Brieven van een oud-Tilburger’; 1940 - Mar na was er inne jonge en die lekte z’n pèèr gaaw aaf en toen sopte ie nog eens.
- Piet Heerkens – ‘Claxon’ – 1940 - Uh!-Uh!-Uh! - gaaw, red oe huid!/ Kooning auto mot veuruit!
- Piet Heerkens – ‘De gemeenteraod van Baokel’; 1941- Frie Oomen die kwaam/ al daolijk geloopen/ en kreeg bevel om den herd gaaw te sloopen.
3. meteen, zonder dralen
- Piet Heerkens – ‘Vrouwke misère’; 1941 - onneuzelen hals, kom gaaw in mijn huiske,/ hier hedde mijn brood, maok mar gaaw 'n kruiske!
- Piet Heerkens – ‘Wenter en lente’; 1941 -

Daor slao de veurdeur open,
de Lente staot er veur...
gaaw is de Wenter deur
de keuken weggeslopen...

- Cees Robben– Gao-naa-toch-gaa... (19570817)
- Cees Robben– Zeg naa gaa worraon of worraaf... (19670603)
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Miet, gao mar gauw daor bij Bert Hòns (Haans), gao mar gaa vur en dubbeltje bintjes haole, dan hèbbe we mèèrege soep èn kaojkes, zôo… (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

- Interview met de heer De Kok (1978) – …èn dan hèdder nòg êene diek naa nie zo gaa kan noeme… (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

4. na korte tijd
- Piet Heerkens – ‘Liefde?; 1949 -

Slecht gelijmd kan nie lang haawe,
dus, 't begos al gaaw te naawe!
valse liefde is kort van zang;
't leeve gong z'nen harden gang

- Lodewijk van den Bredevoort – Kosset den brèùne eigeluk wel trekken?; 2006 - Veul te buurten ha onze vadder nôot, tegen onze opa. Wij han et ôk aaltij al gaaw gezien en wô’n er wel èùt, èùt dè halfdonkere kot.

- Henriëtte Vunderink – ‘Onzen hond’; 2007 -

Hij was vant völlesbakkeras,
brè
ùn, meej hier èn daor wè streepe,
èn hij had al gaaw begreepe,
dèt hier nog zo slèècht nie was.

5. zodra
- Piet van Beers – ‘Zomermiddag’; 2004 - Zô gaaw de zon gezakt is gao'k de tèùn on't spèùte.
 

gaaf, gaave

werkwoordsvormen - verleden tijden van geeve

gaf, gaven

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GAAF - 2e hoofdvorm van 'geven'

 

Ill. Naumann - Anser anser

 

gaans

zelfstandig naamwoord

- Dialectenquête 1876 - gaanze - ganzen

- Cees Robben– ’n Gaans op ’t Zaandend (19780609)

- WBD III.4.1:211 'gans' - grauwe gans, wilde gans (Anser anser)

- WBD gaans, gans - roepwoorden voor de gans

- WBD gaans, gans, gaanske - vleinamen voor de gans

- WBD gansje - roepwoord voor een jonge gans

- WBD gaans, gansje - vleinamen voor de jonge gans

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Nòr de gaanze gaon, mar ophaawe waor ze begiene te zwèmme (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - Bij tegenslag snel de moed laten zakken.

- Frans Verbunt - et bier is nie vur de gaanze gebrouwe

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de gaans - frater Amabilius (blz. 100)

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Bartje Gaanzenek = Bart van Iersel (blz. 45)

 

Illustrator onbekend

 

gaanzeblom

zelfstandig naamwoord

ganzenbloem, pèrsblom,kaankerblom - Chrysanthemum segetum

- WBD III.4.3:393 gaanzeblom - gele ganzebloem (Chrysanthemum segetum), ook genoemd: pèrsblom [pèrs = van het paard, 'van et pèèrd']

 

gaanzetong

zelfstandig naamwoord

paardebloem (Taraxacum officinale), ganzetong, molsla, mòlslaoj

 

 

Ilustrator.: Thomé - Taraxacum officinale

 

- Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006) - ‘Vadder wè zodde gij lusse, moet ik van ons moeder vraoge’? ‘Gif men mar gaanzetonge’, zittie.

- Stadsnieuws - Onze paa ging saoves nao et wèèrk langs de Golsewèg gaanzetonge steeke vur de knèène (070609)

- WBD III.4.3:287 gaanzetong - paardebloem (Taraxacum officinale)

- WBD III.2.3:88 'ganzentong' = molsla, ook 'veldsla’

 

gaar

bijwoord

- A.J.A.C. van Delft - "'k Wou die duif gaar veur geen geld kwijt." Gaar wil zeggen heelemaal (niet). (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

 

gaars

gaarsteg

bijvoeglijk naamwoord

ranzig; in het eerste stadium van bederf verkerend

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GARST (gaarst) bijvoeglijk naamwoord  ranzig, garstig, van geel geworden spek gezegd: gaarste spek is symbool voor armoedig en onsmakelijk eten.

► gaarsteg

 

gaarst

zelfstandig naamwoord

gerst als voer voor kippen

- Cees Robben– Gin ochtendvoer of kiepegaarst (19670922)

- Dialectenquête 1876 - tèrf en gaarst - tarwe en gerst

- WBD I:1405: gaarst

- Henk van Rijen -  garst - gerst

 

gaarsteg, gaars

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

- Pierre van Beek - ranzig, o.a. van spek gezegd (= gaars?)

- WNT GARSTIG, voorheen met uitstooting der r, ook GASTIG. Van vette zelfstandigheden ... sterk van smaak en kwalijk riekend, ranzig, galsterig.

- Cees Robben– Of ’t gaarstig waar.. of licht behaord (19590919)

- Lodewijk van den Bredevoort, ps. v. Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Bij et brôod, gereukt spek en zôlang et nie gaastig waar best lekker.

- Lodewijk van den Bredevoort, ps. v. Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Et spek kwaam wel nie ons neus èùt, mar et schilde nie veul. Et kos ôk zô verrekkes zout zèèn, en asset tegen november liep, wier et ôk steeds mar gaastiger. Dè spek dè zaag niemer wit mar steeds gèler, ik kan nie zeggen det lekker waar.

- WBD III.2.3:53 'gaarst' = ranzig

- Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 - 'gaast' bijvoeglijk naamwoord  - ranzig

 

gaast, gasje

zelfstandig naamwoord

gast, gastje

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'kermisgaast' - kermisgast, kermisbezoeker

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'gaaste'; 'gasjes'; 'zukke gaaste'

- Dialectenquête 1876 - de genoddigde gaaste

- Cees Robben– D’n vremde gaast (19590912)

 

gaasthèùs

zelfstandig naamwoord

gasthuis, ziekenhuis

 

Foto: Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg

 

- GD07 die bèùteshèùs kosse wèèreke zoas int gaasthèùs

- A.J.A.C. van Delft - Maar de buurvrouw vergoelijkt haar houding, want "ze heej in 't gaasthuis gelegen waor ze geopereerd is en nie afgemaokt", hetgeen wil zeggen, dat zij niet onder narcose gebracht werd.(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Cees Robben– Hij kwaamp in ’t gaasthuis terèècht (19650528)

[Nonne] waare vrèmd genog hier bekaant de êenigste vrouwe die en beheurlek vak leerde èn bèùteshèùs kosse wèèreke, zoas int gaasthèùs. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2007)

 

gaaw, gaa

bijvoeglijk naamwoord

gauw, vlug

- Pierre van Beek - en gaawske - een vlug klein kind, een vluggertje, een haastig gedronken borrel;

- Cees Robben- Dur ene snòtneus verweete, dès gaaw vergeete; nèt zôo gaaw

- Cees Robben- Ik hèb mar gaaw meej de kaaw ene pulling òp et voetènd geleej

- Cees Robben- Hoepelt naa tòch gaaw òp;

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 de zwòleme zulle vòrt gaaw trugkoome

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ge kunt stikken as ge gaaw zèèt (D'16)

- Cees Robben- doe es gaaw oew aaw aon

- WBD III.4.4:324 'gauw' = rap

- A.P. de Bont - ga.u, bnw. en bijw. 'gaauw' - gauw: Als aansporing tot iemand om spoed te maken, hoort men Gaauw!, of met herhaling! Gaauw! Gaauw!

- Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 - gaaw bijwoord - gauw, licht, gemakkelijk

 

gaawd

zelfstandig naamwoord

goud

Dialectenquête 1876 - gaaud en zilver

 

gaawe, gouwe

bijvoeglijk naamwoord

gouden, van goud

- Frans Verbunt - gaawe gaast - toffe kerel

 

gaaweghèd

zelfstandig naamwoord

in de gaaweghed - in de vlugte

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GAUWIGHEID zelfstandig naamwoord; spr. Alles is 'en weet, maar vlooien vangen is 'en gauweigheid.

 

gaawer

bijvoeglijk naamwoord, vergrotende trap

- Henk van Rijen -  gauwer, vlugger

 

gaawke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

MTW vluggertje (vlug nog een borreltje)

Buuk - Drinkeme nòg en gaawke? - drinken we nog een vluggertje /afzakkertje?

 

gaawte

zelfstandig naamwoord

haast

uitdrukking -  in de gaawte - inderhaast, vlug - In de gaawte viet ie et meej.

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'om mee de gaawte iets te vatten'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GAUWTE zelfstandig naamwoord v. - Met de gauwte - in der haast

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  in de gaawte - inderhaast

 

gabbelat

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - dolle trien

 

gabberdiene

zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)

gabardine

- WBD II.4. p. 866 – J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt bij „gabardine": „Kamgaren of katoenen weefsel in stijle keperbinding geweven. Indien voor regenkleeding, waterdicht geïmpregneerd." - gabberdiene, K 183 (= Tilburg)

Henk van Rijswijk - Gabardine: een dicht meestal kamgaren weefsel in keperbinding met een steil diagonaal verlopend lijnenpatroon (steilkeper) en afgewerkt met kaalappretuur. Door de kettingdichtheid te verhogen gaat de keper ook steiler lopen. Gebruikt voor regenmantels en –jassen, mantelpakken en japonnen. Vaak waterafstotend gemaakt.

(Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1 september 1950 tot en met juli 1954), http://www.cubra.nl/auteurs/henkvanrijswijk/textielschool.htm

 

gadeeseme

►gaddeezeme

 

gaddeezeme

bastaardvloek

Jan Jaansen (Piet Heerkens) - De mergen daorop kos oome Teun haost nie uit z'n bed kome, zoo stijf waar ie. "Wel gaddezeme," bromde-nie, "m'n beene slaope nog nao en ze willen mar nie wakker worren…” (uit ‘Oome Teun op collecte’, Nwe. Tilb. Courant, 1939)

- Cees Robben– Gadeeseme-nog-aon-toe (19610901)
- Cees Robben– En desseme gadeeseme nog tesse mosse ôôk... (19621005)
Overzicht van bastaardvloeken

 

gaddimme, gaddimmes

bastaardvloek

Jan Jaansen (Piet Heerkens) - Die geleerde architecten jaogen oe mar op onnoodige onkosten. Wè ze buitengewoon goed kunnen: rekeningen schrijven, dè kunne ze gaddimmes goed." uit ‘Bad Baozel’; Mwe. Tilb. Courant, 1939)

"Gadimme," riep den aawe Stokkermans... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; NTC 10-12-1938)

Overzicht van bastaardvloeken

 

gadoome

bastaardvloek

gadoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Cees Robben- Ik heb 'm jaore zo/ van Beek zien koome/ 't was fikkie,/ en vendaog gadoome/ stond ie ineens weer op de vloer... (In: Goirle, 1975)
Lechim - Dès gadoome lang geleeje... (uit: ‘Sneeuw...’; Tilburgse Koerier, ca. 1970)
Lechim - Dès gadoome nie mar niks... (uit: ‘Mee pesjoen...’, Tilburgse Koerier, ca. 1970)
Lechim - 't Viel gadoome echt nie mee... (uit: Fèftig jaor “Kunst en Kraacht", Tilburgse Koerier, ca. 1970)
Overzicht van bastaardvloeken


gaddoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Karel de Beer – Bijnamenboek - "Kèts (Kaatsheuvel, zie pag. 91) èn Lôon zèn eene gaddoome" (dit is één pot nat.) (website)
- Gerard Steijns - Èn dès gaddoome ok en goej reeje vur fist! (Tien jaor diktees, 2010)
Overzicht van bastaardvloeken

- Elie van Schilt – ‘Toon den zoon (van Nilleske)’

Ik had men vertier en fietste mee veul plezier
in de verte zaag ik altij den heuvelse toren.
Mar op ene keer mee hul men gekèèk
verzelde ik in 'n vremde wèèk
en gadomme, ik was harstikke verlore.

- Karel de Beer - “Kèts (Kaatsheuvel) èn Lôon zèn eene gaddoome" (dit is één pot nat.) - (2000, van de website over Tilburgse bijnamen van Karel de Beer)

- Gerard Steijns -  Èn dès gaddoome ok en goej reeje vur fist! (Tien jaor diktees van Gródjes, 2010)

 

gadjèn

bastaardvloek

"Gadjen!" vloekte Bartje. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 8; 31-12-29)

Overzicht van bastaardvloeken

 

gadoorie

bastaardvloek

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gadoorie

Jan Jaansen (Piet Heerkens) - Gaddorie," riep oome Teun… (Oome Teun en de Iemkers - door A. Wibbelt, naoverteld deur P. Heerkens S.V.D.; 1941)

Jan Jaansen (Piet Heerkens) - Gaddorie, gij bent nog magerder as vruuger, mensch. (Oome Teun en de Iemkers - door A. Wibbelt, naoverteld deur P. Heerkens S.V.D.; 1941)

...zes-honderd-duuzend, et is zoo gadories veul! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)

Overzicht van bastaardvloeken

 

gadsjonge

bastaardvloek

...gadsjongens, wè hee dieën meens 'nen strot! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC 8-10-1938)

Overzicht van bastaardvloeken

 

gadverdeezeme

bastaardvloek

Goed? Nee, wel gadverdézemes goed óók! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC 8-10-1938)

Overzicht van bastaardvloeken

 

gadverdimme

bastaardvloek

'k Heb gadvergimme nog noot in m'n leven zoo heure zinge... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC 8-10-1938)

oei-oei, daor kwaam ineens, den hond aon, gadvergimme... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Mijn irste broek, 1941)

Overzicht van bastaardvloeken

 

gadvergeeme

bastaardvloek

Gadvergemennogaontoetoch... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun naor zee’; NTC 18-11-1939)

Overzicht van bastaardvloeken

 

gadverju

bastaardvloek

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 02 15 - En dè vond ie gadverju nog fèn.

Overzicht van bastaardvloeken

 

gal

zelfstandig naamwoord

gal

- WBD legger (bep. gewrichtsziekte bij paarden), ook genoemd 'klappees', 'lègger' of (Hasselt) 'ligger'

- WBD galle (Hasselt) - gal (vochtophoping in een peesschede)

 

galander

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - gelande, belendende grondeigenaar

- WNT GELAND bnw. Eigenaar zijnde van een of meer stukken grond, t.w. in de uitdrukking -  'geland zijn' = land in eigendom hebben.

 

galge

zelfstandig naamwoord, geen enkelvoud (plurale tantum)

bretels

Hij ha en broek meej galge.

- Cees Robben- waor zèn men galge?

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "galgen - bretels"

- De straote waare vol mee wèèvers/ Mee galge over durren boezeroen… Uit: ‘Unnen droom’, Ad van den Boom, circa 2005.

- WBD III.1.3:123 'galg' = bretel

- Heestermans - Witte nog? I, p. 21 - galg 'bretel'

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  galg zelfstandig naamwoord  - galg, bretel

De Bont, zelfstandig naamwoord vr 'galg' - 1) bretel; 2) onderdeel v.e. spinnewiel; 3) (weverst.) elk v.d. beide leren riemen die de kammen in op- en neergaande beweging brengen; 4) (Molenaarst.) bep. draaiboom.

- WNT GALG 2d) draagband (t.w. bij manskleeding) over de schouders gedragen en aan de broek bevestigd, om het afzakken daarvan te beletten; bretel.

 

galggissele

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen -  afstraffen, onder handen nemen, een pak slaag geven

 

gallopèère

werkwoord, zwak

galopperen

- WBD (Hasselt) gallopaers; elders: type 'viervoets'

 

gang, gangske

zelfstandig naamwoord

gang (concreet en abstract)

- WBD òn de gang zèèn - beginnen te rijzen (gezegd van deeg)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GANK zelfstandig naamwoord m. - in gank - aan den gang

 

gangske

zelfstandig naamwoord, verkleind

kleine gang, gangetje

- WBD stalgangetje ( verbinding tussen voorstal en achterstal, opzij langs de koestand heen)

 

gaodoe
samentrekking
ga je je
- Cees Robben– Gaodoe bos verkôôpe..? (19870619)
 

gaof

M goaf

zelfstandig naamwoord

gave

bijvoeglijk naamwoord

M heel

 

gaogelbroek

zelfstandig naamwoord

met gagel begroeid stuk land

 

Myrica gale - gagel

 

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - deur de gaogelbroeke moete (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - door de gagelbroeken moeten = een moeilijke tijd doormaken (Het Gagelbroek = een laag gelegen, met gagel begroeid stuk land) (gagel = Myrica gale)

 

gaoget

persoonsvorm van gaon met voornaamwoord het; ook gebiedende wijs

gaat het, gaat dat

- Cees Robben– Gaoget op de mert mar vraogen. (19540306)
- Cees Robben– Hullieje pa is unne wous.. hullie moeder unne abbetjoek.. en zelf is ’t ôôk mar unne drie-kwart... Vur de rest gaoget wel. (19840330)
- Cees Robben– Hoe gaoget, Drikka.? (19870925)

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Hoe gaoget, Bart?

B hoe gaoget? 2e en 3e pers. enk. 'gao' + 'et'

Het fonetisch hiaat tussen 'gao' en 'et' is opgevuld door inlassing van 'g' (Schuurmanss Encl. pron., blz. 22) - A.P. de Bont - §242.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GAGET - gaat het

J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GAGET - gaat het

 

gaojke

zelfstandig naamwoord

MTW wederhelft (m.b.t. een vogelpaar)

- WBD III.4.1:25 'gadetje (gaaike)' (= gaojke) - wederhelft v.e. vogelpaar

 

gaojslaon

werkwoord, sterk

gadeslaan

- Cees Robben– Slaoget toch goed gaoi dan hedder genaoi van.. (19650115)

- Henk van Rijen - slaoget mar gaoj - bekijk het maar (?)

Allêênig op-'n plötske/ waor ik nie wor gaoigeslaon. (Lauran Toorians; Nòjaorsaovend; CuBra; 200?)

- Stadsnieuws - Slaoget tòch goed gaoj, dè de draojer nie in de frut lôope - Blijf toch goed opletten dat de draden niet in de war raken. (230510)

- WBD III.1.4:336 'gadeslaan' = zorgen voor

- A.P. de Bont - goislo'n st.ww.tr. en wederk. 'gaoislöon' - gadeslaan, zorg dragen voor, behartigen.

 

gaon

werkwoord, sterk

gaan

Praesens: ik gao - gij gaot - hij gao - wij/zullie gaon/gòn; imp. gao!

Dialectenquête 1876 - ik gao, hij gaot, we gaon

- Cees Robben– De goei gaon aaltij ’t irst... (19720519)
- Cees Robben– Asser ammol ingaon... (19610707)
- Cees Robben– Hört dè bist toch is te keer gaon... (19590905)
- Cees Robben– [dirigent tegen koorzanger:] Fortissimo, dè wil naa krek nog nie zegge degge dôôdgemoedereerd gewoon moet gaon staon te kwèèke. (datum onbekend)
- Cees Robben– Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme niet gaon katsele.. (19671215)
- Cees Robben– We gaon gevangertje doen.. en blôôt slao dôôd... (19670908)
- Cees Robben– Zumme naa is gaon proeme of doede liever hakdolle... (19670908)
- Cees Robben- Ik zie (...) M’n kiendjes vur slaoi al d’n hofpad op gaon... (19570309)
- Cees Robben– De kender gaon ’t list... (19540724)
- Cees Robben– Dan kunme slaope gaon... (19670428)
- Cees Robben– En dan gaon we bij oma’s thee-leppen... (19640228)
- Cees Robben– Ik en d’n onzen zen er tegen in gaon ligge... (19641106)

Dialectenquête 1876 - gao de meê? Plur. gellie gao meê, war?

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - daor gaon de zaogers van Beek (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - achter elkaar lopen (z.a.)

- Henk van Rijen - ek zal es gòn kèèke

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gaon ww - gaan: hoe gògget?

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GINK 2e hoofdvorm van 'gaan': ging, gong, gonk

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gaon/ goan (krt.19)

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

WvM 'da mun bloet twee keer soo snel ghingk'

- Dirk Boutkan (blz. 38) gaon: plur. met verkorting: 'gòn'n- in inf. over het alg. geen verkorting; 'k ha nia moete gaon, gaon en staon. Als hulpww. wel verkorting: gòn kèèke, stòn te kèèke (blz. 66)

imperatief uitsluitend 'gao'

 

Sticker van carnavalsvereniging Goade mee?! (Ga je mee?!) Foto 2020, CuBra. Tegenwoordig spellen we liever 'gaode' maar 'goade' is niet foutief omdat het inderdaad een o-klank betreft.

 

Oude vervoeging met O

Tegenwoordige tijd eerste persoon meervoud

SJAREL. Jè, dè zik. As we naaw zomer han dan ginke we nor den wenter. En naame in de wenter zitte gomme nor den zomer. Des teminste ’n goei vruitzicht.  (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945)

Verleden tijd - Derde persoon enkelvoud

...en nie lang daornao gonk-ie dood... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
Cornelissen keek er van op en ie vroeg, of et om 'n flinke som gong... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)

Op staonde voet gonk ie naor huis terug... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940)
De zon waar nog mar amper op of Teun gonk op pad... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; NTC 16-9-1939)Ze gonk de gang in... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; NTC 15-10-1938)
Ze gong aon 'n sleutelgat luisteren... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; NTC 15-10-1938)
...hij gong veur et venster staon en keek naor den overkaant. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)

...mar 't waar beter as ie naor huis gonk. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)
Toen et vis-sezoen wir oope waar/ gong kaort-club «Schuppe aacht»/ as êen van dirste nòr de Maos/ int hartje van de naacht. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Onder waoter‘)

...en ’t gonk goed (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

’t Gong er over thermiek, thermise strooming en alderhande vliegterme die in hil endje boven mèn petje gonken. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Toen et vis-sezoen wir oope waar/ gong kaort-club «Schuppe aacht»/ as êen van dirste nòr de Maos/ int hartje van de naacht. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Onder waoter...)

Driek gong meej en bejaorde-rèès/ enen dag meej nòr de zee... (Lechim; ps. v.  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Gin zin mir...)

Ge gongt dan meej zon zwarte ziel rèècht naor de hel… (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

…en ons moeder zette mar thee, dè gong er wel in... (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Verleden tijd - Eerste persoon meervoud

...wè dunkt oe as we 'ns saomen gongen roeien op een van de vennen daor in Oisterwijk? (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)

- …dan gonken we vaoren, schotsenrijers vangen, steentje kletsen en spatten en poelieën (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Toen de groote verhuiswaogen et dörp binnen kwaam gerejen, gongen al de gerdijntjes opzij... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; NTC 1-10-1938)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 71 04 08 - De Paoshaos en de Paosvogel / Gonge saome aon ’t praote...

Asset afgelôope waar, gongen we meej hil de femilie bij onze opa eten. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

We gongen veur dè we naor school gongen aaltij irst nog naor de kerk, naor de mis van half aacht. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Verleden tijd - Derde persoon meervoud
...nao 't eten gongen ze aon den heerd zitten om den aovond in te praoten. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’’t Spook’; NTC 3-1-1940)
...die gonken mee de kermis nor den Haag... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
...dè schon vertessel van die drie mènnekes die saome gonke waandele... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Twee oude vrouwtjes uit de Koningswaai stonden gisterenavond te bibberen bij de generale repetitie en bij het (weer) zien der Duitse uniformen merkte een harer op: "Jè, zò was 't krèk. Wè gonge ze toch te keer!" (Jan Triborgh, pseudoniem van John Majoie, in een serie van 4 artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant over de feestelijkheden vanaf 27 oktober 1954 ter herdenking van de tiende bevrijdingsdag van Tilburg.)

Oude vervoeging met I
Verleden tijd - derde persoon enkelvoud

En toch gink ut vruit! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 9 februari 1945)

Verleden tijd - eerste persoon meervoud

SJAREL. Jè, dè zik. As we naaw zomer han dan ginke we nor den wenter. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945)

Verleden tijd - derde persoon meervoud

En toen de auto's wir durgereeje ware, ginke die medjes mee bekare staon te smoeze. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 9 februari 1945)

 

gaonde

tegenwoordig deelwoord van ‘gaon’
uitdrukking: ‘niks gaonde’; niets aan de hand
- Cees Robben– Daor is niks gaonde Wout... (19791012)
Jan Jaansen - "Vergimd, daor hedde 't gaonde!" (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)

 

gaopbòl

gaapbol, papaver somniferum

zelfstandig naamwoord

Gaap- of slaapbollen zijn vruchten van de papaver (Papaver somniferum)

- Frans Verbunt - hèdde soms laaw soep meej gaopbòlle op? - waarom kijk je me zo hinderlijk aan

GG gaap- of slaapbol = vrucht v.d. papaver (Papaver somniferum)

- Stadsnieuws - Hèdde soms laaw soep meej gaopbòllen op? - waarom zit je zo naar me te staren? (020806)

 

gaope

werkwoord, zwak

kijken, gapen

gaope - gòpte - gegòpt (met vocaalkrimping) ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimpings gij/hij gòpt

Stao nie zó te gaope, gaoperd! - Sta niet zo te kijken, sufferd!

...ze willen natuurlijk allemol wete wè Kubke Kladder te vertellen hee, dè gopt as 'nen oven! (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)

GAOPE "Dè gopt (gaapt) as 'nen oven" of "dè is zô klaor as 'n klontje" zoudt ge daarop ten antwoord kunnen krijgen. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

- - Pierre Van Beek - "Dat gaapt als een oven", zei de boerin. Daarmee bedoelende: dat spreekt vanzelf. (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

- Frans Verbunt - dè gòpt as enen oove - dat is zo klaar als een klontje

Hey klein drölleke, wet zitte toch te gaopen...  (Tony Ansems, Hey klein drölleke; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)

- WBD (III.2.1: 586) gaope - geeuwen, gapen

 

gaoper, gaoperd

zelfstandig naamwoord

gaper, toekijker

- Cees Robben- leuwegaoper die ge zèèt;

- WBD III.1.4:9 'gaper' = nieuwsgierigaard; ook 'gaperd'

 

gaoperd, gaoper

uilskuiken, sufferd

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - gaoper = + 'klòssenbak', 'laobes'

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 12 23 - As we strak van ’t aauw in ’t nuuw / ’n Pötje zitten rikken / En as ger dan is neffe spult / Krègde hil wè te slikken. / Dan hiette: gaoper of Jan Suf.

- Stadsnieuws - Hee gaoperd, kunde nie öt oe dòppe kèèke! (190809)

- WBD III.1.4:9 'gaperd' = nieuwsgierigaard; ook 'gaper' 37 'gaperd = ezelachtig persoon

Uitdrukking

en gaopert slaon

iets doms doen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 02 12 - En as die unne gaopert slao / Vliegt iederèèn omhòòg.

 

gaor, gòrder, gaorst

bijvoeglijk naamwoord

gaar, gaarder, gaarst

- WBD nie gaor - te nat (gezegd van brood)

- Cees Robben– Vrouw.. De bôôntjes zen nie gaor... Nou dan knaauwde ze mar gaor... (19770805)
- Cees Robben– ’t Was vurrekkes goed gaor... (19760820)

- WBD gaor - gaar, d.w.z. voldoende gelooid (in de leerindustrie; II 620)

 

gaore

zelfstandig naamwoord

garen

- Cees Robben- Meej veul raozen èn tiere kwaamp er bij hum gaoren op de klòs.

- Pierre van Beek - Zien dètter gaoren op de klòs komt (T 184)

- WBD (II:698) hènnepgaore, kèmpgaore - hennepgaren (niet vermeld)

- WBD (II:702) spienaolgaore - spinaalgaren (niet vermeld)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - gaore vernaojen èn tèèd verkwiste (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - nutteloze arbeid verrichten

- WBD gaore (II:919) - garen

- WBD lènggaore (II:1012) - lenggaren: ter reparatie van kettingdraden

- Frans Verbunt - der mot gaore op de klòs koome - er moet iets gebeuren

- Frans Verbunt - hij heeget zwarte gaoren ötgevonde

- Stadsnieuws - Der valt gin goej gaore meej te spinne - je kunt er niets mee aanvangen (080306)

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gaore (krt. 61)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GAREN (uitspr. gaoren en goaren) vrnw.- allen: geen van garen. GAREN zelfstandig naamwoord o. Fr. fil

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gaore zelfstandig naamwoord  - garen

 

gaorenbòl
zelfstandig naamwoord

garenbol
bol garen; bal die van garen gemaakt is; kaatsbal voor kinderspel
- Cees Robben– Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme niet gaon katsele.. (19671215)
 

gaorenbôom

zelfstandig naamwoord

garenboom

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - iemand róllen as nen vrèdagsen gaorenboom (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1979) hem erdoor halen (Vrijdags werden de stukken van de doekboom gerold, waar ze tijdens het weven omgedraaid werden, om ze 's zaterdags bij de fabrikant in te leveren.)

- Henk van Rijen -  (textiel) kettingboom

- WBD 'gaoremboom' (II:957) - garenboom

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

gaos

zelfstandig naamwoord, onzijdig maar soms ook vrouwelijk

gaas

- Henk van Rijen - gao es gaos haole - ga eens gaas halen

- Jawel, hij liep meej nog un paor aander seldaote un sigretje te rôoke, aachter de gaos. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

gaote, gaoter

zelfstandig naamwoord, meervouden van gat; gaten

mar ik haaw ze sekuur in de gaoter (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘De paoter en de kinkenduut’, 1941)

- Cees Robben– Kek toch is wen diepe gatte vadder../ Dè zen gin gatte bruurke.../ Dè zen gaoter... (19671208)
- Cees Robben– En gaoter waorin ge bleeft steken (19590822)
► gatte

‘Oopaa, der zitte nammòl gatter in den opstoet.’ Èn toen zeej dieje meens: ‘Dè zèn gin “gatter”, mènneke, dè zèn “gaoter”.’ (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- Henk van Rijen -  'Hè lult oe de gaoter in oew sokke' - Hij praat de oren van je hoofd

- WBD (II:2767) 'spêêkgaoter' - spaakgaten in de naaf

- WBD III.1.4:336 'in de gaten houden' = zorgen voor

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gaoter, meerv. van 'gat'

 

gaotje [gòtje]
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘gat’ – het meervoud is ‘gaoter’
gaatje
- Cees Robben– Of zô mar in ’t zaand... in ’n gaotje... (19570525)
 

gaowèg

tussenwerpsel

- Frans Verbunt - uitroep van ongeloof

 

gas

zelfstandig naamwoord

gas

Doe de gas mar èùt

 

gasfebriek

zelfstandig naamwoord

... wij zin aaltij de gasfebriek ok al waar daor de elektrciteitscentrale gevestigd.  (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

gasje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

gast - verkleinwoord van 'gast'

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gasjes

- Dirk Boutkan (blz. 53) gast - gasje

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GAST - gezel. In Brabant zeer gemeen, en in de meierije ook zeer bekend; b.v. een brouwersgast, een kleermakersgast. Noch bij Kil., noch bij Plant.

- WNT GAST, dim 'gastje', in de volkstaal GASJE

 

gaslantèère

zelfstandig naamwoord

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

gaslantaarn

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  Gaslantèren zelfstandig naamwoord v + m. - gaslantaarn

 

gasthèùs

zelfstandig naamwoord

Ill.: Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum

gasthuis, ziekenhuis

- WBD III.1.2:395 'gasthuis' - ziekenhuis

- A.P. de Bont - ga.sthous, zelfstandig naamwoord o. - gasthuis, ziekenhuis

 

gat, gòtje, götje

zelfstandig naamwoord

1. gat = achterste, kont, billen, aars

- in deze betekenis is het meervoud eveneens 'gat' (ze zaaten op d'r gat = billen)

- het verkleinwoord is in deze betekenis meestal 'gatje'

- gezegde: Et zal oew gatje/kuntje vaore - Het zal je tegenvallen

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gat - de pap, melk of room hee t'r gat omgegooid (gehottelt; geschift)' [WTT 2013 - schiften, zuur worden; er lijkt een verband met 'dere körf omschudde' ►körf]

- MP gez. Hij hòlden en roej vur zen èège gat [verklaring nodig]

- MP Wie de blaos wil hèbbe, moet irst et vèèrke zen gat kusse.

- MP gez. Haawt Gòd vur ôoge èn de haand vur oew gat, dan zal oe niks óntvalle.

- MP gez. Ast nie waor is, geef ik mèn gat vur en kummeke soep.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 02 13 - Vrouw Jaanse heege't èrg kaod / Ze lòòpt neffe d'r gat / Waandelt net as ’n kòòningin / Verwaond dur hil de stad.

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Meej oew gat in de booter valle – Boffen

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ze poepen èn piesen ammel öt etzèlfde gat – Iedereen is gelijk

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - (bij kleine kwalen): bid mar dèt vur oew gat schiet, dan kundet ötpoepe

- Frans Verbunt - meer meej zen gat ómgôoje as meej zen haande rèèchtzètte

- Frans Verbunt - meej zen gat in de booter valle

- 2020 - Als je tegen een ouder iemand “opkijkt”: - die heej zen gat ok mar in tweeje! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER)

- WBD III.1.1. lemma  achterwerk - gat, frequent in Tilburg

- WBD III.1.1. lemma  bil c.q. dij – gat, gaat, noordelijk Tilburg

1.1 in de uitdrukking 'vur oe gat schiete'

Naar de wc kunnen; gebruikt als men wil zeggen dat een goede stoelgang een einde maakt aan een kwaaltje.
- Cees Robben– Det rap vur oew gat schiet.. Dan bender zôô van aaf... (19831118)
- Cees Robben– Ik heb bökpent moeder.. Dan bidde mar tot Sinte Piet det vur oew gat schiet... (19841102)
1.2 uitdrukking voor afstand; verder weg dan gedacht
- Cees Robben– Van ’t Krèèvent naor ’t Kedent is mar unne bolscheut... zisse... Mar ’t stikt z’n gat aanders wèèd aachteruit, en ’t lekt wel op ’n Bossche rèès... (19850504)

2. gat = opening in een vaste stof

- het meervoud is gaote of gaoter

- Dirk Boutkan - gat - gaote (36)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 - meervoud: gaoter

- het verkleinwoord is gòtje

- MP gez. Kaanters gat is rónd.(= Wij moeten alles over onze kant laten gaan.)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - en gat meej en gat is gin gat, mar en gat zónder en gat is en gat (D'16) raadsel; antwoord: WC-bril

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - et gat afdraaje (JM '50) - een taak of verplichting niet nakomen

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ge vangt em nie vur êen gat waor der twee zèn (Kn'50) - dat is een slimmerik

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - zó schèèrp as en gat (D'16) - spreekwoordelijke vergelijking

- Frans Verbunt - ge vangt em nie vur êen gat

- Frans Verbunt - et zèn kaoj katte die vur êen gat mèùze

- WBD III.1.3:242 'gat = gat in een kous' ook: 'kot' of 'knol'

3. samenstellingen

- WBD schórgat - hooiluik (naar de hooizolder)

- WBD (Hasselt:) drinkesgat of drinkkèùl - waterkuil (natuurlijke of gegraven kuil op het erf of op de weide, waarin men het vee drenkt)

- WBD schèpgat - schepgat van de (water)put

4. bastaardvloek

gat = verbastering, vermildering van 'God'

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gat hier èn giender (bastaardvloek)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 11 03 - Laot ze gat hier en daor toch stikke.

5. verwensing

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - kwóge verroestte meej en blik òn oew gat (Si'65) - verwensing

6. toponiem 't Gat

- Bij Robben = ‘Het gat van Lievengoer’ langs de Donge aan de Gilzerbaan. (19570119)

 

gatdèèrm

zelfstandig naamwoord

gatdarm

- WBD III.1.1. lemma endeldarm, dikke darm – gatderm – frequent Tilburg

 

gatènd

zelfstandig naamwoord

- WBD III.4.5:52 gatènd - ondereinde v.e. stam; ook genoemd: kontènd, voet of stronk

- WBD III.4.5:59 gatènd - boomstronk; ook genoemd: kontènd, strèùk, pòst of knöst

 

gatgedag

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  ondeugd, kwajongen

 

gatje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

gaatje

- WBD spangatjes (of: -gòtjes) - spoelgaatjes (II:1035); ook: gòtjes, gètjes

 

gatjèn

bastaardvloek

-Jan Jaansen (Piet Heerkens) - "Haaw op mee dè gekreun," zee taante Hanna, "ik wor d'r zemellappig van, gatjèn… (uit ‘Oome Teun en den dokter’, Nwe. Tilb. Courant, 1939)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 06 26 - Gatjen wè was dè boerke kaod.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 05 05 - Gatjèn, wè was ik muug.

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatjevergimme

bastaardvloek

- Piet Heerkens - "Wel gatjevergimme,/ die kraai krijgt et verrig,/ riep Jan, 't is 'n slimme!" (uit ‘De köster van Baokel’, in: Vertesselkes, 1941)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatjuu

bastaardvloek (uit God en Dieu)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 12 03 - "'t Lèèk gatju wel òòrlogstèd / ‘r Was gin laamp die braandde.”

- Henk van Rijen -  verdorie: uitroep van teleurstelling (God oh God)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatsamme

bastaardvloek (= God zal me ....)

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gatsamme (passim)

- Cees Robben– Bij dees heerlijk jubileum heurt gatsamme ’n Te Deum (197906) [Geen Prent van de week, maar een ‘tussendoortje’ om het koperen bisschopsjubileum van monseigneur Bluyssen te vieren.]
- Cees Robben– Lôôpter ôôk de kentjes aaf/ En zegde gatverdikke... Dan snapter ôôk gin bal mir van/ Gatsamme net as ikke... (19700403) [Deze regels, zo gaf Robben in de Prent aan, te zingen op de wijze van ‘Zèède gij unne pronte meens’.]
- Cees Robben– Reesde mee de BBA [openbaar vervoer] en zidde gatverdikke...?! Dan wierde gij toch ôk deurnat gatsamme... net as ikke... (19540828) [deze prent speelt in op de actualiteit: in de vakantiemaand augustus had het meer dan een hele dag achter elkaar geregend. Bovendien is het een variant op het zogenaamde ‘Tilburgs volkslied’]

- Cees Robben- – Gelukkige is ’t  woord nie, zik deuzig en zat.. mar zaolig gatsamme.. dè-wel….. (nieuwjaarsgedicht; 02-01-1970)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 11 27 - Toen ’t pèkske open was zeej Sint: / "Wel gatsamme-bewaoren / Wè moette gij in ’s hemelsnaom / Mee ’n fles aauwe klaore?

- Piet van Beers - Biljarte zô nog gaon,….. messchien ôk damme./ Daor zwitte ôk nie zôveul van, gatsamme. (uit ‘Roland Garros’; ca. 2005)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatschèùver

zelfstandig naamwoord

tuinboon (die de ontlasting bevordert maar ook winderig maakt en daarom ook 'blazer' wordt genoemd)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 03 25 - "Oewen hof stao vol knaauwboone / Mar èrpel mot ik haole / En vur ’ne kilo gatschuivers / Nog 'ne gulde betaole."

 

gatservètje

zelfstandig naamwoord, dim

stuk toiletpapier

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gatservetje (Closetpapier)"

Neffen de closetpot stond un kiesje, daorin lage de gatservetjes, stukskes kraant, in nette vierkantjes geknipt. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

gatslag

zelfstandig naamwoord
- klap op de billen; een probleem
- Cees Robben– Hij maokt er unne gatslag van.. (19600219)
- WNT - bilslag, in het spreekw. ”Kermisgaan is een bilslag waard”, voor een pretje moet men wat over hebben.
- Cees Robben– Virtien daoge op sjanternel.. Ons Tonia maokt daor himmel ginne gatslag van... (19861124) [maakt daar geen probleem van]
- Cees Robben– Ge maokt er unne gatslag van.. (19700918)

- Pierre van Beek - We mòkten er ene gatslag van (overbodige drukte) (Tilburgse Taaklplastiek 145)

- Frans Verbunt gatslag = kwinkslag

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ik kan er ginne gatslag nòr slaon – Ik heb er geen idee van.

- WNT XIV:1511 gatslag - bilslag (verouderd)

- WBD III.4.4:245 'gatslag’ = lawaai

 

gatspie

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.1. lemma  aarsspleet – gatspie, uitsluitend opgetekend voor Tilburg

- Henk van Rijen -  holte tussen de billen

- Henk van Rijen -  'Jan gatspie' - smalende betiteling, scheldnaam voor een kwajongen

 

gatstòp

zelfstandig naamwoord

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gatstop - scheldnaam voor een kwajongen"

 

gatte
zelfstandig naamwoord, meervoud van ‘gat’
gaten; door - Cees Robbengebruikt om zijn lezers correct Tilburgs te leren:
- Cees Robben– Kek toch is wen diepe gatte vadder../ Dè zen gin gatte bruurke.../ Dè zen gaoter... (19671208)
► gaoter
 

gatverdikke

bastaardvloek

gat = God
- Cees Robben– Gatverdikke dan ben ikke/ Net unne rijke fabrikaant..! (19540612)
- Cees Robben– Lôôpter ôôk de kentjes aaf/ En zegde gatverdikke... Dan snapter ôôk gin bal mir van/ Gatsamme net as ikke... (19700403) [Deze regels, zo gaf Robben in de Prent aan, te zingen op de wijze van ‘Zèède gij unne pronte meens’.]
- Cees Robben– Reesde mee de BBA [openbaar vervoer] en zidde gatverdikke...?! Dan wierde gij toch ôk deurnat gatsamme... net as ikke... (19540828) [De prent werd gemaakt naaraanleiding van zeer langdurige regenval in Tilburg.]

Karel de Beer - Praote gij van "gienderwèèd,"/ Koomde wèl es dur de Rèèt,/ Witte gij ok wort Kedènt is,/ Itte pòlling meej de Kèrmis,/ Kènde gij et Fraatersgat,/ Èn zègde "gatverdikke!"/ Dan zijdegij van onze stad,/ Van Tilbörg, nèt as ikke! - Tussen haakjes: dit lied moest bij speciale gelegenheden plechtig gezongen worden, staande en uit volle borst, herinner ik mij van vieringen van belangrijke verjaardagen van mijn oma. Voordat dit gebeurd was mocht de aanval op het familiediner beslist niet worden ingezet. (2000, van de website over Tilburgse bijnamen van Karel de Beer)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatvergiele

bastaardvloek

- Cees Robben- – Gatvergiele, gienderwèèd.. daor gao die Gôolse giebergèèt (25-10-1985)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatvergielegèètekeutel

bastaardvloek

- Stadsnieuws - Gatvergielegèètekeutel, wès dè hêet (160909)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatvergimme

bastaardvloek

gat = God; vergimme = vergeef me

ook adjectivisch gebruikt: Die gatvergimmese kwòjóng!

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gatvergimme

- Cees Robben- ik kan dè gatvergimmes gaotje nie vèène (15-04-1965)

- Cees Robben – Ge staot zonder benzine meneer… Wel gatvergimme.. daor kan ik bist al drie daoge mee gereeje hebbe… (14-03-1975)

- Stadsnieuws - Jè, dès gatvergimme nie op sneubòlle gekokt (311208)

- Cees Robben- – ge zit gatvergimme net te loere as unne hond in ’n vleeshal.. (02-07-1976)

- Cees Robben- – Ik ben geboren en getogen/ in de aauwe Koningswaai/ en ik had daor in’t verleeje/ gatvergimmes munnen draai… (over Pieta Melis; 19-02-1971)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 04 30 - En daorvan hee d'n aauwe Fons / Gatvergimmese spèt.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 06 18 - Ons Sjefke hagget deze week / Zò gatvergimmes druk / Dèj zee: "Ik sjouw m'n ège zò / Strak nog 'n ongeluk." 

- Willem van Mook – ’k Heb gatvergimme m'n ziel toch nie aon den duvel verkocht, 'k Ben 'ne goeie katholieke meens. (Nieuwe Brabantse novellen; ca. 1970)

- Jodocus (J. Stroucken) - En wè 's dè, gatvergimme?/ Dè zèn rooj spruite, zeej ik fier (Toemet hooj; 1993)

- Piet van Beers - Ge hèt me doen simme/ gatvergimme. (uit ‘Lieve Annelieke’)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatverjuuw
bastaardvloek - gat = God; juuw = juu = verbastering van Dieu/ God

Anoniem – 1959 –
Nillus ha de klosse over laote loope
en daor haddet gatverjuw,
Dieje zuukert, de meulesteller,
stond bezije de contenu.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm
Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gatvermiedenhoed

bastaardvloek; wsch. persoonlijk taalgebruik

Tony Ansems - Zondags ging ie gerre nor 't café toe/ Mar ons Oma vond/ Dat ie ut mar nie moes doen/ Ze verstopte zijn schoenen/ En den Opa zachtjes vloeken/ Gatvermiedenhoed. (Tony Ansems, Gatvermiedenhoed;  van de cd Gatvermiedenhoet; 2010)

Ja, den Opa die zi, of ie kwaot was of nie/ Gatvermiedenhoed... (Tony Ansems, Gatvermiedenhoed;  van de cd Gatvermiedenhoet; 2010)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gawalo
zelfstandig naamwoord
Robben noemt ‘gawalo’ in een reeks van onderwijsvormen als ‘Mulo, MTS, Gym’. De betekenis is niet duidelijk. (19560721)
 

gazèt

zelfstandig naamwoord

krant

- WBD III.3.1:310 'gazet = krant

 

ge

gij, maar ook: men

persoonlijk voornaamwoord

Ge meut nie vloeke; ge zót zégge

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GE vrnw - Wordt veel gebruikt voor 'men': Ge zoudt zeggen dat

- gij - gullie - persoonlijk voornaamwoord  -je, u, jullie

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - ge

► gè

 

gè, gij, ge

persoonlijk voornaamwoord

gij, u, jij (zie ook ge)

- Cees Robben- omdè gèt zèèt

Dialectenquête 1876 - gè daacht nie, dè 'k dè wiest (ê is volgens toelichting van fr. même)

Verhoeven - DE (als in 'hèdde' e.d.) uit 'du'! Z.a.

 

geaawehoer

zelfstandig naamwoord

geouwehoer, zaniken, kletsen

- Cees Robben- 'Gin geaauwehoer mar saauwelpraot'

 

geaffeseerd
► affeseere
► geavveseert
 

geaffronteerd
voltooid deelwoord van ‘affronteere’ – uit Franse ‘affronter’, beledigen
beledigd
- Cees Robben- ... zeej [zei hij] geaffronteerd. (19601230)
 

geappeld

bijvoeglijk naamwoord

- WBD gezegd van een zgn. appelschimmel, in Hasselt ook wel 'gepènningd' of 'pómmeleej' genoemd [WTT 2013 - het laatste wsch. van het franse 'pomme', appel]

 

geavveseert
voltooid deelwoord van ‘affeseere’, opschieten, haast maken
haast gemaakt
- Cees Robben– We hebben mar nie geavveseert, en alles op staoi-aon gedaon... (19660325)
► affeseere
 

gebakke Jaop
zelfstandig naamwoord
een gebakken bokking
afgeleid van de naam van een visboer (Jaap)
- Cees Robben– Enkelt gebakken Jaop (19870220)

 

gebakkraom

zelfstandig naamwoord

gebakkraam

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…Jaaa…ene mallemeule èn enen hoogaatie èn ene ootooskòtters èn zôo èn dan gebakkraome èn snoep èn nooga, olliebòlle èn, jè, pòllinge èn zôo. As ge dan saoves nòr de kèrmes waart gewist dan moeste enen bèùl olliebòlle meejneeme òf et was nie goed, hè, dan hoefde nie tös te koome!” Klik hier om dit bestand te beluisteren
 

gebeeje

voltooid deelwoord van bidden (naast 'gebid'); zelfstandig naamwoord meervoud van gebèd, gebed

'k hè veul geleeje,

ok veul gebeeje,

ik zee tevreeje (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Ouwe man’, 1938)

 

gebeeke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van gebèd

‘Aoventgebeejke’, ‘Murgengebeejke’ – Titels van gedichten van H.A. Sterneberg s.j. in Een Busselke Braobaansch,  1932)

...de veugeltjes zongen d'r aovondgebeekes... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940)

- Henk van Rijen -  'gebeejke' – gebedje

 

gebeetere

werkwoord, zwak

verhelpen, voorkomen (?)

P Ik kan et ók nie gebeetere. - Ik kan er ook niets aan doen.

- N. Daamen - Handschrift 1916 - Gebetere 'ik kan et nie gebeteren' (helpen)

- A.J.A.C. van Delft - ik kan het niet "gebeteren" wil zeggen: ik kan er niets aan doen. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

Met - Wanneer ge 't “niet kunt gebetere", heb dan geen zorg want ge hebt er geen schuld aan. ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.

GEBEETERE - Pierre van Beek – …en wie het niet "gebeteren" kan, wanneer er bijv. iets verkeerd gegaan is, heeft aan die verkeerde gang van zaken geen schuld. (Tilburgse taalplastiek 15 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 5 juni 1950)- A.P. de Bont - zwak werkwoord intransitief  'gebeteren' - beter worden: 'Dä gebetert v. aege’

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEBETEREN - verhelpen: uitsl. in onbep.wijs en vergezeld van 'kunnen', in vragende en loochende zinnen; Kan ik 't gebeteren dat ...

- WNT GEBETEREN v.h. ww. BETEREN met het voorv. ge- ter versterking der met het ww kunnen verbonden negatie. - beter maken, verhelpen

 

gebeure

werkwoord, zwak

gebeuren

B gebeure - geburde - gebeurd

- ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: et gebeurt

 

gebid

werkwoord, voltooid deelwoord

gebeden
- Cees Robben– we hebben nie gebid... (19670428)
- Cees Robben– Daor wier gevrukt, gezwit, gebid... (19610915)
- Cees Robben– Ik ben sjuust op de kèèès gebid... (19590328)
- Cees Robben– Zèède gij ôôk op de kèès gebid.. (19700814)

- Henk van Rijen -  gebeden, aangezegd

MTW 'K-zèè nie gebid' - Ik heb geen bericht gekregen van het overlijden

 

gebinte

gebeente

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.1:27 'gebeente' = geraamte

- Cees Robben- hier moet laoter mèn gebinte ruste

- WBD III.1.1:28 'gebeente' = been, beenderen

 

gebit

zelfstandig naamwoord

gebit

- Frans Verbunt - en gebit gelèèk de kèrmes van Riel

 

gebitôoge

zelfstandig naamwoord, meervoud

- WBD (Hasselt) bitringen (de beide ringen aan het einde van de bitstang v.h. paard)

 

geblikt

zelfstandig naamwoord

gebleekt

- WBD geblikten blóm - bloem (meel) van bleke kleur

 

geboer, geboert

zelfstandig naamwoord

boerenbedrijf

...Eerst mar de kom van et dörp en dan iederen dag 'n aandere wijk 't geboert afaozen! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939)

't Moet indruk maoke, 't geboert moet er wakker van worren! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)

- Cees Robben– Dieje weg (...) die rèèchtevort naor ’t geboer van de Van de Braante lopt... (19791102)

- A.P. de Bont - GEBOER - boerenbedrijf.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEBOERT zelfstandig naamwoord o. - al wat boert of het boerenbedrijf uitoefent; GEBOER zelfstandig naamwoord o. - het boeren, wijze van boeren, meest spottend gebezigd.

- WNT GEBOERTE - de gezamenlijke boeren; de boeren of landlieden. Meest met een zekere minachting gezegd.

 

geboje, gebôoje

zelfstandig naamwoord, meervoud van gebòd

geboden

MP gez. Et èlfde gebòd: Doe gin man goed, dan zal oe gin kwaod geschieje.

- Henk van Rijen - vat et mar meej oew vèèf geboje - pak het maar met je vingers

- WBD III.3.1:323 'gebooi' =aankondigingskastje, c.w. 'aanhangbord'

- Dirk Boutkan gebòd - geboje (blz. 54)

- WBD gebôoje (III, 3.3:293) = huwelijksafkondigingen

- WBD III.1.1:1148 'tien geboden' = handen: 153 idem = vingers

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - (de tien; gabooj: uitgangsloos meervoud (blz. 118.)

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord mv. 'gebooi' - geboden

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'gebooj' zelfstandig naamwoordmv - geboden, mededelingen, vingers

 

gebont, gebonte

zelfstandig naamwoord

- WBD tasruimte in de schuur (v.d. dorsvloer gescheiden door 't tasmuurtje) (ook in Hasselt); wordt eveneens 'tasrömte' genoemd

- WBD gebinte (balkenstelsel bestaande uit 2 stijlen en 1 ankerbalk)

- WBD gebónte (meervoud) - tasruimte in de schuur (idem als enkelvoud)

vM durgebónt - de deurstijlen; hij stón tussen et durgebónt

naa'k stao te droomen in 't deurgebont (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Merel’, 1939)

- Cees Robben- in et deurgebónt.

- Int Kedènt daor stint un echtpaor/ Te praote in ut durgebont… Uit: ‘Unnen droom’, Ad van den Boom, circa 2005.

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEBONT o.- gebinte, ruimte tussen de staanders waarop een huis gebouwd is: 't vurste gebont = het woonhuis, soms alleen de bedstee: goed boeren in 't vurste gebont - actief en vruchtbaar zijn in de bedstee, veel kinderen hebben; in 't aachterste gebont - achter in het huis of de schuur (waar het soms ook niet pluis was).

- A.P. de Bont - gebónt zelfstandig naamwoord o. - kozijn (v. deur of venster)

A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gebont - gebint (Meierij). Ablautend bij 'binden'

 

gebôômt [gebôomt]
zelfstandig naamwoord
geboomte
- Cees Robben– ... geburen en gebôômt.. (19590905)

 

geboore, verkeerd

zegswijze

verkeerd geboren zijn, gezegd van meisjes die zich als een jongen gedragen
Ons moeder heej aatij gezeej: “Gij bènt en kwòjonge! Gij zèèt verkeerd geboore!” zisse dan! [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

gebraaid [gebraajd]
voltooid deelwoord van ‘braaje’
gebreid
- Cees Robben– Aachter de gebraaide broek van ons Berta... (19730216)
 

gebraoje

bijvoeglijk naamwoord

gebraden

- Gebraoje spèk

Bron: Woordenboek van de Brabantse dialecten III, 2, 3 – Eten en drinken (2004)

Beschrijving van het WBD: Gebraden laag vast vet tussen huid en vlees, afkomstig van het varken.

Waardering voor Tilburg door WBD: algemeen.

 

gebreeje

werkwoord, voltooid deelwoord van 'braaje', breien

- Frans Verbunt - gebreid. Dees klêed hèk èèges gebreeje gehad.

 

gebrèùk

zelfstandig naamwoord

gebruik

- Cees Robben- en schoon gebrèùk van jaore hèr

- WBD III.3.1:189 '(gebruik; bij (het) leven', 'tocht'= vruchtgebruik

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEBRUIK zelfstandig naamwoord o. - Hoeveelheid lands, die een landbouwer gebruikt.

 

gebrèùke

werkwoord, zwak

gebruiken

B gebrèùke - gebrökte - gebrökt

- ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij gebrökt

 

gebròcht

werkwoord, voltooid deelwoord van brènge

gebracht

 

gebroek

zelfstandig naamwoord

- Gebroek, zin wij vruuger aaltij hè, die kwèbbe dan, dè moeras, hè. [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

Niet elders aangetroffen, ook niet in WBD. Hetzelfde als 'broek', waarvan - WNT zegt: 'Moeras, laaggelegen, dras land.'

Kwebbe staatinderdaad in het WBD, ook als kwep en kweb: 'moerassige plaats die met gras en mos overwassen op vasten grond gelijkt, maar waar men inzinkt als men er op gaat...'

 

gebrökt(e)

persoonsvorm van werkwoord.

gebruikt(e)

- tegenwoordige tijd sing. resp. verleden tijd van 'gebrèùke', met vocaalkrimping

 

gebrôojd

bijvoeglijk naamwoord

gebrood; z'n dagelijks brood hebbende, zijn bestaan hebbend

voltooid deelwoord van het werkwoord ‘broden’, van brood voorzien, levensonderhoud bieden

►- WNT lemma GEBROOD
- Cees Robben– [soldaat tegen vrouw:] En mocht ik sneev’len... (...) Dan nie gelammenteerd... / Dan zèdde gij gebrooid.. Ge wit ik ben goed verastereerd... (19551217)
GR assie er den aord ha, dan was ie gebroojd èn ónder de panne

- Henk van Rijen -  'Ze zèn gebrôojd vur hil dur lèève' - Ze zijn voorgoed binnen.

- Stadsnieuws - Hij heej nie te klaoge, hij is ommers goedgebrôojd - hij is immers verzekerd van een goed bestaan (3006l0)

 

gebrooke

werkwoord, voltooid deelwoord van breeke

gebroken

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - (krèk) int gebrooke (koome) (JM'50) - ongelegen (komen)

 

gebruurs

zelfstandig naamwoord, meervoud

gebroeders, gebroers

- Cees Robben– Drie gebruurs... (19600304)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEBRUURS zelfstandig naamwoord m.mrv. - gebroeders: 't zijn drij gebruurs.

 

geburde

persoonsvorm van werkwoord

gebeurde

B verleden tijd van 'gebeure', met vocaalkrimping

 

gebuurt

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - mensen in een bepaalde buurt; buurtgenoten

is den duuvel oew gebuurke, / dan is et leeven een vaogevuurke! (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Van Kees en Kee’, 1941)

- WBD III.5.1:319 'gebuurt' = buurt; 321 'gebuurt' = gebuurte; ook genoemd: 'geburen, gebuur, buren, buurt of buurlui'

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gebuurt zelfstandig naamwoord  - de buurt

- WNT GEBUURTE - 2) Zeker aantal naast of nabij elkander staande huizen, die een bepaald deel van eene stad of een dorp, of eene onderafdeeling van een stadskwartier of wijk vormen.

 

gedaacht

zelfstandig naamwoord

gedachte; idee; opvatting.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Met dèt gedaacht heb ik al èning daog vaoren draogen. Hier dus blijkbaar onzijdig (dèt in plaats van die).

- Toch was daor gin gedaacht van. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

- Ik zeg potdome Drik, dè was gin kwaoi gedaacht... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)

- KAREL. Vergimme, daor hok nog gin gedaachte op gehad. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 19 januari 1945)

- - De Wijs; (Gehoord na ’n communiefeestje) Jaons, Laot naa de schaal van de kau-schotel nie valle. - Indirekt heb ik daor zô gezeed gin gedaacht op gehad. (20-03-1968)

- - De Wijs; (uit diepzinnig gesprek opgevangen) - ik zeg… ik docht dekket goed daacht mar jè, ik was er neffe omdèk daor zô gezegd zogezeed gin gedaacht op gehad had. (17-10-1966)

- Cees Robben– Daor hek (...) nog gin gedaacht op gehad... (19690613)
- Cees Robben– Zôô kwaamp ons boerke op ’t gedaacht (19610929)

- Henk van Rijen - hij hò er gin gedaacht op gehad - hij was het vergeten

- Jo van Tilborg - ...en dè waren un stelletje druktemaokers, daor hedde gin gedaacht van. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gedaacht zelfstandig naamwoord  - gedachte

- WBD III.3.1:244 'van gedacht zijn', denken, geloven = menen

- WBD III.1.4:4 'zijn gedachte hebben' = redeneren

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. 'gedaacht' - gedachte

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEDACHT zelfstandig naamwoord o. - gedachte

 

gedallaast

bijwoord

WTT-2017: Uit het jiddische ‘dalles’, ‘armoede’. Zie - WNT lemma ‘dalles’, met uitdrukkingen als ‘In de dalles zitten’ en ‘Dalles hebben’, beide: in de armoede zitten, aan lager wal raken. Een werkwoord ‘dallassen’ hebben wij niet aangetroffen, wat niet  heeft kunnen verhinderen dat in het Tilburgs toch de vorm van een voltooid deelwoord voorkomt: gedallest, gedallaast. De vorm met a wsch. uit het Bargoens = 'genillest'.

Afgezwakte betekenis: het slecht getroffen hebben;

- Cees Robben– Wè zemmer toch wir mee gedallaast... (19730519); Cees Robben– Ik werk vort mee unne ballaast (...) Dan bender mee gedallaasd (19860418);

- Cees Robben– We zen-der wel mee gedallaast... (19670901)

 

gedamme
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er 's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)
Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gedaon

werkwoord, voltooid deelwoord

gedaan

- Cees Robben–Dè hebben de klokken van Rôôme gedaon! (19550409)
- Cees Robben– Wie heej nog niemand kaot gedaon... (19570615)
afgelopen, voorbij
- Cees Robben– “Naa is ’t gedaon.” (19540925)
- Cees Robben– gedaon waar ’t fist (19590822)
gedaan hebben = zijn behoefte gedaan hebben
- Cees Robben– Mar assie gedaon heej mottie effegoed vèège... (19650828)
- Cees Robben– Jonge, waor wilde ligge... Ik heb al gedaon vur gij oew broek los hèt... (19780714)
uitdrukking - gedaon gehad/ gedaon gekreege - ontslagen

Bij X hèbbe ze ammòl gedaon gehad/gekreege.

Anoniem – 1959 –
Nillus kon gin paf mir zegge,
d'r hielp niks gin permetaosie,
Op staonde voet krig ie gedaon,
en 't errigste: 'n kaoi rikkemedaosie.

(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie http://www.cubra.nl/wtt/documentlemmas/rikkemendaosie.htm - Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEDAAN bvw. - geeindigd, uit; 't Is met de' vent gedaan - hij is dood

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gedaon deelw. - gedaan; hij hè gedaon gekreejge

 

gedènkplòts

zelfstandig naamwoord (m/v)

gedenkplaats

Tussen Tilburg en Loon op Zand bevindt zich in de deelgemeente De Moer een Gedenkbos. Op zaterdag 29 juni 2019 werd in dat bos op initiatief van de Stichting Tilburgse dan wel Tilbörgse Taol de asbus bijgezet met het stoffelijk overschot van Wil Sterenborg, en wel onder een nieuw aangeplante beukenboom. Naast de beuk werd een plaquette met informatie aangebracht en onthuld.

 

 

 

Gérad de Laat roept herineringen op aan Wil Sterenborg in diens loopbaan van conciërge en leraar Nederlands tot conrector  van het Sint-Odulphuslyceum in Tilburg.

 

 

Peter Smulders - eigenaar van het Gedenkbos maar ook oud-directeur van Stichting Onze Taal herdenkt Sterenborg.

 

 

Tim van den Avoird, voorzitter Stichting Tilburgse Taol, over zijn herinneringen aan Wil.

 

 

gedije

werkwoord, zwak

gedijen, groeien, in grootte toenemen

- gedije - gedijde - gedijd

 

gedild
voltooid deelwoord van zwak werkwoord ‘dêele’
gedeeld, verdeeld
- Cees Robben– D’r valt hil wè te bedillen Merie asser gedild moet worre.. (19650402) [het verdelen van geld]
 

gedilte

zelfstandig naamwoord

gedeelte

 

gedimme
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er 's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)
Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gedoegeter
samentrekking
je doet het er
- Cees Robben– gedoegeter neffe [je doet het ernaast = verkeerd] (19560707)
 

gedoejke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- Henk van Rijen -  gedoetje

 

gedoentes
zelfstandig naamwoord, meervoud
nering, bedrijf; vaak ook als ‘gedoentje’ voor kleine boeren
- Cees Robben– Hij zaag de gedoentes, vervallen, keduuk (19551119)
 

gedoentje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

bedrijf, in het bijzonder boerenbedrijf of kleine nering

- Ze waar vruug weduwvrouw geworre en ze moes heel 't gedoentje van de boerderij besture en dè kreeg ze nie enkeld klaor, mar ze kreeg 't klaor mee groot gemak... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; NTC 16-9-1939)

- "As we deez' köpke koffie op hebben, mijnheer pastoor, dan gaon we ons gedoentje 'ns bekijke." (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939)

- Frans Verbunt - kleinschalig bedrijf

- Daor giender onder d'iepen lee/ 't gedoentje van d'r boerestee. (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Sterke vrouw’, 1939)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 12 25 - Graot zaat op z'n aauw gedoentje / Erges midde op de haai / Ver van de bewóónde wèreld / Wèd van trubbel en lewaai.

- WBD III.3.1:86 ' gedoentje', 'gedoe, bedrijf, fabriek' = zaak

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gedoentje zelfstandig naamwoord  - klein boerderijtje

- WNT GEDOENTE - II) abstract: Doen in den zin van 'zaak, nering, bedrijf', - iemands zaak,nering of bedrijf, met inbegrip van de gebouwen, den grond enz.

 

gedoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er 's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)

Overzicht van alle bastaardvloeken
 

gedreugd [gedrêûgd]
bijvoeglijk naamwoord
gedroogd
- Cees Robben– Dan eten ze gedreugde schar (19600520) [de traditionele lekkernij bij de bedevaart van Sint Job in Enschot]
 

gedrukt

bijvoeglijk naamwoord

gedrukt

- WBD gezegd v.e. paard met witte vlekken, ook genoemd 'wilde haor'

- WBD gezegd v.d. paardehuid bij slechts passend tuig

 

geduld

zelfstandig naamwoord

geduld

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - veul geduld, en schèèrpe schèèr èn en zittend gat (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 197l) - dit waren de eisen die aan een goede wever gesteld werden

 

geduureg

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

telkens weer; steeds maar

Et sneut geduureg.

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'dè-t-er nog gedurig bij komen'

"Mar mee den tijd worren de jongelui gedurig aawer, dè-d-is 't vervelende van de zaok." (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)

Ik heb in [een] aorig sort gevuul vur huiselikhei, zon sort daor ge alle geduurige mee in botsing komt mee de aander helft. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Ze hield nie van geduureg praote/ et was meer en meens van «doen» (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Meej pesjoen‘)

- Stadsnieuws - 'Hij is en bietje ongeduureg; hij lopt geduureg hèrs èn geens' (181107) = Hij is wat onrustig; hij loops alsmaar op en neer.

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEDURIG bijwoord, telkens weer, steeds opnieuw: hij is gedurig ziek. - Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  'geduurrig bijwoord - voortdurend

- WNT GEDURIG 3) zonder ophouden of tusschenpoozen voortdurende; voortdurend, aanhoudend.

 

geduuregte

zelfstandig naamwoord

- voortdurendheid

gez. alle geduuregte - steeds maar weer

korte uu

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEDURIGTE, alleen in de uitdrukking -  'alle gedurigte' - met grote frequentie, zeer dikwijls en toch onverwacht.

- WNT GEDURIGHEID - 1) gedurig, in den zin van volhardend; volharding, standvastigheid; 2) gedurig in den zin van voortdurend, hetzij zonder ophouden, hetzij met geringe tusschenpoozen.

 

geduuvel

zelfstandig naamwoord

onrust, ruzie

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 04 23 - Mar hullie Kee die brocht al rap / 't Geduvel in de glaoze.

 

gêe, et

werkwoord, persoonsvorm

PM 't gaat

Hoe gaoget? et gêe.

- Dirk Boutkan (blz. 23) gêe - ('t) gaat

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

gêef, gêeve, gèèf, gèève, gèfkes, geefkes

redelijk goed, apart, gaaf

1. bijvoeglijk naamwoord

- R - Se heej en gêef gezichje

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gêef - 't is 'n gêef (knap, net) meisje"

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - ''n geeve waai'

- V - dès en gêef mèdje, die van den bèkker

2. bijwoord

- et gao gêef goed meej em

- ...'k trof ut nog krek, want ze [de bus] zaat al gèfkes vol, mar ‘k ha nog in plotske. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Wel geefkes muug want ’t is tegesworrig wel 100 kielemeters (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Dan dacht hij aan zijn kinderjaren hoe zijn moeder moest sparen om 't grut gèf veur den dag te laten komen. (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)

- Cees Robben– Om ’t [de akker] geef te leggen war.../ Des unne hillen toer (19830401)
- Cees Robben– ’t Moet er geef uitzien (19830930)

- Pierre van Beek - die zieter gêef èùt

- Piet van Beers – uit: ‘Belègge’ - Ak m'n borreltje mar krèèg, 'n stuk spek in de pan/ èn m'n brôod nog wè gèèf kan BELEGGE. (Uit: Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Dè leek me wèl gêef, Tilbörgs Kampiejoen Tilbörgs Knaawe wòrre. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

3. zelfstandig naamwoord

- Dès ene gêeve - Dat is een exemplaar!

4. aanvullende bronnen

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gêêf bijwoord, bijvoeglijk naamwoord  - mooi, gaaf, goed, vlak, effen

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GÈÈF - gaaf, ongeschonden, Fr. intact; gelijk, effen; fraai,bevallig

- Hft. GEEF, gaef, voor 'gaaf'.

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GAAF (gee:f), bijv. en bijw. gebruikt : het tweede wijkt het meest v.h. ABN af: gee:f goed - tamelijk goed. Ook verkleind: gee:fkes.

- A.P. de Bont - gaaf: l) ordelijk, net; 2) vlak, effen, gelijk.

- Hees - gèèf (I:40)

- Bosch - geef - goed uitziend, mooi

- CiT (21) - 'Des nog een geef pietelairke'

- WBD III.1.4:67 'gaaf' = braaf

- WBD III.4.4:228 'gaaf' vlak. ook 'egaal', 'effen',. 'plat'

- Dirk Boutkan (blz. 35) superl.'geefst(e)', zonder vocaalreductie

- Etymologie - Got., D. gäbe, N. gaaf, T. geef

 

Sticker van carnavalsvereniging 'Deh is'. Foto: Cubra 2020.

 

geèffereerd

bijvoeglijk naamwoord

bedrijvig

- Pierre van Beek – geèffereerd doen - bedrijvig doen; Nederlandse woordvorm op basis van Franse 'affaire'.

 

gèèl, gèèler, gèlst

bijvoeglijk naamwoord

Ill. Naumann - oriolus oriolus

Luister naar het geluid van de gèèle wiewaaw (wielewaal)

 

 

1 geel, geler, geelst

- schôon gèèl blomme

- Cees Robben- ...rôôd en gèèl... (19600715)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de gèlste pèère wòrren et irst geplòkke (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - de gekste meisjes lopen het eerst tegen de lamp

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gaile wiewouw - wielewaal, gele merel"

- Ik zaag er [paddenstoelen] zô wit as roome, zô gèl als boter, wir aandere zô bruin as peperkoek en vettig blinkend of er ollie over gesmèrd zaat... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

- Henk van Rijen -  gèèle wiewaaw - wielewaal (Oriolus oriolus)

- WBD III.1.2:323 'geel', 'gele verf' = geelzucht

- A.P. de Bont - ge'l, bnw. 'geel', komp.: geelder

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GÈÈL - geel: zoo gèèl als 'ne pee, als oker, als was

2 geil

- WTT maart 2018: 'Zèèkers In Gèèl Onderbroeke'; spotnaam voor voetbalvereniging ZIGO (eigenlijk: Zonder Inspanning Geen Overwinning).

 

CV De gèèle hesjes. Carnavalsgroep in Tilburg 2019. Foto: Joep Eijkens.

 

- WBD (III.3.3:355) gèèl, hêet 'vies', 'vèùl' = onkuis? ook: hitsig, los, gek

- WBD III.2.2:108 'geil' = geil, wellustig

 

gèèl blauwe, de

zelfstandig naamwoord

- GG - aanduiding voor voetballer bij NOAD, welke club speelde in de stadskleuren van Tilburg.

 

gèèldòppedôos

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - onderbroek met veel urinevlekken

 

gèèleg

bijvoeglijk naamwoord

gelig

- WBD III.1.4:440 'geilig' = wulps

 

gèèle-vèèref
zelfstandig naamwoord
geelzucht
- Cees Robben– Heet-ie naa echt ginne gèèle-vèèref..? (19650507)
 

gèèlôoge

werkwoord, zwak

vervelen, meestal in combinatie met zitten of staan te...

- Henk van Rijen -  begerig kijken

- stòn te gèèlôoge - zich staan te vervelen

Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

Radio Brabant: inwoner Terheijden zegt: afleiding van werkwoord gèèle (gijlen) m.b.t. het gistingsproces in de bierbrouwerij: ogenschijnlijk: niets doen

- Alleen de infinitief wordt gebruikt, in comb. met 'te'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GÈÈLOOGEN - zich zitten of staan te vervelen. Wordt gemeenlijk maar in de onb. wijs gebezigd. We zaten daar te gèèloogen. Ook: niets zeggen en anderen afgunstig bekijken.

 

geene

aanwijzend voornaamwoord

die daar, gindse

- Cees Robben - Moete we naa deeze kaant èùt? Nèè, geene kaant in.

- Cees Robben - den pronten staand van geenekaant ...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 06 24 - D'n Brandweerman van gene kaant / Helpt z'n vrouw aaltij mee / Zò gaauw assie mar thuis komt / Of ‘ne vrije middag hee. 

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Dè was daor teege… gêene kaante waor naa die grôote graazje stao, zôo daor van dinges, zôo veur op den Bosscheweg…van de Leepel (Lepelaers)!” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

 

geenekaant

zelfstandig naamwoord

gindse kant; volksnaam voor het noorden van Tilburg, namelijk alles ‘boven’ de spoorlijn; het zuidelijk deel van de stad is ‘deeze kaant’.
- Cees Robben– Peer van Dun van geenekaant... (19570119)
- Cees Robben– Den pronten staand van geene kaant (19570706) [de bemiddelde bevolking (fabrikanten) uit het noorden van Tilburg]

- Buuk - de andere (vanuit het centrum gezien noordelijke) kant van de spoorlijn en dan m.n. de stadsdelen Goirke, Hasselt en Heikant

- Tiesje was un Tilburgs jungske/ Un menneke van geenekaant… Uit: ‘Den blaawslôot’, Ad van den Boom, circa 2005.

 

geenekaants

bijvoeglijk naamwoord

van de overzijde van de spoorlijn (die Tilburg van oost naar west doorsnijdt)

Is oewe maot ene geenekaantse?

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "geenekaanse of te wel Turken, zie Turken"

 

geenekaantse

zelfstandig naamwoord

iemand die aan 'gene kant' van de spoorlijn woont, dat wil zeggen in het noorden van Tilburg.

- Jaon van Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2 februari 1950: ‘Ik ben inne gene kaantse, ene van 't Gurke, van 't geitepark zo gezee!’

 

geens

bijwoord

ginds

- Cees Robben– “Want in dè giense höske geens../ Wier vruuger bier gebrouwen... (19560908)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - geens bijwoord - die kant, ginder

In de comninatie 'hèrs èn geens'

hierheen en daarheen, op en neer

- Dialectenquête 1876 - hers en gêndsch (ê: vgl. gête - geiten) - hier en gindsch

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 57 06 07  - Ik gaaf sekuur de richting aon / Dè dee'k op ieder huukske / En schoof op 't zaol mar hers en geens / Ochèrm wè leej m’n bruukske.

 

geensgòns, giensgòns

bijwoord

op de heenweg

- Geensgòns begós et te rèègene. - Op de heenweg begon 't te regenen.

- In 't geensgaons hebben we 'ne keer aongeleed, en toen we terugkwame nóg 'ne keer. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)
- ...in et geensgaons kreeg ik 'n glas waoter veur niks en in et terugkomes 'n glas rome veur twee cente.. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)

- Van geens gons, gong ut beter as toen we trugkwaampe... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Henk van Rijen - hij waar int "giensgons" al tèène - hij was op de heenweg al doodmoe

- Stadsnieuws - Geensgòns gao rap, mar trug hèk de wènd van veure (050809)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'ginsgons bijwoord - op de heenweg

 

gêer

zelfstandig naamwoord

- WBD geer (II:1225) - geer

Van Dale - geer: naar boven spits uitlopende lap of strook

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEER (scherpe e) zelfstandig naamwoord m. en niet v. - scherptoeloopend stuk, dat men in een kleedingstuk naait om de breedte te vergrooten.

 

gêere, gèère

werkwoord, zwak

gèère - gèèrde - gegèèrd

ook in tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping

- WBD (Hasselt; geren, geervormig zijn (= niet rechthoekig), gezegd van een stuk grond

- WBD (Hasselt) 'geere' - geerakker ploegen

- WBD geere (II:1226) - geren: schuin laten uitlopen

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEER (scherpe e) zelfstandig naamwoord  m. en niet v.- scherptoeloopend stuk, dat men in een kleedingstuk naait om de breedte te vergrooten.

 

Sticker van 'JongerenPUNT. Midden-Brabant'. Tilburg, Koningslein 23 maart 2019. Foto: CuBra.

 

gèère, gèèr

bijwoord

gaarne, graag

Hèddet gèère? - Heb je het graag?

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'nie gerre': 'gerre'

- 'k Zie oe daor zo geere ligge, / Tilburg, waor 'k geboore ben, (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Tilburg’, 1938)

- 'k Heur ze geere, mijn taol... (Leo Heerkens; uit De mus (Piet Heerkens), ‘mijn taol’, 1939)

- Cees Robben– Ik teul toch zô gère... (19570309)

- Cees Robben– ’k Was nog gèère wè gebleven... (19580215)

- Cees Robben– [vrouw over haar man:] Hij tuutert gèère moeder... (19660610)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 07 14 - Wègge doet doede gère.

- Henk van Rijen - dietem nóg gèère lusse - die geen borrel afslaan

- Vunderink - ik zo oe gèèr iets wille vraoge.... (Henriëtte Vunderink; Zoas ik et as kèènd beleefde; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

- Stadsnieuws - Enen bak kòffie hèk wèl gèère, mar ene klaore hèk nòg liever (220309)

- Dè kunde gullie nònnie al hèddet gèère. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - eete zullie ók gèère kèès?

- WBD III.1:230 'gaarne mogen, mogen', 'lijden, goed kunnen zetten, staan op’ = iemand gaarne mogen

- WBD III.1.231: 'gaarne zien','(veel) houden van, veel ophebben met, verkikkerd zijn op, verliefd zijn op' =houden van

- WBD III.1.4:433 'gaarne hebben'= begeren

- WNT GAARNE, gaarn, garen, geerne

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gèère bijwoord - gaarne

- A.P. de Bont - gä.r, bijw. 'geer', geern, gaarne

- Antw GÈRE(N), bijwoord -gaarne: Ik zou nie' gèren.

- Bosch gere - graag

- WBD III.2.3:29 'gaarne lusten/ hebben' = lusten

- Buuk Hij lustem gèère - hij is niet vies van een borrel.

 

gèèrf, gèèrfke

zelfstandig naamwoord

garf, garve, schoof

- Cees Robben- gèèrf, gèèrfke

- WBD III.4.4:238 'garf' = bundel

- A.P. de Bont - gärsf zelfstandig naamwoord vr. en m.'geerf' - garf

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gèèrf zelfstandig naamwoord  - garf

- WNT GARF, garve, voorheen bij dichters ook GERVE

 

Gèèsel

zelfstandig naamwoord, eigennaam

Moergestel

 

Lechim - Gedicht van de week uit de Tilburgse Koerier (1957-1982)

Cees Robben

gèèt, gètje

zelfstandig naamwoord


Illustratie Rolf Janssen

geit

- WBD geit, ook 'sik' genoemd of 'gèjt'

- Dialectenquête 1876 - gête - geiten (ê =même)

- Gezegde - Pierre van Beek - voejer zuuke vur aandermans gèèt

- Gezegde - Pierre van Beek - èfkes de gèèt gòn verzètte (smoesje om te vertrekken voor een kleine boodschap)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - iemand òp en natte gèèt zétte (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - voor de gek houden

- De Wijs; Ze laacht as un gèt op gummie hakke (11-02-1965)

 

Ill.: Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum

 

- Cees Robben– ge laacht net as ’n gèèt op gummi-hakke... (19650305)- Cees Robben- ge moet de gèèt gòn mèlleke; vurèùt dan meej de gèèt; (Tilburgse Taalplastiek l31)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 03 15 - Daor komt dan nog iedere keer / 't Smoesje aachteraon: / "D'r komt uit die contreie daor / Nog gin goei gèt vendaon."

- Frans Verbunt - alles viere, ok de verjòrdag van de gèèt

- Frans Verbunt - iemand op en natte gèèt zétte - voor de gek houden, te kijk zetten

- Frans Verbunt - van Gôol komt nòg gin goej gèèt

- Frans Verbunt - èfkes de gèèt gòn verzètte - gaan plassen

- Frans Verbunt - ik hèb die stèm nôot geheurd, zi de köster, èn der stond en gèèt op et koor

- Frans Verbunt - ieder zörgt vur zenèège èn et gètje vur de kòffierôom

- Frans Verbunt - ene gèètestart èn en vrouwetong staon nôot stil

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Mieke de gèèt = bep. simpel vrouwtje (blz. 93)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - van de gèèt gehad hèbbe - erg nieuwsgierig zijn; varianten: gèètevlêes òphèbbe ('70), en gèèt òn de kòp hèbbe ('64), hèdde sóms gèèt òp? ('82)

- Dè waren meense die waren nie katteliek, dè waren protestantse bokken, volgens wè ze tegen ons vertelden. Die protestanten schêene ons ôk èùt veur kattelieke gèète. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- De gèète van Gôol, òf de Golse gèète? (Henriëtte Vunderink, Q-korts, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- WBD gèètestal - geitenstal

- WBD 'gijt', 'gèt', 'mieke', 'mieke mieke' - roepwoorden voor een geit

gez. - Pierre van Beek - Ik hèb die stèm nôot geheurd, zi de köster, èn zen gèèt stónd òp et koe???

- WBD III.1.1. lemma urineren  - Tilburg – ‘De geit verzetten’.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEIT zelfstandig naamwoord v. - dwaas, onverstandig vrouwmensch

CiT (10) 'G'het gèt-oge'

De gèèt van Jan Pigge

► Jan Pigge

 

gèètekòp

zelfstandig naamwoord

geitenkop

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - oover hónderd jaor hèbbe we tòch ene gèètekòp (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - over honderd jaar zijn we allemaal dood

- Stadsnieuws - Oover honderd jaor hèmme tòch ammòl ne gèètekòp (l90409) - Over honderd jaar zijn we toch allemaal dood.

 

gèètemèlker

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus)

 

Afb.: Naumann

 

- WNT GEITENMELKER - eig. iemand die geiten melkt; doch inzonderheid in gebruik als benaming van een Nachtvogel, tot de familie der zwaluwachtige vogels (hirundines) behoorende ...

WTT-2012: de naam 'geitenmelker' duidt op de klassieke legende waarin deze vogel 's nachts geiten doodde en de geitenmelk dronk. (Bron: Britannica)

 

► gèètevoogel

 

gèètepaol

zelfstandig naamwoord
geitenpaal
Door Robben gebruikt als een term uit de handboogsport; de betekenis is niet duidelijk. (19560714)
 

gèètepark

zelfstandig naamwoord, toponiem

- Frans Verbunt - aanduiding van het Julianapark

1926 - Uit het smalle steegje, dat de Goirkesche leesbibliotheek van een hoog heerenhuis scheidt, kwam een klein ventje getippeld. Voordurend gooide hij een sinaasappel eenige meters boven zich uit om hem even zoo vele malen weer op te vangen met een klemvastheid, die alle doelverdedigers der wereld hem benijden konden... Uit de richting van 't befaamde Geitenpark kwam óók een jonge tippelaar; en of “Tilburg Vooruit” nu alle Goirkesche kinderen getrakteerd had (wellicht uit vreugde, dat de gondelvaart 1925 zoo buitengewoon schitterend geslaagd was!) ik weet het niet, maar feit was, dat het ventje uit de Geitenparkwijk óók kaatste met ’n sinaasappel. Op het kerkplein ontmoetten de kaatselaars malkander. (Tilburgsche Courant 18-03-1926; ATILLA EN ORPHELIUS. Een Goirkesch novelleke van wringen en wrijven - Een boksmatch om een “appelesien”)
1937 - Voor niet-ingewijden merken wij op, dat het Julianapark in den volksmond nog wel Geitenpark genoemd wordt. — Red (Nieuwe Tilburgsche Courant - 13-11-1937)

1950 - Jaon van Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2 februari 1950: ‘Ik weet nog dè 't geitepark 'n waai was mee waai- en boterblumkes. De omwonende meense teuide de geite op die waai, daarom de naom geitepark.’

Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Daor hadde ok wir de firma van Olphen zitte…femielie öt de Tèùnstraot…ge had Walter Dirkx zitte, dè was ok en grôote slachterij òn et Wilhelminapark... ge had Gust Vromans zitte, ge had Pessers zitte, daor òn dè gèèteparkske…” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels ► Klik hier voor audiofragment)

 

gèètesik

zelfstandig naamwoord

 

Filipendula ulmaria

 

- WBD III.4.5:400 gèètesik - moerasspirea (Filipendula ulmaria), ook spirea genoemd

 

gèètestart

zelfstandig naamwoord

geitenstaart

- Pierre Van Beek - "Een vrouwetong en een geitestaart staan nooit stil." - Vrouwen praten altijd. (Zeer schilderachtig voor wie wel eens 'n geit bezig zag. Hier hielden de huiswevers destijds veel 'n geit.) (Nwe. Tilb. Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)

- Cees Robben– Un vrouwetong en unne gèètestart .. staon nôôt stil.. (19640626)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - en vrouwetóng èn ene gèètestart stòn nôot stil ('69) - ironische opmerking over het gepraat van vrouwen

 

gèètevlêes

geitevlees

- Henk van Rijen - den dieje heej zeeker gèètevlêes op - wat is die nieuwsgierig!

 

gèètevoogel

beo; vogel

zelfstandig naamwoord

- WNT - lemma BEO - 1. (Dierk.) Indische praatvogel, met glanzend blauwzwart gevederte, gelen snavel en gele koplellen (Gracula religiosa). Praten als een beo, gedachteloos napraten.

- WNT IV:916 - GEITENMELKER zelfstandig naamwoord m. benaming v.e. nachtvogel, tot de familie der zwaluwachtige nachtvogels (hirundines) behorende, die veel gelijkenis met de zwaluw heeft.

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

gèètôoge

zelfstandig naamwoord, meervoud

geiten-ogen

- Henk van Rijen - ge hèt gèètôoge - je hebt geite-ogen

 

geeve

werkwoord, sterk

geven

- Dirk Boutkan (blz. 38) geeve - gift (met vocaalkrimping)

Et gift niks agge niks gift. - Als je niets geeft, is het ook goed.

- geeve - gaaf - gegeeve

- In tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij gift; imp. gif

MP gez. Tis er êene van Kleef, daor haawe ze meer van den hèb as van de geef.

Mar ullie moeder hee-t-oe over oew broek gegeven dè 't kletste en ge hebt gekweken dè'k et naaw nog heur! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939)

- WBD geeve - aanzetten (het toevoegen, in een brouwerij, van gist aan de (afgekoelde) wort)

- Cees Robben– Van geven (...) gao de biste gèèt kepot [vrijgevigheid leidt tot armoede] (19650416)

Dialectenquête 1876 - géve, gaaf, gave - geven, gaf, gaven

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - van geeven is men grutmoeder gestörve; ha ze den gist nie gegeeve, dan lèèfde ze nòg ('66) - reactie van iemand op geschooi.

- Henk van Rijen - van geeve gao de biste gèèt nóg dood - je kunt niet blijven geven

- WBD III.3.2:172 'geven' = kaarten ronddelen, ook 'delen'

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - geeve (krt.11)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEGOVEN: 3e hoofdvorm van 'geven'

 

gefèrrefiejeerd

voltooid deelwoord van 'riffereere', 'refereren', 'waarmerken'

Audio-opname 1978 - “Mar dan moese die biste gefèrrefiejeerd wòrre, dè was zogezeej aksijnze derop witte nie èn dan krêege ze en lôojke in dere start!” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013) KLIK HIER om het bestand te beluisteren  

 

gegeeve

gegeven

zelfstandig naamwoord

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - der gaon veul gegeeves in ene zak (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - een bedelaar moet veel krijgen eer zijn zak vol is

 

geflösterd
voltooid deelwoord van ‘flöstere’
gefluisterd
- Cees Robben– ’k Heurde ’n geflösterd lied (19600715)
 

gehad

werkwoord, voltooid deelwoord van hèbbe

gehad, gekregen

- Hèddet gehad òf gevat?

- Cees Robben- ... medòllie gekreege ..., dan hak ze nie gehad.

- Cees Robben- Ik hèb en naogelschèrke gehad;

- Pierre van Beek - gehad is lillek

Haor - GEHAD is lillek

Toegevoegd aan een voltooid deelwoord ter versterking van het verleden

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…èn daor hèbbek lang saome meej gewèrkt gehad…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Ik heb toen bij Jantje Brouwers gewèrrekt gehad in den ollògstèèd want toen bèn ik meej, meej wèrkverlòf gekoome...”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- WTT - april 2019 - Het betreft hier het verschijnsel dat in de taalkunde 'participium perfectum' wordt genoemd of 'participium remotius' of 'verwijderd voleindigde tijd'. De Bont beschrijft het met vele dialectische voorbeelden in §445 van deel 1 van 'Dialekt van Kempenland'.

► Zie lemma hèbbe.

 

gehaorplukt
voltooid deelwoord van ‘haorplukke’
haarplukken; vechten; ‘haarplukken’ houdt waarschijnlijk verband met het uittrekken van haren tijdens een gevecht.
- Cees Robben– ’t Is tegen d’n duvel gehaorplukt... (19641106) [vechten ‘tegen de bierkaai’; bij voorbaat een verloren strijd]
- Cees Robben– ’t Is tege de duuvel gehaorplukt... (19600318)
 

gehèèm

zelfstandig naamwoord

geheim

 

geheurd
voltooid deelwoord van ‘heure’
gehoord
- Cees Robben– De blaoikes van den lendenbôôm... die hebben veul geheurd... (19540522)
- Cees Robben– Hedde gij dan van men geheurd wek list van jou geheurd heb... (19731012)
 

gehooretje

zelfstandig naamwoord

- De Wijs; Gao de mee gehoretje doen? (gehoorentje speule = verstoppertje spelen) - Nèè, want gij haauwt noôt loos in de kiepedôôs. Dès wel, waant ’k hè aaltij ’n loerig plaotske (10-01-1970)

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “..èn gehoorentje, gehoorentje zin wij vruuger hè, gehoorentje doen…verstòppe dòraachter dur de zaak èrges, hè…nou, mèskes èn jonges dur mekaar, dè din jonges èn mèskes  tesaome netuurlek, dè din jonges èn mèskes tesaome jao…ojeejao…” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

 

gehòst

bijvoeglijk naamwoord

gehaast, door haast gedreven

 

gehupt

bijvoeglijk naamwoord

- WBD schêef gehupt - (paard) met een scheve heup, ook 'ónthupt' genoemd

 

gejeremiejas

zelfstandig naamwoord

van de Bijbelse (klagende) figuur Jeremias

vergelijk 'jeremiëren'

- Onder hartverscheurend gejeremias drukte ze de zakdoek onder de neus want ‘ze bloeide dood’. Uit het snikkende relaas kon Mieke distilleren dat ze ‘mee d'r toet op innen grooten kietelkaai was terechtgekomen! Uit:  ‘Mos... mos... mosselen… Schets uit het Tilburgsche leven’ door KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei 1926.

 

gejuudas
zelfstandig naamwoord
uit het werkwoord ‘juudasse’; naar de apostel Judas die Jezus verraden heeft; vals spel spelen; in het algemeen: treiteren, sarren, zeuren
- Cees Robben– [Vader tegen twee zoontjes] En as ge nie ophaauwt mee dè gejudas... (19830902)
 

gèk

zelfstandig naamwoord

gek

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ge kunt de gèkke kènne òn der kuure (‘65)

BrSp zó gèk zèèn as ene kreugel (‘87) – zwoegen

- Frans Verbunt - zó gèk as en kèrrad – stapelgek

 

gekèrreseerd
voltooid deelwoord van ‘kèrreseere’
uit Franse ‘carosse’, koets; de koets besturen; commanderen
- Cees Robben– [kinderen die] naor buiten worre gekerreseerd... (1650115)
 

geklôot

zelfstandig naamwoord

gedonder

- Frans Verbunt - geklungel, gesukkel

- WBD III.1.4:368 'gekloot' = slordig werk; ook 'klootwerk'

- Cees Robben- Daor hèddet naaw meej oew geklôot

- Stadsnieuws - Wèn geklôot is dè tòch ammòl daor in de polletiek; dèsse es wè doen èn nie zoveul maawe! (28020)

- A.P. de Bont - geklö.t, zelfstandig naamwoord o. 'gekleut' - gekloot, getalm, geteut

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEKLOOT zelfstandig naamwoord o. - het klooten

 

geklooterd
bijvoeglijk naamwoord
geklopt
- Cees Robben– ’n Geklooterd aai... (19840525)
 

gèkschoove
werkwoord, waarschijnlijk zwak, maar vervoegingen zijn niet aangetroffen
gekscheren
- Cees Robben– Hij (...) gekschooft mar meej alles... (19600226)
 

gekuld

bijvoeglijk naamwoord

gedupeerd, beetgenomen, gefopt

uitdrukking -  èrges meej gekuld zijn - ergens mee gedupeerd zijn

- Henk van Rijen - den ooverwèg is dicht; daor zèmme meej gekuld

Nou, daor zèède goed meej gekuld - ... gefopt (060208)

Ik vuul me naa dus wèl gekuld... (Henriëtte Vunderink, Geene, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

Mar toen der en paor wèdstrijde dur oranje waare gespuld,/ toen wier gezeej: "Meej dieje Van Basten zèn we wèl gekuld. (Henriëtte Vunderink, "Fans van Oranje", uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

Daor waar ik toen môoj meej gekuld,/ marjè, et was men èège schuld. (Henriëtte Vunderink, Et vaastetrommeltje, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gekuld ww.: gedupeerd

 

gekwaansel

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.4:368 'gekwansel' = slordig werk

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 02 02 - Ok al vuulde't gekwaansel van bier in 'wen buik.

► kwaansele

 

gelaag

zelfstandig naamwoord

gelag

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - tis en hard gelaag en kèènd te kusse meej en stêene bakkes (D'16)

- WBD III.2.3:4 'gelag' = drank

 

gelaajd

Werkwoord (voltooid deelwoord), zwak

Laaje, leiden.

- ‘Een roestpraatje’, Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882; en niet in dezelfde tekst in Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En 't [vaarsje] is sens den uitkome al èning keere gelaaid. Echter daar niet geannoteerd.

- De Bont - zw. ww. tr. leien, leiden; (…) 'n gaet [geit] laeie: ze bij de bok brengen, 'n koew laeie:  ze bij de stier brengen;  - WNT, kol. 1479 b; Z' is gelaeid: De koe is gestierd.

 

gelaajgoed

zelfstandig naamwoord

porselein (?, zie Hoeufft) ; serviesgoed, aardewerk

- WNT GLEIERGOED, GLEIERWERK = GLEISWERK - verglaasd aardewerk uit gleier, dat misschien pottenbakker beteekent, en werk = aardewerk. GLEI is wsch. pottenbakkersklei.

J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GLEIWERK noemt men hier hetgeen, wat men elders aardenwerk noemt. Z.a.

Antw GLEIWERK, GELEIWERK zelfstandig naamwoord v..o. - vaatwerk van fijne witte aarde met tinasch verglaasd. (is geen porselein!)

 

gelaajkaast

zelfstandig naamwoord

kast met opbouw en glazen deurtjes voor het opbergen van porselein

 

gelammenteer
zelfstandig naamwoord
uit werkwoord ►‘lammenteere’, uit Franse ‘Lamenter’: klagen; geklaag
- Cees Robben– Waor blèèft dan ons gelamenteer... (19700213)
- Cees Robben– Heurt toch wen gelamenteer... (19590228)
 

gelanders

zelfstandig naamwoord, meervoud

- Henk van Rijen -  slingers, versiering (Fr. guirlande)

- Stadsnieuws - As we verjaorde dan hing ons moeder gelanders òn de zulder. (200108.)

- WNT GUIRLANDE (uitspr.: gierlande) l) Eigenlijk: slinger van groen en bloemen; 2) in vrijer gebruik: slinger in het algemeen.

 

gelaozerij

zelfstandig naamwoord

gelazer

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 06 02 - Toen begos ’t gelaazerij.

 

gèld

zelfstandig naamwoord

geld

- Pierre van Beek – Wanneer iemand "z'n geld aon z'n hart gewaasen is" zijn we niet ver meer van de vrek uit de buurt en men kan er vast van op aan, dat zo iemand wel "'n halfke kan durbèten (doorbijten) al was 't dè-t-ie van awerdom op z'n taandvlees liep". Men heeft nu eenmaal van die "vuil meense" - zelfs in Tilburg. Het woord vuil heeft hier niet de betekenis van smerig maar van gierig. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950)
- Pierre van Beek – Nu we dan ongezocht toch bij het geld verzeild geraakt zijn, mogen we er wellicht ook even aan herinneren, dat "de pastoor ôk gin twee missen vur één geld" doet. Men kan dit ten antwoord krijgen als men bijv. iemand iets voor een tweede keer wil laten vertellen. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950)
Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - gèld is et slèèk der aarde, mar ge dabt er zèlf tòch gèère in ('70) (vB)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - naa gèld vur den houthakker (JM'50) - boter bij de vis

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - zèède hoer, schèlm òf dief, hèdde gèld, ik hèb oe lief (JM'50) - geld maakt alles goed

- Frans Verbunt - nòr et gèld stinken as en vèèrkeskónt nòr den brómóllie

- Frans Verbunt - tèèd is gèl, zi den oober, èn hij tèlde den daotum bij de reekening

- Cees Robben- 'wörrom komde wir half-zat aon? omdèkker gimmer ha' (=duiten=geld)

 

gèlde

werkwoord, sterk

gelden

- Dirk Boutkan gèlde - góld - gególde

 

geleegeneghèd, geleegendeghèd

zelfstandig naamwoord

gelegenheid

 

geleej
voltooid deelwoord van ‘lègge’
gelegd
- Cees Robben– Ik heb m’n schaai aon d’n aandere kaant geleej... (19661104)
 

geleeje

voltooid deelwoord van lije

Van Dale: in de verouderde betekenis van voorbijgaan

- Cees Robben- drie uur geleeje; dès laank geleeje; taageteg jaor geleeje;

- Cees Robben- Dès lang geleeje dèkkoe gezien hèb;

- Pierre van Beek - pas geleeje - kort geleden (contaminatie)

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 et is en 'uw' geleeje dèk oe gezien hèb

voltooid deelwoord van lije = lijden

- Henk van Rijen -  'Ut heej vort veul geleeje!' - Het ergste hebben we nu wel gehad.

- Frans Verbunt - de kaaj èn de straot hèbbe nie zo geleejen as hij

 

gelèèk

zelfstandig naamwoord

gelijk

èn gelèèk hòj

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Daor hèdde gelèèk aon.

- Cees Robben- ónze vadder heej aaltij gelèèk; ge hét al wir is gelèèk;

- Cees Robben- óngelèèk is er bij die van mèn nôot bij; gelèèk òf óngelèèk;

- Cees Robben- Ik wil er mene kòp ónder verwèdde dèk gelèèk hèb; ge hèt gin gelèèk;

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 de mèèd zi dèttie gelèèk ha

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - ge had al gelèèk vurdè ge begóst (D'16)

D’16 ge hèt gelèèk dègge nen òs kópt: die hoefde nie te mèlke

- Henk van Rijen - gelèèk heej gin neus - het gelijk heeft twee kanten

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GELIJK (geléék) 1. recht, het juiste inzicht

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…et kenaol dè was nòg nie gelèèk oope…” Klik hier om dit bestand te beluisteren

bijwoord

helemaal, compleet, allemaal, in elk opzicht, meteen

- WBD III.4.4:228 'gelijk' = vlak, ook ‘plat', 'egaal', 'effen'

- WBD III.4.4:273 'gelijk' = helemaal, geheel

Verhoeven - GELIJK (geléék) 3. bijwoord alles, allemaal, helemaal: hij weet 't geléék.

- Cees Robben– Dan hek ze gelèèk gehad. (19770527)

- Cees Robben– As ’t van’t vèèreke is dan lus ik ’t gelèèk... Mar sjem en kwatta-strooisel dè kan ik nie pruimen... (19660204)

- Cees Robben– Akkoe mar zie Sofie zèèk gelèek van munne apprepoo... (19641127)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GELIJK bijwoord - geheel en gansch, ten eenenmale; in 't gelijk - in ’t geheel; van s gelijken - desgelijks: Ik wens(ch) oe van s gelijken. Gelijktijdig.

- J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELIJK (Lat. omnino), voor 'geheel en al', 'ten eenen male', b.v. 'het is gelijk aan stukken'; z.a.

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gelèèk bw., tw - gelijk, helemaal, vlak, onverschillig, tegelijk

- Verhoeven - GELIJK (geléék) 2. bijvoeglijk naamwoord gelijk, hetzelfde.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GELIJK en LIJK bw.- zoodra, toen. Komt achter het ww in menigvuldige spreekwijzen voor en geeft daaraan eenen zweem van schimp of verwondering

 

geleegendigheid
zelfstandig naamwoord
gelegenheid
- Cees Robben– Ze zitter ginne eene bij die gelegendigheid... (19680920)
 

gelèèkene

werkwoord, zwak

gelijkenen

- WNT (IV:1192) onz. en bedr. zw.ww., bijna uitsluitend gebruikt in de onbepaalde wijs in de tegenw. tijd en in de beide deelwoorden. Afgeleide frequentatieve vorm van 'gelijken'.

 

geleerd

bijvoeglijk naamwoord

geleerd

- WBD III.1.4:25 'geleerd' = wijs

voltooid deelwoord

in de uitdrukking 'geleerd hebben': wat je maar kunt, zo veel mogelijk

- Èn naa heej ze dus ôk vort ene kompjoeter. Kan ze mar surrefe. Èn daunloode al dèsse geleerd heej.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

gelèk, gelèèk
bijwoord
gelijk; zoals
- Cees Robben– Gelek ge zegt... (19660812)
 

gelèks

bijwoord

gelijk, even hoog, op één lijn - Met adverbiale S.

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GELIJKS (gelèks) bw., recht, op één lijn, even hoog: 'gelèks staon' is het tegendeel van 'schriks staon'; mogelijk is de adv. s uit de analogie te verklaren.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GELIJKS (uitspr. geleks) zelfstandig naamwoord o. - gelijken, Fr. égaux, in de uitdrukking -  mijn (uw, zijn, heur, hun) een, geen gelijks; Dieë jongen is gee' gelijks veur u.

 

gelèng

zelfstandig naamwoord

- WBD hol, het smalle middenstuk v.d. zool v.e. schoen, dat hoger ligt dan de rest v.d. zool (II:669)

 

gelès

zelfstandig naamwoord

verbastering van 'lezen' ?

- WBD gelès erin dóen (II:995) - een kruis inlezen; ook: leejze, fenès erin doen, de flès erin doen, flès indoen, in de flès doen

- WBD gelès (II:996) - dradenkruis; ook: flès of fenès

 

geleuter

zelfstandig naamwoord

- De Wijs; Dès gin zinnige praot, dès geleuter (nog platter zou men in Tilburg zeggen) Des zèk op unne riek (13-07-1966)

 

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de Bruijn

 

gelêûve

werkwoord, zwak

geloven

gelêûve - gelêûfde - gelêûfd

- Ik gelêûf dètter en diepe gleuf in óns gelôof zit. Ik denk dat er een diepe kloof in ons geloof zit.

- Gij gelooft zeker dè onze Lieve Heer Gerrit hiet en in dun Kieviet stao te spoije? (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Cees Robben- as ge men sóms nie gelêûft; dan kunde em nòg nie gelêûve

- Dialectenquête 1876 - zuldet geleuve (eu iets zachter dan in fr. peur)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 ik gelêûver niks van

- Henk van Rijen -  'gelêûve, glêûve' - geloven

- WBD III.1.4:57 'geloven' = vermoeden

- WBD III.3.1:245 'geloven' = menen

J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELEUVEN, ten platten lande, voor ‘gelooven'. Het is volmaakt gelijk met de Neder-Saksische uitspraak.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Braban (1937) - gelêûve, met umlaut (krt.48)

Ook gebruikt om in de uitspraak uit te drukken dat men iets juist niet gelooft

'Gij moet òp daanslès gaon,' zeej. 'Jè dè gelèùf ik ôok,’ zèggik. 'Ik zèè tòch zekers ginnen homo? (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

gelimmeneerd
voltooid deelwoord van ‘limmeneere’
genieten van het leven; mogelijk uit Frans werkwoord illuminer, feestelijk verlichten
- het er goed van nemen
- Cees Robben– Ze hee aaltij geere gelimmeneerd (19570223)
- Cees Robben– Ik heb aaltij goed gelimmeneerd... (19790202)
 

gelind

werkwoord, voltooid deelwoord

geleend

lêene - linde - gelind

 

gelint

omheining, hekwerk, schutting

zelfstandig naamwoord

WNT: GELINT/GELIND. Voorv. ge- in collectieve zin + grondwoord dat in onze taal niet meer voorkomt, maar duidelijker wordt aangewezen door het hd. 'gelände'.

J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELEND, gelind, of bij verkorting 'glind', is hier algemeen voor eene schutting of omtuining in gebruik. Z.a.

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GELIJND of GELIND: ene houten heining of schutting.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GELINT en GELENT zelfstandig naamwoord o. – hek van latten

 

gelirdeghèd

zelfstandig naamwoord

geleerdheid

 

gèllie

persoonlijk voornaamwoord

variant op gullie = jullie; van gij lieden

- Mie de mutsewaasser kan alle meskes van den Heuvel nog aon schoon gewaasse mutsen helpen; dus kènder, as ge ze mee d'ren kurf op den Heuvel ziet dan weet-te gellie hoe laot 't is! ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ = Willem van Mook.

Naa weet ik nie of gellie oe Brabantse geschiedenis zon bietje kent... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

gèlle

werkwoord, sterk

gelden

- Henk van Rijen -  'Dè gol ok vur mèn' - Dat gold ook voor mij.

B gèlle - gòl/gou - gegòlle/gegouwe

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GILLEN, gol/gou, gegollen/gegouen - gelden, weerd zijn, Fr.valoir

 

gelôof

zelfstandig naamwoord

geloof

R.J. 'van ou gelôof en liefde'

- Cees Robben- geloof of gelêûve:

geloof; in de figurlijke zin van ‘bewustzijn’
- Cees Robben– Ons oma viel van d’r stökske en d’n opa van zunne graot... en verloor bekaant z’n gelôôf... (19860620) [flauwvallen]
 

gèlst

bijvoeglijk naamwoord

geelst

- superlatief van 'gèèl'

 

gèlt

zelfstandig naamwoord

- WBD gesneden vrouwelijk varken

- WBD vrouwelijk varken dat nog niet gejongd heeft

- WBD birgèlt - vrouwelijke, niet meer zuigende big

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GELT zelfstandig naamwoord v. - vrouwelijk zwijn, verken dat nog geene biggen heeft gehad. Eene gelt is geene zeug, want eene zeug heeft biggen gehad.

 

geluk

zelfstandig naamwoord

geluk

- A.J.A.C. van Delft - Een boer zegt: "Als geluk en schoon weer bij elkaar schieten, dan kalft den os", waar wij zeggen: "Als de as breekt, valt de kar" of "Als de hemel valt, zijn alle musschen dood".(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - Ast geluk ènt goej weer bè mekaare slao, jè dan kant gebeure dèt lukt (D'16) - Als het geluk en het goede weer samengaan, ja dan kan het gebeuren dat het lukt. Variant: ast geluk ènt goej weer bè mekaare slaope ('67)

- WBD III.1.4:193 -'geluksvogel' = idem

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - zoo gelukkeg as nen hónd die òp zene verjòrdag verzoope wordt (D'16) ‘gelukkeg’ ironisch voor: ongelukkig; Variant: ge ziet erèùt as ene jóngen hónd die òp zene verjaordag verzoope wordt ('69)

 

gemaacht

zelfstandig naamwoord

- WBD de geslachtsorganen v.d. hengst

- Henk van Rijen -  manlijke schaamstreek

- WBD III.1.1:218 'gemacht' = mannelijk geslachtsdeel

Èn dan staode daor meej oew gemaacht te kèèk... (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2007)

- Stadsnieuws - Assie zeenuuwèèchteg wier, dan stond ie òn zen gemaacht te frunnneke - dan stond hij in zijn kruis te krabben (031208)

A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gemecht, gemacht, gemachm gemechs - mann. geslachtsdelen

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 
gemaacht zelfstandig naamwoord  - mannelijk geslachtsdeel

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEMACHT zelfstandig naamwoord o.- mannelijkheid; Kil.: virialia

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. 'gemach', 'gemacht' - manlijk schaamdeel

- WNT GEMACHT zelfstandig naamwoord onz. De bet. wisselt tusschen die van manlijk schaamdeel en die van lies, doch 'gemachie' wordt in de volkstaal ook gehoord voor vrouwelijk schaamdeel. Z.a.

Ook bij Keyser, v.d. Water, Gunnink, Karsten, Ter Laan, Corn.-Vervliet.

 

gemajenèèst
voltooid deelwoord van wat waarschijnlijk een fantasiewerkwoord is: ‘majenèèze’
Robben gebruikt het voor een garagehouder die een auto heeft ‘gemajjenèèst’, doorgesmeerd
- Cees Robben- ...hillemol gemajjenèèst (19681101)
 

gemak

zelfstandig naamwoord

WC

- WBD (III.2.1:112) gemak = wc, ook 'huiske'; ook 'pleej' genoemd

 

gemak

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

gemakkelijk

- Cees Robben- Dès gemak zat — agger mar èèrg in hèt. Dè zal nie gemak gaon.

- Cees Robben- Dès gemak óm èèrepels te zètte;

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - meej tweeë veur êen gespan, dè trèkt gemakker ('64) (zie: span)

- Frans Verbunt - der gao veul gemak in ene klèene zak

Tilburgers zèn gemakke meense. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- WBD III.1.4:354 'gemak' = gemakkelijk

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - "Tilburg: volgens mijn proefpersoon 'mekkelek' maar ook 'gemak ' (blz. 93); '(ge)makkelek' volgens kaart 52. 'Gemak' in een strook ten zuidoosten van T langs de Belg. grens vanaf Reusel tot Haaren."

- A.P. de Bont - gemak, bnw. en bijw. 'gemak' - (ge)makkelijk (komp.: 'gemakker')

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gemak bijvoeglijk naamwoord, bw. - gemakkelijk

 

gemakke

zelfstandig naamwoord

een gemakkelijk persoon; meestal met ontkenning: ongemakkelijk persoon

- Interview Jolen - 1978 - “Mar bij ons hadde, ha, ha, zak ok es vertèlle, fraater Matthaeus. Hèdde daor ôot van gehêûrd? Dè was dan den baos… op Körvel, in de Kappesienestraot, dieter nòg is! Enne… dè was ginne gemakke…nèèèè!!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

gemakker

bijvoeglijk naamwoord, comp.

makkelijker (vergrotende trap van 'gemak')

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - meej tweeje veur êen gespan, dè trèkt gemakker ('64)

 

gemaon
zelfstandig naamwoord
gemaan; namelijk aanmaningen, rekeningen
- Cees Robben– En daornao [ na de kermisweek] ... toezjoer gemaon [rekeningen]/ van slachter en van bekker... (19540814)
 

gemard
voltooid deelwoord van ‘marre’, zwak werkwoord
‘maar’ zeggen, tegensputteren
- Cees Robben– Toe vuruit, en nie gemard... (19820903)
- Cees Robben– Wörrom toch zôô gemard... (19610915)
 

gemèèn, gemènder

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

gemeen, laag

- Cees Robben– Zôô gemèèn as goed van vèèf cent ’t el... (19810501)

- WBD (III.3.2:34) gemèèn speule = vals spelen

- WBD (III.1.3:88) 'gemeen' = leep, doortrapt

- WBD (III.1.4:409) 'gemenerik' = geniepige plager

- WBD (III.4.4:53) 'gemeen koud weer' = guur weer

- A.P. de Bont - gemä.n, bnw. 'gemein' - gemeen

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEMEIN bvw - gemeen, Hgd. gemein - gering, arm, behoeftig

 

gemèèneghèd

zelfstandig naamwoord

gemeenheid, slechtheid, laagheid

 

gemèènekèès

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - komijnekaas

- Cees Robben(19680405)

- Henk van Rijen -  ook 'pitjeskèès'

- Stadsnieuws - Enen botram meej gemèènekèès, dè waar pas fist. (140310)

Òf brôojkes meej gemèène kèès èn uikes. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- WBD III.2.3:147 'gemene kaas' = komijnekaas

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'gemèène kèès zelfstandig naamwoord  - verbastering van komijnekaas

 

gemènd

voltooid deelwoord van 'mèène'; bijvoeglijk naamwoord

gemeend

- Cees Robben– Ik heb ’t nie gemend... (19610106)
- Cees Robben– Des nie gemend (19660401) [Dat kun je niet menen; dat is niet serieus bedoeld]
- Frans Verbunt - gemeend; ook 'mèènes'

 

gemènder

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

gemener, lager

- Cees Robben- dès nòg gemènder as rebarber zónder sèùker

- Dirk Boutkan gemènder; hiernaast: geminder (met vocaalreductie van resp. 'gmèèn' en 'gemêen'; met d-epenthesis) met epenthetische d

 

gemènlek, gemènlik, gemèllek

bijwoord

gemeenlijk, doorgaans, gewoonlijk, in de(n) regel

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gemenlik (passim); gemeinlijk (passim)

- Dikke meensen zijn gemenlijk nog al goeiig en gemoedelijk! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in NTC 2-3-1940 – 6-4-1940)
- ...de ondeugden, die daor gemenlijk mee verbonden zijn... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)
- Om te begiene wiere we veul laoter wakker as gemenlijk… (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Gemènlik duuret nie lang (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- ‘s Zaoterdags is dè gemenlik te doen. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- ’s Zondags is ’t gemènlik kaoi weer... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben– Wè denkte gij naa in ’t algemeen bekeken dan gemellik over alles an zôô van ge wit wel..? (19660923)

- Henk van Rijen - gemènlek schòfte nie òpt heubòrd van de kèèr - gewoonlijk schaft je niet op het kopschot van de kar.

CiT (47) 'Gemènlek schófte-n-ie op 't hubbert van de kèr'

- A.P. de Bont - gamänlek, bw., 'gemeinlijk' - gemeenlijk, gewoonlijk

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEMEINELIJK bw. -gemeenlijk, Fr. ordinairement

 

gemeut

zelfstandig naamwoord

gebabbel, geklets

Agge meej un half oor meej lösterde nao der gemeut waarde subiet hillemaol op de hôogte  meej wetter in de buurt spêûlde. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

►meute

 

geminschap

zelfstandig naamwoord

gemeenschap

- Dirk Boutkan (blz. 34) geminschap (met vocaalreductie)

 

geminte, gemènte

zelfstandig naamwoord

gemeente

B gemènt

- 't Tweede bedrijf is de zitting van den Körvelschen gemènteraod…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gemènte (passim); gemènteraod; 't juwêel van de geminte.

- Cees Robben- bij de geminte hèdde de miste vaasteghèd

- Henk van Rijen - öt de geminte- óf oopaas bosse gehòld? - Ben je daar wel eerlijk aangekomen?

- WBD III.3.1:316 'gemeente' = gemeente

- WBD III.3.1:329 'gemeente' = gemeenteheide; ook 'gemeentehei' of 'hei'

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gemènt, de - zelfstandig naamwoord  - de gemeente - 'geminte' zelfstandig naamwoord  - gemeente

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEMEINT zelfstandig naamwoord v. — gemeente, Fr. commune; daarnevens: gemeente

 

gemintepils

zelfstandig naamwoord

leidingwater

- Cees Robben– 75 Jaor gemintepils van de T.W.M. (19730831)

- Henk van Rijen - leidingwater

- Henk van Rijen - 'Drink mar gemintepils; daor haaw de unne klaoren hals van' - Drink maar leidingwater, daar blijf je nuchter van.

 

geminteraod

zelfstandig naamwoord

gemeenteraad

meervoud: geminteraoj

KAREL. Sjarel, ik heb geleze detter binnenkort wir geminteraoj kome. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

 

gemoed

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  borst(en)

- WBD III.1.1:117 'gemoed' = borsten v.e. vrouw

 

gemoejd
voltooid deelwoord van zwak werkwoord ‘moejen’
bemoeid
- Cees Robben– Ik heb er m’n èègen nog nôôt meej gemoeid... (19580201)
 

gemoejeg

bijvoeglijk naamwoord

- Frans Verbunt - meegaand

- WBD III.1.4:74 'gemoedelijk' - bezadigd

- WBD III.1.4:350 'getnoedig' = gewillig

- WBD III.2.3:146 'gemoeiig' = mals, gezegd van boter; ook 'mals', 'zacht', 'smeuiig' of 'smerig'

Haor GEMOEI-IG - zacht (van aard)

 

gemòkt

bijvoeglijk naamwoord, voltooid deelwoord van 'maoke'

gemaakt

Hij heeget schôon gemòkt èn zij heeget schóngemòkt.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEMAAKT bvw - door de kunst verveerdigd of nagemaakt, Fr. artificiel. Gemaakte bloemen, gemaakte vogels

 

Verpakking voor drank - Te koop (december 2021) bij Ollie's & Brandstore, Tuinstraat 106, Tilburg

 

genaajd

bijvoeglijk naamwoord

gedupeerd, benadeeld

- As oewen baos erötschaajt, dan zèèder meej genaajd.

- WBD III.1.4:419 'genaaid' = gedupeerd

 

genaas, genaaze

persoonsvorm

genas, genazen

- verleden tijd van 'geneeze'

 

genaoj

zelfstandig naamwoord

voldoening, (B) genade, aangenaam

- …er zo veul genaoi van heb gehad as naauw… (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Niks as plezier en genaoi hek lèvenslaank van die bisjes gehad. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben– Slaoget toch goed gaoi dan hedder genaoi van.. (19650115)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - der genaoj van hèbbe ('66) - er genade van hebben, plezier aan beleven

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - genaoj (krt.39)

- A.P. de Bont - gano.i zelfstandig naamwoord vr. 'genooi' - genade, hulp, bijstand, verlichting van pijn

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GENADE, GENAAI zelfstandig naamwoord v. -als tusschenwerpsel, voorafgegaan van: God, Deezes, Meere, enz.

 

genaoke
uitdrukking: 'te genaoke zèèn' - vaak met ontkenning; Nederlands 'niet te genaken zijn'

Anoniem – 1959 – Mar de meulesteller was nie te genaoke,/
die liet zun eige nie vur gleupert en neetoor uitmaoke.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie Klik hier
 

genèève
zelfstandig naamwoord, meervoud
zeer oude vorm voor ‘neven’; al in de 14de eeuw opgetekend
- MNW - Slechts in het mv. voorkomende. Mhd. genëven; vgl. got. ganithjis, verwant. Zij die onderling neven, neven van elkander zijn. Ook in ruimeren zin verwanten. De tegenwoordige taal heeft dit woord, alsmede gevriende, geviande, genichten verloren, doch gebroeders, gezusters en gelieven behouden.
- Cees Robben– De kènder van Drieke van Hanne.. en Mart (...) dè waren genèèven... (19580201)
 

geneuid

Voltooid deelwoord van nodigen

Genodigd (zijn)

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ge weet ummers, det ti mergen ten herdlaai is geneuid?

- Voor de merkwaardige eu-klank zie ook ‘beneuid’.

 

geneuk

zelfstandig naamwoord

troep, rotzooi, lastig gedrag, aanstellerij

naajt em mar meej hil oew geneuk - Hoepel maar op met je hele troep.

Ze heej veul geneuk bè der = Ze is erg verwaand

- innen zegelrink, die ‘k droeg vur ’t geneuk. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

Hij [de pastoor op de preekstoel] hô 't over bloote nekken, vleeschkleurige kouskes, te duur kleer, polka haor enz., afijn, hij wô eigenlijk zeggen dè 't er vul te veul geneuk in de wereld is. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

Geneuk as de meenschen tegenswordig krijge dè's gewoonweg verschrikkelijk, ôk bij ons op 't dörp en de boerinnen gon er ôk al on mee doen! De gawe ketting mee 't kruis, die doen ze niemer aon... ph!... dè's vul te awerwets. De groote muts blijft in de kaast: die is te zwaor, daor krège ze vort koppent van - zeggen ze - en darrum zette ze liever 'n huudje op. Dè zô'n ding op hullieë kop net zô min vuugt as ne vulpenhaawer in 'nen boerenvisjeszak willen ze nie geleuven. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
...en dorrum hè'k niks gezee mar meelijend in m'n eige gelaachen en gedocht: "Geneuk, Kubke... niks as geneuk van veur tot aachter!" (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
- Cees Robben- Dieje klôotveeger was òk niks vur jou; êene meej veul geneuk èn nat;

- Henk van Rijen - der is vusteveul geneuk in de wèèreld - rotzooi

- WBD III.3.1:303 'geneuk' = bekakte praat; 301 'geneuk' = bluf

- WBD III.1.4:170 '(veel geneuk hebben' = zich heel wat inbeelden

- WBD III.1.4:174 'geneuk' = pralerij; 393 'geneuk op niks' = koude drukte; 404 'geneuk' = vervelend werk

Bosch geneuk - het hele zaakje; irriterend gedrag

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - geneujk zelfstandig naamwoord  - deftig, voornaam volk

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GENEUK o., vooral gebruikt in de uitdrukking -  'hil 't geneuk' - het hele zaakje, de hele zwik, alles wat erbij komt kijken; meestal niet van waardevolle of gerespecteerde zaken gezegd. Los van deze combinatie betekent het woord ook wel: vervelend gedoe, irriterend gedrag.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Op blz. 165 wordt 'geneuk' genoemd in een opsomming synoniemen van laast en dòls. (zie ook krt.95)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GENEUK zelfstandig naamwoord o. - prulwerk, voddewerk

- WBD 111.4.4)223 'geneuk' = iets kleins in zijn soort, ook 'neuk', 'neukding', 'neukepietje'

Haor GENEUK - ratteplan

 

geneukstamper

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - aansteller

- Stadsnieuws - Dieje geneukstamper lopt geduureg nèffe zen schoene (070107)

 

gèngske, gèngeske

gangetje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

et gao zen gèngeske

 

geniemand, geniemaand

voornaamwoord

...ze maoken alles bekend wè toe dan toe geniemand wies! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
...mar geniemand wies er iemand... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de NTC 20-5-1939 – 17-6-1939)

Gij zegt: ons oogen zijn te blend,/ ons ooren zijn te doof, ons hart te klein - geniemand kent/ den hemel as deur et geloof. (Piet Heerkens; ‘De schoone weereld’, gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1941)

- Henk van Rijen -  niemand

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - geniemes vn - niemand

► ginniemand

 

geniete

werkwood, sterk

genieten

- ast zondagaovend wòrt, heetie genoote van zen spòrt

B geniete - genôot - genoote

 

genillest

bijvoeglijk naamwoord

- Pierre van Beek - opgelaten; 'gedallaast' daor zèèk meej genillest

 

genog, genogt, genoegt

bijwoord, telwoord

genoeg, voldoende

- Pierre van Beek - zat genóg - vaak genoeg

M genógt

'et Sneuwt! 'et sneuwt! - Ik ha' 't verwocht! / Naa worren alle waaie wit,/ want in de grijze locht daor zit / nog sneuw genocht! (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Sneuw’, 1938)

...mar er waar nog bij langenao geen geld genogt! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939)

SJAREL. Des makkeluk genog uit te rekene. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 23 maart 1945)

- Cees Robben– Nôôt genog en nôôt content... (19601007)
- Cees Robben– ...vat die maand waas op ge zèèd maans genog .. (19640904)
- Cees Robben– Ge het genog aon oe èège... (19790824)

- Cees Robben– Ge wit genogt det zôô zal zèèn... (19660812)

- Cees Robben– De wegt is wel lang.. mar ik heb tij genogt.. (19760423)

- De Wijs; As göllie ôk mee hellept assisteren zèn we wel mee genogge (20-03-1968)

- Pierre van Beek - Ik wil dè genóg doen = zonder tegenzin, graag (Tilburgse Taaklplastiek 126)

Nôot Genog Geoefend


Onze Grutvadder ging veul beljèrte
bij Jantjes op den Biksendèèk
daor waare ze toendertèèd al
en èchte beljèrtclub rèèk

Die hiette: «Nooit Genoeg Geoefend”
Dè was ene schôone naom
want dur dè gestaog ge-oefen
wiere ze in et spul bekwaom

Onzen Oopaa kos veul kèrbols maoke
mar assie òn et plèkke blêef
liep ie saoves bijt nòr hèùs gaon
Sewèèle wèl is lilluk schêef.

Dan wier ie veur al op den dörpel
dur ons oopoe afgetruufd:
"Tis nie Nôot Genog Ge-oefend,
et lékt meer op Nôot Genog Gepruufd".

 

Lechim - pseudoniem van Michel van de Ven; knipsel uit de Tilburgse Koerier (1960-1980)

- Ze wilden ècht wèl langer meej oe pronke,/ mar kènde jou meschien nie goed genoegt. (Henriëtte Vunderink, Oode òn de lindenbôom, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

Bosch genogt - genoeg

- A.P. de Bont - telw. en bijw. 'genóg' - genoeg

- J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GENOG wordt hier dikwijls ... gezegd voor 'genoeg'. Z.a.

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GENOEG (genog) bw. voldoende, zat; 2. zeker, wel; dikwijls inleiding v.e. bedenking; ... dè wit men ammal genog ...

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GENOG bw. - genoeg

 

genòjeg

bijvoeglijk naamwoord

- 2019 – deugddoend (van “genadig”) (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980.  Voor de volledige lijst Klik hier

 

genôot

zelfstandig naamwoord

genoot

 

genôot

persoonsvorm

genoot

- in de verleden tijd enkelvoud van geniete

 

geòrve

voltooid deelwoord; geërfd

- Henk van Rijen -  'geòrreve'

Piet van Beers – ‘Laandhonger’: M'n schôônvadder ha wè bos en wè laand van Kees-omke's ge-orve. (With Love; 1982-1987)

 

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home

gèp

bijwoord

- Pierre Van Beek - Bij dit verklaren kwam als wederwoord: "Da's nie gep.... en toch nat" zou ons grôotmoeder zeggen. De bedoeling is, dat 't iets zeer bijzonders was. (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

 

gepannaast

voltooid deelwoord

zwak werkwoord

- WNT lemma Pan I: Panaarzen, met eene pan voor den aars slaan, en bij uitbreiding: britsen. Verouderd. Verg. meer dergelijke afleidingen van aars (botaarzen, polaarzen enz.) bij DE JAGER, Freq. 1, 3, en zie ook Pannegatten. Pan-aersen, bridse slaen, Caedere nates ferrea patella, KIL.

- Henk van Rijen - onder handen genomen.

 

gepeesd
v
oltooid deelwoord van zwak werkwoord ‘peeze’
ervandoor gaan
- Cees Robben– Hij was ’m gepeesd (19551119)
 

gepènningd

bijvoeglijk naamwoord

- WBD in Hasselt gezegd van een zgn. appelschimmel, evenals 'pómmeleej'

- A.P. de Bont - bnw. gepenni(n)gd - in de verbinding 'gepennigde vaerkes, varkens met hier en daar zwarte plekjes ter grootte v.e. dubbeltje of een kwartje op de huid, meest aan de rugzijde

 

gepèrmeteerd

bijvoeglijk naamwoord

gepermitteerd, geoorloofd

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEPERMETEERD bvw. - geoorloofd (enkel als gezegde in vragende en loochenende wendingen): Is da' nu toch gepermeteerd van 'ne' mens(ch) zoolank laten te wachten?

 

gepesjonkeld
voltooid deelwoord van zwak werkwoord ‘pesjonkele’; volle aflaten verdienen in de kerk van de capucijnen op Korvel, maar afwisselend met het kerkbezoek een café bezoeken.
- Cees Robben– Ze [twee vrienden] han saome gepesjonkeld/ En te veul van ’t goei gehad... (19620504)
- Cees Robben– [twee mannen aan de bar:] Zèède aon ’t pesjonkele..? Dè wel.. En dorst naorgelang devotie..! ..Dè snapte.. (19620223)
► pesjonkele

 

gepik

zelfstandig naamwoord

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gepik - ik heb m'n gepik, zeggen de kinderen als ze bij het spelen hun aandeel hebben"

- WNT GEPIK zelfstandig naamwoord  onz. als benaming eener voortdurende handeling ...

 

gepòllesjaank

zelfstandig naamwoord

rumoer, gemaakt door spelende kinderen; alleen bij Robben aangetroffen
- Cees Robben– Heurt de kènder toch is speule/ Heurt toch dè gepollesjaank... (19590228)

 

gepraot

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  gepraat, geklets

- Henk van Rijen -  'Doe-g-ut mar nie, al is-t mar vur ut gepraot van de meense.' - Je kunt het beter niet doen, anders wordt er tooh maar over gekletst.

 

Gesp, aangetroffen bij archeologisch onderzoek naar het Kasteel van de Hasselt. Ill. uit: Graven naar het kasteel van Tilburg, H. Stoepker 1986

 

gepruuf

zelfstandig naamwoord

geproef, het proeven, in het bijzonder alcohol drinken

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 02 08 - Och Kòòs, zee list ons taante Jaans / Ge mot toch is preberen / Om dè gepruuf van alle dag / Naauw toch is af te leren.

 

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

 

gèps, gèsp

zelfstandig naamwoord

gesp

- WNT GESP, in de volkstaal ook wel GEPS

- Èn ene riem meej ene grôote geps. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- WBD gèps (op een bepaalde schoen) (II:721)

- WBD gips (II:1102) gesp (in de kleermakerij)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEPS zelfstandig naamwoord v. - gesp, Fr. bouclé

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gèps zelfstandig naamwoord  - gesp; ook: gips

 

geraaj

spullen, gerei, bepaald soor mensen, kinderen

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - eetgeraai

...die twee waren allebaai van die ras-echte aawerwetsche vertellers, die uren en uren aon den gang kossen blijven over roovers en spoken en heksen en zu'k geraai meer. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’’t Spook’; NTC 3-1-1940)

- Cees Robben– Daase afgezwabberd pèèp-geraai (19871113) [Daase = van het as]
- Cees Robben– Snoep-geraai (19680412)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 03 20 - Veur ’nen appel en ’n aai / Kòòpte daor alle geraai / Sjaaltjes, knupkes, gaoren, baand / En fournituren allerhaand.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 12 24 - De Sjarel zee: "Mee ons Merie / Gao ’k aaltij naor de kènder, / Te midden van dè klèn geraai / Is Kerssemis veul fènder."

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 05 15 - ’t Jong geraai van deze tèd.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 05 13 - jong geraai...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 05 20 - Vèf en zeuvetig jaor rippetaosie / Veur peperkoeken en speklaosie / Taai-taai en aander klèn geraai / Dès Huibregts-Oòms in de Kòningswaai.

- WBD III.1.1:216 'gerei', ‘neukgerei', 'trouwgerei' = geslachtsdelen

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. gerei; in de weverstaal verstaat men door 'geraei' het 1,5 m lange deel v.d. schering dat de wever telkens strekt

 

geraanseld

voltooid deelwoord van raansele

geranseld; waarschijnlijk: de dupe zijn

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 03 03 - Dègge'r mee geraanseld bent...

 

geraojbròkt

voltooid deelwoord van radbraoke / radbraken

geradbraakt; veelal gebruikt als bijwoord
- Cees Robben– Zelf ben ik ôôk al geraoibrokt... (19670901)

- Henk van Rijen -  geradbraakt, doodmoe

 

geraoje

aan te raden, raadzaam

voltooid deelwoord van ‘raoje’, ook als bijvoeglijk naamwoord
geraden; in de betekenis ‘aangeraden’, ‘raad geven’
- Cees Robben– Ge bent unne èège-geraaide meens/ En ge wilt niet geraoje zèèn... (19660729) [Je neemt niet aan van een ander]
- Henk van Rijen - dès oe mar geraojen ôok - dat is je maar aan te raden

 

geraomt (ook: geròmt)
zelfstandig naamwoord
geraamte, skelet
- Cees Robben- ...’t Geraomt uit de Schèè..èèf... (19561201) [Prent over het in aanbouw zijnde politiebureau in de Lange Schijfstraat (tegenwoordig Noordhoekring; het bureau is ondertussen alweer afgebroken).
►gerèmt

 

geraos

zelfstandig naamwoord

geraas

- Cees Robben- et geraos

 

gerdèèn, gerdèntje

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

gordijn, gordijntje

►gòrdèèn

- WBD (III.2.1:117) 'gordijn' = glasgordijn; ook genoemd: glasgordijn

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 71 07 01 - As moeder de gerdène waast / Is hil de kaomer kaol / En ge zit vur de hèèle buurt / Te kèk en vur schandaol.

- Lodewijk van den Bredevoort (ps. v. Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - As de zon scheen, deej de zuster de gerdèène dicht.

- Nel Timmermans; Zit ’t soms in de femilie?; CuBra; 200? - Tis ôot gebeurd dèttie snaachs in de höskaomer op ene stoel vur et raom zaat, in et donker meej de gerdèène dicht.

 

gerèèchteghei

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - zen gerèèchteghei krèège - bediend worden, de laatste sacramenten ontvangen (Tilburgse Taaklplastiek 154)

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "geraichtighei - hij hee behoorlik z'n geraichtighei gehad - is voorzien van het H. Sacrament der stervenden"

 

-gerêed

achtervoegsel

klaar om te ...

dus als tweede lid van een samenstelling met een infinitief plus een s

- aflèggesgerêed - op het punt te sterven;

- springesgerêed - gereed om te springen

- Henk van Rijen - de èèrpel stòn òpzèttesgerêed

- Cees Robben- 'm'n portemenee laag vattesgereed'

 

gerêep

zelfstandig naamwoord

het voltooid deelwoord van rêepe, repen, rondrennen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 08 11 - Want dè gerèèp van hot naor hèr.

 

gerèmt

zelfstandig naamwoord

mager persoon (= geraamte, 'geròmt' ?)

- Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra - Zon dartig pond ze’k naa kwèt en as dè zoo nog innen tèd durgao dan ze’k over in paor maonden net in gerèmt.

- Cees Robben– ...maoger geremt.. (19670811)

 

gèrfkamer

zelfstandig naamwoord

sacristie

- WBD (III.3.3:71) gèrfkamer = sacristie

- WNT GERFKAMER. uit Gerwen (verscherping rw tot rf), in de bijzondere opvatting van 'aankleeden' (Kiliaen: adornare) en kamer, reeds in de Middeleeuwen in gebruik voor de kamer waar de priester zich kleedt voor den dienst.

 

gericht

bijvoeglijk naamwoord

kort, rechtstreeks

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GERICHT, bijvoeglijk naamwoord  - kort; gezegd van een weg, vergeleken bij een andere mogelijkheid om op dezelfde plaats te komen. Tegenstelling: 'óm'.

- A.P. de Bont - bnw 'gericht' - korter wat afstand betreft; komp. 'gerichter'.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GERECHT en GERICHT bvw, bw. - recht, zonder omweg: gericht gaan

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gericht - bijvoeglijk naamwoord  korter in afstand

 

geridschap

zelfstandig naamwoord

gereedschap

- Dirk Boutkan (blz. 34) geridschap (met vocaalreductie)

 

geriefhaawt

zelfstandig naamwoord

geriefhout, timmerhout

- Cees Robben– En ik vuul me as geriefhout verzinken... (19550730)

- Lowie van Dorrus Misters - Maar er was nog meer nodig voor hof en stal, namelijk geriefhout om bijvoorbeeld de omheining en/of vloer van het varkenshok in stand te houden of voor de afscheiding der andere stalbewoners, ook voor boonstaken en palen voor de droogdraden enz. Die werden ook wel eens stiekem gekapt, maar dat bleef toch altijd gevaarlijk. Meestal werd dat geriefhout gekocht op verkopingen in de wintertijd. De dennenbossen aan de Bredaseweg of in de Blaak werden geregeld gedund. De uitgekapte boompjes werden in hoopjes gelegd en genummerd. Dan werd gelegenheid gegeven de kopen te bezichtigen en konden de kijkers de nummers noteren van de kopen, die hun het best aanstonden. In de Warande, eigenaar notaris Daamen, en de pannenbakkerij van de familie v.d. Mortel was geregeld ieder jaar zulk een verkoping. Na de verkoping trokken de kopers er op uit om de boompjes van takken te ontdoen. Hiervan werd met eiken wissen mutserd gebonden en als alles klaar was, bestelde men een voerman die de boel thuis bracht. Voor het mutserd binden gebruikte men een eiken wis, dit is een lange eiken stok, omdat deze bij het draaien boog zonder te breken. Later toen die wallen meer werden gerooid, nam men gebrande ijzerdraad om mutserd te binden. Wallen waren 3 à 4 meter brede schaarhoutbosjes, die dikwijls om de akkers lagen. Zij bestonden uit oude stronken, die als het bovenhout groot genoeg was voor mutserd, werden gekapt en dan weer opnieuw uitschoten. Door de behoefte aan meer bouwland werden die oude tronken uitgegraven, zodat ze thans in de omstreken van Tilburg zo goed als niet meer voorkomen. Ook de jaarlijkse houtverkopingen hebben afgedaan. (- Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 6 ‘Paaseieren, namen en verdwenen gebruiken’; NTC 29-3-1951)

 

geriffemeerd

bijvoeglijk naamwoord

gereformeerd

als 'geriffemeerde' ook gebruikt voor een aanhanger van Calvijn of Luther maar als bijvoeglijk naamwoord in algemenere betekenissen.

- 2019 – en geriffemeerd snötje - een zuinig, streng gezicht (zoals dat onder gereformeerden veelvuldig zou voorkomen...) (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980.  Voor de volledige lijst Klik hier .)

- gez. en kèèr geriffermeerd maoke - (stiekem) onklaar maken; zie Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) onder 'kar'

- Henk van Rijen -  De bak van een 'hoogkèèr' laten kippen en de 'dómp' ertegenaan zetten, zodat deze onbruikbaar wordt.

- Een kar geriffemeerd maoke: Audioregistratie 1978 - En kèèr geriffermeerd maoke! Dan din ze die op zene zijkaant gôoje, dè din ze saoves òf snaachs, hè! Op zene zijkaant èn dan de burrie die konde himmel ondersteboove draaje! Èn dan wir trugzètte! Dan moeste aatij vòllek gòn haole! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- WBD III.1.5:11 'gereformeerd' = binnenstebuiten; ook: 'links'

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEREFORMEERD (geriffermeert), bijvoeglijk naamwoord  - verkeerd, averechts; weinig oecumenische aanduiding van alles wat 'anders' en weerbarstig is.

- A.P. de Bont - bnw. gereformeerd, hervormd: 'ene geriffemeerden boer'; 'n kaar geriffemeerd maoke' - de burries onder de kar doorhalen.

 

gerij

zelfstandig naamwoord

rijtuig

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 't gerij (= auto)

- WBD III.3.1:390 'gerij' = voertuig

- WBD III.3.1:394 'gerij' = koets

- C. Verhoeven - GERIJ (gerééj) o. rijtuig; nogal ouderwets. Het woord rijtuig wordt uitgesproken als in ABN

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. - gerij, rijtuig (tilbury of dgl.) dem.: 'gerijke(n)’

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GERIJ zelfstandig naamwoord o. -verkeer met rijtuigen: In onze straat is veul gerij

 

gerilhaoke

zelfstandig naamwoord, meervoudig

geril = gareel

- WBD (Hasselt) - treiten (de lederen omwikkelingen v.h. haam, waaraan de haken bevestigd zijn)

- WBD (Hasselt) - treithaken (de haken op de treiten, waaraan de trekstrengen bevestigd worden)

 

gerilspaon(e)

zelfstandig naamwoord, meervoud

- WBD (Hasselt) beide pluralisvormen worden evenals de dito 'hòmspaon(e)' gebruikt voor: haamspanen, de twee houten hoofdbestanddelen v.h. haam

geril = gareel

 

gèrling

zelfstandig naamwoord

- WBD moederloos of door de moeder verstoten lam

 

gèrm

zelfstandig naamwoord

- WBD vrouwelijk schaap, ooi, ook 'schaop' genoemd of 'ôoj'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GERM zelfstandig naamwoord v. - vrouwelijk schaap, ooi

- WNT GARM, ook GERM: ooi die nog niet gelammerd heeft

 

gèrnaol

zelfstandig naamwoord

garnaal

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “…meej zon kruk meej tweej maande meej gèrnaole kwaampie hier aatij…Woutje, Woutje... Van Arnemuije (Arnemuiden), die kwaam van Arnemuije aaf èn die kwaam hier aatij leure meej gèrnaole!” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

 

geròkt

voltooid deelwoord van raoke

geraakt

ook als bijwoord:

- WBD III.1.4:227 'geraakt' = boos

 

geròmt

zelfstandig naamwoord

geraamte

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - òp zen gerèmt gòn zitte (Kn'50) - gaan rentenieren en dan rond moeten komen met bescheiden middelen, (gerèmt = mager persoon.)

- Frans Verbunt - gewèld maoken as en neukend geròmte in de dakgeut

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEREMT zelfstandig naamwoord onzijdig: geraamte

 

geroole

.voltooid deelwoord van 'rèùle'

geruild

 

gerooziekraanst, gerozziekraanst

uitdrukking: ermee - zèèn

in de aap gelogeerd

- de etymologie is niet duidelijk; mogelijk cynisch gebruik van 'rozenkrans' omdat het bidden van de rozenkrans voor velen een langdurige en vervelende bezigheid was

- ook 'gerooziekast' is gehoord, maar is niet schriftelijk vastgelegd

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

gèrritse

fantasiewerkwoord, afgeleid van de naam van een Tilburgse NSB'er: Gerrits genaamd. Op hem werd een aanslag gepleegd door het ondergronds verzet. De aanslag mislukte en kostte het leven aan de leden van de verzetsgroep.

- Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 4 mei 1945 - SJAREL. Dè meugeme nie vergete. Ge kunt nie wete waor 't goed vur is. Ik gleuf aanders wel dessem aon de Zwitsersche grens wel zulle Gerritse.  Deze passus heeft betrekking op de onzekerheid aan het eind van de oorlog over de verblijfplaats van Hitler en andere nazi's.

 

gerukt
voltooid deelwoord van ‘rôoke’
gerookt (van vlees of vis)
- Cees Robben; Mee unne vurrukkullukke gerukte spekbukken toe... (19870220)
- Cees Robben; Hij hield van (...) braoikes... en van overschot... van kaoikes... en gerukte sprot.. van pirzekes op sap... (19590919)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 71 12 30 - Omdè gerukt en pekelvlèès / Ok nie zò gaauw bedèrft.

 

gerusteghèd

zelfstandig naamwoord

geruststelling dès en hil gerusteghèd

- C. Verhoeven - GERUSTIGHEID (gerustighèt), vr., gewoonlijk in ' 'n hil gerustighèt' een grote geruststelling, een geruststellende gedachte.

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord vr. 'gerustigheid' - gerustheid

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GERUSTIGHEID zelfstandig naamwoord m. - gerustheid

 

geschiemer

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  flitsend beeld, trillend aanzien

- WNT SCHEMER - 3) vage schijn, vage gewaarwording

SCHIEM - Gewestelijk verschillende vorm naast scheem en schim.

 

geslaon

werkwoord, voltooid deelwoord van slaon

geslagen

- Henk van Rijen -  van de vang geslaon - van het goede pad geraakt

 

gesleepe

werkwoord, voltooid deelwoord van 'slèèpe' (slijpen) en van 'slèèpe' (slepen)

- Henk van Rijen -  geslepen, gesleept

 

gesloote

bijvoeglijk naamwoord

gesloten

- WBD gesloote, (Hasselt) 'gesloowte' - harmonisch van bouw (v.e. paard), ook 'sórteg' genoemd

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GESLOTEN huis: waar geene nering gedreven wordt.

 

gesmoord
voltooid deelwoord van ‘smoore’
smoren, achterhouden (vooral van geld)
- Cees Robben– Dan hodde gij toch ôk gesmoord... (19560804)
 

gespènneke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- Henk van Rijen - gespan, gereedschap

 

gespèùs

zelfstandig naamwoord

gespuis

 

gespind

bijvoeglijk naamwoord

- WBD gespind brôod - brood dat onderhevig is aan 'leng': bederf waarbij de broodkruim slijmig wordt en zich tot draden laat trekken; ook 'lèng' genoemd

 

gespuld

voltooid deelwoord van 'speule'

gespeeld

- Cees Robben– Ik heb al minstens duuzend keer/ Van ’t Aauw in ’t Nuuw gespuld..! (19601230)

- Henk van Rijen -  'oe laot is ut? Kwart oover den bult heej sjuust gespult.' - Hoe laat is het? Ik weet het niet, vraag dat maar aan een ander.

 

gèst

zelfstandig naamwoord

gist

- Dialectenquête 1876 - gest - gist

- WNT GIST - in ouderen en thans nog gebruikelijken vorm: GEST

 

gestaog - gestaojeg - gestaoj - gestaojkes

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

aanhoudend, onophoudelijk, bestendig, gestadig

►staoj

De aander han gestaoig beet/ mar Nilles zaat vur aop... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Onder waoter...)

Tòch draait de wèèreld gestaojeg deur... (Lechim; ps. v.  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: En nuu begien )

...mar ze liete der taande zien/ ènt ging gestaoikes deur. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: SISTIG JAOR)

- Henk van Rijen - naa kunneme wir gestaog ònrôoke - nu kunnen we weer flink doorroken

- WBD III.4.4:325 'gestaai' = langzaam

Dur de straot rejen zeker zes keer per dag waogens meej kolen veur de gasfebriek. Dè ging mar stapvoets, die knollen, dieter vurstonden liepen gestaoi aon. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Haor GESTAOJ(-KE) - gemak

 

gestèld

bijvoeglijk naamwoord

voorzien; in de problemen

R Ge kópt mar ne nuuwe, dan zèède wir gestèld. - ... dan is het weer oké

R Ge zèèt er wèl meej gestèld. - Je bent er wel mee klaar!

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - dermee gestèld zèèn as en dörp mee ne gèkke pestoor ('66) - pastoors werden vroeger benoemd ad vitam

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GESTELD - welstellend, welgesteld; gestelde mens(ch)en; in goeden of slechten staat. Met iemand/iet gesteld zijn - er mede op zijnen stel zijn, in staat zijn.

 

gesticht

zelfstandig naamwoord

- WBD III.3.1:331 'gesticht' = gekkenhuis

- WBD III.3.1:332 'gesticht' = rusthuis

 

gestölpt

bijvoeglijk naamwoord

- Frans Verbunt - onder een stolp gezet

- Frans Verbunt - der is gin maand oover gestölpt - het zou me niks verbazen

 

gestoole of gevlooge

Uitdrukking ‘gestolen en gevlogen’; om aan te geven dat iets of iemand verdwenen is zonder dat ook maar iemand kan verklaren waardoor of waarheen; mogelijk uit de wereld van de duivenhouders.

- J.M. Van der Donck, ‘Mooi Truike’, in Joh. A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882:  en niemes heurde ooit, wor ie gestole of gevloge waar.

 

gestörreve
voltooid deelwoord van ‘stèèreve’
gestorven
- Cees Robben– Mar dôôdgewerkt is ôôk gestörreve... (19810918)
 

geströpt / gestrupt
voltooid deelwoord van ‘strêûpe’
gestroopt
- Cees Robben– aon ’n draoike geströpt.. (19570525)
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - In zen vèl assie nie gestrupt is – Geestig bedoeld antwoord op de vraag waar een ander is

 

getaauw
zelfstandig naamwoord
weefgetouw
- Cees Robben– Den wèèver rook naor z’n getaauw... (19701016)
 

getal

zelfstandig naamwoord

getal

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'in grooten getaole'

 

getèld

bijvoeglijk naamwoord

geacht

voltooid deelwoord van ‘tèlle’ = meetellen, waarderen

- Wanneer ge niet “geteld" zijt bedoelt men dat men niet op uw aanwezigheid of vriendschap gesteld is. ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930.

- Frans Verbunt - meetellend, gewaardeerd

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GETELD bvw. - geacht: Geteld worden gelijk 'en 0 in 't cijferen.

- WNT XVI:1442 9) Uit de bet. meerekenen laat zich ook het gebruik van 'tellen' verklaren in den zin van: aanzien (als), beschouwen (als), achten, houden (voor).

 

getèùg

zelfstandig naamwoord

gereedschap; mannelijk geslachtsorgaan

- Cees Robben– D’r gao niks boven aauwverwets getuig... (19720310)
ook als ‘gereedschap’ in de figuurlijke zin van mannelijk geslachtsdeel; in die zin door Robben uitgebreid tot ‘voorbehoedmiddel’
- Cees Robben– Ik kan er niks aon doen, pa... [dat mijn vriendin zwanger is] Ik hâ m’n getuig nie bij me... (19810710)

- WBD III.2.1:225 'ketsgetuig' = idem (vuurslag+ vuursteen)

- WNT GETUIG - voorheen, en thans nog in vlaamsch België, in denzelfden zin gebezigd als TUIG, gereedschap, gerei ...

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GETUIG: gereedschap, mannelijk geslachtsorgaan; 'z'n getög afnemen' = castreren; dubbelzinnig: 'hij haj z'n getög meegebrocht'.

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord 'getuig'- 1) gereedschap; 2) minachtende benaming voor de vrouwen); 3) de vrouwelijke resp. manlijke geslachtsdelen; 4) gerei, soort, tuig

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GETUIG zelfstandig naamwoord o. - hetz. als in het Holl. tuig, gereedschap

 

getèùge

werkwoord, zwak

getuigen

B getèùge - getèùgde - getèùgd

- geen vocaalkrimping

 

getèùrd

werkwoord, voltooid deelwoord

- Henk van Rijen -  getuid, met een touw vastgezet

 

getijd

bijvoeglijk naamwoord

- WBD III.1.4:307 'getijd zijn' = voornemens zijn

 

gètje

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van gèèt

geitje

geitje

- WBD 'gètje', 'klijn gètje' - vleiwoorden voor jonge geit

K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de zeuve gètjes = gezusters Mutsaerts (blz. 57)

gaatje

- WBD gètjes (II:1035) - gaatjes, spoelgaatjes; ook: (span)gatjes of -gòtjes

 

getòld

bespraakt

Ze is goedgetòld = welbespraakt, goed van de tongriem gesneden; m.a.w. ze heeft een luide stem

- Stadsnieuws - Dè meens is goedgetòld, mar ze kwèkt wèl - Die vrouw weet zich goed uit te drukken, maar haar volume is wel aan de forse kant. (030908)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - hèlgetold: moete as geminteraodslid zijn

 

getuurelepiep

zelfstandig naamwoord, klanknabootsing

alleen aangetroffen bij Piet Heerkens

Daor fluit 'ne kalme merel
in et töpke van 'nen iep,
en ik denk: waor haolde gij, kerel,
oe zot geturelepiep?! (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘De merel’, 1938)
 

gèt-zèèd
samentrekking
jij het bent
- Cees Robben– [onderwijzer tegen een moeder die haar zoon aan een baan wil helpen:] Ik kan nie over ‘m stuite, mar omdè gèt-zèèd zal ik opnoteere dek van de week moet optillefeneere en 'm aon rikkemendeere.. (19720128)
 

geure
werkwoord, zwak
geuren; in de betekenis: ervan genieten
- Cees Robben; Dan geur ik ’m (19701016)
 

Goot met pomp en afvoer via het moosgat in de muur

 

geut, gutje

zelfstandig naamwoord

goot; keuken

Ill.: Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum

- Lowie van Dorrus Misters - Verder rondgaande zag men een deur naar de goot, waar de gootsteen stond met er onder of er naast het moosgat, waardoor het afvalwater een uitweg had om in het mooskuiltje bij de mesthoop zijn einde te vinden. Ook zagen wij er meestal de bezem, een bundel bremtakjes, berketakjes of heideplanten, bovenaan vastgemaakt door gespleten eikenwissen. (- Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 16 ‘Rond de boerenhaard 1’; NTC 27-6-1952)- Cees Robben- en bietje teut schôof ie langèùt in de geut

- Heurde smèrges vruug in de geut/ musse meej veul lewaai/ vèèchte èn speule meej mekaar/ dan witte: Tis wir maai. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Tòch maai‘)

- Audioregistratie 1978 - “En vruuger de keuke, dè was de goot! De goot, jè! De geut! Ik dòcht de goot! De goot! De goot! De goot! De geut of de goot? Goot! De goot!? En dan hadde zon götje in, zôo agge de geut schuurde dègge et waoter zôo bèùte kont vèège! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- WBD mestgoot (ter afvloeiing van het mestvocht)

- WBD voejergeut - voedergoot in de koestal, ook 'koebak' genoemd

- WBD III.3.1:405 'goot' = straatgoot

- WNT GOOT, gote, geut, geute

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - geut, goot - bijkeuken

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEUT v. l) goot, afvoer; 2) keuken met pomp en spoelbak.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEUT zelfstandig naamwoord  hoeveelheid vocht die men ineens ergens in of uit giet.

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - geujt zelfstandig naamwoord  - goot

 

geutgat

zelfstandig naamwoord

- WBD gootgat (afvoergat door de buitenmuur van de bijkeuken), ook genoemd: moozegat, (Hasselt:) moowsgat

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gootgat - gootgat voor 't vuile water"

 

gèùze

werwoord, zwak

begerig kijken

- gèùze - gèùsde - gegèùsd

Stao tòch nie aaltij zó te gèùze! - Sta toch niet altijd zo begerig te kijken

- Cees Robben– Ik gao d’r nog wel is guize... (19790921)

Lodewijk van den Bredevoort (ps. v. Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Wij mar gèùze, is mèn helft nie klender, dan dè van dieje aandere. Ik waar nie veul beter dan de héle reut en kéék èùt naor de grôotste helft.

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- WNT GUIZER - bedelaar (?)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GUIZEN - slenteren, lui en traag gaan.

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GUIZEN (göze) onov.ww, staan gapen, nieuwsgierig en begerig kijken, v.Dale 'giezen'.

 

gevangetje - gevangertje

zelfstandig naamwoord

- A.J.A.C. van Delft - Het "gevangetje" werd met meer kinderen gespeeld. Allen holden mede en blijde weerklonken de kinderkreten bij een al of niet geslaagde achtervolging. Waren er al flink wat gevangen, dan gingen de "gevangenen" mede voor achtervolgers spelen en zoodoende was en bleef de heele kinderschaar in uitstekende beweging. De hindernissen stapelden zich al spelend hierbij meer en meer op en het werd een wilde jacht, die warm bloed door de aderen joeg en kleur op de wangen tooverde. Zoo'n laatste "loslooper", een echt haantje de voorste, prat gaande op zijn langdurige vrijheid, wist met echte jongensrapheid en overmoed het vaak tot flink in den avond vol te houden zijn achtervolgers te ontloopen en na eindelijke overwinning ging hij met hooge borst en snoevende op zijn vlugheid naar den dikken boterham met spek of suiker. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 104; 16 maart 1929)

- Cees Robben– We gaon gevangertje doen.. en blôôt slao dôôd... (19670908)

...ze deeje onderweege ginne bokkesprong of gevangertje net as wij aaltij deeje as we in un gruupke ergens naor toe moese. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Onderweege deeje we gevangertje, wieter getikt wier, moes wir iemes aanders perbere te raoke. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
 

gevaor

zelfstandig naamwoord

gevaar

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. 'gevaar' - gespan, voertuig met paard

 

gevaore
voltooid deelwoord van ‘vaore’
gevaren; in de zin van ‘hoe het zo gekomen is’
- Cees Robben– Hoe dè ik zôô gevaore ben.../ Dè zakkoewis vertelle (19661021)
 

gevaorlek

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

gevaarlijk

- Cees Robben- ik vèèn dè gij mar gevaorlek rijdt;

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 in de Schelde zwemmen is gevaorlek

- Dirk Boutkan gevaorlek, gevó(r)lek (blz. 34;

- WBD III.1.4:298 'gevaarlijk' = idem

 

gevoggelt

zelfstandig naamwoord

gevogelte

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. –Gevogelt -gevogelte

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEVOGELT zelfstandig naamwoord o. -gevogelte

 

gevraoge

werkwoord, voltooid deelwoord

gevraagd - (analogie met dragen en slagen (= slaan)).

Hèk oe wè gevraoge? - Heb ik jou iets gevraagd?

- Volt. deelw. v.h. ww. 'vragen', naar de sterke vervoeging der VIe kl.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Krt.70 plaatst T in het 'gevraogd'-gebied; even ten Z komt 'gevrooge' voor, en in het O ligt een eilandje van gevraoge/gevraogd'.

- WNT VRAGEN - oorspr. uitsluitend en volledig zwak; naast 'vraagde' komen sinds de 17e eeuw ook sterke vormen voor: gewestelijk sterk volt. dw.

 

gevrêûk

zelfstandig naamwoord

gewrik, gewring

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEWROOK, GEWRUËK zelfstandig naamwoord o. - het wrooken

- WNT WREKEN (II) - wreiken, wrieken, wreuken, wrooken, vreken, vreiken, vreuken

 

gevricht

zelfstandig naamwoord

wreef

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gevricht (blz. 188)

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. 'gevricht' - gewricht

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'gevricht' zelfstandig naamwoord  - wreef

 

gevrukt
voltooid deelwoord van ‘vrêûke’
hard gewerkt, geploeterd
- Cees Robben– Aon dè kerwaai gevrukt... (19830401)
- Cees Robben– Daor wier gevrukt, gezwit, gebid... (19610915)
►vreuke
 

gevuugelek

bijvoeglijk naamwoord

MTW gevoeglijk

 

gevuul

zelfstandig naamwoord

gevoel

korte uu

R.J. zô'n raor gevuul, zô'n gèk gezaog

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gin gevuul

- Cees Robben- daorveur hèk teveul gevuul; ik hèb et gevuul dèk vals zing

- Cees Robben- 'as g'unne meens zèèt meej gevuul'

- WBD III.1.4:191 'blij gevoel = vreugdevol zijn’

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. 'gevuul' - gevoel

 

gevuuleghèd

zelfstandig naamwoord

gevoeligheid

korte uu

 

gewaajd
voltooid deelwoord van ‘waaje’, koeien weiden
geweid
- Cees Robben– Mar naa ze [de koeien] nie gewaaid meuge worre (19860509)
 

gewaas

zelfstandig naamwoord

gewas

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - houtgewaas

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. 'gewaas' - gewas, wasdom, groei, gestalte

 

gewaase
voltooid deelwoord van ‘waase’
gewassen
- Cees Robben– Vur ’n kwartje gewaase... (19570216)
 

gewaod

zelfstandig naamwoord

gewaad

- Cees Robben- gewaod

- WBD III.3.3:73 'gewaden' = liturgische gewaden

 

gewaorwòrre

werkwoord, sterk

gewaarworden, merken, te weten komen, ontdekken

- Henk van Rijen - dè zudde gaa genog gewaorwòrre - dat zul je vlug genoeg merken

- Henk van Rijen - khèt gewaorgewòrre - ik heb het ondervonden

 

gewèd

werkwoord, voltooid deelwoord.

gewed

- Cees Robben- ast gewèd is, dan ... (= als het erop aankomt? )

- Frans Verbunt - gewijd (bijv. van geestelijken)

 

geweeje

voltooid deelwoord van 'wije', 'wijden'

- Frans Verbunt - ze zèn wèl geweeje mar nie gesneeje ('t zijn ook maar mensen)

 

gewèèr

zelfstandig naamwoord

geweer; warboel, wirwar

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'geweir'; ''n gewair mee 't verkeer'

geweer (wapen)

Dialectenquête 1876 - hij liep mid'n gewêr (ê als in même)

- tusschen het geknetter van de gewèren en mitrailleurs komt het kanongebulder opzetten...; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

 

gewèld

zelfstandig naamwoord

lawaai

Mòkt nie zón gewèld. - Maak niet zo'n lawaai.

R Leuze van een kinderharmonie: Veul gewèld vur wèèneg gèld.

- WBD III.4.4:244 'geweld' = lawaai

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord o. 'geweld', grote hoeveelheid, menigte

 

gewid
de betekenis is onzeker; mogelijk het voltooid deelwoord van ‘wètte’
Robben gebruikt het om een gierige man te typeren
- Cees Robben- En assie is afschiet.. Nou dan kan ’t, as ’t gewid is op unne wetsteen... (19650416) [een vrouw over haar man: als hij eens geld geeft... dan is het heel magertjes]
 

gewin

zelfstandig naamwoord

winst

MP gez. Et eerste gewin is kattegespin, et twidde kröpt den zak in.

- Pierre Van Beek - Is men aanvankelijk aan de winnende hand, dan luidt het: "'t eerste gewin is kattegespin", waarop gerepliceerd wordt: "Maar 't leste gewin gaat de zak in".  (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

 

gewist

werkwoord, voltooid deelwoord

geweest

- met vocaalkrimping: ee> i

B ze zèn wisse visse - ze zijn wezen vissen; ik ben (ook! heb) gewist

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Gewist is lillek! - (realistisch gezegde)

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'nog nooit hee de wereld geregeerd gewist ...'

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'Ik ben 's weest-te kijken' Volt.deelw. v.h. ww 'wezen', 'zijn'

- Cees Robben– As ’t twaalf uuren was gewist... (19660527)
- Cees Robben– ...overal waor ge nog nie gewist zèèd... (19770722)
‘gewist’ wordt door Robben ook gebruikt in de betekenis ‘naar de wc geweest zijn’
- Cees Robben– [Man 1:] En ik zèè overal gewist... [Man 2 relativeert deze grootspraak:] Dè zal wel... Aachter ’t huis zeker... (19800704) [‘Achter het huis’ stond ‘et höske’, de ‘plee’]

NN Ik hèb er ôot gewist dètter gin man was.

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 de schoolkènder zèn meej de mister nòr de zeej gewist; et is wèèrm gewist

Antw - GEWEST verldw. - uitspraak van 'geweest'; in N. der Kemp. ook 'gewist'

 

gewitwèl

zelfstandig naamwoord, als zodanig meestal een eufemisme voor iets onwelvoeglijks

je weet wel

- KAREL. 't Is aanders wel gek, Sjarel, ut schent tegesworrig wel dechche irst oe gewitwel tegen de krib moet zette éér dechche iets berèke kunt! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 25 mei 1945)

 

gewonte

zelfstandig naamwoord

gewoonte

- WBD III.1.4:306 'gewoonte' = idem

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gewónte

- Dirk Boutkan (blz. 53) meervoud: gewontes

 

gewòrre

werkwoord

- Henk van Rijen -  zijn gang gaan; doorgaan waar men mee bezig is

- Henk van Rijen -  Lòt ze mar gewòrre - Laat ze hun gang maar gaan

Bosch geworre - ermee overweg kunnen

 

gewòrreg

bijvoeglijk naamwoord

waakzaam (gezegd van een hond)

Ik zuuk un gewórrig hundje. (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Cees Robben– Zô geworrig as unne hond... (19650430)

- Henk van Rijen -  gewillig, volgzaam

- WBD (III.2.1:485) gewòrreg = waakzaam

- WBD (III.1.4:13 'gewarig' = waakzaam

- WBD (III.1.4:331) 'gewang' = gehoorzaam

A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gewarig - waakzaam (zelfstandig naamwoord l.) = mnl. gewarich 'opmerkzaam'

- Zal wel samenhangen met 'gewaarworden'

Goem. GEWARIG

J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GEWARIG, voor 'waakzaam', doch even als 'gewahrsam' in het Hoogd. niet van een mensch, maar wel b.v. van eenen hond; eertijds echter ook van eenen mensch.

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEWARIG (gewarrig) bijvoeglijk naamwoord, waakzaam; z.a.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEWARIG - waakzaam, v.e. hond

- WNT GEWAARWORDELIJK (?)

 

gewòrreghèd

zelfstandig naamwoord

waakzaamheid

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEWARIGHEID zelfstandig naamwoord m. - waakzaamheid

- WNT GEWAARWORDELIJK

 

gewròcht

bijvoeglijk naamwoord

- WBD III.4.4:226 'gewrocht' = krom

 

gezaodje, gezòdje, gezaoj

zelfstandig naamwoord

aandeel

uitdrukking -  zen gezaoj / gezòdje gehad hèbbe - z'n aandeel gehad hebben

- Cees Robben– Mar gij het oew gezaodje ook wel gehad... (19790202)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - zen gezaoj hèbbe ('70) - gelijk staan met de inzet bij spelen

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gezoat - ik heb m'n gezoat, zeggen de kinderen als ze bij het spelen hun aandeel hebben"

- WBD III 4.4:277 'gezaad', 'gezaai' = portie

- WNT GEZAAI - l) datgene wat men zaait; 2) datgene wat opkomt uit hetgeen men heeft gezaaid

 

gezaogd
voltooid deelwoord van ‘zaoge’; ook ‘gezaoge’
gezaagd
- Cees Robben– Turks eiken.../ Op ’t Gurke nog gezaogd [‘Turk’ is de spotnaam voor Tilburgers uit het noorden van de stad] (19560714)
 

gezeed, gezeej

voltooid deelwoord van 'zègge'

gezegd

Verbunt - hij heeget gezeed gehad - hij heeft het gezegd

- Henk van Rijen -  'Teegen oe gezeej èn gezwêege' - Tegen jou in vertrouwen verteld.

Bosch gezeed - gezegd

- WNT ZEGGEN - Naast 'gezegd' komt thans nog gewest. voor: GEZEID, GEZEED

 

gezèèk
zelfstandig naamwoord
gezeik; de ellende
- Cees Robben– Toen den import bij ons tege pisse plasse begos te zegge is ’t gezèèk begonne... (19800523)
 

gezeever

zelfstandig naamwoord

geklets, zachtjes regenen

- Cees Robben- èn naa gin gezêever;

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEZEEVER zelfstandig naamwoord o. - het zeeveren

 

gezicht

zelfstandig naamwoord

gezicht

- gezegde: gezicht van aaw lappe - bedrukt gezicht

- Pierre van Beek - en gezicht van zeuve daoge rèège - somber, boos gezicht (Tilburgse Taalplastiek 131)

- Pierre van Beek - Hij zèt en gezicht as enen èùl vur et geutgat - van verbazing (Tilburgse Taalplastiek 740125)

- 2020 - Wanneer je een opmerking over iemand’s rare gelaatsuitdrukking maakt: - die heej zon gezicht! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER )

VLAANDEREN

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEZICHT zelfstandig naamwoord o.: Een gezicht trekken; zij(n) gezicht hou(d)en - zwijgen; gezicht hebben - toonen, goed voorkomen

In plaats van zicht

- Dieë hô er gezicht op. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)

 

gezòdje, gezaoj

zelfstandig naamwoord

aandeel

verkleinwoord van 'gezaoj', met terugkeer van de weggevallen d van zaod.

uitdrukking -  Zen gezòdje/ gezaoj gehad hèbbe - z'n aandeel gehad hebben

- WBD III.4.4:277 'gezaad', 'gezaai' = portie

 

gezond

zelfstandig naamwoord

gezond

- Dirk Boutkan (blzt.27) in de superlatief wordt de d niet uitgesproken: gezonst

- WBD gezónd - zonder beschadiging, gaaf (m.b.t. huiden; II 583)

- A.P. de Bont - bnw. gezond; 'gezond maoger' antwoord dat gewoonlijk gegeven wordt op de vraag 'Hoe geiget?'

 

gezwaaj

zelfstandig naamwoord

- WBD III.4.3:84 gezwaaj - takken (collectief), ook genoemd: krôon, kòp, bundel of bussel

 

gezwakt

bijvoeglijk naamwoord

lenig

- Frans Verbunt - gespierd, lenig, goed gebouwd, getraind

uitdrukking -  goed gezwakt - nog lenig van leden

- Cees Robben– Kik-is-eens-aon... Wè diejen meens nog gezwakt is... (19681115)

Toenk nòg goed gezwakt waar gink ’r ok nòg hardlôope ok nòg. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- WBD III.1.1:26 'gezwak', 'gezwakt' = lenig

Haor GEZWAK - lenig

- WNT ZWAKKEN II 7) Iets met behendigheid, vaardigheid doen, verrichten. In aansluiting bij ZWAK = behendig, vaardig.

A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gezwak- lenig, flink (oostnbr.) - Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 
'gezwak' bijvoeglijk naamwoord  - lenig

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEZWAK bijvoeglijk naamwoord  lenig: hij is goed gezwak - hij is zeer lenig.

- A.P. de Bont - bnw. en bijw. -'gezwak' - lenig, vlug, rap, wakker, behendig. Z.a.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  VERZWAKKEN ww - beweegbaarder, leniger maken: en wandelingsken verzwakt de beenen

 

gezwit
voltooid deelwoord van ‘zwêete’
gezweet
- Cees Robben– En die nog nôôt zô ver ak weet/ ’n Dröpke heef gezwit (19651231)
- Cees Robben– Daor wier gevrukt, gezwit, gebid... (19610915)

 

gibberkont

zelfstandig naamwoord

lachebek (= 'gieber')

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gibberkont (lachebek)"

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'giebelkont' zelfstandig naamwoord  - lachebek! ook: giebelgeit

 

gieber

zelfstandig naamwoord

meisje dat altijd de slappe lach heeft

R Dès me tòch en gieber

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord  vr. 'giebelkont' - vrouw of meisje die (dat) graag giebelt; ook 'giebelmuts'

 

giebere, gibbere

werkwoord, zwak

- giebere - gieberde - gegieberd

R zacht proestend of zenuwachtig lachen

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gibberen - gibberkont (lachebek)"

- Henk van Rijen -  giechelen, ingehouden lachen

Jag. GIBBEREN - gibben. Gibberen is Vlaamsch voor lachen. Het primaire GIBBEN kwam onder de vorm GIEBEN (giebelen) voor; Eng. to ghybe.

- WBD III.1.4:204 'gibberen','giebelen' = giechelen

- A.P. de Bont - zwak werkwoord intransitief  'giebelen' - bedwongen lachen, gichelen

- WNT GIJBELEN en GIEBELEN - bedwongen lachen, gichelen (in Oost-Friesland, Groningen, Overijsel, Gelderland.

- A.P. de Bont - zwak werkwoord intransitief  'gieberen', variant van giebelen

- WNT GIECHELEN, giggelen, giegelen, gichelen; gewestelijk ook: gicheren, kicheren, kichelen

Jag. GIBBEREN - is Vlaamsch voor lagchen; In het eng. is 'to gibber' snappen (v. Dale: brabbelen, snateren, kletsen).

 

giebergèèt

zelfstandig naamwoord

= 'gieber', meisje dat altijd de slappe lach heeft

- Cees Robben– Daor gao die Gôôlse giebergèèt... (19851025)

- Stadsnieuws - Ge zut dèrteg van die giebergèète in de klas hèbbe! - ... van die pubers (240110)

 

gieleke

werkwoord, zwak

vals spelen

-gieleke - gielekte - gegielekt

 

Giels

toponiem

Gilze

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Giels

- Interview Jolen - 1978 -  “As we gèère nòr et vliege ginge kèèke, ginge we nòr Giels…aachterdeur waarder zôo”. (transcriptie Hans Hessels, 2013) ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

Gielsebaon
toponiem
Gilzerbaan
- Cees Robben– Heel op z’n gemak dur de aauw Gielsebaon (19551119)
- Cees Robben– ’t Waoter van de Gielsebaon/ Is zonder reuk of smaok... (19580830) [Bedoeld is het pompstation van de Tilburgsche Waterleiding Maatschappij (Robbens werkgever) aan de Gilzerbaan, en afgebeeld op deze jubileumprent bij het 60-jarig bestaan.]
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 05 22 - Kòòs gaaf niks om 'n autooke / Hij zocht ’n lèpke grond / Toe dèttie in de Gielsebaon / Iets wè'tem aonstond vond.

 

gielsèèsje

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  Europese kanarie (Serinus canarius)

 

gieltjes, op

zelfstandig naamwoord - uitdrukking -

informeel, slonzig gekleed

GG kèkt nie nòr mèn kleere, ik zèè mar op men gieltjes - let niet op mijn kleren, ik heb maar snel wat aangetrokken

 

Gielze-Rije

plaatsnaam

Gilze-Rijen

- Interview met de heer De Kok (1978) –  Daor bèn ik nòr toe gegaon. … dè was bè Gielze-Rije! Gielze-Rije! (…) Booven op de trein zaate we, zôo ginge we nòr Gielze Rije toe! Mar we moese van Gielze-Rije nòr et vliegveld nòg en half uur lôope! KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren )

 

giender

bijwoord

ginder, ginds

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - giender; gat hier èn giender (bastaardvloek)

- R.J. toen ik giender kwaam

- Cees Robben– Giender... waor dè wegske kromt. (19590905)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, Mee 't wèfke dè daor giender gao / Hè'k vruuger nog gevreeje / Mar dès al vèfentwintig jaor / Of daoromtrent geleeje

- Henk van Rijen - wès daor ginder wir gònde? - wat is daarginds weer aan de hand

- A.P. de Bont - giender bijw. - ginder, ginds

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - giender bw. - ginds

 

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de Bruijn

 

Logo van een wekelijkse column door Reflector in weekblad Groot Tilburg, 08-12-1944.

 

gienderwèèd, gunderwijd

bijwoord

ginds, ginder, daarginds

- J.M. Van der Donck, ‘Mooi Truike’, in Joh. A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882: … an in aander taofel, giender wêd(8), gaon zitte. - daar geannoteerd met: daar ginder.

- 'k Geniet dan 't gunderwijd gelegen/ gedaone goed... (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Levenswaandel’,  1932)

- "Wie weet wè-t-ie ammaol hee meegemaokt giender wijd...” (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939)

- Cees Robben– In den Haaikaant giender wèèd... (19590905)
versterking van ‘ginder’ door ‘wèèd’= wijd, ver weg
- Cees Robben– Daor gienderwèd in zunnen hof... (19550129)
- Cees Robben– Gienderwèèd.. daor gao die Gôôlse giebergèèt... (19851025)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 10 15 - 't Wordt wir donker gienderwèd / 't Bleft durlòòpend drège / As 's nie veraandert zumme strak / Wel wir 'n buike krège.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 04 26 - Och - zee de Sjuul - gao mar gerust / Ik zörg wel vur m'n ège / En gij zult zelf daor gienderwèt / Wel wè te eete krège.

- Audio-opname 1978 - “… èn dan daor gienderwèèd die koeje èn die vèèrze stonden ammel vaastgebonde…” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…èn toen zèn wij op de schòtse, zèn wij nòg ôojt oover et kenaol gereeje gienderwèèd nòr den Biestenhoutakker toe toendertèèd èn toen is dè, is dè durgetrokke gienderwèèd gelèèk nòr Dongen op aon…èn van Tilburg aaf  kwaam et tòt hier op de Lènshaajke, zak zègge…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- A.P. de Bont - bijw. 'gienderwijd' - ginds (in de verte)

 

giens

bijwoord, ook bijvoeglijk naamwoord

- Cees Robben– “Want in dè giense höske geens../ Wier vruuger bier gebrouwen... (19560908)

- Henk van Rijen -  ginds

 

giensgòns, geensgòns

bijwoord

- Henk van Rijen -  op de heenweg

- Henk van Rijen -  'Hè waar in-t giensgòns al tèène' - Hij was op de heenweg al doodop.

 

giereg

bijvoeglijk naamwoord

gierig

- Cees Robben- giereg, vèùl, van den haawvaast ...;

korte ie

 

gierkiest

zelfstandig naamwoord

gierkist

uitgesproken met tweemaal korte ie

- WBD - gierbak, houten kist die geplaatst kan worden op een kar waarmee men gier naar het land brengt.

 

giestere

bijwoord van tijd

gisteren

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'giesteren'

- Cees Robben- Ik bèn giestere oover ene kaajscheut geklòtterd

- Cees Robben- Hoe ist giestere verlôope? Ik hèb giestere nòg en spraaj pèrsmoppe gezien

- Henk van Rijen - As ge mèn giestere gehuurd hòt, hòdde me naaw wè te kommendeere.

- Èmme kreege sondaags ok dikkels “Soupe à la giestèèr”. In goei Tilbörgs: “Soep van giestere”. Meej dikke fèrmesèllie. Die soep konde eete meej ene verkèt. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- 2020 - Als het de andere dag veel kouder is dan de vorige dag: - dè schilt ene jas meej giestere! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: KLIK HIER )

BRABANT

- A.P. de Bont - bijw. 'giesteren' - gisteren

 

giete

werkwoord, sterk

gieten

1 water uitgieten of drank inschenken

- Dialectenquête 1876 - giete, hij goot, gegoote (OO luidt ietwat naar ou)

- Dirk Boutkan 'Mene vriend is de bloeme gòn begiete' - gaan gieten (blz. 94)

- WBD III.4.4:218 'gieten' = uitgieten, uitschenken

2 In verband met regen

- WBD III.4.4:64 'gieten' = regenen; ook 'sauzen'

- WBD III.4.4:66 'gieten' = hard regenen

- WBD III.4.4:68 'regenen dat het giet' = hard regenen

- WBD III.4.4:218 'gieten' = gutsen, ook 'plenzen', 'spetten'

- WBD III.4.4:72 'gieten' = aanhoudend regenen

- WeïjD giete (krt.9)

 

gieteling

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  merel (Turdus merula)

- WBD III.4.1:81 'gieteling' = merel

 

gieveraans
samentrekking van ge & ieveraans
je ergens
- Cees Robben– as gieveraans gaot kèèke... (datum niet bekend
 

gif(t)

persoonsvorm

geef

Gif me nòg en dröpke

imperatief van 'geven', met vocaalkrimping - eveneens in tegenwoordige tijd sing. 2e + 3e pers.

- Cees Robben– Gif mèn mar de frutblaos vadder... (19550205)

DANS die kèèrs gift en goej licht war

- Henk van Rijen - gif is hèrs - geef eens hier

- Henk van Rijen - gifde niks mir om em om? - geef je niets meer om hem?

- WBD III.1.4:229 'gift' = woede

 

gij, gè, ge, e

persoonlijk voornaamwoord

jij, je, u (zie ook -e)

- Cees Robben- ómdè gèt zèèt; vatte gij mar gaaw en kuukske;

- In een verwijt wordt 'gij' aan het slot herhaald: Gij hèt nôot ginnen tèèd gij!

Gij haawt alles vur oewèège gij!

WvM 'daor sedde ghay gedopt'

 

gijlkèùp

zelfstandig naamwoord

- WBD gistkuip (kuip waarin men de wort laat gisten, in een brouwerij)

- WNT Gijl - brouwersterm voor 'gistend'

 

gillemestie

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  gymnastiek

 

Gils, Giels

zelfstandig naamwoord, eigennaam

de gemeente Gilze

 

gimmeljeerd

bijvoeglijk naamwoord

geëmailleerd

...zón messien, mee veul nikkel en glaanzende tegels of gimmeljeerd gewitwel “kwiezeljaer” noemen ze die dinger. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

gimmer

bijwoord; samentrekking van 'geen meer'

We hèmmer gimmer. - We hebben er geen meer.

 

gin, ginne

telwoord

'geen' met vocaalkrimping

- Cees Robben- In de schônste stad van ’t laand/ kwaam... En mee gin lege haand/ Tôôntje...  [Prent over de geboorte van de 127.000ste Tilburger, genaamd Tôôntje van Zundert. ‘De schonste stad van et laand’ is de volksnaam voor Tilburg.]  (19540213)

- Cees Robben– Mar het mar ginne bangen... Ik ben ginne onte meens... (19641127)
- Cees Robben– Ge lôôpt er mee ginne riek deur... [van een degelijk kledingstuk; onverslijtbaar]
- Cees Robben– Heet-ie naa echt ginne gèèle-vèèref..? (19650507)
- Cees Robben– Mar ’t is toch ginne staand.. (19600826)
- Cees Robben– “Isser dè eene van ’t Gurke Tonia...?” “Nee hörre... d’r wordt bij ons ginne Turk vermist...” (19560303)
- Cees Robben– De kender hebben ginne rust (19650507)
- Cees Robben– As ge meej oewen èèremoei ginne raod wit... Dan zèède nie werd deggem het... (19840420)
- Cees Robben– ‘k Heb ginne aord meej deeze maantel.. (19680119)
- Cees Robben– Men kender wille toch wel elke week wè nuus, Nel... En zelf hek nog ginne buuste-haauwer aon m’n kont... (19860926)

- Henk van Rijen - we hèmmener gin mir / wè, hèmmener gin mir?

- Henk van Rijen - ze hòj er gin kèènd aon - ze had er geen kind aan

- Henk van Rijen - ginne klaoren blom - geen zuivere koffie

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -  witte ginne waogemaoker.

WvM 'die hèn we hier ghin'

 

gin man

voornaamwoord

niemand

variant: ginniemand

Dè gelêûft gin man. - Dat gelooft niemand.

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Dan wit er gin man mir waor 't schaait

- A.P. de Bont - ge'mán (geen man) vnw. 'geenman' - geen mens, niemand

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEE(N) MAN - niemand

J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GEEN MAN - geen mensch of niemand (man beteekent eigenlijk 'mensch')

 

gineens

bijwoord

niet eens

Agger nie op geweeze wòrt,/ dan ziedem nog gineens. (Henriëtte Vunderink, De krèùkezèèker, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'ginins' bijwoord - niet eens

Bosch gineens - niet eens

 

gink

oude verleden tijd van 'gaon'

meestal opgetekend als 'gong'

het betreft niet de samentrekking van 'ging ik'

- Interview Jolen - 1978 - “…dè gink oover, jè, den bond, war, de afdeeling van den bond èn zôo, war, dè weet ik nòg…et lôon, hè!” (transcriptie Hans Hessels, 2013) ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

ginnenêene

niet een, geen enkele

...al wè'k schrijf is vur ons eigen Brabantsche volk en daor hee ginneneene vremde sjandoedel z'n snotneus tusschen te steke. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 ginnenêene 'mins' is vólmòkt.

niets - geen enkel woord

- Cees Robben– Ze zeeter ginne eene ... (19651022)
- Cees Robben– Mar [hij] zitter ginne eene... (19661021)
- Cees Robben– Ze zitter ginne eene bij die gelegendigheid... (19680920)
- Cees Robben– Ge zegt er ginne eene... (19700827)
- Zi onze paa vruuger as we zaate te eeten al nôot veul, naa zittie der mistal hillemol ginnen ééne mir. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- En ok hil deren ötlaot laag eronderèùt. Naa mokt heur dè nie zô veul èùt want ze heurt er tòch ginnenêene.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

niets - geen geld

- Cees Robben– Meense dieter ginne eene hebbe,.. hebben ’t aaltij over aander meense geld... (19850816)

 

ginnerallieteitslandje

zelfstandig naamwoord, verkleind

generaliteitslandje; de generaliteitslanden waren in de tijd van de Republiek landsdelen die geen stem in het landsbestuur hadden; onder andere Staats-Brabant; aan het woord kleeft in Zuid-Nederland de betekenis van uitbuiting door het Noorden.

Audioregistratie 1978 - Virtien Achtien! Toen krêege wij ineens zôo tacheteg Amsterdammers in de schuur èn in de stal! Ènne… dè was ook en drukke èn… Daor koste al òn zien dè wij wèèd aachter liepe, die zuiderlinge, hè! Want die [Amsterdammers] hòn van alles! Rôokwèèrek! Kwatta! Jè, wij zèn hier aaltij zôo mar et ginnerallieteitslandje gewist hor! Zègt dè daor (tegen de interviewer, Jan Briefies, een 'Hollander') in Noord-Holland mar bij jöllie! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

ginneraol

zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord

generaal

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - ginneraole rippetitie

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - ginneraol

 

ginniemand

onbepaald voornaamwoord

niemand

variant van 'gin man'

- Cees Robben– Ge zaagt er gin niemand (19590822)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, - 74 10 31 - Want in z’ne tèd in vruuger jaore / Kos 'm bekaant gin niemand aon.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 08 31 - De R die is wir in de maond / Dè heurt gin-niemand gère / Want in dè kaauw, nat laand van ons / Wordt dè mistentèd Rère.

► geniemand

 

ginsgóns. ginsgaons

bijwoord

naar ginds gaande, dus nog niet teruggaand, nog niet 'hers', pas halverwege.

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

ginvanalle, gineenvanalle

voornaamwoord

geen van allen; niemand

... ons meenschen die gineenvanalle weten waoraon we 't verdiend hebben... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

 

gips

zelfstandig naamwoord

gips

Hij ha zenen èèrm in de gips.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gips (krt.41)

 

gissele

werkwoord, zwak

geselen

- Henk van Rijen - wè hèbbe ze dieje sneevel tòch gegisseld - ... toch mishandeld

Buuk = geselen, overdrachtelijk: water bij de jenever doen.

 

gisselek

zelfstandig naamwoord: de geestelijkheid, de geestelijken; ook onzijdig: et gisselek

Hil't gisselek waar derbij. - Alle geestelijken waren present.

- Cees Robben- Ik bèn 'geestelijke' advieseur van jöllieje gèètenbónd gewòrre.

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - as ge de gisteleke wilt eere, moete der nie mee verkeere (MP'86)

- De waardering daalt namelijk bij het constateren van hun gebreken.

- gesubstantiveerd adjectief

...de priester, pestoor of kapelaon, et zal wel enne gisseluke gewist zèèn, goot wè waoter over menne krèùn... (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Daor hebben hil wè gisseleke wel un dagtaak aon gehad, denk ik naa. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Soms vertelde dè gisseluk in die godsdienstlessen wel leuke verhaole.Gisseluk waar de naom die onze vadder gaaf aon alles wè enne zwarte lange rok droeg en meej de kerk te maoke ha. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD (III.3.3:369) 'geestelijk (ook geselijk)' = priester

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GEESTELIJK zelfstandig naamwoord o. - Het geestelijk - de geestelijkheid, de geestelijken.

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  'gistelek 't' zelfstandig naamwoord - de geestelijkheid

 

gist

zelfstandig naamwoord

geest

K&B in mene gist

R.J. 'die zie zwart as ene gist'

Dialectenquête 1876 - gist

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - zene gist zien krèùne (MP'36) - ergens vreselijk tegenop zien

- Cees Robben– Bezeten dur den helsen gist (19660527)
- Cees Robben– Den tobber (...) gaaf al lang den gist... (19570313)
- Cees Robben– Heej jouw perd verstaand..? Verstaand, dè weet ik nie.. Mar gist zit er in. (19800725)

- Henk van Rijen - hij gaaf de gist - hij ging dood

- WBD III.1.4:207 'geestig' = grappig

 

gist

zelfstandig naamwoord

gist

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - van gist tót kanêelwaoter (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - van het kastje naar de muur.

 

gjeemies

bijvoeglijk naamwoord

chemisch

die gjeemiese stòffe wèffer ròtzôoj dèttet is… [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

 

glaans

zelfstandig naamwoord

B glans

- Cees Robben- ’t eksaome van ’t verkeer/ wier dan ôôk mee glaans genomen... (19540717)

- WBD III.2.3:163 'glans' = dauw (laagje op vruchten}

 

glaanze

werkwoord, zwak

- WBD glaanze - glanzen, het leer aan de nerfkant glanzend maken (II 662), ook 'glaansstôote' genoemd

- WBD III.4.4:241 'glanzen' = blinken

 

glad

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord

glad

geheel en al

- WBD III.4.4:227 'glad' = vlak, ook 'effen', 'egaal', 'plat'

- WBD III.4.4:210 'glad' = glad, ook 'gladdig' Ik zèè et glad vergeete. - Ik ben het helemaal vergeten.

- Frans Verbunt - zo glad as ne pòlling in nen êemer snot

- WBD III.1.4:27 'glad' = slim; 88 'glad' = leep, doortrapt

- WNT GLAD - bijwoord van graad: als bepaling bij werkwoorden: geheel, volstrekt; ook: stellig. Glad vergeten = totaal vergeten.

Hoeufft: 'Ik heb het glad vergeeten' - geheel en al

ook glatteg

glad, gladdig

- Henk van Rijen - wèst tòch gladdeg - wat is het toch glad!

- WBD III.4.4:210 'gladdig' = glad

- WNT GLADDIG - tamelijk glad; glibberig

 

gladdeghei

zelfstandig naamwoord

gladheid

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GELATTIGHEID zelfstandig naamwoord v. - zonder mrv. - gladheid

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - glattighèd

Haor. GLADOIGHED - gladheid

 

gladèkker

zelfstandig naamwoord 

gladakker

’t Was me wel innen gladdekker den dieën... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

glaoze

zelfstandig naamwoord, plur.

glazen

Dialectenquête 1876 - mok de gloaze is vol - vul de glazen

plur. van 'glas

 

glaoze

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

glazen

R.J. 'ùt 't glaozen drinkfonteintje'

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 gif óns vier glaoze bier

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'glaozende' bijvoeglijk naamwoord  - glazen

glazen; meervoud van glas

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 04 23 - Mar hullie Kee die brocht al rap / 't Geduvel in de glaoze.

 

glaozeg

bijwoord

glazig

De Wijs  - “Wè kèkt dè menneke toch glaozig.” (10-02-1963)

 

glaozewaaser

- Frans Verbunt - libel

- Panken - 1850 - Snijders of kleermakers, noemt men hier meestal de koorn- of rombouten, ook puistenbijters genoemd, insecten, welke van vliegen en vliegende insecten leeft. In sommige streken onzer Provincie noemt men dezelve Glazenmakers of Schoenlappers, met welken naam ik dezelve ook hier wel eens heb hooren bestempelen. De Noord-Brabantsche Volks-Almanak van 1845, zegt daarvan o.a. in eene noot, bl. 12: "Men heeft zeer vele soorten van deze mooie diertjes, met uitmuntend heerlijke kleuren, vooral aan den rand van slooten en stilstaande poelen, voornamelijk onder de kleinere soort Juffertjes genaamd. In Vriesland geeft men ze den naam van wilde Hengsten, dit is wilde paarden." (Biemans, Johan (red., 2010): Kempensch taaleigen (…) verzameld en toegelicht door den Onderwijzer te Westerhoven P.N. Panken (…) Maart 1850.)
 

glas

zelfstandig naamwoord

- verkleinwoord glòske
- Dirk Boutkan (blz. 52) glaas of glas
- WBD III.1.1:110 'glas' = glazuur (op tanden); ook 'email'

 

glas in lôôd sokke
zelfstandig naamwoord, meervoudsvorm (het enkelvoud komt niet voor)
glas-in-lood-kousen; dameskousen met een blokmotief; hippe kousen dan wel nylonkousen in de eerste helft van de jaren zestig
- Cees Robben- ... Daor hedde ze wir... Meej d’r glas in loôôd sokke... (19631213)
De Wijs  - (Passeert 'n meisje met geruite kousen aan) ‘Daor hedde ze wir mee d’r glas in lôôdsokke’ (23-10-1963)

glassees

zelfstandig naamwoord, meervoudig

zachtleren vingerhandschoenen

van Frans: glacé

 

glatteg, gladdeg

gladdig, tamelijk glad

- Pierre van Beek - et èès is glatteg

- WNT gladdig - tamelijk glad (Glattig - gladdig, glad, glibberig, DE BO)

- A.P. de Bont - bnw. 'glattig' - gladdig, glibberig, glad

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GLATTIG, GELATTIG - glad, glibberig

 

gleej

persoonsvorm

gleed

verleden tijd van 'glije'

 

glêûf

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  geloof

 

glèùpe

werkwoord, zwak

gluipen

- WBD III.1.2:13 'gluipen' = sluipen; ook 'glippen'

- WBD III.1.2:124 'gluipen'=verdacht rondlopen; ook: 'sluipen', 'struinen'

- WBD III.1.4:92 'gluiper' = idem

 

glèùperd

zelfstandig naamwoord, scheldwoord

gluiperd

Anoniem – 1959 –

Mar de meulesteller was nie te genaoke,/ die liet zun eige nie vur gleupert en neetoor uitmaoke. (Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)

► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm

 

glije

werkwoord, sterk

glijden

- WBD III.3.2:154 glije, slippere, slibbere = glijden op het ijs

- WBD III:1.2:13 'glijden' = glijden, ook ‘slipperen’ ‘schuiven’

B glije - gleej - gegleeje

 

glijer

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt - step, autoped

- Henk van Rijen -  'glèjerke' - houten stepje

- WBD (III.3.2:131) glijer, autopèd, aveseerplèngske, stèp = step

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - glijer zelfstandig naamwoord  - step

 

glijermènneke

zelfstandig naamwoord; jongen op een step

't jungske glijert op z’n stepke... (Piet Heerkens; uit: Brabant, ‘Stokperdjes’, 1941)

Glijermenneke

 

Menneken in oe overalleke,

volgelapt mee lepkes blauw,

'k veen oe op straot een lief gevalleke,

op oe glijerken aon de sjouw.

 

Tippetippetip zoo doet oe vuutje

ieder stepke geefde gij gas

en ze zien oe vurig snuutje

zóó nooit gloeien in de klas.

 

Soepel as waoterke schiete gij tussen

auto's fietsen en waogeltjes deur

en de zwaore loggere bussen

blijfde gij in et druk verkeer nog véúr.

 

Lollige glijende gloeienden bengel,

ongelukskes krijgde gij nie

onder de vleugels van oewen engel

die oe zeker geeren zie.

 

Menneken in oe overalleke,

volgelapt mee lepkes blauw,

'k veen oe een lief en vief gevalleke

op oe glijerken aon de sjouw.

(Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, 1941)

glimkeever

zelfstandig naamwoord

glimworm

- WBD III 4,2:174 lemma Mannelijke glimworm -
glimkever – frequent in Tilburg
glimworm – zeldzaam in Tilburg
 

glimme

werkwoord, sterk

glimmen

- WBD III.4.4:241 'glimmen = blinken

- Dirk Boutkan glimme - glóm - geglómme

 

glimwörm

zelfstandig naamwoord

glimworm

- WBD III 4,2:172 lemma Glimworm - De glimworm (Lampyris noctiluca) is een in onze streken zeldzaam voorkomend en tot de verbeelding sprekend insect dat op vroege zomeravonden licht geeft. Het mannetje heeft lichtbruine dekschilden en vliegt, vaak in grote aantallen, op warme juliavonden onder de bomen; het wijfje is ongevleugeld, lijkt op een larve en kruipt over de grond. Beide hebben aan het achterlijf een gecompliceerd fel geel lichtgevend orgaan. Ze worden 12 mm.
glimpworm – Middennoordbrabant
lichtworm – frequent in Tilburg
dwaallicht – Tilburg
pierworm – Tilburg
pier – Tilburg
- WBD III 4,2:174 lemma Mannelijke glimworm -
glimkever – frequent in Tilburg
glimworm – zeldzaam in Tilburg
 

glienstere

werkwoord, zwak

glinsteren

glienstere - gliensterde - gegliensterd

 

gloejeg

bijvoeglijk naamwoord

PM gloeiend heet...

stookte den braand in de pijp mee 'n stukske gloeiig hout... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939)

- Stadsnieuws - Braand oewen mond nie, dieje kòffie is nòg gloejeg. (020907)

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GLOEIIG - bijvoeglijk naamwoord  - gloeiend heet

- A.P. de Bont - bnw. en bijw. 'gloeiig' - gloeiend, brandend

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GLOEIENDIG, GELOEIENDIG, GLOEIIG - gloeiend

- WNT GLOEIIG - verouderd: heet, warm

 

gloejend, gloejendeg

bijvoeglijk naamwoord /bijwoord

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GLOEIENDIG, GELOEIENDIG, GLOEIIG, bvw.- gloeiend

HFT. GLOEIJENDIG, voor gloeiend. Schoon zelfs door vondel gebruikt, keurt Huydecoper het af.

 

gloorie

zelfstandig naamwoord

glorie

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - die gloorie heej moet pènt lije (JM'50) - wie mooi wil zijn, moet pijn 1ijden.

 

glòske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

glaasje

Vat nòg en glòske.

Cornelissen ha den bijnaom van "Bitterkesboer", want hij waar groot van stuk en kos er veul aon van die glaoskes. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
Ze dronken mee d'r tweeën enkelde glaoskes in de veurkaomer... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)

- Cees Robben– vieze glaoskes vet van ’t roet... [namelijk de glaasjes met roet waardoorheen naar zonsverduistering wordt gekeken] (19540703)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…gauw èfkes nòr Fonske Illese (Elissen), gauw en glòske bier drinke èn dan wir in et febriek!” Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

glufke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- Henk van Rijen -  gleufje

 

Gòd

zelfstandig naamwoord

God

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hij stikt Gòd de ôogen èùt (- Pierre van Beek - TT’69) - gelegd van iemand die ondanks dat hij het goed heeft, altijd klaagt

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - nie van en 'Gòd zeegent oe' bevrijd zèèn (JM'50; een knappe dochter nog niet uitgehuwelijkt hebben

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - zèède van Gòd verlaoten òf hèdde gin knêûpen òn oew ónderbroek? ('72) - ben je nou helemaal gek; reactie op onmogelijk verzoek

 

gòddaank

goddank

- Cees Robben- góddaank

 

gòddoome

bastaardvloek

Tot dèsse ineens van kaojeghèd zeej:/ "Ik lig vur piet snòt hier, Gòddoome!" (Henriëtte Vunderink, Kaawe jatte, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

Tis èlke naacht etzèlfde Gòddoome! (Henriëtte Vunderink, Slaopeloosheid, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

 

gòdsakkerdekont

bastaardvloek

- Henk van Rijen -  bastaardvloek

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

gòdsgaans

bijvoeglijk naamwoord

- Frans Verbunt - godgans

- Frans Verbunt - de gódsgaansen dag - de hele dag

 

gòdvere

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt - vloeken

- WBD III.1.4:236 'godverren’ = opspelen

- Stadsnieuws - Dieje meens is nògal vèùlgetòld: hij lòpt hil den dag te gòdvere (081106)

 

gòdvergrammer

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  rotzak

 

goed

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  kledingstof, ellegoed, goederen

- Henk van Rijen -  'Goed van vèèf cènt t-èl ' - slechte kwaliteit stof

- Henk van Rijen -  'Zo slèècht as goed van unne cènt ut èl'- iets v.d. minste kwaliteit

- WBD III.1.3:5 'goed goed' = zondagse kleren

- WBD III.1.3:6 'zomergoed' = zomerkleren; 'wintergoed' = winterkleren

 

goed, goej

bijvoeglijk naamwoord /bijwoord

goed

MP gez. Goeje praot kòst niks en goeje raod is gèld wèrd.

MP gez. Et èlfde gebòd: Doe gin man goed, dan zal oe gin kwaod geschieje.

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'gij het goei praoten'

- Pierre van Beek - goej booter = roomboter

- Henk van Rijen -  'Goej botter'

- Pierre van Beek - goed van inneeme - veel drinkend

- Pierre van Beek - goed van ònneeme - lichtgelovig

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 die kèèrs gift en goej licht war! de pestoor heej goeje wèèn

- Henk van Rijen - te goeje koome - tegemoet komen (in zeker opzicht)

- Henk van Rijen -  goej kaomer - pronkkamer, salon

- Frans Verbunt - et is nie goed òf et dugt nie - het is nooit goed

- WBD III.3.1:249 'een goeie' - kwinkslag

- WBD II.1.2:185 'nie goed' = zwak van gezondheid; onwel

- WBD III.1.3:4 'goede kleren' = zondagse kleren

- WBD III.1.3:5 'goed pak', 'goed goed' idem

- WBD III.1.4:329 'goed' = gedwee

zelfstandig gebruikt

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,  57 09 06 - ’t Goei hebben we wir gehad / De zomer is wir tène..

 - Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - De goej moeten et onder de kaoj lije – De “goeden” ondervinden de nadelen van de maatregelen die getroffen moeten worden zodat de “kwaden” zich zouden gedragen

als alcoholische drank

- Cees Robben– Ze [twee vrienden] han saome gepesjonkeld/ En te veul van ’t goei gehad... (19620504)

 

goedmaoke

werkwoord, zwak

- WBD III.3.l:229 'goed maken', 'weer goed maken' = bijleggen

 

goe-èège
samentrekking
je jezelf
- Cees Robben– Hoe-goe-èège mot verschôône... (19600116)
 

goejeghèd

zelfstandig naamwoord

goedheid

- Cees Robben– Ze deugde nie van goei-jig-hed (19740510)

- WBD III.1.4:67 'goedig’ = braaf; 69 'goedig' = zachtzinnig

- WBD III.1.4:330 'goedig' = gedwee

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GOETIGHEID zelfstandig naamwoord v. - goedheid

- WNT GOEDIGHEID - goedheid, welwillendheid, vriendelijkheid

 

goejekôop

bijvoeglijk naamwoord

goedkoop

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'goeikooper' (bis); 'goeiekooper' (passim);

- Cees Robben- zolang de snijblómme nòg zôo goejekôop zèn;

- A.P. de Bont - bnw. en bijw. 'goeiekoop' - goedkoop

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GOEDEKOOP (uitspr.: goeiskoop) - goedkoop (goeiekooper = betere koop)

 

goejendag

zelfstandig naamwoord

goedendag, goeiendag

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - te lui zèèn óm gen'dag te zègge ('66) - zeer lui zijn

 

goejkes

zelfstandig naamwoord  verkleinwoord

van: goed

- De Wijs; (Gehoord bij ’t trekken van de H. Hartstoet) des toch unne schône manskèrel en dès un schôôn vrouwspersôôn. Ze doen dan toch mar mee, en dan die kèènder, ’t zèn ammaol goeikes! (17-10-1966)

 

Goerle
toponiem
Goirle
alleen aangetroffen als detail in een prent van - Cees Robben(19670609):

 

 

goesting

zelfstandig naamwoord

- WBD III.1.4:188 'goesting' = zin

- WBD III.2.3:26 'goesting' = eetlust

 

goffere

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen -  de mond volproppen, snel eten

 

gol

persoonsvorm

- Henk van Rijen -  gold (verleden tijd van gelden)

 

gòlde liesjes

zelfstandig naamwoord, meervoudig

- Frans Verbunt - golden delicious (merkterm voor de appels 'golden delicious')

 

gòlderij

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - troep, rommelzooi (verbastering van 'galanterie' (collectivum)?)

WS Is het geen verbastering van 'galerij', waarnaast een vorm met 'd' (gaanderij) gangbaar is? L treedt vaker in de plaats van N: hun/hullie.

 

göllie, gullie, vroeger ook gèllie

persoonlijk voornaamwoord

jullie, gijlieden

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'en gellie toch ook!'; gellie (passim)

- Dirk Boutkan (blz. 58) als onderwerp: gullie, anders: jullie

Dialectenquête 1876 - gèllie kree wênig - gijlieden kreegt weinig

In een verwijt wordt 'göllie' aan het slot herhaald: Göllie wit nôot niks göllie! Göllie dörft er nie in göllie!

- Cees Robben– Ôlliede-göllie den öllieje-ôôk... (19560825) [Oliën jullie die van jullie ook?]
- Cees Robben– Göllie komt pas kèèke... (19580705) [Merk op: het meervoudig ‘göllie’ wordt gevolgd door het enkelvoudige ‘komt’]
- Cees Robben– Göllie doet zômar deur... (19640522)
- Cees Robben– Dan witte göllie ’t wel. (19670428)
- Cees Robben– Hoe witte göllie dè..? (19871106)
- Cees Robben– Luste göllie sewèèle ’n tas koffie.. Ik neuk ‘m aanders toch mar in den gôôtsteen.. (19720804)

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 toen kwaamde göllie hier èlk jaor nòr de kèrmis

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 wij moete daor de hèlft van hèbbe èn gullie (göllie= boers) daander.

- Henk van Rijen - hèdde göllie döllie ok böllie? - hebben jullie die van jullie ook bij je?

- Henk van Rijen - zöllie verdiene meer òp öllie, as göllie op höllie

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Krt. 66 maakt geen onderscheid tussen 'göllie' en 'gullie" maar plaatst T in de streek waar ‘gullie’ gezegd wordt, tegenover 'gellie' juist ten oosten van T.

Bosch gèllie, ook gullie

 

gòllieje

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen -  gapen, kijken

- WBD III.1.1:238 'golliën' = nieuwsgierig kijken; ook 'spitssmoelen'

 

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de Bruijn

 

gòlliepaop

zelfstandig naamwoord

sufferd

- A.J.A.C. van Delft - De zoutleurder (zoutsmokkelaar) was "ginne gollipaop". Dit is: Geen sufferd. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

- Cees Robben – “Kek uit oew soepers, golliepaop....” (19560211)

- Cees Robben – Gollie-paop.. (19700612)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 02 21 - 'ne Suffer hiet wir gaoliepaop

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 09 11 - 'ne Gaoliepaop... /  / De Sjarel die hee aaltij wè / Hij zit gestaog mee stukke / 't Is of den duvel 'r mee spult / Aaltij wir ongelukke.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 08 23 - Wè zède toch ‘ne golliepaop

- Pierre Van Beek - "'n Gaolliepaop" is een sufferd. Ook "ne louw". (Nwe. Tilb. Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)

- Pierre Van Beek - 'n "Golliepaop" is 'n sufferd. 'n "Taotolf" is ook zo iets. (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990 - Zaagdum laauwe, dun golliepaoper ?

- Henk van Rijen - kèkt öt oe soepers, gòlliepaop.' - kijk uit je doppen, sufferd

- Piet van Beers (Spoeje doemmeniemer), 2009 – ‘De buurvrouw vertèlt’: Zôo teege êene issie thèüs/ dieje grôote Gaolipaop.

- Lodewijk van den Bredevoort (ps. v. Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - ‘Hoe komde daor na wéér bij, gaoliepoap dè ge zèèt’.

- Henriëtte Vunderink; Et naojmesjien; k Zal van oe blèève haawe, 2007 - Ge zaagt ze nò en tèdje dènke:/ "Wènne gòlliepaop."

- Stadsnieuws - Wè zèède tòch ene gòlliepaop, ziede dè naa nie? (250307)

- WBD III.1.4:35 Hieronder is 'gòlliepaop' niet vermeld; ook elders niet.

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - golliepaop - iem. die staat te suffen of erg onhandig is. Wordt voornamelijk gebruikt voor vrouwspersonen.

- A.P. de Bont - galperd, hannes, sulachtig persoon, suffer, dromer z.a.

 

Brabants bier: Galliepaop.Menukaart van een Tilburgs café in 2018.

 

gòlliepaope

werkwoord, zwak

onoplettend zijn

R verveeld (en zinloos) wachten

Stao toch nie te gòlliepaope

R Ik hè en uur ston gòlliepaope, ir dèttie kwaam.

- Cees Robben- oew pèt tèùs òphaawe, nèt as hier, gòlliepaop;

Alleen de infinitief is gangbaar, meestal vergezeld van 'staon' of 'zitte

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - Golliepaope - suffen, gapen

 

gölp

zelfstandig naamwoord

gulp

R dès ginne knêûp vur òn men gölp;

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gulp - 'n broek mee 'n gulp (vierkante voorsluiting van een broek), klepbroek"

 

Gols

bijvoeglijk naamwoord

van Goirle, Goirles

K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de Golse Tilburger = - Cees Robben(blz. 67)

Piet van Beers – ‘Priventief’: Blèèf öt de buurt van Gôol vandaon,want daor loope Golse gèète. (Het zeventiende boekje, 2010)

► Gôolse

 

Golse

zelfstandig naamwoord

iemand uit Goirle

Al is Tilburg en grôote stad/ èn Gôol daorbij mar klèèn/ tòch zo ik bist es aaventoe/ ene Gôlse wille zèèn. (Lechim; ps. v.  Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Gôol is wir veur...)

 

goltje

zelfstandig naamwoord, dim

- Henk van Rijen -  doelpunt, doel; gaol

 

gom

zelfstandig naamwoord

stijfgeworden sap uit steenvruchten, ook snot of slèèm genoemd

 

gòmme

persoonsvorm met voornaamwoord

gaan we

Ast tèèd is, gòmme.

- Cees Robben- saome gòmme et nuuwe jaor in: dôod gòmme ammòl

- Henk van Rijen - gómme óf zumme nòg blèève?

Versmelting van ww-uitgang(n) met persoonlijk voornaamwoord  (w) levert m op.

 

gòn

werkwoord, sterk

gaan

- Dirk Boutkan (blz. 23) gòn (tegenwoordige tijd pluralis) - = gaon, met vocaalkrimping

 

gònde, gaonde

tegenwoordig deelwoord van 'gaon'

gaande

- Cees Robben- Wès hier naa wir 'gaonde'? Wè is er tòch gònde?

- Cees Robben- daor is niks 'gaonde';

 

gong

persoonsvorm van werkwoord gaan, verouderde verleden tijd

ging

- R.J. die ònt vèrze maoke góng

- Henk van Rijen -  ginke, gonke - gingen

- Cees Robben– Ik gong om raod... (19651231)
- Cees Robben– Mar ’t spel gong deur.. (19710102)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 09 20 - Oover 't brugske bij Mie Pieters / Gong'k mee 'ze pa wel duuzend keer / Want as we zondags ginge waandele / Strèèke we daor aaltij neer.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 07 03 - Gonge we vruuger op de fiets / - zee Bart - naor Gòòl of Diesse / Dan hiel’ ik dikkels efkes huu / Mee 't smoesje: "ik mot piesse".

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 04 29 - D'n irste zondag van de Maai / Dan gonge we te voet / Naor de Sint Jan toe in Den Bosch / Mee unne gróóte stoet.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 07 13 - Ze gonge saome naor de mèrt.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 02 08 - Gong Drik vruuger naor karneval / Dan dronk ie niet te flauw / Zwaaide ie dan 's naachs naor huis / Zaag ie hartstikke blauw.

- Audioregistratie 1978 -  “Mar dògs nòdderaand moes de klèène òngegeeve wòrre bij de geminte, moeste en getèùge hèbbe, war, mar die koste toen al êene vatte van de straot, die zeej “Jan, kom èfkes meej getèùge zèn”, mar ge had mist dè de buurman meej gong…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- Audioregistratie 1978 - “Mar die om hallef twaalf nòr de kèrk moese, war, waare die kleere van die alwir vulste grôot èn die schoene vulste grôot want die om hallef twaalf nòr de kèrk gonge, die schoene waare vul te grôot, die klapperde daor oover die kaaje van die grôote wèg heene, dèsse van de vèrte omkêeke, daor koome die zoone…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- Hij gong unne nuuwe vlieger maoke/ Mee latjes, hevel en veul gepaas… Uit: ‘Den blaawslôot’, Ad van den Boom, circa 2005.

- As smiddaags de fubrieksflûit gong/ Stond ut eete op de toffel klaor… Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, Ad van den Boom, circa 2005

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GONG en GONK: 2e hoofdvorm van 'gaan'; daarnaast ook: ging en gink

►gaon ►gonk

 

gongterop
samentrekking
ging het erop; toen werd er gevochten
- Cees Robben– En van ’t een wôôrd kwamet taander, .. en toen gongterop... (19720825)
 

gonk
oude verleden tijd van ‘gaon’; ook ►gong
ging
- Cees Robben– Ik zeej saluu.. en gonk naor huis (19600708)
- Cees Robben– Ons Siska gonk drie keer van d’ren sus... (19860620)
- Cees Robben– Ze gonk te veld... (19600219)
- Cees Robben– [Ze] vergonken in d’r ongeluk... (19600304)
 

Gonneke
eigennaam, verkleind uit Gon, van Aldegonda (heiligenkalender: 30 januari)
- Cees Robben– Gonneke (19671110)

- Cees Robben– [Moeder roept kind:] Gonneke.. Gon.. Gonda... heurde-me-nie dôôve kwartel... (19680621)  - Robben heeft bewust de naam Gonda gebruikt: de heilige Aldegonda van Maubeuge gold voornamelijk als geneesheilige tegen kanker maar zij werd ook aangeroepen ter genezing of voorkoming van doofheid. (Jo Claes e.a., Geneesheiligen in de Lage landen; 2005.)

 

gòns

tegenwoordig deelwoord van gaon.

gaande

R van gòns - op de heenreis, heenweg

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GAANS - gaande: Wat is daar gaans?

 

gôoje

werkwoord, zwak

gooien

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - hij ha zóveul as ge meej bei oew haande in oew gat kunt gôoje (D'16) - hij had dus niets; de kunstgreep levert niets op

- WBD góoje (II:1038) - gooien: inschieten v.d. weefspoel; ook: inschiete, schiete, inslaon, durslaon of slaon

 

Gôol

zelfstandig naamwoord, plaatsnaam, toponiem

Goirle

- Gezegde: Gôol, dòr kòmt nòg gin goej gèèt vendaon!

- Cees Robben– Wè issetter goed... in Gôol.. (19561006) [Prent ter gelegenheid van Robbens verhuizing van Tilburg naar Goirle]
- Cees Robben– De driede parochie van Gôôl... (19660527)
- Cees Robben– Witte gij waor Gôôl leej, bruur.. (19710212)


Detail uit - Cees Robben- Prent van de week 26-2-1960

 

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 09 17 - Tilburg is un gròòte stad / En Gòòl is mar hèèl klèn / Toch wil ik echt wel aaventoe / ‘nen Ballefrutter zèn.

- Henriëtte Vunderink, Q-korts, uit: Tis de moejte wèrd; 2011 - De gèète van Gôol, òf de Golse gèète?

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  'Gòòl' eigen. Goirle

 

goole

zelfstandig naamwoord, meervoud

goalen, doelpunten

WTT 2020 - vooral in het meervoud gebruikt als gescandeerde supporterskreet om hun club tot meer doelpunten aan te moedigen.

 

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de Bruijn

 

Gôôls(e)
bijvoeglijk naamwoord
uit Goirle
- Cees Robben - ...Dès un zoft Gôôls brieske... (19570631)
- Cees Robben – Die Gôôlse bloei... (19570704)
- Cees Robben – Vol Gôôlse krolse kuren... (19610929)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 03 15 - Ze zegge dè 'ne Gòòlse meens / Z'n neus zelf nie kan snutte
►Golse

 

Gôôlse vringpèèr
zelfstandig naamwoord

wringpeer, winterpeer; hier als spotnaam
- Cees Robben– Ik heb mèèlpèère, suikerpèère, juutepèère en klapse... en dan hek nog Gôôlse vringpèère, mar die zen enkelt goed vur de stoof... (19850927)
 

goot

zelfstandig naamwoord (v)

- WBD bijkeuken (op de boerderij), ook 'moos' (hs K183), washèùs'of 'aachterhèùs' genoemd.

- WBD (Hasselts) goowt - vuilwatergoot (voor vuil water van keuken en elders, ook genoemd 'moozegoot'

- N. Daamen (handschrift 1916) "goot - achterkeuken"

- Cees Robben– Op de goot stao enkelt de waas te wosseme... (19791012)

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GEUT voor 'goot', een vertrekje aan de boerenhuizen, alwaar het morswerk wordt verricht. Een vatenhok. Wsch. omdat in dat vertrek doorgaans ene goot is die het water ... naar buiten brengt. Men zegt niet IN, maar OP de geut zijn.

 

gôot

persoonsvorm

goot

-verleden tijd van giete

 

gòpt(e)

persoonsvorm

gaapt(e)

— tegenwoordige tijd/verleden tijd van 'gaope', met vocaalkrimping

 

gòrdèèn

zelfstandig naamwoord

gordijn

►gerdèèn

Wij sliepen meej zen allemolle op enne grôote zolder meej un gordèèn in et midden. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

gòrder, gòrst

bijvoeglijk naamwoord

gaarder, gaarst

vergrotende en overtrefende trap van 'gaor', met vocaalkrimping

 

gòrdewikt

tussenwerpsel

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "gordewikt! 'n uitroep - wel verduld!"

 

gòrdie
bastaardvloek
de verbastering is onduidelijk; betekenis is zoveel als ‘goeiendag..!’

Verkorting van 'gòrdewikt' ?
- Cees Robben– Gordie, wè heej Merieke ’n grôôte spie... (19801205)
 

görgel

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  keel

 

gòsjemijne

bastaardvloek

"Gosjemijne, m'nen kop draait as 'nen mallemeulen"... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)

 

gòsjemòsje

bastaardvloek

KAREL. Gosjemosje wen wèreldje war! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

KAREL. Gosjemosje jè! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27 april 1945)

 

gòssie-nòkke
bastaardvloek

'gòssie' = verkleind en verbasterd uit 'God'; 'nòkke' is waarschijnlijk uit 'nog aan toe'
- Cees Robben– (19870515)
Ed Schilders - gekend als 'gòssienòkkie' (Hasselt, 1960)

 

gòtje. götje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

gaatje

- verkleinwoord van 'gat', via 'gaote' naar 'gòtje'

- Dirk Boutkan gòtje, götje (zeer klein) (blz. 32)

- R.J. 'die kèkt nòr oew kòrtjes en knipt ze vol gòtjes'

- Cees Robben- 'Ik kan dè gatvergimmes gaotje nie vèène'

Dialectenquête 1876 - gotje

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - En götje in oewe kòp hèbbe – Niet goed wijs zijn

- WBD gòtjes (II:1035) - gaatjes (spoelgaatjes); ook: spangatjes, spangòtjes, gètjes

- Cees Robben- 'om de gaotjes aon te vullen'

 

götje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

R.J. 'meej allemaol gutjes erdeur'

gaatje (kleiner dan 'gòtje')

- Dirk Boutkan götje (zeer klein); daarnaast; gòtje (blz. 32)

 

gòtjestang

zelfstandig naamwoord

- WBD gaatjestang: een tang om rijggaten in schoenen te maken (II:725)

 

gotstêen, gutstêen

zelfstandig naamwoord

synoniem: pompsteen

gootsteen

Waoter moeste meej enne zwengel neffen de gôotstéén omhôog pompen, deur dieje zwengel omhôog en naor beneje te bewegen. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

‘Boove de gôotstéén kund’oe èège toch nie fetsoenlek waase’. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

goudgèèle  rakker

zelftandig naamwoord

pils, pilsje

- Ik zeg; 'Zôo', zèg ik, 'Ik zó wèl ene goudgèèle rakker meej 'n witschèùmende kraog lusse.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

goudkeever

zelfstandig naamwoord

gouden loopkever

- WBD III 4,2:178 lemma Gouden loopkever - De gouden loopkever (Carabus auratus) is een glanzend groene, slanke kever van 25 mm die snel kan lopen. Hij leeft in velden en tuinen en eet insecten en wormen. De benamingen uit dit lemma kunnen een enkele keer ook de gouden tor gelden. De gouden tor (Cetonia aurata), 18 mm, is een groenzwarte kever met een geelgouden glans op de dekschilden die bij het vliegen gesloten blijven.
goudkever – Tilburg
junikever – Tilburg


Carabus auratus - Wikipedia

Cetonia auratus

 

goudvink

zelfstandig naamwoord

goudvink

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - tis mis meej de goudvink: ze zingt nie (D'16) - Het meisje waarmee de vrijer wilde trouwen, bleek minder te bezitten dan hij verwachtte.

 

gouwe, gaawe

bijvoeglijk naamwoord

gouden

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'die gouw Brölòft'; 'ne gouwen lózzie

K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - den gouwen bult (Bern. Pessers) (blz. 61)

K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de gouwen aop = E. van Spaendonck (blz. 73)

 

graas

zelfstandig naamwoord

gras

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - 'khè hier graas gezaojd'

- WBD I:1396: 'gras', 'graas'

- A.P. de Bont - gra.s zelfstandig naamwoord o. 'graas' - gras

 

graawe

zelfstandig naamwoord, werkwoord

- Henk van Rijen -  misser bij het boogschieten

- WBD III.3.1:299 'grauwen' = snauwen

- WBD III.2.1:480 'grauwen' = grommen v.e. hond, ook: brommen, grommen

 

graawel

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  gruwel

 

graawke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

Ill.: Naumann - heggenmus

Luister naar het geluid van de heggemus

 

MTW heggemus (Prunelle modularis)

- Cees Robben- ...meej grouwkes... (19600708)

- WBD III.4.1:73 'grauwke' c.q. 'blauwke' c.q. 'hegmus' ook 'blauwpieper' of 'blauwpiepertje'

- WBD III.4.1:78 'grauwke' - grauwe vliegenvanger (vogel), ook genoemd: 'weverke', 'spinnerik', muggensnapper'

 

grande sinjeuren
zelfstandig naamwoord, meervoud
dikke, grote sigaren
- Cees Robben– Zijn grande sinjeuren die geuren (19820917)
 

Gratje, Graod, Graotje, Gròtje, Graortje

zelfstandig naamwoord eigennaam

Gerard

- Cees Robben– (19870619)
- Cees Robben– In de wei van Graotje Govers... (19611201)
- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'Gratje' zelfstandig naamwoord e. - Graad, Gerard

 

graon, gròntje

zelfstandig naamwoord

graan

R.J. 'moeder bakt van graon'

- Cees Robben- rèèpend graon

 

Graortje

zelfstandig naamwoord, eigennaam

Gerardje

►Gratje

 

graot, gròtje

zelfstandig naamwoord

graat

in vis

Hattie ons vrijdags kunnen trakteren op un voorntje baorske of forelleke bij de èèrpel. Han wij kunnen kankeren op de grôtjes. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD III.4.2:137 'graat' - honingraat, ook 'raat' genoemd

ruggegraat

- Cees Robben– Ons oma viel van d’r stökske en d’n opa van zunne graot... (19860620) [flauwvallen]

 

graove

werkwoord, sterk

graven

B graove - groef - gegraove

- geen vocaalkrimping

Der waar gin gat gegraove, de grond waar te hard bevroore gewist. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- WBD III.4.2:68 'graven' - graven v.e. pijp in de grond door konijnen; ook genoemd: 'dabben', 'buten', 'wroeten', 'een hol maken'

- WBD III.1.2:73 'graven' = een kuil graven; ook: 'spaden'

 

graoze

werkwoord, zwak

grazen

graoze - graosde - gegraosd (geen vocaalkrimping)

 

gras

zelfstandig naamwoord

gras

- Pierre van Beek –"Hij ziet het gras aon de verkeerde kaant groeien." Een dode op het kerkhof "kijkt" immers aan de onderkant tegen de graszoden aan. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant – donderdag 11 mei 1950)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - alle gras is gin hoojgras (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973) - niet iedere zoon brengt het even ver als zijn vader

- WBD I:1396 'gras', 'grààs'

 

greeg

bijvoeglijk naamwoord

hongerig

- Bron: Woordenboek van de Brabantse dialecten III, 2, 3 – Eten en drinken (2004)

Beschrijving van het WBD: Honger hebbend.

Waardering voor Tilburg door WBD: verspreid.

De etymologie wordt nog door WTT onderzocht.

 

grêep

persoonsvorm

greep

verleden tijd van grèèpe

 

grèèpe

werkwoord, sterk

grijpen

- Dirk Boutkan: grèèpe - grêep - gegreepe

2020 - Dègge grèpt, dègge ruurt, dègge meejvuurt - wat je pakt (grijpt) of aanraakt (ruurt, aanroert) ook meenemen, bijvoorbeeld op de markt, dus: kopen, betalen. Om te voorkomen dat klanten in fruit knepen en het afkeurden. (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. Voor de volledige lijst Klik hier.) Zie ook ruure.

 

grèès

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

grijs

- Gezegde: Beeter grèès as kèès - Beter grijze haren dan geen haren.

- Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - beeter grèès as kèès (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - beter grijs dan kaas: reactie op de opmerking 'Wat word je grijs'

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 09 15 - 't Wordt zuutjes aon te grès.

 

grèèze

zelfstandig naamwoord

hoofd met grijze haren; spottend bedoeld

- Pierre van Beek - ooveral meej zene grèèzen bè zèèn - bemoeizuchtig zijn, zich niets laten ontgaan.

- Henk van Rijen -  'Hè zit ooveral meej zunne grèèze tusse' - Hij bemoeit zich overal mee.

werkwoord

- Henk van Rijen -  grijzen, grijs worden; grijs

- WBD III.1.4:204 'grijzen' = grijnzen

- WBD III.1.4:265 'grijzen' = mokken

- WBD III.1.4:251 'grijnzen' = huilen

- WBD III.1.4:252 'grijnzen' = drenzen

- WBD III.1.4:270 'grijnzen' = een lelijk gezicht trekken

 

grènsjaoge

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt - jongensspel, soort gevangertje

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - grènsjaoge ww - grensjagen: jongensspel

 

grèpt
tegenwoordige tijd van sterk werkwoord ‘grèèpe’
grijpt
- Cees Robben– ’t grept oe (19610915)
 

grèùs

zelfstandig naamwoord

gruis, sintels

R.J. ónder stòf èn grèùs

- WBD III.2.1:257 'gruis' = kolengruis

 

gribbel de grabbel

uitdrukking

te grabbel

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "iets te gribbel de grabbel gooien"

- Cees Robben– alles is te gribbel-de-grabbel gegooid... en hil de mieter onverdoens verdaon... (19650205)

 

griebel

zelfstandig naamwoord

kriebel

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - de griebels oover de grabbels kreege (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969) - herhaalde rillingen over de rug krijgen bij verwachting van sneeuw

 

griep

zelfstandig naamwoord; de ziekte

onzijdig!

- Interview Jolen - 1978 - “Tis te hoope dèk goed gezond blèèf! Alloewèl, alloewèl dèk zo vèr wèg zèè gewist…dèk wèl vèr wèg zèè gewist!  Dè wast griep, zin ze dan…et griep…et griep!!” (transcriptie Hans Hessels, 2013) ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

griesel

zelfstandig naamwoord

griezel

- Henk van Rijen -  tuinhark

GG gruis, fijn verdeeld materiaal of patroon; tuinhark

- WBD III.4.4:206 'vergriezelen' = verpulveren

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - griesel zelfstandig naamwoord  - tuinhark

 

grieze

Werkwoord, zwak

Griezen

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - Komt hersop, in 't huukske; griest en lutske, ’t is dondekaoters kaauw. Daar geannoteerd met: Griezen, vuur op de plaat doen om de voeten te warmen; dit geschiedt met beetjes, met griezeltjes. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: vuur op den haard uitspreiden om zich de voeten te warmen.

- De Bont 2 – harken.

- Zie onder ‘griesel’.

 

griezelemènte

zelfstandig naamwoord, meervoudig

- Henk van Rijen -  gruzelementen, scherven, stukken

 

griffelmeerd

bijvoeglijk naamwoord

gereformeerd

Vruuger dilde daor innen pastoor de laokens uit, naa is ie [de kerk] griffelmeerd... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

Grint, de

toponiem

Audioregistratie 1978 - Daor langs de Lonsewèg, langs de Grint, hè, daor moete eigelek nòg fondeeringe ligge! Ok van ene meule die daor ôot gestaon heej! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

grip

zelfstandig naamwoord

droge sloot langs den kant van den weg

- Ed Schilders; WTT 2020 - Over een sloot springen. 'Grib' (in de afbeelding hierboven): vergelijk greppel. Zie ook lemma 'grippel', hieronder. Zie - WNT lemma 'Grep' met citaat: Ieder kind, dat op de bloote voeten voor mij uitliep en over de greppen duikelde, V. LENNEP, Rom. 3, 10 [1840].

 

grippel

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - slootje, sleuf, greppel

Schm. GRIPPE, v. in Wvl. 't zelfde als elders: grep, greppe, greppel, breb, groeb, groef, groep, goot, riool, zeppe, zode.

Kil. GRIPPE / gruppe - groeve, Sulcus (= greppel, geul)

- WNT GREPPEL, grippel, gruppel

 

grit
zelfstandig naamwoord
voer voor kippen; eigenlijk fijngemalen schelpen; bij kippen meestal de eierschalen
- Cees Robben– Gin haover maïs of grit... (19670922)
kuil (?), greppel (?)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “En die weejseejs, die waaren er toen nòg gin. En dan wieren er en paor van die paolen in de grond gezèt èn daor laag zonnen ballek laag ooverheene èn as gij behoefte moest doen dan koste gij meej oew blôote reet op zonnen ballek gòn zitte, dan viel dè aachter oewe rug, viel dè in zonne grit neer!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

groeje

werkwoord, zwak

groeien

't [is] on 't groeien gegaon as spurrie. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

- De Wijs;  (Gehoord van een volkstuinder:) munne rooie kôôl groeit de buurt in, munne spinaozie stao vol ruigt en mun peekes zèn nog nie bekwaom (17-08-1964)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - der mar teegenòn gegroejd zèèn (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 197l) - er maar tegenaan gegroeid zijn: er niet voor de volle 100% bijhoren.

- WBD III.1.1:8 'nie groeien' = slecht groeien

- WBD III.4.4:10 'groeien' = betrekken (v.d. lucht)

- WBD III.4.4:14 'groeiende lucht' = lucht die onweer en regen voorspelt

- WBD III.4.4:15 'de lucht groeit' = lucht die onweer en regen voorspelt

- Dirk Boutkan (blz. 24) 'grujs' = groeje (geen umlaut wegens volgende j)

 

groesros
Zelfstandig naamwoord
Samenstelling uit groes (gras) + rös (weide, weiland). Ook landbouwgrond.
- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): … patrasen, die op den groesros zijn gewassen.
 

gròf, gròffer, gròfst

bijvoeglijk naamwoord

grof

- WBD gròffe koej - stukkige koe (forsgebouwde), ook 'zwaore' of 'stugge' koej genoemd.

- WBD gròf - gezegd v.e. paard met zware poten

- WBD gròffe krèùn - met gaten in de kruin (gezegd van brood)

- WBD 'gròvve krookoo' - grove kroko (soort leer) (II 663)

- A.P. de Bont - grof, bnw - grof; 't Is grof! - 't Is bar

 

grommes

zelfstandig naamwoord meervoud

gegrom, gemopper, standje(s)

uitdrukking -  grommes krèège - een standje krijgen

Piet van Beers – ‘Den haon sprikt’: Wè we krèège, dè is grommes"/ En nog staank vur daank erbij. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

Piet van Beers – ‘Dippiedoe’: En strak dan krèè'k wir grommes van “ons moe”. (Het zeventiende boekje, 2010)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - 'gròmmes' zelfstandig naamwoord  - een standje

Haor GROMMES - gemopper

 

grond

zelfstandig naamwoord

grond, aarde

- - Pierre Van Beek - En uit boerentaal herinner ik me "Grond vervliegt niet" om uit te drukken, dat men beter een stuk land kan hebben, dan geldswaardige papieren, die aan schommelingen onderhevig zijn. (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28 maart 1958)

GG dès daor goeje grond - het is daar vruchtbaar (ook overdr.: een gezin met veel kinderen)

GG hij heej nie meer grond as dè wèt onder zen naogels zit

 

grondzuuker
zelfstandig naamwoord; soort meikever
- Cees Robben- We han capecientjes en bekkerkes... en grondzuukers (19570525)
 

gròntje

zelfstandig naamwoord, verkleind

- Henk van Rijen -  graantje

 

grôot, grotter, grotst

groot, groter, grootst

bijvoeglijk naamwoord

- Cees Robben- òp en grôot kerwaaj; et moet en grôot fist wòrre;

- Cees Robben- wie krèègt laoter den grótsten krôon?

- Cees Robben- die heej de grótste kòp;

- Frans Verbunt - grôote lut - grote meid

bijwoordelijk gebruik

- A.J.A.C. van Delft - "Ik heb 't er niet groot op": Ik ben er niet op gesteld. Of: Ik ben er bang voor. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- Cees Robben- as ik groot bèn war…; en groot höshaawe;

- Cees Robben- dès dan ómtrènt zôo grôot; zó grôot as ene riksdòlder.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 11 14 - Dè moes in ’t gròòt worre gevierd

- Henk van Rijen - aander meense kènder zèn aatij gaawer grôot

- Frans Verbunt - zo grôot as mèèrege den hêelen dag

zelfstandig naamwoord

- Cees Robben- 'snert lust-ie as unne grôote'

- Cees Robben– ’t Ballet lokt de grôôten... (19580524)

- 2019 - Gezegde: As ene grôote - als klein kind iets kunnen zoals een volwassene. (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980.  Voor de volledige lijst Klik hier.)

 

gròp

zelfstandig naamwoord

greep, letterlijker dan handvol, alleen m.b.t. wat werkelijk gegrepen kan worden

en: gròp = snuupkes

- Pierre van Beek - Destijds verkocht een groenteboer de peulerwten 'meej de gròp', d.w.z. per handvol

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "grop - een handvol"

- WBD III.4.4:266 'grobje' = kleine hoeveelheid

- WBD III.4.4:277 'grob' = handvol, ook 'handje' en greep'

- WNT GROBBELEN = grabbelen

A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - grob - zoveel men met de hand kan pakken; mnl. 'grobbe' = vrek

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GROP v. (van 'grijpen') een handvol; in tegenstelling tot 'haffel' alleen gezegd van iets wat werkelijk in de hand genomen wordt: 'n grop ding;

- A.P. de Bont - grop, zelfstandig naamwoord vr. 'grob'- zoveel men met de hand kan grijpen, handvol.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GROB zelfstandig naamwoord v. greep, zoveel als men met de hand kan grijpen.

 

Gròtje, Graod

zelfstandig naamwoord, eigennaam

ook: Graordje?

Gerardje

- Henk van Rijen -  Gròrtje, Gròtje - roepnaam voor Gerard

 

gròtje

zelfstandig naamwoord, verkleind

(vis)graatje

- WBD III.4.2:74 - 'graatje' -graat, ook 'spijl' genoemd

 

grots, grotseg, gruts

bijvoeglijk naamwoord

trots, fier, verwaand, hoogmoedig

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,  57 08 30 - Ge begrèpt dèsse daor grots op zèn...

- R.J. 'vremd van gròotsighei'

- R.J. 'de meskes van Gôol die zen schòon en nie' grôts'

- Henk van Rijen -  'grots, grotseg'

- Lauran Toorians; Blauwke; CuBra; 200? - Schôôn meske mee oe gruts gedaacht'...

- Henriëtte Vunderink; Tilbörg; k Zal van oe blèève haawe, 2007 - èn dès dus ok nie iets/ om naa zo grotseg op te gaon.

- WBD III.1.4:167 'groots' = deftig; 168 'grots' = trots

- WNT: grootschig, dialectisch 'groozig'. Van grootsch met -ig. 1) verheven, edel, nobel; 2) trotsch, fier; hoovaardig, hoogmoedig, hooghartig, laatdunkend

 

grotseghei

zelfstandig naamwoord

verwaandheid, trots, hoogmoed

R.J. 'vremd van gròotsighei'; 'grootsighei'

- WBD III.1.4:169 'grootsigheid' = trots (subst.)

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord vr. 'greutsigheid' - grootsigheid, grootdoenerij, hoogmoed.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GROOTS(CH)IGHEID(Kemp.: grötssghäd) zelfstandig naamwoord v. - grootschheid, trotsheid.

- WNT GROOTSCHIGHEID - heerlijkheid, verhevenheid; hoogmoed, hoovaardij

 

grotst

bijvoeglijk naamwoord, overtreffende trap van grôot

grootst

- Henk van Rijen - den grotsten braand is eraaf - de felheid/drift is eraf

- Cees Robben- die heej de grotste kòp

- Frans Verbunt - as de grotste de biste waare, kosse we ze gelèèk kènne

- Dirk Boutkan (blz. 35) grotst (van 'groot' met vocaalreductie)

 

grotte

zelfstandig naamwoord

grootte

Audioregistratie 1978 - “Dan hadde vruuger ene grôote kaaj meej èèzere bòlle van die grotte, war, èn daor deej èllek die meej di ene sènt. Op dieje kaaj!” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- WBD III.4.4:196 'grootte' = uitgestrektheid

- Dirk Boutkan (blz. 34) grotte (met vocaalkrimping)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GROOTTE (Kemp. grötte, - Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  ook grutte) - grootte

 

grotter

bijvoeglijk naamwoord, vergrotende trap van grôot; ook als zelfstandig naamwoord

groter

ge zèèt nie grótter as mèn

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Han ze gin grottere? – Als je ergens het veruit grootste exemplaar koopt/kiest

- Henk van Rijen - zoo wórret kalf grótter as de koej - de kosten worden zo groter dan de koe

- WBD III.1.1:8 grótter wòrre = groeien

- Dirk Boutkan (29) kwantitatieve mutatie: groot - grotter (35) met vocaalreductie.

 

grouwe

Zelfstandig naamwoord

Schemering, ochtend- of avondschemering

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): …doe ge ’t mergen op staoi zoo tegen den grauwen.

- De Bont - bnw. grouw, grauw; … bij het aanbreken van de dag of bij het vallen van de avond.

- Brabantius - grouwen, znw. m. schemering.

 

 

grouwelek

bijvoeglijk namwoord

gruwelijk

...'nen grouwelijken roofridder... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)
...waar ik zó grouwelijk ’t laand aon heb... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

gròzzie

zelfstandig naamwoord

garage

- Ferry van de Zaande: De Grozzie van Men Buurvrouw (Derin, Deruit) (2014)

- Dus naa hèb ik ondertusse zô zuutjesaon men èège sportschool opgezet bij mèn thèùs in de gròzzie  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

gruitere

werkwoord, zwak

- Pierre van Beek - heen-en-weer wandelen van de winkel van De Gruyter aan de Markt naar die op de Heuvel, v.v., de pantoffelparade in de Heuvelstraat.

(Tilburgse Taaklplastiek 116) Later sprak men van 'een Heuvelstraatje pikken' of van 'mèskesmèrt'

 

Het pand van De Gruyter op de hoek met de Heuvel - foto: Regionaal Archief Tilburg

Elie van Schilt - Ons scharrelterrein om ut zo mar te noemen was "De Heuvelstraot". Aon de kaant van dun Heuvel op dun hoek tegenover de Hema laag toen unne winkel van De Gruyter, on dun aandere kaant van de Heuvelstraot, dus aon de kaant van de mert [Oude Markt], laag ok unne winkel van De Gruyter, en dees stuk van de straot was de plek waor wij 's zaterdags en 's zondags liepen te lopen om naor de medjes te kèèken en de medjes keken naor ons natuurlijk, want die kwamen ok naor de Heuvelstraot om unne vrijer op te doen.

Soms moeste wel unne keer of zis op en neer van De Gruyter naor De Gruyter vur ge iets gevonden had waor ut mee klikte. We hadden toen nie van die draogdingen waor muziek uit kwaam, wij zongen er zelf wel un liedje bij. (...)

Dikwels was ut medje opgedaon bij ut lòòpen van De Gruyter naor De Gruyter mar vur ene aovond, mar ik ken er ok zat die zen er inmiddels onderhaand veftig jaor mee getrouwd. (Uit: ‘Van de Gruyter nao de Gruyter’; CuBra ca. 2000)

Dossier gruitere

 

grutje

zelfstandig naamwoord

1. meestal de oma, grootmoeder, het grootje

- Pierre van Beek - grut - grote grootmoeder, b.v. 'ónze grut'

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - grutmoeder

- Cees Robben– Ons grutje (19601118)

Dialectenquête 1876 - grutje - grootmoedertje

- WBD III.2.2:62 'grootje' = grootmoeder, ook 'opoe'

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - grutje zelfstandig naamwoord  - grootje ('grootmoeder' wordt alleen in het sprookje van Roodkapje gebruikt)

2. soms ook meervoudig: de grootouders, zonder geslachtsonderscheid

och, en et wieren zoo'n pronte grutjes!  (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Van Kees en Kee’, 1941)

 

gruts, grotseg, grots

bijvoeglijk naamwoord

trots, aanstellerig fier

"Heelheuvel" stond er mee groote letters boven te lezen; de Baozeleers gingen gin klein bietje gruts op dieën grutsen naom. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
...en onze Vadder was gruts op mèn... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Hij is er vuste invoudig en te weinig gruts veur. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Daar hoeft ie niet groots op te zijn. - Zich niet op laten voorstaan, trots. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’)

- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GROOTS (gruts) bijvoeglijk naamwoord  - op tamelijk kinderlijke manier trots

- A.P. de Bont - bnw. groots, trots, ijdel, hovaardig (bijz. op kleren)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gruts bijvoeglijk naamwoord  - ijdel, trots

Bosch gruts - trots

 

grutmoejer

zelfstandig naamwoord

grootmoeder

"Och, grutmoeder," zee de jonge boerin... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939)

 

grutvadder, grutvaojer

zelfstandig naamwoord

grootvader

uitdrukking -  onze grutvadder - de gemeente, het armbestuur

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Stien Ollie! Dès de grutvadder van mèn irst…, mèn twidde vrouw! Hahahahahahaha! Die wonde vruuger op Broekhoove òn deeze kaant Bosmanne.  (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

- Pierre Van Beek - Een andere vernederende belediging klonk uit de woorden: "Ik heb nooit 'n pekske van Grutvadder gehad lek gij". Het feest der eerste H. Communie was vroeger voor de kinderen een echte hoogtijdag. En de ouders wedijverden vaak om hun communiecantje dan het mooist gekleed in de ingetogen kinderrij door de kerk en over de straat te zien gaan. Zelfs de armsten moesten op die dag een nieuw costuumpje aan hebben, zodat voor die gelegenheid het Armbestuur menigmaal bijsprong. Met "Grutvadder" werd euphemistisch het Armbestuur aangeduid. Zodoende wordt de uitdrukking duidelijk. (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgse uitdrukkingen afl. ?; 29 augustus 1959)
- A.J.A.C. van Delft - "Ik gao naor onze grutvadder." Dit is: Naar het Burgerlijk Armbestuur. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)
- A.J.A.C. van Delft - "Vruuger zaten ze naacht en daag in de bosschen van onzen grutvadder." Dit is: Vroeger gingen ze dag op dag sprokkelen in de gemeentebosschen. Het sprokkelen en door de bosschen zwerven is voor sommige Tilburgers van behoeftigen komaf een soort levensbehoefte geweest. Vandaar mogelijk de geijkte Tilburgsche uitdrukking, die kort als parlementaire taal in de raadzaal gebezigd werd: "Hij liegt als een houtraper." (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)

- Zelfs 't aaw grutvadderke Stokkermans moes 'n kaortje hebben. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; NTC 10-12-1938)

- Pierre van Beek - Wél weten we, dat het houtrapen of houtsprokkelen door de arme bevolking in Tilburg vroeger méér beoefend werd dan thans. Men ging daartoe naar "de bossen van onze grutvadder", waarmede de gemeentebossen bedoeld werden. De uitdrukking van "onze grutvadder" voor de gemeente werd trouwens nog meer gebruikt. Zo sprak men ook van "nor onze grutvadder gaon" als men bedoelde bij het Burgerlijke Armbestuur te gaan aankloppen. . (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
- Pierre van Beek – Tot het specifiek Tilburgs behoort zeker: "In grutvadders bos is hout genog!", dat in waarde overeenkomt met het beschaafd Nederlands: "'t Is goed riemen snijden van andermans leer." Zoals wij hier vroeger reeds mededeelden, werden in Tilburg de gemeentebossen aangeduid met "de bossen van onze grutvadder". De armere ingezetenen plachten hier hout te gaan sprokkelen. (Tilburgse taalplastiek 15 Nieuwe Tilburgse Courant – maandag 5 juni 1950)

- Audioregistratie 1978 - Wij kwaame toen veul bij ze grutvadder. Die wonden op Lôove.  (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
- Frans Verbunt - onze grotvadder - de bósse van ónze grutvadder - de gemeentebossen

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - tapt ene pòt vant biste bier want grutvadder is dôod (D'16)- Men loopt vooruit op een erfenis

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - grutvaoder

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GROOTVADER zelfstandig naamwoord m. - fig. Armbestuur. Bij grootvader gaan - door het armbestuur ondersteund worden.

- A.P. de Bont - zelfstandig naamwoord m. – grootvader: (verouderde maar nog bekende benaming voor) armmeester.

 

grutvaojer, grutvadder

zelfstandig naamwoord

fluim, rochel, grootvader

- WBD III.1.2:242: 'grutvaaier' = fluim, rochel

 

gruun, gruuner, gruunder, gruunst

groen in diverse betekenissen

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gruun (krt. 48), met umlaut (blz. 88)

bijvoeglijk naamwoord

groen (de kleur); niet rijp (v.e. vrucht), ongekookt

- gruun van mos... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘In et bos’, 1941)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 05 02 - Mar Sjaantje snauwde gruun van nèd

- Henk van Rijen - gruun deur - hadden veelal werknemers v.h. Atelier der NS, omdat de locomotieven vroeger ook groen geschilderd werden.

Dialectenquête 1876 - grune tèkskes - groene twijgen

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 et hôoj is nòg gruun

- WBD III.2.3:32 'groen' = rauw (ongekookt)

- WBD III.2.3:162 'groen' = onvolgroeid (vrucht), ook 'vernepen', 'kriel'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GRUUN - groen, Fr. vert, Hgd. grün. Zoo gruun als gers, als prei.

bijwoordelijk met een werkwoord

- We lusse ze gruun - We zijn er niet bang voor

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "ik lust em gruun (groen) - ik kan hem gemakkelijk aan"

- Z'n postuur brengt dè trouwens al eenigszins mee. Op 'n paor korte beentjes torst-ie 'n gezellig kogelbuikske waorover 'n laokensche-broek-mee-presenteerblad spant, die zô gruun zie alsof er mos op groeit. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)

- R.J. 'weh schèt duh gij toch gruun'

- Frans Verbunt - Heej van Arendonk, wè schèt jouw mènneke gruun, ik weet nie wè et gegeeten heej, omdè et zo gruun gescheeten heej.

zelfstandig naamwoord

- Cees Robben– We gaven ze gruun [als voedsel] (19570525)

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -  gruun zelfstandig naamwoord  - groenvoer

Audioregistratie 1978 - Dörrom ginge wij ok höskesmis haole, zimme vruuger, [uit] weejseejs haole int stad. Höskesmis om de weilande en alles te bemisse èn as we gruun moese zaaje!  (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- WBD I:1420 'gruun', 'knòlls' - stoppelknollen

- WBD III.1.2:247 'groene' = slijm (fluim)

 

gruune

zelstandig naamwoord

groene slijm

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ene gruune – Taai speeksel dat van diep komt en een groenige kleur kan hebben

 

gruuneg

bijvoeglijk naamwoord

- Henk van Rijen -  groenachtig

- WBD III.2.3:156 'groenachtig' = onrijp

 

gruune ham
zelfstandig naamwoord
groene ham; alleen aangetroffen bij Robben; mogelijk een goedkoop soort ham, mogelijk een woordspeling dan wel verbastering van 'ruwe ham'
- Cees Robben(19680405)
 

gruunhòk

zelfstandig naamwoord

groenhok

De kannen ston daor altij gereed in 't gruunhok, neffen de verkenskooi. Ik vat ze daor en rij dan wir deur zonder 'n sterveling te zien, mar vandemèrge hè'k buurt gekrege. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

 

gruunjaoger

zelfstandig naamwoord

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'gruunjaoger'

politieagent buiten de bebouwde kom, 'gruunjas'; waarschijnlijk zo genoemd wegens de kleur van de uniformjas

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GRUNE JAGER (en niet groenjags) - soldaat v.h. voetvolk. GRUUNJAGER zelfstandig naamwoord m. - loofvorsch, boomkikvorsch

 

gruunjas

zelfstandig naamwoord

politieagent buiten de bebouwde kom; 'gruunjaoger'

Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 -, ene gruunjas (passim)

K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - gruunjas - veldpolitieagent (blz. 89)

Elie van Schilt - Zwemmen in ut knaol was verbooien en de gruunjassen zoals de Poel en de Knippel die waren er fel op uit om oe te vangen, vur we gingen zwemmen verstopte we ons kleren en zaagen we unne gruunjas aonkomen dan zwommen we vlug naor dun aandere kaant. (Uit: ‘Ut knaol; CuBra, ca. 2000)

- WBD III.3.1:346 gruunjas = rijksveldwachter

 

gruunmout

zelfstandig naamwoord

- WBD geweekt brouwgraan (graan dat voldoende geweekt is en geschikt is om de kieming te ondergaan)

 

gruunplukke

werkwoord, zwak

Op den oogenblik zen we druk bezig mee gruunplukken en mangelpeejen utdoen. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

 

gruunsel

zelfstandig naamwoord

groente, 'gruunte(s)'

- WBD III.2.3:78 'groensel' = groente; ook moes'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GRUUNSEL zelfstandig naamwoord v. - groente, moeskruiden

GRUUNSEL zelfstandig naamwoord v. - groenvink, groenling, fringilla chloris

- WNT GROENSEL l) collectieve benaming voor groene plantendeelen 2) eetbaar groen

 

gruunstamp

zelfstandig naamwoord

stamppot van aardappels met boerenkool

- Cees Robben– Ze loven d’n gruunstamp van broeder portier (19570921)

- Stadsnieuws - Gruunstamp meej kaojkes èn, agge et en bietje brêed hèt, meej wòrst - koolstamppot met uitgebakken vet spek . .. (121008)

 

gruunte, gruuntes

zelfstandig naamwoord, collectivum

groente(n), 'gruunsel'

- Cees Robben– Ik beteul zelf munnen hof en win veul. ’s middags hek vort driederaand sôôrt gruuntes op taofel... peekes, peeje en wortele... (19850517)

- Ze tilde zelf veul sorte gruunte… Uit: ‘Bè de wèèvers òn tòffel’, Ad van den Boom, circa 2005

- Stadsnieuws - Den afval van de gruuntes ging nor de knèène, èn die aate we dan wir meej Kòrsemis (231207)

- A.P. de Bont - grünts zelfstandig naamwoord vr. 'gruunte' - groente; mv. 'gruuntes'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GRUUNTE zelfstandig naamwoord v. - groente? meervoud: gruuntes.

 

Groenteboer Wim Timmermans in de Armhoefstraat, 1936

 

gruunteboer

zelfstandig naamwoord

groenteboer

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - van tèl zèèn as ene ròtte kôol bè de gruunteboer (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - niet gewaardeerd worden

Schèùn tegenover ons wôonde enne bekker en enne gruunteboer en

aon den aandere kaant, op et huukske, zaat enne slager, tegenover un

sigarenboer, die ôok taxi reej. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

gruuntekèèr

zelfstandig naamwoord

groentenkar, de kar van een door de straat trekkende groentenboer.

- Henk van Rijen -  groentekar

Gruuntekèèr, beladen met de oogst uit eigen hof.

Tilburgsche Courant 4-3-1912

 

gruunzaod

zelfstandig naamwoord

stoppelknolzaad

- WBD I:1431 'gruunzaot' - stoppelknolzaad

 

gruupke

zelfstandig naamwoord, verkleind

groepje

- WBD III.3.1:36 'groepje' = gezelschap

 

guld, de

zelfstandig naamwoord

gilde

- Cees Robben– “De Guld” St Dionysius prijsverschieten op den guldendag (19581011)

- WBD (III.3.2:226; guld = boogschuttersgilde, ook doel genaamd

- A.P. de Bont - golt zelfstandig naamwoord vr. 'guld' - gilde

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GÜLD - zelfstandig naamwoord v. en niet o. - Gild, gilde

- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) - guld de, zelfstandig naamwoord  - het gilde

- WNT GILD, gilde, gulde

 

Sticker van een Tilburgse carnavalsvereniging. Foto 2020 CuBra. Waarschijnlijk zinspeelt de tekst op de overneekomst in klank tussen 'gullie' en de naam van voetballer Ruud Gullit, gezien ook de dreadlocks en de Surinaamse uitspraak van 'wat' als 'vat'.

 

gullie, göllie

persoonlijk voornaamwoord

jullie

uit Oud-Nederlands gijlieden

- “Mar toch”, zi d'aander “Hedde guilie ok laast van vlooie...” (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben- waor gullie zô vur het gestreje (19570727)
- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 wij moete daor de hèlft van hèbben èn gullie (göllie = boers) daandere

- Frans Verbunt - gullie verdient meer òn hullie as zullie òn jullie

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Volgens krt. 66 valt T nog juist in het 'gullie'-gebied (t.o. 'gellie); 'gellie' geldt ten O van T.

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

 

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  GELLIE, GELLE(N) vnw. -gijlie, gijle(n), gellie, gelle(n), göllie, gölle(n) - gij

 

gultje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'geul'

- Henk van Rijen -  geultje

 

gummiehakke
zelfstandig naamwoord, meervoud van ‘gummiehak’
rubberen hak onder schoenen
- Cees Robben– ge laacht net as ’n gèèt op gummi-hakke... (19650305)
 

gunne
samentrekking
ge een (je een)
- Cees Robben– as gunne meens zèèt meej gevuul (19610915)
 

et Gurke

toponiem

het Goirke

Afbeelding uit een topografische atlas circa 1900

MP gez.: òn et dörp de praacht, mar hier de maacht (gez. v. Goirkenaren: het geld was op 't Goirke te vinden)

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
 et Gurke (.bep. wijk)

Gij bent ok mar op 't Gurke nor school gewist… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 23 maart 1945)

- Cees Robben– Isser dè eene van ’t Gurke Tonia...? (19560303)
- Cees Robben– Turks eiken.../ Op ’t Gurke nog gezaogd [‘Turk’ is de spotnaam voor Tilburgers uit het noorden van de stad] (19560714)

Mandos - Brabantse spreekwoorden (2003) - òn et Gurke waor de klank zat, in de stad waor de staank zat (RL'53) - Bij begrafenis was de uitvaartmis op het Goirke: daar luidden de klokken; de teraardebestelling volgde in de stad.

- Frans Verbunt - Gurkese turk - Tilburger van geene kaant (benoorden de spoorlijn)

- Kzaag me lôope over ut Gurke/ En ok dur de Hasseltstraat… Uit: ‘Unnen droom’, Ad van den Boom, circa 2005.

Piet van Beers – ‘Prèèsbewust’: Ik kôop m'n bier in de Hasselt/ want dè schilt enen hôop./ Èn de kòffie op 't Gurke,/ die is daor goejekôop. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

Piet van Beers – ‘Lief en leed’: Nost den altaar zaat et groot “Gurkes koor” (Het zeventiende boekje, 2010)

Hees - 't gurreke (VIII:74)

 

Gurkes Bos

toponiem

- Interview met de heer De Kok (1978) – …van daor aaf zèèk nòr et Gurkes Bos gegaon. Gurkes bos, noemde ze dè vroeger. Dès nouw Kapèlstraot gewòrre, aachter Èrras (Eras) Febriek. Dè noemde ze Gurkes Bos, hè. Daor bèn ik nòr toe gegaon as klèène jonge. (transcriptie Hans Hessels 2014;

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren )

 

gust

bijvoeglijk naamwoord

- WBD (v.e. merrie) - niet drachtig, ook 'leeg' genoemd, of (Hasselt) 'nie behaawe '

- WNT GUST van vrouwelijke zoogdieren: niet drachtig, hetzij: nog nooit bevrucht geweest, of: voor het oogenblik niet bevrucht. enz.

►guust

 

gutje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'geut'

gootje, afvoerkanaal van gootsteen naar moosput

- Cees Robben– Det gutje van de moosput stonk/ Dè was mar heel normaol; (19701016)

- Cees Robben– En hij riep dan ôôk meteen.../ “’t zèn inscripsies... pree-histories”/ En hij spelde – kazjeneej - .../ - zimmezetje -.. – de pertienes/ - Staon op ’t gutje... bij de pleej... (19570119)

- Henk van Rijen - staon opt gutje bij de pleej - staan achter het huis, bij de wc

 

gutjesnon

Ill.: Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum

zelfstandig naamwoord

bijnaam voor de nonnen van de congregatie der Dochters van O.L. Vrouw van het heilig hart (klooster aan de Bredaseweg). De bijnaam is afgeleid van de vorm van de kap, waarin aan de bovenkant een ‘gootje’ herkend werd.
gutje is het verkleinwoord van ‘geut’, goot.
- Cees Robben– Hier hedde verdikke ’n gutjesnon... (19840921)

K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - gutjesnon - zuster v.e. bepaalde congregatie (blz. 89)

 

gutsteen, gutstêen

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen -  ook 'gotstêen'

- WBD gootsteen (soms vereenzelvigd met aanrecht)

- 'gut' vocaalkrimping uit 'geut' (= goot)

Bosch gutsteen - gootsteen, aanrecht

Haar gutsteen - gootsteen

 

guust

zelfstandig naamwoord

- WBD gust (Koe die wel vruchtbaar geweest is, maar niet meer gedekt wordt); ook 'gust' genoemd

 

guuts

zelfstandig naamwoord

guts

- WBD (II:271l) 'draajguuts' - draaiguts (II:2712)

 

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home