INHOUD WTT
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk gemaakt door

 

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.

 

Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter Z

is voor het laatst aangepast en aangevuld op 16 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.


A

B

D

E

F

G

H

I

J

K
L
M
N

O

P
R
S
T
U
V
W

Z

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

Van zaag tot zwòrst

 

zaag, zaagt

verleden tijd enkelvoud van 'zien'

zag

ik

- Cees Robben - En witte wek zaag... (19590822)

- Cees Robben - Akkoe nie gezien hâ.../ Mar 'k zaag oe... (19610602)

- Cees Robben - Zô zaakum te zitte (19590801)

jij, gij, ge

- Dialectenquête 1887 Willems - Ge zaagt me wèl mar ge zit niks teege me

- Cees Robben - Ge zaagt er gin niemand (19590822)

- Cees Robben - Hier zaagde naa mannen van taggetig jaor (19571221)
- Cees Robben - Aanders zaagde nie.. (19721020)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 06 19 - Ge wiest nie wégge zaagt.

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Dochte gij de’k dè nie zaag, 'k zè nie van gisteren (20-03-1968)

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 1994 - ge zaagt er niks mir van

hij, zij

- Cees Robben - Hij zaag de gedoentes, vervallen, keduuk (19551119)

- Cees Robben - Hij zaat op z’n hukkes, en zaag hoe ’t laand/ mee huiskes bebouwd wier... (19551119)
- Cees Robben - Hij zaag d’n baos en vroeg hêêl zêêg (19600701)
- Cees Robben - Hij zaag unne boer... verjaogd en op zuuk/ Naor laand ieveraans... (19551119)
- Cees Robben - Ziedet-naa... Hij zaaget-nie... (19560505)

- Tony Ansems - En ze zaag me goed te staon, maar ze zaag me nog nie hangen... (De dochter van Dorus de Boer; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)

 

zaagder

samentrekking van de verledentijdsvorm van 'zien' + je + er

zag je er

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - De een: Hèk iets van oew aon? De ander: Nèè, dan zaagder wèl beeter èùt! – Baas boven baas

 

 

zaaje

werkwoord, zwak

zaaien

- WBD (Hasselt:) 'zaaje' - kunstmest strooien, ook 'strooje' genoemd

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zoaien en moaie

- Dialectenquête 1887 Willems - 'khè hier graas gezaojd'

- Dialectenquête 1887 Willems - zaaje - zaajde - gezaajd

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - tis goed óm wòrtelzaod te zaaje (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1965) - gezegd bij plotselinge stilte in een gezelschap

- WBD I:1394 'zaaje'; I:1426 bieten zaaien: 'zaaje', 'légge'

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Geen umlaut, volgens krt. 48 en blz. 91/92.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zaaje ww - zaaien

 

zaajers

zelfstandig naamwoord, meervoud, zowel met als zonder de s

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hom van de vis = zaajers

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zaajer - haring met kuit

- Cees Robben - aacht vorse bukkeme, liefst meej mölluk/ En gin zaaiers... (19680405)

- WBD III. 4.2:78 zaajers - kuit, ook genoemd: 'kuit' of 'zaad'

- WNT - ZAAIER - 6) vrouwelijke visch, inz. haring

 

zaajstuk

zelfstandig naamwoord

zijstuk

- WBD II:950 - zaajstuk, zijstuk (v. h. handweefgetouw)

 

- Cees Robben - Prent van de week - 28-11-1959

 

zaand

zelfstandig naamwoord

zand

- Kubke Kladder (pseudoniem van Pierre van Beek), Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6, 21-11-1929 - Behalve de Twem was er toentertijd in Gool op den weg nor Poppel 'n klein twemmeke, dè wil zeggen 'n fietsbaontje van zaand.

- W.v.M. (signatuur van Willem van Mook, in ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 - Zaand wil haost niemand meer. De meensen worren vort zoo grotsch dè z'oe nog nie meer zien staon mee oe zaand. Er Is geen huisken zoo klein of daor lee vort van dè lienekenolie (linoleum) in.

- Leo Heerkens, uit De kinkenduut (Piet Heerkens), ‘Klaoske Vaok’, 1940) - Klaoske Vaok is zaand aon 't strooie,/ grib, grab, grauw,/ 't wil oe in oe eugskes gooie,/ grib, grab, grauw.

- Cees Robben - We hebben ’n haoven mee waoter d’r in.../ Mee zaand... en veul aauw ijzer... (19540515)
- Cees Robben - Of zô mar in ’t zaand... in ’n gaotje... (19570525)
- Cees Robben - Toet wit zaand toe... (19610519)

- WBD III.4.4:138 'zandhoop'= heuvel

- WBD III.4.4:139 'zandhoop'= duin; ook 'zandbult'

- WBD III.4.4:151 'klapzand' = stuifzand, ook 'vliegzand' of stof'

- WBD III.4.4:153 'scherp zand' = drijfzand

- WBD III.4.4:187 'zandplaat' = zandbank;

- WBD III.4.4:188 'zand' = slib

- WBD III.3.1:402 'zandpad' = pad

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zand zelfstandig naamwoord  - zand

Uitdrukkingen
- Cees Robben - Ge zult gin zaand mir afgaon... (19591107) [overdadig gegeten hebben]

- WNT XXVII:818 'daar zal je geen zand van afgaan'

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Zaand schuurt de maog – Het geeft niks als je wat zand binnenkrijgt, het is goed (zogenaamd) voor de maag

Straatroep van een zandboer:

- W.v.M. (signatuur van Willem van Mook, in ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 - Za..., zaa, scho... schoon wit zaaaand… / dubbeltje de maaaaaand!

zaandboer

 

Zaand, ’t
toponiem
Het Zand; Tilburgse wijk
- Cees Robben - Café-Hotel Restauraant Boerke Mutsaers in ’t Zaand. (19540227)
- Cees Robben - Hij gaat op zoek maar ’t is wel vreemd/ Hij vindt geen Oel of Loven/ Geen Körvels-huukske of ’t Zaand/ Geen Padde-waaikes en geen Vraand/ Geen höfkes en geen hoven. (19651224) De prent gaat over de verstedeling van Tilburg waardoor oude wijken en natuur verdwijnen.

 

zaandboer

zelfstandig naamwoord

handelaar in wit zand; schoon wit zand werd bijvoorbeeld gebruikt om op de vloeren van cafés te strooien maar ook in het woonvertrek van de armeren.

- W.v.M. (signatuur van Willem van Mook, in ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 - Wij hebben hier Van Oeffeltje nog, mar in Tilburg wont geenen eenen zaandboer. [...] Jè nou, ik bedoel 'n witten zaandboer...

 

Tekening van Staf Rijckers in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930

 

Tekening van Staf Rijckers in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930

 

zaanderig
bijvoeglijk naamwoord
zanderig
- Cees Robben - Aon de raand van de stad/ Leej unne zaanderige pad (19580222)
 

zaandjan

zelfstandig naamwoord

- WBD I:1448: 'zaantjanne' - zandjannen, bep. soort aardappels

 

zaandkèùl

zelfstandig naamwoord

zandkuil, namelijk het graf

- Jace Van de Ven, Tilburgs ABC - Z is ne zaandkèùl, daor èndigde in...

 

 

zaandlicht

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zandwinplaats

- WTT 2016 - Dus wsch. de plaats waar zand 'gelicht' wordt. Vergelijk: - WNT - ZAND - Zandlichter, bep. type zandschip.
 

Accipiter nisus

 

zaandvoogel

zelfstandig naamwoord

sperwer (Accipiter nisus)

- Dialectenquête 1887 Willems - As de kiepe ne zaandvoogel zien, dan wòrre ze bang.

 

zaank

zelfstandig naamwoord

zang

- Pierre van Beek - èrgeraans et zaank óp hèbbe - (vermoedelijk:) ergens naar verlangen en loeren op de gelegenheid het te krijgen.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - zank, o. in de uitdr. ' 't zank hebben' - neiging hebben om ruzie te maken, slecht gehumeurd zijn. Vgl. Duits 'Zank'

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord  m., 'zank' - zang; zegsw. 'erges de zank op hebbe' resp. 'krege - in fig. zin: de smaak van iets te pakken hebben/krijgen (en daardoor) zich iets tot een gewoonte maken of gemaakt hebben.

- WNT - ZANG, zank

 

zaante

werkwoord, zwak

- Informant Toine Raaijmakers - de vloer met zand bestrooien (in een boerenwoning)

- WBD de vloer met zand bestrooien (ter versiering zandfiguren strooien op de geschuurde of geschrobde vloer van woonkamer of salon)

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw. ww. tr. 'zanten' - zanden, met wit zand bestrooien

 

zaat, zaate

werkwoord, verleden tijd enkelvoud van 'zitte'

zat, zaten

- Cees Robben - Al zaate in munne broekzak te kaorte... (19830909)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - dòr zaate zat zatte - daar zaten behoorlijk wat dronkaards

 

zabbere, zabbele

werkwoord, zwak

sabbelen

- Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘Kwaoie tong’, 1941 - de tong die aaltij babbelt,/ en overal aan zabbelt,/ en iederendeen beknabbelt

- Cees Robben - Ze duimen nog... ze zabbele... (19580531)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 05 09 - 'n Zuurbol of 'ne kermissteel / D'r wordt mee zörg gekocht. / Zabberend gaon ze dan naor huis
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 09 05 - Toen ie zabberend op z'n pèp / 's Aoves de kraant inkeek.

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - sabbelen

- Stadsnieuws -   Ons oopoe heej gin taande mir, ze moet op de kuukskes zabbere (100108)

- WBD III. 2. 3:10 'zabberen' = knabbelen

- WBD III. 2. 3:10 'sabbelen' = idem

- WNT - ZABBEREN, sabberen - 1) kwijlen

 

zachjes

bijwoord 

zachtjes, stilletjes

- WBD III. 4. 4:251 'zachtjes', 'zacht' = gedempt (van geluid)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland, 1958 e.v. - bijw. - zachtjes; komp. 'zachjezer'

 

zaddoek

zelfstandig naamwoord

zakdoek

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), Groot Tilburg 1941- Hij [de pastoor] kwaamp zelvers op z’n prikstuultje, en zoo treffend schoon en zó eenvoudig, sprook ie mee z’n parochiaone, dèk er verschaaie keer minne zaddoek van heb motte gebruiken...

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij heej zene spòrspòt in zene zaddoek zitte - zijn spaarcentjes

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zaddoek/zakdoek (krt. 110)

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zaddoek' - zakdoek

- WNT - ZAKDOEK - in enkele bronnen, waarin men de spreektaal tracht te benaderen, wordt de geassimileerde vorm zaddoek aangetroffen

 

zak

zelfstandig naamwoord

zak

Uitdrukkingen

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Et kan beeter van den zak as van den baand.

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - et zit nòg in wije zakke (Kn'50) - het is nog toekomstmuziek

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - twee zakken óp de schòrt hèbbe (Pierre van Beek -Tilburgse Taalplastiek  ' 70) - zichzelf goed doen, inhalig zijn

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - der wòrre wèl meer zakke toegebonde die nie vol zèn - je hoeft niet zoveel te eten als je maar kunt

- Hessels 2020 - Wanneer je ergens teleurgesteld afdruipt: - kòp int zak! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - daor zulde ginne zak zout opeete - daar zul je niet lang blijven

Andere betekenissen

- WBD III. 1. 1:225 'zak' = balzak

- WBD III. 4. 4:145 'zak' = dal

- WBD III. 4. 4:295 'zak' = honderd pond (ook 'wicht')

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zak, zelfstandig naamwoord  mannelijk - zak: in z'ne zak schiejte - betalen

zèkske

 

zakke

werkwoord, zwak

1. figuurlijk gebruikt: iemand zakken, d.w.z. in een zak doen, uit de weg ruimen

- Pierre  van Beek - Iemand kunne zakken èn verkôope - hem verre overtreffen in iets...

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Ik kan oe zakke en verkôôpe… (23-10-1963)

- Hessels 2020 - Als je je superieur voelt t.o.v. een ander: - ik kan em zakken èn verkôope! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

2. dalen, krimpen

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zakken as brèùn bier (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1966) - snel minder worden

- WBD III. 4. 4:274 - 'zakken' = krimpen

 

zakneusdoek

zelfstandig naamwoord

zakdoek

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zakneusdoek - zakdoek"

- WNT - ZAKNEUSDOEK - 1) zakdoek (afgezien van ... slechts in Vl.-Belgische en N.-Brab. bronnen aangetroffen. 2) Halsdoek (verouderd)

 

zaksel

zelfstandig naamwoord

- WBD III. 2. 3:267 'zaksel' = droesem

 

zambak

zelfstandig naamwoord

zandbak

uit 'zaand' (met klinkerverkorting) + d-syncope + assimil. n+b

 

zangert

zelfstandig naamwoord

zanger

- Daor waar 'n optreje van John Ray, de beroemde karakokozangert.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

zangfraater

zelfstandig naamwoord

frater die zangles geeft aan leerlingen

- Interview Jolen - 1978 - “Fraater Klazianus, dè was ene goeje, en hille goeje, mar die was nie goed…die was te goed! En dan hadde fraater Kobius, fraater Jacobius, dè was er êene van en mindere klas! En dan hadde fraater Wilhelmo, dè was ene zangfraater!”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

zanpad

zelfstandig naamwoord

zandpad

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - uit cluster ntp wordt de t verzwegen, met klinkerverkorting uit zaand

 

zaod, zaojke, zòdje

zelfstandig naamwoord en verkleinvormen

zaad

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (Moeder tegen haar kind bij de weeklijkse bad-beurt) Gij mot nie onder ’t vogelkooike gaon staon want as er ’n zaoike in oew oor valt, begient ’t te schiete (27-12-1968)

- Cees Robben - [Vader tegen ongehuwde zoon:] Ge hèt nogal geaffeseerd om oew höfke in ’t zaod te krèège... (19810710)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zit den hòf al in et zaod? ('87) - is de vrouw al in verwachting? (informatie door de pastoor)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - óp zaod staon (Alg. Brabants) - gelijk staan met de inzet bij spelen

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zaod int bèkske hèbbe (JM'50) - geld bezitten

- WBD 'zoot' (I:1427) ; suikerbietzaad: 'zaot' (Hasselt) ; 'peezaot' (I:1429) ; knolraapzaad (I:1429) ; 'raopzaot'; stoppelknolzaad (I:1431) : 'gruunzaot'

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ze heej der bèddeke wir int zaod - ze is weer zwanger

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - et zaod nèffe de voor gôoje - vreemdgaan

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - hij was nòg nie òn zen zaod

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zaod zelfstandig naamwoord  - zaad

- WBD III. 4. 2:77 'zaad' - kuit, ook genoemd:'zaaiers'

- WBD III. 1. 1:226 'zaad' = sperma

- WBD III. 2. 3:73 'zaad' = haringkuit

- WBD III. 2. 3:73 'zaad' = haringkuit

 

zaodballe

zelfstandig naamwoord meervoud

zaadballen, testikels van slachtvee

- Audio-opname 1978 - “… èn dan wiere zogezeej die, die, jè, die zaodballe dan…ballekes…hè…dè waare dan zon, zon  dinge, die moese ammel bewaord blèève!” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren  

 

zaodèg

zelfstandig naamwoord

zaad-eg

- WBD zaodèg, (Hasselt.:) zaojeeg – zaadeg (vroeger gebruikt om het (meestal met de hand) gezaaide graan in de aarde te werken;

 

zaodgoed

zelfstandig naamwoord

zaad

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zaadgoed' - zaad dat voor de voortplanting dient.

 

zaodstrèng

zelfstandig naamwoord

- WBD teellid v. e. hengst, ook genoemd (Hasselt) 'koowker'

 

zaog, zògske

zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm

zaag

- Piet Heerkens, uit: Brabant, ‘De zaog van Sint Joozep’, 1941 - De timmerlui ha'n zoo-mar kwaoi gereedschap in die daoge:/ wè haomers, beitels, jao, mar eigenlijk nog geen zaoge!

- WBD (II:2370) 'spanzaoch' - spanzaag

- WBD (II:2705) 'hantsaoch' - handzaag

 

Schilderij van Herbert Lathangue

 

zaoge

werkwoord, zwak, geen vocaalkrimping

zagen

- Dialectenquête 1887 Willems - zaoge - zaogde - gezaogd/gezaoge

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - Figuurzaogen waar veur ons un flötje van enne cent en zaogskes inzetten gin probleem. Héle kerststallen hebben we ötgezaoge…

 

 

Gravure - Kraanzagers aan het werk. De knecht stond onder de te zagen balk omdat daar het zaagmeel neerdwarrelde.

 

zaogemèèl

zelfstandig naamwoord

zaagmeel, zaagsel

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zaogemèèl

- WBD II:2394 ' zaochméél' - zaagmeel, zaagsel

- WBD II:2395 ''zaogeméél' - zaagsel, zaagmeel

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZAGEMÈÈL zelfstandig naamwoord  o. - hetzelfde als zaagmeel

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZAAGMEEL heb ik meer dan eens voor 'zaagsel' horen gebruiken.

 

zaogsel

zelfstandig naamwoord

zaagsel

- WBD - 'zaochsel' - zaagsel (II:2394)

 

zaogsele

werkwoord, zwak

zaagselen

- WBD - zaogsele - zaagselen, zaagsel met een zeker vochtgehalte over het vel / leer strooien, dat te droog of te hard is na het looien (II 652)

 

Afbeelding uit: Kroniek van de Kempen

 

zaojbak

zelfstandig naamwoord

zaaibak

- WBD I:1432 - 'zaojbak'

 

zaojkörf

zelfstandig naamwoord

zaaikorf

- WBD I:1434 - 'zaojkörf'

 

zaojsel

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zaaisel

 

zaok, zòkske

zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm

zaak, zaakje

- Kernkamp,- Bezorging Dialectenquête 1879 - haard wêrreke is z'n zoak nie - hard werken is zijn zaak niet

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - op slòt van zaoke - per slot van rekening

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - op stuk van zaoke - per slot van rekening

 

zaol, zòltje

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

zaal, zaaltje

zadel, zadeltje

Teegen et zòltje stònd en fiets meej en nuuw zòltje.

zadel

- WBD zaol - karzadel (zadel v. e. voor de kar gespannen paard)

- Cees Robben - Hij zit mistal al op ’t pèèrd vurdet ’t zaol d’r op leej... (19810724) [iemand die voor zijn beurt spreekt]

- Cees Robben - Moet ik op dè zaoltje..? (19731116)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 57 06 07 - Ik gaaf sekuur de richting aon / Dè dee'k op ieder huukske / En schoof op 't zaol mar hers en geens / Ochèrm wè leej m’n bruukske.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 03 31 - Zaol-pènt…
zaal

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - der waare zoale vol zaole - er waren zalen vol zadels

- Hessels 2020 - Bij het opmerken van een man met een forse, dikke vrouw: - die spult gèèren in en grôote zaol! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

Aanvullende bronnen

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord vrouwelijk en o. 'zaal' - zadel

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZAAL - zelfstandig naamwoord  m., verkleinwoord zölke, samenst. dans-, feest-, zaalmaker

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZAAL zelfstandig naamwoord  m + v, niet o. - zadel, Frans selle

- WNT - ZADEL, zaal

 

zaoleg

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord 

zalig

- Cees Robben - de kòffie spuulde de zaolege nòsmaok wèg; zaoleg nuujaor; [knipsel van onbekende datum]

- Cees Robben - ist nie vur oew zaoleghèh, dan ist vur oew straf; [knipsel van onbekende datum]

- Cees Robben - enen zaolege kòrsemes; [knipsel van onbekende datum]

- WBD (III. 3. 3:339) zaolege = heilige

 

zaoleghèd

zelfstandig naamwoord

zaligheid

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - De euwege zaoleghèd

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZALIGHEID zelfstandig naamwoord  v. - D'acht Zaligheden, naam eener buurt van acht werkmanswoningen te Sint-Lenaards. Ook in 't N-O der Kempen bekend als benaming voor acht dorpen in de Noordbrab. Meierij: Bladel, Duizel, Eersel, Hulsel, Knegsel, Netersel, Reusel en Steensel.

 

zaolrug

zelfstandig naamwoord

- WBD paard met doorgezakte rug (zadelrug), (Hasselt) : 'zòlrug'

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zaalrug' - een in het midden doorgebogen rug zoals men die bij paarden en doorgezakte daken van boerenhuizen aantreft.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZAALRUG zelfstandig naamwoord  mannelijk - ingezakte rug v. e. peerd

 

zaon

zelfstandig naamwoord

het dik van de melk

- WBD room (het vette deel van de ongekookte melk, dat boven komt drijven als men de melk rustig laat staan)

- WBD III. 2. 3:133 'zaan' = melkvel: ook 'vlies'

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zo'n, zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zoo'n' - zaan, room van melk

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZAAN zelfstandig naamwoord  m., niet v. - room van melk

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zaon zelfstandig naamwoord  - zaan, room v. d. melk

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - zaan - room

- WNT - ZAAN, zane - 1) melkroom

 

zaoneke

werkwoord, zwak

- WBD III. 3. 1:258 'zaniken' = zeuren

- WBD III. 3. 1:293 'zaniken' = zaniken

- WBD III. 1. 4:53 'zaniken' = aarzelen

- WBD III. 1. 4:253 'zaniken' = drenzen

- WBD III. 1. 4:256 'zaniken' = kreunen

 

zaoterdag

zelfstandig naamwoord

zaterdag

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - Zoaterdaag - zaterdag

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zaoterdaggenaacht - zaterdagnacht

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Op ene zaoterdaggemiddag hak ze toch bij dere slip.

 

zat

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord 

genoeg, dronken

etymologie

- WTT 2023 - Als zelfstandig naamwoord is 'het zat' reeds lang verouderd. Voor het Tilburgs van dit zelfstandig gebruik zijn tot nu toe geen bewijsplaatsen gevonden. Niettemin wordt dit gebruik hier vemeld omdat het licht werpt op de twee belangrijkste gebruiksvormen van 'zat', namelijk 'dronken' en 'genoeg'. Beide betekenissen zijn voortzettingen van het zelfstandig naamwoord. Het WNT geeft in lemma Zat II de volgende verklaringen van het zelfstandig naamwoord: 'Punt waarop, toestand waarbij men genoeg gedronken en gegeten heeft; verzadiging, soms m. betr. t. sterken drank: punt waarop men dronken is.' En 'Hetgeen iem. bevrediging geeft (soms ook abstract: het bevredigen), inz. hetgeen iem. genoegen verschaft omdat er wordt toegegeven aan zijn verlangen, begeerte. In lemma Zat I, het bijvoeglijk naamwoord en bijwoord, luidt het: 'Genoeg hebbend van drank en spijzen, doordat men er voldoende of te veel van genuttigd heeft' en 'door voortdurend ondervonden last, moeite genoeg en meer dan genoeg van iets of iem. hebbend, ter uitdrukking dat men ergens zijn bekomst van heeft, dat men het moe, beu is.'
- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Agge mar zat zöpt, wòrde wèl zat.

bijvoeglijk naamwoord: altijd 'dronken'

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - en nuchter kalf èn ene zatte meens stôote derèège nie gemak

bijwoord, dronken

- Pierre van Beek - Wie des avonds "zô zat as 'n kanon" is, loopt veel gevaar des morgens "zô ziek as 'n krab" te zijn, beweert men in Tilburg al is het ons niet duidelijk waarom hier nu juist die "krab" en dat "kanon" bij te pas moeten komen. (Tilburgse taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zat zèèn òf onderweege - altijd onder invloed

bijwoord, er genoeg van hebben

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - ’t Is genog, 'k hègget zat (feb. 1962)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zatopgenog - uitdr. : meer dan genoeg

- WBD III. 1. 4:403 'het zat worden' = iets vervelend vinden

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - zat, bw, bijvoeglijk naamwoord  - genoeg, dronken

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zat, bijvoeglijk naamwoord  en bijw. - zat: 1) dronken; 2) genoeg, voldoende

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZAT - dronken

 

zatlap

zelfstandig naamwoord

dronkaard

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - goej vòlk, goej zatlappe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - verontschuldigend voor mensen die veel drinken maar voor niemand onaangenaam zijn

- WBD III. 2.3:260 'zatlap' = dronkaard

- WNT - ZATLAP - 1) hij die dronken is; dronken man of vrouw

 

zatsel

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek - voor dronkenschap toereikende hoeveelheid sterke drank (Tilburgse Taalplastiek 176)

- WBD III. 2. 3:4 - 'zatsel' = drank

- WNT - ZATSEL - (Vl. -België en Brab.) wat dronkenschap tot gevolg heeft; het zich bedrinken, zuippartij, zatladderij; hoeveelheid drank waaraan men zich bezat.

- Hessels 2020 - Op een feestje bij mensen die niet zo royaal zijn met de drank: - daor zulde gin zatsel haole! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: klik hier

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZATSEL o. - quantum drank waarvan iemand zat kan worden.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zatsel, zelfstandig naamwoord  o. 'zatsel' - hoeveelheid bier waaraan iemand zijn genoegen kan drinken.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZATSEL zelfstandig naamwoord  o. - de hoeveelheid die men drinkt om eens dronken te zijn.

 

zattekul

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - dronkemanspraat

- Stadsnieuws -   Pròt tòch nie zonne zattekul; strak hèdder wir spèèt van. (160806)

- WNT - ZATTEKUIL, ZATTEKUL (Vl. -België) hetzelfde als zatlap

 

zattepraot

zelfstandig naamwoord

dronkemanspraat

- Cees Robben - ’t Is enkelt mar wè zattepraot... (19610106)

- Opmerking van systeemkaart Wil Sterenborg - Woordverkorting? (zattemanspraat)

 

'ze, 'zen'

verkorte vorm van 'onze', uitsluitend bij mannelijke woorden

in deze vorm alleen opgetekend bij Lechim

de invoeging van de n vindt plaats ter verbinding met de volgende klinker

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 01 22 - Wè zò 'ze Sjarel toch verdiene?
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 10 13 – ’ze Kolenboer maauwt hil d’n dag...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 10 05 - 'zen Opa kos veul kèrbols maoke.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 12 30 - Zò zaat ’zen aauwen òòme Peer / Te lörke aon z'n pèp / En zee: "'t Is teegesworrig toch / Niemir as vruugertèd."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 03 24 - zó pèrs / As de neus van 'zen opaa.
►Voor dergelijke verkorte vormen zie ook lemma 's en lemma 'we

 

zè, zij

persoonlijk voornaamwoord  

zij, ze (enkelvoud)

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Zo zè zôo zèèn? - Zou zij zo zijn?

 

zèè

werkwoord, persoonsvorm

1e pers. enk. tegenwoordige tijd c. q. imper. enk. van 'zèèn': ik ben

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - hier zèèk zik; dè ziek zeej

- Cees Robben - ’k Zèè ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - Ge ziet toch dekker zèè... (19720911)
 

zee
werkwoordsvormen van ‘zègge’; 3e persoon enkelvoud tegenwoordige tijd, en 1ste en 3de persoon enkelvoud van de verleden tijd
- Cees Robben - ‘k Zee “vraokoewiets of zekkoewiets”... (19550716)
- Cees Robben - “Ieder die z’n asse-kröske/ Mee den Paose nog hee staon/ Krijgt van den pastôôr ’n pekske...”/ zee meneer den kapelaon..... (19550226)
- Cees Robben - “Vur Paose is ’t paase” zee Snijers... (19550402)
- Cees Robben - “Unne vliegende schotel”...! / Zee Jaanse ontdaon... (19540925)
- Cees Robben - “Zeg maokt is mensie,” zee m’n vrouw.../ en affeseert ’n bietje... (19550716)
- Cees Robben - Wè zee-tie... (19720901)
 

zeebraand

zelfstandig naamwoord

- Van Dale - zeebrand = weerlicht zonder donder

- WBD III. 4. 4: 85 'zeebrand' = weerlicht

 

Taeniopygia guttata

 

zeebravink

zelfstandig naamwoord

zebravink - Taeniopygia guttata

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…voogeltjes hèk ok aatij gehad, knòrrievoogeltjes, zeebravinkskes èn zôo..”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

zèède

werkwoord, persoonsvorm; samentrekking van 'ben' en 'je'

ben je, bent u

2e pers. tegenwoordige tijd van 'zèèn', regelmatig

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Zèède belaojtòffeld! = ben je belazerd;  

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - kèk, zèède gèt! - kijk, ben jij het

van het werkwoord 'zeggen'

zeg jij
- Robben gebruikt de oude vervoeging tegenwoordige tijd, van ‘zègge’: ‘zegde’, waardoor schijnbaar een verdubbeling ontstaat.
- Cees Robben - En dè zèède gij... [En dat zeg jij] (19691121)
 

zeef

zelfstandig naamwoord

betekenis onduidelijk

- A.J.A.C. van Delft - Hij die onbegrepen speelt, "spult een aander van 't zeef" of "laidt [licht] een aander van zijnen nest".(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- WTT 2016 - Het gezegde lijkt afkomstig uit de kaatsbalsport. Zie:

- WNT - lemma Zeef I, b - Kaatsspel - Racket met drie voeten en een bodem als een zeef, dat men op den grond zet en waarop men den bal doet opspringen om hem vóór het opslaan op een bepaalde hoogte te krijgen. — Zijn zeef keeren of aarzelen, van gedachte veranderen; zijn woord intrekken. Gewest. in W.-Vl.

 

zeeg (1)

zelfstandig naamwoord

- WBD melkzeef, ook genoemd: 'zeef', zèègschootel' of 'filter'

- WBD zeegdoek, zeegdoekske - filter in de melkzeef

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZIJG (zèèg) v. – melkfilter

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZIJG zelfstandig naamwoord  v. - melkzeef, melkteems

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   'zèèg' zelfstandig naamwoord  - melkzeef

 

zeeg (2)

bijvoeglijk naamwoord 

tam (van dieren), braaf (van mensen)

uit 'zedig' door d-syncope en klankverlies achtervoegsel (= suffix)

- WBD zeeg, 'zèèch', (Hasselt) 'zeejch' - mak, gezegd v. e. paard

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zeeg - 't is een zeeg beestje (tam)"

- Cees Robben - Tam en zeeg... ’n bietje bang (19571207)
- Cees Robben - Hij zaag d’n baos en vroeg hêêl zêêg (19600701)

- WBD III. 4. 2:36 'zeeg' - tam, niet wild

- WNT - ZEDIG, ZEEG - 4) bedaard, rustig, kalm; ook: beheerscht, beheerscht handelend, gedisciplineerd optredend. Verouderd.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zeejg - bijvoeglijk naamwoord  - mak, tam

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijvoeglijk naamwoord  ' zeeg ' - mak, gedwee

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEEG bijvoeglijk naamwoord  - zedig: gebruikt in de bet. : tam, gehoorzaam en op mensen gesteld; gezegd van huisdieren: 'n zeeg kètje. Ook van brave, hanteerbare mensen: 'n zeeg mènneke.

 

zêegene
werkwoord, zwak
zegenen; ook in de betekenis regenen
- Cees Robben - ’t Règent ’t zêgent, ’t zeevert op de stad... (19540724)
 

zeeget

samentrekking van werkwoordsvorm van 'zègge' + lidwoord; 'zei het' in de derde persoon enkelvoud van de verleden tijd: 'zeej' + 'et', met ingevoegde g voor de uitspraak

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Hij zeeget öt zen èège = Hij zegt het uit vrije wil, ongedwongen

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZEGET voor 'zegt het'

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - 'hij zeiget' resp. 'zeeget' en 'zeget'

 

zèèget

samentrekking van werkwoordsvorm van 'zijn' + lidwoord; 'bent het' in de tweede persoon enkelvoud (gij) en tweede persoon meervoud (gullie) van de verleden tijd: 'zèè' + 'et', met ingevoegde g voor de uitspraak

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - Ge zèèget zèlf; gullie zèèget zeeker vergeete.

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ge zèèget èèges wè ge zeet - je bent het zelf, wat je zei

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZIJGET - samentr. van 'zijt het': Gij zijget.

 

zeej  

werkwoord, samentrekking van 'zei' en 'hij', voor zover het persoonlijk voornaamwoord niet wordt genoemd maar door de toegevoegde j in de uitspraak bekend wordt.

- Cees Robben - Hier zèèk-zik... Dè ziek-zeej... Wè ziek-zik... ‘k Zèè ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - Hier zèèk.. zik.. (...) meej zaand... zik... meej zaand zeej..? (19620112)
- Cees Robben - Gift dan mar limmenade zeej...! (19661021)

- Dialectenquête 1887 Willems - den brouwer zeej dèt nòg te duur is om te bouwe

- Hessels 2020 - Als je iedereen vraagt even stil te zijn: - der zeej niemand iets as gij! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: klik hier

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Jao, zeej!? – Gezegd wanneer je de ander niet helemaal gelooft of het gezegde een sterk verhaal vindt.

 

zeejig
bijwoord
zedig
- Cees Robben - d’eugskes zeejig naor beneej... (19550827)
 

zêek

werkwoord, verleden tijd van zèèke', zeiken

zeek

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - meej ze zaat zêek ze...

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEEK - 2e hoofdvorm van 'zeiken'

 

zèèk
samentrekking
ben ik
- Cees Robben - Hier zèèk-zik... Dè ziek-zeej... Wè ziek-zik... ‘k Zèè ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - En zelf zèè’k ôk niks werd en alles... (19570907)
- Cees Robben - Hier zèèk.. zik.. (...) meej zaand... zik... meej zaand zeej..? (19620112)
 

zèèk

zelfstandig naamwoord

urine, gier; flauwekul

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - uitdr. zèèk óp ene riek - flauwekul, onzin

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Dès gin zinnige praot, dès geleuter (nog platter zou men in Tilburg zeggen) Des zèk op unne riek (13-07-1966)

- Audioregistratie 1978 - Daor ging dieje zèèk in, zumme zègge, want wij zin zèèk, aanders zon we gier zègge… (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - et trèkt eróp as zèèk óp ene riek ('47) - het lijkt nergens op

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zèèk hèbben as nen òs

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - ge mòkt mènne zèèk nie lauw - mij maak je niets wijs

- Ammol han zun krökske bedder/Waor ze durre zèèk in moese doen… Uit: ‘Unnen droom’, Ad van den Boom, circa 2005.

 

Ferry van de Zaande-sticker -2013

 

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

- WBD III.1.1. lemma urine – frequent in Tilburg

- WBD zeek (sic) - urine (van een dier)

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zä. k, zelfstandig naamwoord  mannelijk - zeik; 'zaek op ene riejk' - iets v. weinig/geen waarde.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEIK zelfstandig naamwoord  mannelijk - bij landb. : vloeibare uitwerpselen der dieren, mestgier

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zeik zelfstandig naamwoord  – urine

 

Sticker op voetgangersstoplicht Willem II-straat. Bij rood laat het licht een kruikenzeiker zien, bij groen loopt hij met zijn kruip over. Het stoplicht is een kunstobject van Marieke Vromans en Irene Vermeulen. Het speelt in op het gegeven dat Tilburgse textielarbeiders in vroeger eeuwen hun urine in een kruik opvingen en voor een paar centen verkochten aan textielfabrikanten. Die gebruikten de zèèk om wol te reinigen en te vollen. De slogan is: Nie zèèke mar kèèke. Foto: CuBra 2019.

 

zèèke

werkwoord, sterk

zeiken, zeuren

zèèke - zêek - gezeeke; in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij zèkt

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Et rèègent dèt zèkt

- A.J.A.C. van Delft - Een stelletje vroolijke biljarters kwam bij een misstoot tot den uitroep: "'t Is mis, zee Koert en hij z-k naar de maan." (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ieder hondsgezèèk stin diejen hond te zèèke - om de haverklap...

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - verl. tijd: zêek, maar: zikte gij?

- WBD III. 4. 2:38 'zeiken', ook: 'pissen', 'plassen', 'leuteren'

- WBD III.1.1. lemma urineren  - frequent Tilburgs: vooral noordelijk

- WBD III. 1. 4:271 'zeiken' = aanhoudend klagen

- WBD III. 4. 4:68 'regenen dat het zeikt' hard regenen

- WBD III. 4. 4:73 'doorlopend zeiken' = aanhoudend regenen

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zä. ke(n), zw. ww. intr. 'zeiken' - zeiken, pissen

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - GEZEKEN: 3e hoofdvorm van 'zeiken'; daarnaast: gezeikt

ZEIKEN - wateren, sprekend van dieren; in gemeene taal ook v. menschen

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zèèke ww - zeuren

 

zeekere

zelfstandig naamwoord

een zekere, iemand die zeker is van zichzelf

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - dès tòch zónne zeekere!

- Dieën Toon dè was innen filosoof, zonnen “zekeren”. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - 'ene zeekere' - in alle opzichten secuur persoon

- WBD 'zeker' = idem

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEKER bijvoeglijk naamwoord  - secuur, enigszins pietluttig en angstvallig: 't is toch zunne zekere.
-
Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zeejker bw - zeker

 

zèèkerd

zelfstandig naamwoord

lett. zeikerd; scheldwoord: flauwerik, zanikerd

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -  zä.kert, zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zeikerd' - 1) manlijk schaamdeel; 2) hij die de filosoof uithangt; 3) zanikkous, zeurig iemand

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEIKER zelfstandig naamwoord  mannelijk - iem. die zeikt; gevaarlijk peerd; heimelijke persoon

 

zèèkereg

bijvoeglijk naamwoord 

- WBD III. 1. 4:226 'zeikerig' = gemelijk

 

zèèkgat

zelfstandig naamwoord

- WBD gierkuil in de achterstal, waarin de aal of gier samenvloeit

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEIKKUIL zelfstandig naamwoord  mannelijk - bij landb. : zeikput

 

zèèkmie

zelfstandig naamwoord, met de naam Mie voor een vrouw

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - trut

- Stadsnieuws -   òch, die zèèkmie heej aatij wèl wè te maawe (111006)

 

zèèkmòjer

zelfstandig naamwoord

mier

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zaikmòyers - mieren" zie ook: "moierzaik", moejzèèker

- WBD III. 4. 2:213 'zeikmoier' (Lasius niger), ook genoemd: 'moierzeik',

'moerzeiker', 'moerzeik', 'muurzeiker', 'mierzeiker', 'mierzeik' of gewoon 'mier'

- WNT - ZEIKMIER - daarnaast vele nevenvormen in de zndl. dial., bijvoorbeeld ZEIKMOEIER

 

zèèknat

bijvoeglijk naamwoord 

kletsnat

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben -  (2 jongens knoeien in ’n plas water) - Zèè’k nat?- Jao, zèèknat! (20-03-1968)

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (bij regenweer gehoord: ) bij deez weer zèèk zèèknat (11-02-1965)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEIKNAT - druipnat

 

zèèkput

zelfstandig naamwoord

- WBD gierkelder, ook 'gierput', 'gierkèlder' of 'beerput' genoemd

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEIKPUT zelfstandig naamwoord  mannelijk - bij landb. : gemetselde put, waar men zeik in bewaart.

 

zèèkstròltje

zelfstandig naamwoord

samenstelling uit zeik + straaltje

- 2019 – dun straaltje (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst klik hier

 

zèèkstuk

zelfstandig naamwoord

- WBD gierton (langwerpige, ronde ton of vat, te plaatsen op een Kar, om gier naar het land te brengen, ook genoemd (Hasselt:) 'g??rtón'

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - flauw stuk

 

zèèl, zèltje

zelfstandig naamwoord

zeil van een boot

- Cees Robben - Ge het ’n gezicht as ’n opgezet zèèl (19831125) [je hebt te veel gedronken]

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zêl (ê = Frans même)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - meej en opgezet zèèl töskoome

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zèèl

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zä.l, zelfstandig naamwoord  o. - zeil

zeil (als vloerbedekking)
- Cees Robben - Ik gao d’r niemer uit... zeej Jan,/ ’t zèèl is vuls te koud (19670428)

 

zeeltje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van ‘zeel’
- WNT - – lemma ZEEL I.1 - Streng, reep, band, touw, meestal van hennep of leder, maar ook uit andere soepele grondstoffen, naar den vorm vooral hetzij een dik rond touw, hetzij een breede platte reep, op uiteenloopende wijzen gebruikt als werktuig; vaak hetz. als: touw, en in dien zin soms ook als stofnaam.
- Cees Robben - ’t zeeltje om z’n ruige snuit/ dè vringt ‘m host z’n taanden uit ((19590509) [over een varken dat met een zeel om de snuit naar de wagen van de slachter wordt getrokken.]
 

zèèle

werkwoord, zwak

zeilen; vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: zèlt

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zeilen

 

zèèloore

zelfstandig naamwoord, meervoud 

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - grote oren

 

zêem, zêemlap

zelfstandig naamwoord

zeem

- WBD III. 2. 1:323 'zeem' = idem; 321 'zemen' = ramen lappen

 

zeemelappeg

bijvoeglijk naamwoord 

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zenuwachtig

zeemelèèchteg

zeenuuwèèchteg

 

zeemele

werkwoord, zwak

sukkelen, treuzelen

- WBD III. 3. 1:58 'zemelen', 'afbiejen' = trekken en talmen

- WBD III. 3. 1:292 'zemelen' = traag praten

- WBD III. 3. 1:294 'zemelen' = zaniken

 

zeemelèèchteg

bijvoeglijk naamwoord

zenuwachtig

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; Nieuwe Tilburgsche Courant 8-10-1938 -  En ze waren er ammaol effen zemelechtig van...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), ''n Staandbild in Baozel', feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939 - ...de appetekersvrouw, die erg zemelechtig is, liet d'ren boek vallen en gong er bij zitte...

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zenuwachtig

- WNT - ZEMELACHTIG (II) - verbastering van 'zenuwachtig'

zeemelappeg

zeenuuwèèchteg

 

zeemelèèr

zelfstandig naamwoord

- Informant Toine Raaijmakers - zeveraar, treuzelaar, sauwelmieke

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zemelair - sukkelaar"

- WBD III. 3. 1:294 'zemelzeiken' = zaniken

 

zèèn, zèn

werkwoord, onregelmatig

zijn

zèèn - waar/was - gewist

tegenwoordige tijd: ik zèè - gij zèèt - hij is; gebiedende wijs: zèè

vocaalkrimping in vormen als: zèmme, zèn (naast zèèn)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - De gebiedende wijs is: bènt / zèè

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - ik zèè blij dèk nie meej hullie zèè meegegaon

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Ge meut er nie zèèn, vurdè wij er zèn.

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - we zén op de jaacht gewist (ê = die in gête - geiten)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - et kan zèèn, zi Witlox, mar dan gelêûfden ie et nie ('65) - gezegd als men ergens niets van geloofd

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ek zèè ziek zik, dè ziek zi-j - ik ben ziek zei ik, dat zie ik zei hij

- Hessels 2020 - Wanneer je hem of haar voor iets uitscheldt: - wilde gij et zèèn? (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: klik hier

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Wòr tis wilt zèèn – Gezegd van een plek waar veel volk is

- WBD III. 4. 4:197 'er zijn', 'daar zijn' = aanwezigheid

 

et zèèn
zelfstandig naamwoord
het zijne
- Cees Robben - Hij docht ’t zèèn... (19590912)
 

zeenuuwèèchteg

bijvoeglijk naamwoord 

zenuwachtig

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - ' zenuwechtig'

zeemelappeg

► zeemelèèchteg

 

zêep

zelfstandig naamwoord

zeep

- Den ‘opwaas’ zô aanders te groot worre en wè dochte gij van de zéép, die dè ging kosten. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Kee zêep = mej. Zeebregts (blz. 85)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Toon zêep = Toon Seebregts (blz. 71)

 

zêepe

werkwoord, zwak

zepen

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Mekaare meej sneuw inzêepe

- zêepe - zipte - gezipt (met vocaalkrimping)

 

zeer

bijvoeglijk naamwoord 

- WBD III. 3. 3:47 'zere stoelen' = idem (in de kerk)

 

zèèrk

zelfstandig naamwoord

zerk

- WBD III. 5. 3:99 'zerk', 'grafzerk' = idem

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord  mannelijk - zerk

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZERK (uitspr. zärrek, te - Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - zerrek), zelfstandig naamwoord  mannelijk niet v. - grafsteen.

 

zèès, zèske

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zeis

 

zèèt

werkwoord, persoonsvorm

bent, zijn

2e persoon enkelvoud en 2e persoon meervoud tegenwoordige tijd van 'zèèn'

- Dezelfde vorm dient voor het meervoud. - Witte we ge zêêt? Zwêetvoete hedde, de zêêde... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

 

zêever

zelfstandig naamwoord

speeksel, kwijl; kletspraat

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zêever óp ene riek ('75) - gezwets, opschepperij

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - dès ginne zêever - dat is geen kletspraat

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek, 2000 - Jaanske zêever = voorbidster in de Hasseltse kapel (blz. 89)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek, 2000 - de gezêevers = gezusters Evers (blz. 39)

- WBD III. 1. 1:187 'zever' = kwijl

- WBD III. 4. 4: 46 'zeverig weer' = druilerig weer

- WBD III. 4. 4: 69 'zever' = motregen

- WNT - ZEEVER (I) - 1) spéeksel; 2) vochtige substantie; 3) onzin, kletspraat; 4) fijne regen, motregen; ZEEVER (II) - 1) persoon die onzin, mallen praat vertelt; 2) weer waarbij het aanhoudend regent, miezert; 3) persoon die kwijlt

 

zêevere

werkwoord, zwak

kwijlen, kletsen, zachtjes regenen

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Wè zêeverde de pestoor toch wir. - wat kletste de pastoor toch weer.

- N. Daamen (handschrift 1916) -  "zeeveren - kwijlen; onbenullige kletserij"; "motregen"

- A.J.A.C. van Delft - Een straatventer "kwèkt"; een kind "seevert"; een meisje "semmelt" en een arbeider "smoort" een gulden. Dat smoren is een volkskwaal. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Zelfs as ‘t pèpesteele regent kunne ze nog blaoier vol zèveren om te beschrève hoe de druppels dur innen kletsnatten boom huppelen… (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben - ’t Règent ’t zêgent, ’t zeevert op de stad... (19540724)

- Cees Robben - Zêêveren... dè doeget naa.. (19580315)

- Elie van Schilt - As iemand blêef zêeveren over iets, dan wier ur gauw gezee ’Gao deur verekte zèèkert, mee oe geäuwhoer’. (Uit: ‘Ge heurt et niemir, Plat Tilburgs van vroeger; CuBra ca. 2000)

- Elie van Schilt - we begonnen nie in September al over Sinteklaos te zééveren. (Uit: ‘Toen Sint Nicolaas nog Sinteklaos was’; CuBra ca. 2000)

- WBD III. 3. 1:292 'zeveren' = traag praten; 294 'zeveren' = zaniken

- WBD III. 1. 2:95 'zeveren' = morsen, knoeien

- WBD III. 1:1:183 'zeveren' = kwijlen

- WBD III. 1. 4:271 'zeveren' = aanhoudend klagen

- WBD III. 4. 4:65 'zeveren' = lichtjes regenen;

- WBD III. 4. 4:70 'zeveren' = motregenen

- WBD III. 4. 4:71 'zeveren' = regenen met tussenpozen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - zeveren - lijmerig praten, zaniken

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zêêvere ww - zeveren, motregenen

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZEEVEREN - wkw (rg.) kwijlen, flauw praten

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEVEREN (zee:vere) onov. ww - 1) kwijlen; 2) leuteren, kletsen; 3) onpers. : 't zeevert - het regent zachtjes.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw. ww. intr. 'zeveren' 1) kwijlen, 2) lijmerig praten, wauwelen zaniken; 3) motregenen

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEEVEREN - flauwen praat vertellen; motregenen

 

zêeverèèr

zelfstandig naamwoord

kletsmajoor

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZEEVERAAR – zevererse

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEEVERKLOOT zelfstandig naamwoord  mannelijk - zeeveraar, hij die vervelend praat; ZEEVERKONT zelfstandig naamwoord  v. - ZEEVER, vrouw die gedurig zeevert, vervelend praat.

 

zêeverkiep

zelfstandig naamwoord

zeveraar

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Ge zèt ‘n zeeverkiep en ge lôpt op ’n kiepedrefke; den grôtste braand is er wel aaf. (04-07-1969)

 

zêeverlap, -zak

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - kletsmajoor

- WBD III. 2. 2:25 'zeverlap (je) ' = slabbetje

- Stadsnieuws -   zêeverzal / zêeverlap = kletsmajoor, iemand die altijd speeksel aan zijn lip heeft hangen. (140506)

- WNT - ZEEVERLAP - 1) persoon die zeevert, kwijlt; 2) slab, slabbetje, zeeverdoek; 3) wauwelaar, zeurkous

 

zêeverpraot
zelfstandig naamwoord
zeverpraat; onzin
- Cees Robben - Des zêêverpraot... (19700213)
 

zègge

werkwoord, sterk

zeggen

zégge - zi - gezee (d) B: gezee zeggen

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - die hee gezeed

- Dialectenquête 1887 Willems - er is niks óp em te zègge - er valt niet op hem te zeggen; hij heej gezee

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zégge - zee/zi - gezee/gezeed

- Wè zo den baos dan gezeet hebbe? Die ha gezee… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 18 mei 1945)

- Dialectenquête 1887 Willems - Hij zin et teege ons viere - Hij zei het tegen ons vieren.

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'dè wordt gezee'; 'zee-n-ie' (= zei hij)

- Dialectenquête 1887 Willems - verleden tijd : ik zi (n), wij zeë (n), gij zi (n) t

- Pierre van Beek - Hij zeeter ginnen êene / hij zeeter nie veul - hij is zwijgzaam, gesloten

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEGGEN ov. ww - kinderlijke term voor: verklikken, aanbrengen, gecombineerd met 'het' en 'van': dè zak van jou wel 's zegge.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Part. : in West NBr. 'gezeet', in Oost-NBr. 'gezee'.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw. ww. (verl. tijd ' zei', 'zeen; vd. 'gezeid') - zeggen

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - GEZEED (zachte e) : 3e hoofdvorm v. 'zeggen'; in Z. Kemp: gezèèd

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zègge ww - zeggen; dès te zègge - dat wil zeggen (gallicisme)

 

zègget

samentrekking; werkwoord, persoonsvorm + het

zegt het (na ik/gij/ge/hij/zij)

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Ge zègget teege gin man!

- Het fonetisch hiaat tussen 'zèg' en 'et' is opgevuld door inlassing van 'g'

 

zèksel

zelfstandig naamwoord

zeiksel,  urine

- Zegsman Piet Mutsaers, onbekende datum - volledige plas, hetgeen men in één keer urineert

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - kleine hoeveelheid

- WBD III. 4. 4:262 'zeiksel' = scheut

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEIKSEL zelfstandig naamwoord  o. - hoeveelheid water, die in eens geloosd wordt.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZEIKSEL (zèksel) o - hoeveelheid urine die in een keer geloosd wordt; vage aanduiding v. e. daarmee corresponderende hoeveelheid drank of andere vloeistof.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord  o. 'zeiksel' - hoeveelheid urine die in een keer geloosd wordt.

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZEIKSEL, zoiksel

- WNT - ZEIKSEL - 1) urine of hoeveelheid urine die een mensch of dier in één keer loost

 

zèkske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'zak'

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) -  'zekske'

- Cees Robben - Meej ’t zekske langs de benkskes (19580426) [collectant in de kerk]

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - In hoe’n zeksken hôj ze? (20-07-1962)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 01 10 - De lòònzèkskes van deze tèd / Waor zèn die van gemaokt / Omdè iederèèn diesse zie / 'r Zò van streek deur raokt? (...) Die lòònzèkskes worre gemaokt / Van rauwe juineschellen.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 10 16 - Schiet dörom asset efkes kan / Diep in oew visjeszèkske.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 04 17 - één zèkske frut

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Hier zèè-k meej mun zèkske èn-t piske zit urin'

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 -   'zèkske blauw' - Reckits bleekmiddel in een katoenen zakje

- Elie van Schilt, uit: ‘Ge heurt et niemir, Plat Tilburgs van vroeger; CuBra ca. 2000 - ... ge had wel hier en daor un frietwinkeltje, maar die moesen ut 's zondags verdienen, want dur de week zaagde er gin kiep, terwèèl ge toen al vur un dubbeltje un zekske friet had.

- WBD (III. 2. 1:130) 'zakje' = papieren zakje

- WBD (III. 3. 3:137) zèkske, kollèktezèkske, sèntenbèl = collectezakje

 

zèkt

werkwoord, persoonsvorm

zeikt

't rèègent dèt zèkt - Het regent hard.

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - et zèkt de kaajen öt de grónd - het regent heel hard

— 2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'zèèke', met vocaalkrimping

 

zèktèèl

zelfstandig naamwoord

nachtspiegel, waterpot

N. Daamen (handschrift 1916) -  "zektail - waterpot"

- WNT - ZEIKTEIL - zeikpot (sinds lang verouderd; 2) kind dat veel pist, piskous; 3) minachtende benaming voor een kind v. h. vrouwelijke geslacht; piskous. Ook: zeurderig, pietluttig vrouwmensch

 

zèlfbèèner

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - snelbinder

 

zèltje

zelfstandig naamwoord

zeiltje

verkleinwoord van 'zèèl', met vocaalkrimping

 

zèlvers, zèllevers

voornaamwoord

zelf

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Wij doen et zèlvers.

- Rolf Jansen, We hebben gezongen en niks gehad - Heeroodes de kôoning kwaam zèlvers veur [uit een liedje op Driekoningenavond]

- Cees Robben - Herodus die kwam zellevers veur. [Herodus deed zelf de deur open. Prent over driekoningenzingen. De tekst is ontleend aan een in die tijd bekend driekoningenliedje. (19540109)]

- Piet Heerkens, uit: De Mus, ‘Driekooningen in Brabant’, 1939 - Eerst klopten we aan Herodes z'n deur / en Koning Herodes kwam zellevers veur.

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in: Groot Tilburg 1941 - Hij [de pastoor] kwaamp zelvers op z’n prikstuultje, en zoo treffend schoon en zó eenvoudig, sprook ie mee z’n parochiaone, dèk er verschaaie keer minne zaddoek van heb motte gebruiken...

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZELVER (uitspr. zellever) vrnw., door sommigen gebezigd voor 'zelf'

- WNT - ZELF, zelve, zelfs(t), zelven(s), zelver(s).

 

zèmme

samentrekking van 'zijn' en 'we'

zijn we

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Daor zèmme meej gekuld. Daar zijn we door gedupeerd.

- Cees Robben - Wè zemmer toch wir mee gedallaast... (19730519)

 

zèmmer

samentrekking

zijn we er

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 03 28 -  "Hoera, naa zèmmer / 'k Gao naor de Bikse Bèrge toe / 'k Heb wèrk als leuwetemmer."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 04 04 - Mee duuzende zèmmer naor toe gegaon
 

zèn, zèèn, zen, z'n

bezittelijk voornaamwoord.

zijn, z'n

- Cees Robben - hij heej zene riek hard nôodeg; hij pròt in zene slaop (data ombekend)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zen besnut krèège - zijn part krijgen

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - bezittelijk voornaamwoord  'zen' (ongeaccentueerd)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 'hum zen' c. q. 'hum' (geaccentueerd)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - '(hum) zen lieke was kòrt mar goed' (zin 90, blz. 99)

- Dörrem zongde zen bist de Marialiekes meej, èn ok et Tantemèrgoo. Dè waar wèdaanders as ons taante Sjaan. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2005)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZIJN bvw., te St-Antonius ook ZEN (heldere e) : Ik kan op zennen naam nie' komen.

 

zènde

tegenwoordig deelwoord van zèèn, zijn

zijnde

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 2006 - ge zèèt er es èùt as vrouw zènde

 

zenèège

voornaamwoord

èège

derèège

zijn eigen; zichzelf, zich; mannelijk

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij doeget öt zenèège - hij doet het vanzelf (uit zichzelf)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zenèège moeje - zich bemoeien

- WBD III. 1. 2:228 'van zijn eigen af vallen', 'van zijn eigen af gaan', 'van zijn eigen gaan' - flauwvallen

- WBD III. 1. 2:231 'van zijn eigen', 'van zijn eigen af' = bewusteloos

- WBD III. 1. 4:442 'zijn eigen generen' = zich schamen

- Dialectenquête 1887 Willems - toe zenèège koome - tot zichzelf komen

- Pierre van Beek - van zenèège valle - bewusteloos worden

- Cees Robben - Ieder vur zich, zi de pestoor... èn hij zeegende zenèège et irst

- Cees Robben - doeget mar in oewen èègeste

- Cees Robben - en stukske grond òn zenèège

- Informant Ad Vinken; van zenèègen afvalle - flauwvallen

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zenèège tekòrtdoen - zichzelf vergeten

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - gèère op zenèège

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ZIJN (heur, hun) EIGEN - zich; op zijn eigen zijn - geerne alleen zijn. Op zijn (mijn uw) eigen - onafhankelijk

zèske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zeisje

 

zèssie
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘zèès’
zeisje
- Cees Robben - Hij [Pietje de Dood] zwaait z’n zessie keer op keer... (19550709)
 

zètdraod

zelfstandig naamwoord

vislijn

- WBD (III. 3. 2:217) zètdraod, snoer, lijn = vislijn

 

zètèèrepel

zelfstandig naamwoord, meervoud 

zètte

 

zètte, zètèèrepel, zètter

werkwoord, zwak, en afleidingen

zetten

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - teej zètte, kòffie zètte

- WBD zuurdêeg zètte - zuurdeeg maken

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - derónder gezèt wòrre (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969) - gevangengezet worden (men denke aan een gevangenis onder het raadhuis)

van aardappelen

- WBD I:1439 (Hasselt) aardappels poten: 'zétte'

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - pootaardappelen

- Stadsnieuws -   Tis èèrmoej agge oe zètèèrepel moet opeete - Het betekent armoede als je gedwongen bent je pootaardappelen op te eten (080209)

- A.J.A.C. van Delft - "As we dan goed misten, dan haolen we een vat van de roei, de zetters en verrekeseirepul nie meegerekend, nee alleen een vat eeters", zoo keuvelde een Hasseltsche huiswever (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- WNT lemma zetter 9 - uitgezochte aardappel van middelmatige grootte, die in het voorjaar ”gezet” of gepoot wordt

 

zètter

zelfstandig naamwoord

aardappel

►zètte

 

zèùge

werkwoord, sterk

zuigen

- WBD III. 2. 2: 22 'zuigen' = gezoogd worden

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zèùge - zôog - gezooge

- Dialectenquête 1887 Willems - zèùge - zôog - gezooge

- in tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw. ww. intr. zuigen 1) v. d. lucht gezegd, even voor een hagelslag; 2) van mensen gezegd die naar adem hijgen.

 

zèùger

zelfstandig naamwoord

zuiger

- WBD windzuiger (paard dat lucht in de mond zuigt en daardoor oploopt), ook genoemd 'wèndzèùger', 'wèndhapper', 'kribbenbèèter' of 'krib- bèèter'

 

zèùgtaand

zelfstandig naamwoord, meervoud 

- WBD III. 1. 1:105 'zuigtanden' = melktanden

 

zèùgveule

zelfstandig naamwoord

- WTT 2013 - zuigveulen; veulen dat nog niet gespeend is, niet wil zuigen aan de spenen van de merrie, en dus met de fles grootgebracht moet worden. Zie - WBD I,4 lemma Het niet gespeende jong van een paard.

- Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Jan (Akkermans) die keek nie zo naaw, Jan die vatte wèttie krèège kos èn wèt goejekopste was. Jè dan kòchtie in Den Bosch kòchtie zogezeej en stuk of zès van die zèùgveules èn dan kwaampie…òf aacht…èn nòvvenaant wèttie kos krèège…” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment

 

zeu

zelfstandig naamwoord

zode, zoo, zooi (een zoo vis)

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'n schôon zeu visch gevange

 

zèùke

werkwoord, zwak

- WBD III. 2. 3:11 'zuiken' = zuigen

 

zêûm, zumke

zelfstandig naamwoord

zoom

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - ‘Ik zal mèèrge teegen ons Treeske zegge dèsse dieje zêûm van oewe jas der instikt, hij hangt der naa half èùt.’

- WBD 'zéúm' (II:1187) – zoom  

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zö. m, zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zeum' = zoom

 

zêûme

werkwoord, zwak

zemen

zêûme - zumde - gezumd (ook in de tegewoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij zumt

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Schaai naa is ûît mee dè zeumen, leg liever de zeum in oewen rok (09-07-1967)

- Cees Robben - Swels gij zwabbert zal ik zeume... (19780519)
- Cees Robben - En vur de rest zeume en waase.. (19750124) [gezegd door een kale man die bij de kapper zijn baard laat bijkippen]

- Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990 - Zumme saome zeume of wilde gij sewèèle dwêêle?

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - op zêûme nao èn en klèèn lèpke (HM'70) - bijna klaar

zomen

- WBD II:1185 - 'zéúme' - zomen

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zö. me (n), zw. ww. tr. 'zeumen' - zomen

 

zèùneg

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord 

zuinig

- WBD III. 4. 4:276 'zuinig' = schaars

 

zèùneghèd

zelfstandig naamwoord

zuinigheid

 

zèùpe

werkwoord, sterk

zuipen

zèùpe - zôop - gezoope

in tegenwoordige tijd vocaalkrimping : gij/hij zöpt

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ge moet et zèùpen óm en aaj nie bedèèrve (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - waarschuwing tegen verkeerde zuinigheid (Zuipen was vroeger een mengsel van brandewijn, eieren, melk enz., dat tot een half jaar na de geboorte van een kind als traktatie diende voor mannen en vrouwen.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zèùpe (krt. 30) 

 

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

 

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - st. ww. tr. - zuipen

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZUIPEN zie wdbb. ; zn, o. - warme drank v. bier of wijn met eieren en suiker

 

zèùperd

zelfstandig naamwoord

drinker

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zèùplap

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - Tooke zèùp = vrouw op Koningshoeven (blz. 96)

- WBD III. 2. 3:260 'zuiperd' = dronkaard

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - 'zuiperd' - de daad van zuipen: 'Hij zette-n et op ene zöperd', begon uit alle macht te zuipen.

 

zèùplap

zelfstandig naamwoord

- WBD III. 2. 3:260 'zuiplap' = dronkaard

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 34; zèùplap (zonder vocaalreductie)

 

zèùpschèèrf

zelfstandig naamwoord

zuiplap, drinkebroer

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zuipschairf - zuiplap"

- WTT 2016 - mogelijk samengesteld uit 'zuip' en 'scherve' zoals in - WNT - lemma Scherve 3: 3. Pot of pan, van steen of aardewerk; hd. topf. (...) vgl. lat. testa en hd. scherben, “pot, vaas”.

 

zèùpschèùt

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - dronkelap

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zùipschùit zelfstandig naamwoord  - zuiplap

 

zeuve

telwoord

zeven

zeuvende = zevende

- Cees Robben - Zeuve daoge banjerheer...!! (19540814)
- Cees Robben - Naa hedde al zeuve kiendjes (19720128)

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - in zeuve doage

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zeuven èn meej de maaj aacht (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) -je kunt me nog meer vertellen

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - de zeuve zónde kènne (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1969) - weten waar de schoen wringt

Nuuwe ronde nuuwe kaanse. Meese, ge zult wèl snappe dè’k hêel frêet zèè dèk wir meej maag doen, zèg mar zo frêet azzenen hond meej zeuve lulle. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
telw. 'zuiven', 'zeuven' - zeven

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZEVEN, in 't N. en W. der Kemp. ZEUVEN, telw.

- WNT - ZEVEN, zeuven

 

zèùver

zelfstandig naamwoord

zuivel

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - òffere vurt spèk ènt zööver - financieel 'afkopen' dat men op bepaalde dagen tegen de wens v. d. kerk wel vlees resp. zuivel genuttigd heeft.

 

zèùver

bijvoeglijk naamwoord 

schoon

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - nie zèùver zèèn òn zene stèrt (HM'50) - gezegd van iets dat 'gezuiverd' moet worden (!)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zó zèùver as en ôog vól matèrrie (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - zo schoon (?) als een oog vol etter: niet zuiver [N. B. volgens - WNT - is 'materie' een eufemisme voor 'ziektestof, etter']

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - en zööver duukske - een schoon doekje

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Dan hèddem zèùver – Dan heb je hem goed te pakken

- WBD zèùver lènne (II:868) - heellinnen

- WBD III. 3. 1:362 'niet zuiver' = verdacht (onbetrouwbaar, onguur)

- WBD III. 2. 1:281 Onder 'rein' wordt voor Tilburg wel 'schoon' vermeld maar niet 'zuiver'

- WBD III. 2. 2:31 ' (nog) niet zuiver' = nog niet zindelijk (kind)

- WBD III. 4. 4:235 'zuiver' = helder

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijvoeglijk naamwoord  en bijw. 'zuiver' - 1) schoon: 'ene zöveren handdoek'; 2) mak, goedaardig, pluis; 3) eerlijk, rechtvaardig

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZUIVER bvw. - zonder uitgang voor vrouwelijk en meervoud : 'n zuiver flesch, zuiver handen. Toch zegt men: 'de zuivere waarheid'

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zùiver bijvoeglijk naamwoord, bw — schoon, zuiver

 

zeuvetien

telwoord

zeventien

- Dialectenquête 1887 Willems - zeuvetien

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zeuvetien

 

zi

werkwoord, persoonsvormen verleden tijd van 'zegge'

zei, zeiden

ik zi, gij zit, hij/zij zin, wij zin, gullie zit, zij/zullie zin

hiernaast komen ook voor de vormen met 'zee' - ik zee, gij zeet, hij / zij zeej, wij zeeje, gullie zeet, zij / zullie zeeje

- Voorbeeld systeemklaart Sterenborg - Ze zin dèsset nie din. - Ze zeiden dat ze het niet deden.

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'Hij zin mar niks'

- Dialectenquête 1887 Willems - ge zaagt me wèl mar ge zit niks teege me

- Dialectenquête 1887 Willems - de mèèd zi dèttie gelèèk ha

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ek zit em es goed - ik zei hem eens de waarheid

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - ik zi, gèj zit - hèj zi - wèj zin - gulie zit - zulie zin

 

Gravure bij de bijbelpassage waar Jezus de zonen van Zebedeus (links) ontmoet.

 

zibbedeeuske

zelfstandig naamwoord, verkleind

- Van Dale - een zebedeus - een weerloze tobber, (gew.) sul

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "Zebedeeuske (simpel, onnoozel meisje) 't is zoo'n Zebedeeuske van een meske"

- "Mar Hanna, wè bende toch 'n zebedeezeke!” (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 –26-8-1939)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - ook: 'zibbediske'

- WBD (III. 3. 3:197) 'sibbedees', 'dutseltje' = kwezel

- WBD (III. 1. 4:37) 'zebedeus' = ezelachtig persoon

- WNT - ZEBEDEÜS - 3) Onnoozel, sullig persoon; onnoozele hals, sul, sukkel ook wel: bedeesd, schuchter persoon

- Dichterlijke definitie door Frans Hoppenbrouwers uit 'Kempische karakters' (CuBra 2012):

Zibbedéés

Een zibbedéés is doorgaans vroom,

de voorgrond is niet haar terrein

want zij wil graag de minste zijn:

een zedig streven vol van schroom.

zidde

samentrekking van 'zei' en 'je'

zei je

- Wè zidde gij? Wè zidde gullie?

 

ziebeliene
zelfstandig naamwoord - stofnaam (textiel)

zibeline

- Henk van Rijswijk  - Zibeline: Strijkgaren of kamgaren mantelstof met in één richting gestreken glanzend lang vezeldek. Extra glans kan worden verkregen door bijmenging van mohair. Gebruikt voor winter overkleding. De belangrijkste nabewerkingen zijn vollen, ruwen en strijken. Geweven in inslagsatijnbinding.


(Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1 september 1950 tot en met juli 1954)

http://www.cubra.nl/auteurs/henkvanrijswijk/textielschool.htm
- J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) Zabel. Ook Zibeline. Marterachtige diersoort in veel variaties. Betere soorten hebben zacht bruine tot zwarte haren.
- WNT lemma Zibeline (1994) - zelfstandig naamwoord vr., g. mv. Uit Frans zibeline, zelf uit it. zibellino, dat weer is terug te voeren op slav. sobol ‘sabel’. Vgl. ook SABEL (I). 1. Ben. voor een soort van marter (Mustela zibellina); sabel. Zibeline. Siberische en Japansche sabelmarter met zeer fijn haar, BAALE [1913]. 2. Bont afkomstig van het bij 1) genoemde dier. BAALE [1913]. 3. Soort van wollen stof; Zibeline, zachte keperbindige japonstof van crossbred garen (glanzende, halflange wol) in sterk sprekende kleuren soms effen, meest gestreept of geruit. Eenigszins geruwd, naar één richting gestreken haren. De wol in het garen is gemengd met langere haren als mohair, rameh, kunstzijde, die niet meeverven...

 

ziede
samentrekking
zie je
- Cees Robben - Ziede niks aon me..? (19661104)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 -  'vèùl vaorze zied (h)ier nie veul


ziedet
samentrekking van tegenwoordige tijd van ‘zien’ met persoonlijk voornaamwoord ‘je’ en voornaamwoord ‘het’
zie je het
- Cees Robben - Ziedet-naa... Hij zaaget-nie... (19560505)


zieget
samentrekking
zie het

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Hij zieget vort slèècht = Hij begint slecht te zien.
- Cees Robben - Ziedet-naa... Hij zaaget-nie... Ssssssst Lewie.... Ik zieget... (19560505)
- Cees Robben - Ik zieget al (19870313)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZIEGET - samentr. van 'ziet het'


ziek
samentrekking
zie ik
- Cees Robben - Hier zèèk-zik... Dè ziek-zeej... Wè ziek-zik... ‘k Zèè ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - Ge het ’n schôôn vrouw opgezet/ Kees.. En d’r is zôô nogal wè afval aon ôôk ziek... (19640221)
- Cees Robben - Want mee dezen bril ziek niks... (19801212)


ziem
samentrekking van ‘zie’ en ‘hem’
zie hem
- Cees Robben - 'k ziem alle dag (19590516)


zietjer
samentrekking
ziet hij er
- Cees Robben - Wè zietjer toch goed uit, Merie... (19720121)
 

zieje

werkwoord, sterk

zieden

- Dialectenquête 1887 Willems - zieje - zój - gezóje

korte ie

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
st,ww. (verl. dw. 'gezooie(n); tr. en intr. - zieden, koken

J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - GEZODEN is hier veel gemeener, dan elders voor 'gekookt'

 

ziek

bijwoord

ziek

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ziek van de luie piek (uit Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - niet echt ziek

 

ziel

zelfstandig naamwoord

ziel

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ik smèèr men ziel meej en spèkzwaord, zi Door, dan schèùft ze den duuvel dur zen haande (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - )

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zen ziel rijdt óp ene kreugel (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - ) - het gaat hem voor de wind

- WBD III. 1. 4:185 'ziel' = gemoed

- WBD III. 1. 4:258 'zielepoot' = ongelukkige

 

zielemènt

zelfstandig naamwoord

ziel

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Et gao dur men zielemènt heen – Het gaat door mijn ziel heen

 

zien

werkwoord, sterk

zien; er uitzien

zien - zaag - gezien

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - kêk! - zie!; hij ziet - hij ziet

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 69) ik laot sem zien - ik laat ze hem zien; ik laot senet zien - ik laat ze het zien

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - te veul Knègtel gezien hèbbe (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1966) - te diep in het glaasje gekeken hebben (wijnhandel Knegtel voerde een eigen merk)

- k'zèè ziek zee. Je dè ziek zee... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - naa ek er zei, zieket - nu ik er ben, zie ik het

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - we meuge mekaare niemir zien van onze paa, zi de vrijer; dan doe mar gaaw de lamp èùt, zi et mèdje.

 

zifke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van zeef

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zeefje

 

zift

zelfstandig naamwoord

zeef

- WBD (III. 2. 1:174) 'zift' = zeef

 

zigget

samentrekking in verleden tijd van 'zègge'

zei het (na gij/hij/zij/et /gullie)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - gèj zi-get

 

zije

zelfstandig naamwoord 

zijden; alleen in: hôoge zije - hogehoed (cilindermodel)

- WBD III. 2. 2:99 'hoge zijden' = rouwhoed, hoge hoed

 

zijeg

bijvoeglijk naamwoord 

halfzacht

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - : zèèjeg

 

zik
samentrekking
zei ik
- Cees Robben - Hier zèèk-zik... Dè ziek-zeej... Wè ziek-zik... ‘k Zèè ziek-zeej... (19570824)
- Cees Robben - Hier zèèk.. zik.. (...) meej zaand... zik... meej zaand zeej..? (19620112)
- Cees Robben - Hier hedde limmenade zik... (19661021)
 

zil

zelfstandig naamwoord, oude oppervlaktemaat

- WBD III. 4. 4:291 'zil' = kwart bunder

 


Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal
CuBra Home

zilgetèùg

zelfstandig naamwoord

- WBD zeelgetuig (samengesteld uit de beide strengen en de buikriem van een paard) (Hasselts woord)

 

zilte
zelfstandig naamwoord
het zilte, het zeezoute (van vis)
- Cees Robben - Nao al ’t zuut der vurrige daogen/ ’t zilte naa op oewen dis..... (19540306)

 

zilver
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord, verkorting van zilveren
- Cees Robben - ’k vier m’n zilver fist... (19600701)
 

zimke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

kleine zeem (lap)

 

zimmezètje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

van Frans 'chemisette' = halfhemd

- Pierre van Beek - een "zimmezetje" is een slabbetje, dat de wevers als zwart zondags sieraad droegen;  (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

- Cees Robben - En hij riep dan ôôk meteen.../ “’t zèn inscripsies... pree-histories”/ En hij spelde – kazjeneej - .../ - zimmezetje -.. – de pertienes/ - Staon op ’t gutje... bij de pleej... (19570119)

- WBD III. 1. 3:98 'chemisette-tje' = borstrok

- WBD III. 1. 3:143 'chemisette-tje' = bef

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord  o. - chemisette, onderlijfje (gehoord v. e. oud-pensionaire).

 

zinnuweziek

bijwoord

zenuwziek

- Wier dè menneke, ocherme, bekaant zinnuwe-ziek! Uit ‘Kraaien-moraal’ door ‘J.A.’, Nieuwe Tilburgsche Courant 14-04-1938.

 

zis

telwoord: zes
- Cees Robben - Aon de tel? Dè wel.. Al zis maond op scheut.. (19861017)
- Cees Robben - Hij bekwekt mee gemak vèèf, zis ekkers ver.. (19870717)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zis hoej hòj - zes hoeden had hij

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 20) zis
samentreking: ze is
- Cees Robben - Zis zis zisse... (19731123)
 

zisdes

telwoord

zesde

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -gij zèèt zisdes

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 89) zesde, zisde

 

zisse
samentrekking
zei ze
- Cees Robben - Spulle hasse zisse... (19781027)
- Cees Robben - Van ’t Krèèvent naor ’t Kedent is mar unne bolscheut... zisse... (19850504)
 

zistien

telwoord

zestien

- Dialectenquête 1887 Willems - zistien

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (blz. 88) zestien (minder gangbaar: zistien)

- Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Dan kwaame ze zogezeej gewoon lòs, teminste lòs, gewoon òn de haand binne eej èn dan hadde wij zogezeej liere ligge, han zistien liere èn dan gôojde ze der zistien, zistien stuks veej teege de grond aon in êene keer!!” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment

 

zitte

werkwoord, sterk

zitten

zitte - zaat - gezeete

- Gezegde: eròn zitte - financieel mogelijk zijn: 't zit er nógal aon!

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Zwètsen èn in de broek schèète dè kunde zittende.
- A.J.A.C. van Delft - Blijf nog wat, "ge zit geen boer in z'n venster", wordt gezegd met de bedoeling: we zijn je niet moe. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)
- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (Moeder tegen onrustige kinderen op De Beekse Bergen: )Blève zitte waor ge zet gezeete (24-02-1966)

- Cees Robben - Ik zó wèl nèffen oe wille gaon zitte, mar dè stao nie.

- Cees Robben - ... dèk tèùs aacht kènder hèb zitte;

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hij zit, zittie - hij zit, zei hij

- WBD III. 4. 1:54 'zitten' - wonen (van vogels); ook 'nestelen'

- WBD III. 1. 3:9 'goed zitten' = passen (van kleding)

- WBD III. 2. 2:82 'iemand laten zitten' = een blauwtje lopen

 

zitter
samentrekking
zei er
- Cees Robben - Mar [hij] zitter ginne eene... (19661021)
- Cees Robben - Ze zitter ginne eene bij die gelegendigheid... (19680920)
 

zittie
samentrekking
zeggen, verleden tijd: zei hij
- Cees Robben - ... zittie mee’n hôôg-rôôi tiesje... (19600916)
zitten, gezeten zijn, tegenwoordige tijd: zit hij
- Cees Robben - Zittie me daor (...) zunne kanis vol te stouwe... (19840224)
 

zjèm

zelfstandig naamwoord

jam

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - ...wij zin ok aaltij zjam wè zjèm moes zèèn, we liepen wè dè betrof wel un bietje aachter.

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 - Ik krêeg ene leege zjèmpot in men haand gedouwd meej et bevel: Doe hier maar even je plasje in.

 

zjeu, sjeu

zelfstandig naamwoord

van het Franse ‘jeu’, spel, plezier, en vandaar: het leven
- Cees Robben - Mar “den zjeuj” die was er uit...! (19560107)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - levenslust

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zjeu zelfstandig naamwoord  - fut, levenslust

 

zjiep
zelfstandig naamwoord, de ie is kort
uit het Engels: jeep; automobiel
- Cees Robben - ’n Zjiepke zô oe welkom zèèn [namelijk een jeep voor een missionaris] (19650326)
- Cees Robben - Was ik hier (...) ’t biste aaf meej unne zjiep... (19660916) [missionaris in een brief aan zijn bisschop]
 

zjoebelteêene

zelfstandig naamwoord, meervoud

jubeltenen

- Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990 - Zweethiele en zjoebeltêêne heetie!

 

zo, zon

werkwoordsvorm verlden tijd van zullen

zou(den)

- Dialectenquête 1887 Willems - we zón dieje put in en uur kunne vóldoen

- Dialectenquête 1887 Willems - Ge zot iemes bang maoke.

 

zo, zôo

bijwoord 

zo, zoals

- Voorbeeld van systeekaart Sterenborg - Hij zo zôo zon ding kunne maoken. - Hij zou in korte tijd zo'n ding kunnen maken

- Cees Robben - Zô wè van m’n eigen, bekaant de sigaar.... Bijna flauwgevallen, bijna dood. (19540403)

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zoj zi, zaj zuuke - zoals hij zei, zal hij zoeken

 

zoddis
samentrekking
zou je eens
- Cees Robben - Zôddis nie aon trouwen denken... (19600506)
 

zòdje, zaojke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'zaod', met en zonder vocaalkrimping

zaadje

 

zoej

zelfstandig naamwoord

- WBD - aalt, gier

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZOEI v. - goot achter de koeien, waarlangs de urine wordt afgevoerd naar de gierput. Ook: groep.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zui, zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'zoei' - greppel achter het huis, waardoor het pomp- en spoelwater wegloopt; 2) greppel of gat in de potstal achter de koeien, waarin vloeibare mest werd opgevangen.

- WNT - ZOEI 5) (N. -Brab.) vloeibare mest van koeien; gier, mestvocht, aalt

 

zoel

bijvoeglijk naamwoord, nevenvorm van zwoel 

- WBD III. 4. 4:31 'zoel, zwoel weer' = benauwd weer

- WBD III. 4. 4:33 zoel weer = lauw weer, ook zacht, voos'

 

zoer, zuur

bijvoeglijk naamwoord 

lange oe

zuur

- ...al keek ze zoo zoer as ze mar kos. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
- ...'n lange maogere taante mee 'n zoer gezicht. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
- Ik bijt nie in zoere appels, dè vergim ik! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 – 8-5-1939)

- Cees Robben - ...zoer weer Wouters... (19571116)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 05 15 - 't Blèft alle daoge zoere wènd / Mee rège en mee kaauw / Ge vraogt oew ège wel is aaf: / "Waor blèft ’t vurjaor naauw?"
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 04 23 - Al blèf 't weer òk zoer en koud / Mee alle daoge rège / 't Is toch plezierig dèmme strak / Veurjaorsvekaansie krège.
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'zôêr pèèrd' - ondeugend paard

- WBD zoerdêeg - zuurdeeg (door gisting verzuurd deeg), ook 'zuurdêeg' genoemd

- WBD III. 4. 4:36 'zuur weer' = fris weer, ook kil, lucht, voos weer'

- WBD III. 4. 4:50 'zuur weer' = koud, mistig weer:

- WBD III. 4. 4:60 'zure mist'= koude mist

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zoer (kaartje blz. 12)

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zu:r, bijvoeglijk naamwoord  'zoer' - zuur

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZOER - zuur, Frans aigre

 

zoerendonk

zelfstandig naamwoord

waarschijnlijk uit 'zuur' en 'dunk'

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zoerendonk - zwartkijker, zuurpruim"

 

zoerseg

bijvoeglijk naamwoord 

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zurig

- WBD III. 4. 4:50 'zurig weer' = koud mistig weer

 

zoethoutere

bijvoeglijk naamwoord

van zoethout; dus: van slecht, zwak hout

- Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in: Groot Tilburg 1941 - ..verder is ’t nie zonne "zoethouteren" Lendenboom, mar innen stoeren eekelenboom.

 

zòft

bijvoeglijk naamwoord 

zacht

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zoft - zacht"

- Piet Heerkens, uit: De Mus, ‘Dörp’, 1939 -  ...den alderlesten toon,

zoft en zuiver, diep en schoon.

- ...'n glaoske drinken van dieën goeien, zoften wijn... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)
- ...de vredes-aria mee een schoone zofte fluitbegeleiding... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 5; Nieuwe Tilburgsche Courant 29-10-1938)

- Cees Robben - ...Dès un zoft Gôôls brieske... (19570631)

- Pierre van Beek - zó zòft as flewêel

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - 'Hardi', zi De Waal, en hij scheet zòft (uit Nicolaas Daamen Handschrift Tilburgs 1916 - kaartterm [F. N. de Waal was een fabrikant in Den Bosch. Het staat niet vast waaraan hij zijn spreekwoordelijke bekendheid dankt.] Variant: ... èn zen gat was kaal (gezegd bij het kaarten kopen) '50

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - zoft bijvoeglijk naamwoord, zacht, gebruikt naast 'zaacht', maar meer in materiële zin: 'ne zoften appel.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijvoeglijk naamwoord  'zoft' - zacht: 'n zofte peer', 'zofte steen'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZOCHT - zacht, Frans mou, tendre, Eng. soft

 

zòg

zelfstandig naamwoord

'zeug', 'zuig', 'vèrken',

- WBD vrouwelijk varken, ook 'zòg' genoemd; 'vèèreke' of 'kuus'

- WBD vrouwelijk varken dat heeft gejongd

- WBD zòg (Hasselt) melkgift van de zeug

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zóg (krt. 49) 

 

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

 

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'zog'

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zòg zelfstandig naamwoord  - zeug

 

zogezeed

bijwoord 

zogezegd, zogenaamd

- Cees Robben, ongedateerd knipsel - 'Zôô gezeej de wòrrend zègge'; daor hak zógezeej nòg gin gedaacht óp gehad;

 

zogget

samentrekking

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07 - Ge zogget nie hèbbe moete perbeere

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Gij zógget zeeker óp de zulder zuuke.

- Cees Robben - Ik zógget oe nie kunne zègge. [ongedateerd knipsel]

 

zògske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'zaog'

zaagje

 

zokkoe
samentrekking
zou ik je/u
- Cees Robben - Mar toch zokkoe wille raoje... (19591003)
 

zokkum
samentrekking
zou ik hem
- Cees Robben - zôkkum op ’n voetstuk zetten (19590613)
 

zòkske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van zaok

zaakje

 

zolang

bijwoord 

zolang

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Waor zèède zólang gewist?

 

zolder - zulder

zelfstandig naamwoord

Zolder

- Bove m’n labbertorium hebbe wij ons keuken en nog in kaomerke, en daor neffe is nog in zulderke. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - de schaol [met warm eten] was al leeg vurdè den daamp òn de zòlder was.

- WBD mèèlzòlder - opslagruimte voor het meel

- WBD mèèlzòlder - zolder boven de oven

- WBD hoojzòlder - zolder in stal of schuur, ook genoemd 'schèlft', 'balke' of 'schôor'

- WBD (III. 2. 1:75) zolder, c. q. verdiep = verdieping

Uitdrukking

- Voorbeeld van systeekaart Sterenborg - iemand op zijn achterste zolder jagen.

- J.M. Van der Donck, ‘Mooi Truike’, in Joh. A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882:  Hil den têd blif ie dicht bij Driek en Truikes en verzon aalles wèt ie kon om Drieke mar op zunnen aaftersten zolder te jaoge. - daar geannoteerd met: Op ....jaoge, iemand op zijnen achtersten zolder jagen = iemand in de laatste verschansing terugdrijven = iemand dwingen tot aanvallen.

- N. Daamen (handschrift 1916) - "op z'nen aachteste zolder joagen (sterk vrees aanjagen)"

Broekzolder

- N. Daamen (handschrift 1916) - "zolder - van een broek als deze aan het zitvlak heel wijd is."

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Nao iedere kermis mot ik 'ne nuuwe zolder in munne broek (1965)

Achterwerk

- Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940): En hij trok mee z'n eene haand 'nen stok uit den mutserdhoop en gaaf 'm van jetje op Arnold z'ne zulder.

Afjacht

- Miep Mandos-v.d.Pol - Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - óp zòlder aachter de putklèp (= onmogelijke plaats)

Uitdrukkingen

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - ene grôote zòlder, mar en klèèn kuntje - veel geweld voor weinig geld

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - te veul nòr de zòlder gekeeke hèbbe - te veel borreltjes op hebben

- Stadsnieuws -   Te veul nòr de zòlder gekeeken hèbbe. (150206)

 

zöllie, zullie

persoonlijk voornaamwoord

zij (meervoud), gebaseerd op oude vorm 'zij-lieden'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZIJLIE, ZIJLE(N), ZELLIE, ZELLE(N), ZÖLLIE, ZÖLLE(N), voornaamwoord  - zij

 

zoltje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van zool of zôol

zooltje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zoltje

 

zòltje

zelfstandig naamwoord., verkleinwoord

zadeltje; zaaltje

- Cees Robben, onbekende datum - Moet ik óp dè zòltje?

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - teegen et zòltje stin en fiets meej en nuuw zòltje

 

zomme

samentrekking van zouden en we

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 01 09 - Zomme nog gin sneuw gaon krège?

 

zommedêen(e), summedêene

bijwoord 

zo meteen, aanstonds

- Gao zitte, meensch, de meester komt zommedeene... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘Goeie raod’, 1941 - "Bruur, ik kan oe zoo med-eene / drie-vierhonderd gulde leene

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Zomedéne mende’t (feb. 1962)

- Cees Robben - Zumme zômedene is ruile...? (19560114)
- Cees Robben - ...zôômedeene (19841019)
- Cees Robben - Die praot van subiet in plaots van zommedeene.. (19680823)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 - 'zòmmedêêne' bw - zo meteen, aanstonds

 

zon

aanwijzend voornaamwoord

zo'n

- Cees Robben - Van de zuk of van de zon? [Zulke of zulke?] (19840921)
- Cees Robben - Van de zon of van de zuk.. (19630614)
- WTT 2023 - de combinatie 'zon' en zuk' drukt uit dat het eigenlijk geen verschil maakt
- Cees Robben - [Vrouw tegen dokter:] Niks gedaon is’t mee oe pillen/ Van de zuk of van de zon... (19551217)
- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 'zon meense heure hier nie' - zulke mensen horen hier niet zon, zonne; alleen flexie-n in mannelijk enkelvoud

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   'zòn' zelfstandig naamwoord  - zon

 

zon
zouden, eerste persoon meervoud verleden tijd van 'zulle'
- Cees Robben - Wij zon er iets van krijgen... (19570706)
 

zondag

zelfstandig naamwoord

zondag

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Kekt diejen meens ‘ns chagrènig kèke, die komt zeker de Zondaag afzegge (16-01-1975)

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - Sondaag - zondag

- Cees Robben - Komde den zondag afzegge..? (19770325) [De precieze betekenis van de uitdrukking is niet helder; mogelijk: slecht nieuws brengen]

- ...mistal op enne zondagmèèrge... (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Gewoon op enne zondaggemèèrge... (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Un lof [wordt] mistal gehaawe op zondaggemiddag. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- WBD III. 1. 3:4 ''s zondagse kleren', 'zondagse kleren' = zondagse kleren

- WBD III. 1. 3:5 'zondags pak' idem

 

zonk

zelfstandig naamwoord

1 - laagte

- WBD laagte in akker- of weiland (Hasseltse term)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZONK (in 't Z. + W. zoenk) zelfstandig naamwoord  v. - diepte of laagte, inzakking op 'n veld

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'zink' - laagte in de grond

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZONK m - lager gelegen deel v. e. akker of landschap.

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZONK. Heb ik nu en dan door metselaars en timmerlieden hooren gebruiken voor eene diepte, eene zakking in den grond, in eene vloering. Z. a.

- WNT - lemma Zonk - 1. Laagte, vooral in de Vl.-Belgische dial.
a. In het alg.: lage plek; verzakking; kuil in wegdek, dak, vloer enz.
2 - schepgat van een put.

- WNT - lemma Zonk d - Slechts in een brab. dial.

- WBD 1.1.163 a [1967].
- WTT 2016 - waarschijnlijk dus het onderdeel van een afvoerput waarmee wordt voorkomen dat grof vuil in de put zinkt en dat aldus verstopping tegengaat. En daardoor de benoeming voor dat vuil.
- Cees Robben - Ik moet den zonk nog uit ’t putje haole (19650917)

- FIGUURLIJK: Pierre van Beek - boove zònk koome - 'boven water komen', b.v. na lang slapen

3 - diverse andere betekenissen

- WBD III. 1. 2:69 'zonk' = bluts; ook: 'buts, deuk, duts'

- WBD III. 4. 4:145 'zonk' = dal; 'zonk' = oerbank (grondsoort)

- WBD III. 4. 4:165 'zonk' = zwarte, ondoordringbare aardlaag

 

zonne

zelfstandig naamwoord

de zon; hier: de zonsopgang.

- ‘Een roestpraatje’, in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882): Um kort te gaon, ik weet waor 't schaait; véúr zonne zuloe vaore [op weg gaan].

 

zonstêen

zelfstandig naamwoord

zonsteen, niet gebakken maar in de zon gedroogde steen

- Informant Toine Raaijmakers - ongebakken steen, gebruikt voor binnenmuurtjes in boerderijen

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - bijvoeglijk  naamwoord  'zonstenen' - van zonsteen

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zonsteen' - steen die niet gebakken, alleen hard gedroogd is; hij wordt voor binnenmuren en schouwen gebruikt.

 

zont
samentrekking
zouden het
- Cees Robben - [Ze] zont nie eete... asse wiesse wesse aate... (19750606)


zôo, zo

bijwoord 

zo; gauw, meteen;

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - Wè stoa de doar zoo te schreuwe? - Wat staat gij daar zoo te schreien?

eufemisme voor ‘in verwachting’
- Cees Robben - Twee platte kender... en naa wir zôô... (19680322)
- Cees Robben - Ik hoef er mar meej m’n pet naor te zwaaie en ’t is wir zôô, dokter... (19700612)
- Cees Robben - Zôô, is’t mee oew meske al zôô ver... (19810710)

 

zôog

zoog

verleden tijd van zèùge

   

zôogenòmd

bijvoeglijk naamwoord 

zogenaamd

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 - die zôogenòmde ötgediende

 

zôogezeej

tussenwerpsel

zogezegd

- Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Dan kwaame ze zogezeej gewoon lòs, teminste lòs, gewoon òn de haand binne eej èn dan hadde wij zogezeej liere ligge, han zistien liere èn dan gôojde ze der zistien, zistien stuks veej teege de grond aon in êene keer!!” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment

 

zôoj

zelfstandig naamwoord

zootje

- WTT 2016 - Komt in zeer uiteenlopende maar altijd negatieve of pejoratieve  betekenissen voor. Tegenwoordig meestal 'zootje', zoals in 'zootje ongeregeld' of 'het was er een zootje', en 'het hele zootje'. De etymologie is niet volkomen opgehelderd, maar zie: - WNT - lemma Zoo, I, III, 9a; zie ook Zeuj, hierboven.

- Zonne wedstrijd in zinge, kos soms wel un paor uur duure want wij kende der un zooi. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Ze han vur et gemak der wel wè stêene nir kunne legge, want et waar der mar ene slèèkzooj. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- WBD (III. 2.1:361) zôoj, c.q. kook, kooksel, gekookte = kooksel

- WBD (III. 3.1:94) 'rotzooi' = onbruikbare voorraad

- WBD (III. 4.4:169) 'zooi' = modder, slijk

- WBD (III. 4.4:256) 'zooi' = aantal bijeenstaande voorwerpen

- WBD (III. 4.4:259) 'zooi' = boel; 'zooike'

- WBD (III. 4.4:260) 'zooi' = grote hoeveelheid

- WBD (III. 4.4:312) 'rommelzooi' = warboel, ook 'zooi' of 'rotzooi'

 

zôol

zelfstandig naamwoord

zool

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - meervoud: zoole

- WBD III. 4.4:162 'zool' = oerband (grondsoort)

 

zoomaa

zelfstandig naamwoord, samentrekking van 'ons oma' (metanalyse: de s van 'ons' wordt aan 'oomaa' gekoppeld); vergelijk ►zoopoe

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

zoomer

zelfstandig naamwoord

zomer

van de zoomer, hil de zoomer, soomers

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - 'nen dreugen zommer

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord  mannelijk - zomer

 

zoomerdag

zelfstandig naamwoord

de zomer

- Audio-opname 1978 - “…daor hèbbek in en bangkètbakkerij gestaon, jè, ge wit wèl, as plaotepoetser èn invètte èn zôo èn toen kwaam er de zoomerdag aon èn daor hadde ze en ijskoowfebriek bij…” (Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans Hessels 2013)

KLIK HIER om het bestand te beluisteren

 

zoon

zelfstandig naamwoord

zoon

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zons en dochters, z'nen klênzon

- Cees Robben, Prentebuukske 10 - "n spie tot aon de soons toe' / een decolleté tot aan haar navel (ongeveer de plaats waar bij het kruisteken 'de zoon' wordt gezegd.

- WBD III. 2. 3:71 'zoon' = idem; 74 'stiefzoon' = idem; ook 'voorzoon'

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - 'zu:n', naast 'zon' = zôon; (blz. 53) meervoud  zoons

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - de kôoning zene zôon is ok soldaot gewist

 

zôop

werkwoord, persoonsvorm

zoop

verleden tijd van 'zèùpe'

 

zoopoe

zelfstandig naamwoord, samentrekking van 'ons opoe' (metanalyse: de s van 'ons' wordt aan 'oopoe' gekoppeld); vergelijk ►zoomaa

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

zoowè

bijwoord 

zowat

- Kees en Bart, krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935 - 'zoowè' (passim)

 

zöpt

werkwoord, persoonsvorm

zuipt

3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'zèùpe', met vocaalkrimping

- Voorbeeld van systee,kaart Sterenborg - Hij zöpt vusteveul.

 

zörg

zelfstandig naamwoord

zorg, aandacht; armleuningstoel

- Voorbeeld van systeekaart Sterenborg - Hij zaat in de zörg (dubbele betekenis)

- Wit, as ge zit in zurg verlegen,/ da God oe zelf verzurgen zal. (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Erm schooierke’, 1932)

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zurg (met doffe u; vgl. mulder en putje = potje)

- WBD (III. 2. 1:87) 'zorg' c. q. 'luie stoel' = leunstoel; ook: 'Grote stoel' 'zorgstoel'

- WBD (III. 1. 4:280) 'zorg hebben' = bezorgd zijn;

- WBD (III. 1. 4:279) 'zorgelijk' = kommervol

- WBD (III. 1. 4:293) 'zorg’ = angst

- WBD (III. 1. 4:142) 'zorg' = ijver

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zörg zelfstandig naamwoord  - grote stoel, leunstoel; ook 'gròòtestoel'

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZORG (zörg) m - 1) kommer; 2) grote stoel.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'zurg' - zorg; mannelijk zorgstoel, leun(ing) stoel

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZORG (uitspr, zörrech) zelfstandig naamwoord  m., niet v. — armstoel, leunstoel

 

zörge

werkwoord, zwak

zorgen

- WBD III. 1. 4:335 'zorgen', 'zorg hebben' = iets in acht nemen

- Cees Robben  -’t Is kazzjewêêel die kiep van mèn.../ zô zörgt ze vur de Paose... (19550312)

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zw. ww. intr. -'zurgen' - zorgen

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - zörgen - zorgen

 

zosse
samentrekking
zou ze
- Cees Robben - [over een trouwerij:] Zosse in ’t wit zèèn... God-wit... (19800208)
 

zot

samentrekking

zou het

samentrekking van 'zo et'

- WTT 2023 - Zot zôo zuut zat zèèn?

 

zòt

bijvoeglijk naamwoord 

gek, dwaas, zot

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - zó zót as ene jèùn - hartstikke gek

- Cees Robben - mar nèt doen òf ge zòt zèèt; bènde zòt [onbekende data van publicatie)

- Pierre van Beek - zó zòt as tien kòp jèùn (Tilburgse Taalplastiek 176)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - van enen aorege zòt geschoore zèèn (HM'70) - door een zot gek verklaard zijn

- Hessels 2020 - Als je iemand vraagt iets tegen hem te mogen zeggen: - gij ènt zòt Jooke meugen alles teege mèn zègge! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

Bijnamen

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - et zòt Wimke = W. Druyts (blz. 36)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de zòtten Engel = Wim Engel (blz. 37)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - et zòt Jooke = Joseph Hollander (blz. 43)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de zòtte Cas = Caspar Houben (blz. 44)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - zòt Tontje = Toon Vereut, bloemenverkoper (blz. 80)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de zòt = frater Erminius (blz. 101)

Aanvullende bronnen

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zot' - dwaas, gek

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZOT - gek, zinneloos

- WBD III. 1. 4:42 'zot' = gek

 

zotter
samentrekking
zou er
- Cees Robben - Den hond zotter nog gin brôôd van lussen... (19840210)
 

zout

zelfstandig naamwoord

zout

- soms mannelijk volgens voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - aan tafel; gift de zout is aon.

- A.J.A.C. van Delft - "Die dienstmeid zal daar geen zak zout opeten" zegt men om aan te duiden, dat zij er wel niet lang in dienst zal blijven. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zout haole bij Brónsgist (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1964) - antwoord op 'Waar is hij?'

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - nòg wè zout vur den houthakker (HM'47) - gezegd als men aan tafel zout bij het eten wil doen

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - saome zout gehòld hèbbe bij de daames Brónsgist (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - elkaar al heel lang kennen

 

zovelste

telwoord

zoveelste

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - hoe meer vòlk veur, zovelste langer et duurt - hoe meer volk vóór in de kerk, des te langer duurt de plechtigheid

 

zoveul

onbepaald telwoord, bijvoeglijk naamwoord 

zoveel

- Pierre van Beek - zó veul as - zoveel als, zogezegd

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - hij ha zóveul as ge meej bei oew haande in oew gat kunt gôoje (Nicolaas Daamen - Handschrift Tilburgs, 1916) hij had niets (de kunstgreep is namelijk onmogelijk)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZO VEEL ALS (zo veul ès) bijwoord  uitdr., een gesproken aanhalingsteken; zogenaamd, zullen we maar zeggen (zie blz. 49-52)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZOOVEUL bw - zooveel

 

zowwiets

bijwoord

- Zowwiets is allemol heel mooi uit te rekene… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 23 maart 1945)

- Ik vur mèn vèn aatij leuk ak zowwiets in de kraant lees. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945)

- Snapte gij naa zowwiets? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27 april 1945)

 

zucht
zelfstandig naamwoord
aanduiding voor ziekteverschijnselen – denk aan geelzucht – en gezwellen in het bijzonder
- Cees Robben - Onze Jaon (...) hee gin zucht of terring... fieteldaans.. bof.. of keliek... (19551217)
 

zuig

zelfstandig naamwoord

- WBD vrouwelijk varken, ook genoemd 'zeug', 'zóch', 'zòch', 'vèrken', 'vèèreke' of 'kuus'

 

zuije

zelfstandig naamwoord

het zuiden

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'het Zuijen'

Salut, lieve nesjes, adjuus, adé!

- Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘Zwaolleme’, 1941 - naor et Zuien toe zulleme vliege!

- Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘Rood-Wit-Blauw’, 1941 - zingt in 't donkere Zuie, / Vaderland, et roomse Zuien / zal oe stil z'n trouw beduien; / Brabants volk en Brabants gouw / wappert dapper rood-wit-blauw.

 

zuk, zukke, zukkes

voornaamwoord

zulke

- Dialectenquête 1887 Willems - zukken (m.) - zulk een

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - zukke gaaste

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben - (Op de markt) Motte van zônne hebbe of hedde liever van zukke? (20-03-1968)

- Cees Robben - Van de zuk of van de zon.? [Zulke of zulke?] (19840921)
- Cees Robben - Van de zon of van de zuk.. (19630614) - de combinatie drukt uit dat het eigenlijk geen verschil maakt
- Cees Robben - [Vrouw tegen dokter:] Niks gedaon is’t mee oe pillen/ Van de zuk of van de zon... (19551217)
- Cees Robben - Zukkes weer is baomis-weer... (19701009)

- Hessels 2020 - Als je bepaalde uiterlijke kenmerken bij iemand opmerkt: - zukke zèn ammòl zôo! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: klik hier

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZUKKEN, ZOKKEN, ZOEKEN bvw. - zulk een, zulke: zukkene man, zokken moeder

 

zulder

zelfstandig naamwoord

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZOLDER (zulder) m. 1) bovenverdieping; 2) kruis v. e. broek.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zolder, zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zulder' - zolder- 1) bovenste ruimte in een huis; 2) zitvlak in een broek

1. zolderverdieping van een huis; zoldering

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Vruuger sliepe veul meensen óp zulder

- Cees Robben - Vur de wossum aon de zulder is heetjemop... (19711217) [Zeer snel eten, schrokken; het voedsel opgegeten hebben voordat het de kans heeft af te koelen]

- Ons Stien die zeej: «Et wort es tèèd,/ de zulder schôon te maoke»/ Wèk daor ammol nie teege kwaam.../ om tureluurs te raoke. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Willem wies wètter was)

- Pierre van Beek -gezegde  Hij heej te veul nòr de zulder gekeeke (te veel borrels gedronken)

2. kom van een broek

Krak-krak zee de zulder – van m’n broek… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945)

- Cees Robben - Mao iedere kermis moet-ie unne nuuwe zulder in z’n broek hebbe... (19660701)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zulder zelfstandig naamwoord  - zitvlak v. e. mannenbroek

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - al mot ek er de bêene vur onder mene zulder ötlôope

- WBD III. 1. 3:121 'zolder' = zitvlak v. e. broek; ook: 'kruis', 'kont', 'zuur'

3. plaats voor opslag, bijvoorbeeld hooi of leder

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - óp zolder aachter de putkèùp (= onmogelijke plaats)

- WBD hoojzolder - zolder in stal of schuur, ook genoemd 'schèlft', 'balke' of 'schôor'

- WBD drêûgzulder - droogzolder, voor het leer (II 643)

4. dragend vlak

- Cees Robben - popeliere zulderke: "De bodem (van den blauwen spuul) was drassig, maar als de zomerzon de bovenlaag had drooggestoomd, was het een op-en-neer gaand 'populiere zulderke', waar ge alleen vlug-voetig veilig overheen kwaamt, zonder door de zolder in de blubber te schieten."

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - en popeliere zulderke (N. Daamen (handschrift 1916) - gezegd als iets waarop men loopt, doorbuigt

 

zulle

werkwoord, sterk

zullen

Dit lemma wordt binnenkort nog uitgebreid met vervoegingen, samentrekkingen en koppelingen.

- Dialectenquête 1887 Willems - za'k - zal ik?

- Dialectenquête 1887 Willems - zulle - zó (n) - ik zal, gij/hij zult

- Cees Robben - ... zak mar zégge; ge zult er gin maogpènt van krèège; wè zat zèèn?

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zulle - zaaw/zó; we zon / zoue ... (zin 101, blz. 99)

- Dèt zo vlug zu gaon, dè hattie nie gedocht. (Henriëtte Vunderink, Straffe rôoker, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

Oude verleden tijd [?] - zou = zom

- Den eene zom dees en den aander zom dè, mar 't za naa niemir noodig zèn. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27 april 1945)

Samentrekking zudde = zou je

Daor zudde nog 'n aorig centje van kunne maoke. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

Samentrekking zugget = zou het

SJAREL. Ge zugget wel zegge. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27 april 1945)

Samentrekking zusse = zou ze

Of zusse mee zèn, denkte gij? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 4 mei 1945)

Samentrekking zuj = zou hij

In Nederlaand zuj er nie mee klaor kome! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945)

 

zullie, zöllie, zèllie

persoonlijk voornaamwoord

zij (meervoud)

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'dè doen zellie nie'

- Cees Robben - Vlee jaor hebbe wij hullie ’n kaortje gestuurd mar zullie ons nie... (19801031)

- Dialectenquête 1887 Willems - eete zullie ók gèère kèès?

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zöllie verdiene meer op öllie, as göllie op höllie

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zullie verdiene meer òn jullie as gullie òn hullie

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zullie, persoonlijk voornaamwoord  - zij (meerv.)

 

Niet met name bekende monogrammist - 17de eeuw - collectie Rijksmuseum

 

zult

zelfstandig naamwoord

1. hoofdkaas

- WBD III. 2.3:67 'zult' = hoofdkaas

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zolt, zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zult' - hoofdkaas

► Dossier Zult

- Zegsman aan WTT Ton van den Hout - handschrift uit familie-archief -

 

- Cees Robben - Wè zult is, mevrouw?.. Dè is ’n vèèreke wè gelèèk in de frut zit. Mar wel lekker... (19841207)

- Cees Robben - opschrift in de prent van 19860801 -

 

 

- Cees Robben - Hij heej munne botteram in ’t waoter gegooid... Zôô-zôô.. En meej opzet.. Nèè meneer, meej zult... (19710319)

 

Cees Robben, Prent van de week (detail) 7 december 1984

 

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 10 14 -

’t Wordt wir koud, mee wènd en règen

We gaon de tèd zuutjesaon krègen

Van zuurkòòle mee werme zult

En dètter wir kaort wordt gespuld.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 05 10 - Mee ègegemaokte zult

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 10 09 - Mar rap wè waoter bij de soep / En bij de zult wè kaoikes,

Die waare wel nie himmol vors /Mar ge zaagt nog gin maoikes.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 12 16 - "Mar Sjarel, ik zet toch m'n ège /Vur èèn goei maol nie in de schuld, / 't ls toch allèèn mar vur ons baaikes / Ik kook peejestaamp, mee zult."

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 06 16 - Hij gaaf ze spek mee moffelbóóne / Boerebróód mee 'n schèf zult / Mar ze ha'n liever kwattastrooisel / Goei eete was 'r aon verspuld

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 06 30 - Aacht brooikes dik mee zult en kès

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 07 03 - 'n Oòsterwèkse koffietaofel / Mee boeremik en zult en ham.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 09 10  - Boerezult, mee ham, mee aaier / Uit 't vlèès daor kossie nie uit wès

- Wil van Pelt - Brabant's knipoog uit het verleden (2001) - Wij zullen onderweg aanleggen bij Geertjes omdat ze daar altijd goeie zult hebben. (...) Ik zie dat mijne compagnon dat ook al begrepen heeft, zijn aandacht is gericht op het brôôd met zult dat gebracht is door Marieke. (...) De mik en de zult hoeven we niet af te rekenen, 'da zal wel goed komen', zegt Thijs.

- Jodocus (pseudoniem van Jacques Stroucken), Toemet-hooi (1993) -

'As ut aon mèn laag'

Wè'k wô hè'k nog nojt nie gekrege,

En wè'k kreeg hè'k mar zelde gewuld.

As't ojt meeviel, dan viel 't al nie tege;

wô 'k ojt biefstuk, dan waar ut mist zult.

- Piet van Beers (CuBra) -

'Krèùpt es in de hèùd van: ’n vèèrke'

M´n leedemaote vènde dan

bij de slaagers in de schappe.

Rollaode, bloedworst, spèk en zult

bij ham èn schouwerlappe.

 

‘Op dieet’

Soms lig ik naachtelang te drôome

van BLOEDWORST BALKENBREI èn ZULT.

Mar... DIE-EETE dè is NIE-EETE

zeej "Ons Kee"...èn dan zèède ötgeluld.

 

‘Bodschappe doen’

´n Flès (nie als te duure) wèèn

´n Rölleke mèèle moppe.

'n Bèkske zult, ´n ons sesies.

´t Is dees week ”Zèùneg soppe.”

 

‘Van ’t vèèrreke - 58 jaor terug’

't Vèèrreke was nèt geslacht, èn

zullie ha´n zèlf tóch eete zat,

dus wij mochte koome haole

wèsse in oovèrentie had.

 

’n Stuk ribstuk, ’n hil pan worst èn

ok tweej komme vol meej zult!

Balkenbrij, vier flèsse braoivlees,

himmel tot de raand gevuld!

 

Ok tweej flinke bèkskes spèkvèt,

(meej de kaoikes in papier)

èn ’n hieltje voor den èrtsoep

èn êen al gebakke nier.

(...)

Ieder jaor rond Allerzielen

komt dè toch wir bij mèn op:

Dieje kuus van taante Frieda,

én dieje zult van de vèèrekeskop!

 

‘Wètter in vèèfteg jaor veraanderde’

 Boer of börger, èèrm òf rèèk,

òn tòffel waare ze ooveral gelèèk.

Ik zal er mar nie nòr laote raoje:

‘t Was ‘n schèfke zult,

spèk èn ötgebraoje kaoje.

 

‘Wètter veraanderde (2)’

Èn dan aate ze in de wènter ok nog èègegemòkte zuurkôole öt et vat.

Èn sondags de rèst; kundet raoje ?

En stukske zult, spek èn ötgebraoje kaoje

- Lodewijk van den Bredevoort (2006) - Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Jeugdherinneringen van een gewone volksjongen - Soms waar un vèèrke pas geslacht, waar der zult en bloedworst en kaoikes zat, ge mocht et nie hebben.

- Tony Ansems - ‘Zwarte Pietje gespuld’ (2007) - Der wier gesmuld van de vèèrrekeszult

- Elie van Schilt - ‘Alles is aanders’ (CuBra, ca. 2002) - Mar soms hadden wij ok un buurtfist. Dan wieren bij de slager un paor verkuskoppen gekocht (Kop mee afval ) noemde ze ut toen. Ut afval was ut snijsel waor de slager gin worst van kon maoken ) Unne grote wasketel wier schongemokt en daorin wieren die koppen gekokt tot ut vléés zo van de botten afviel. Daor wier nog ut één en aander bij gegooid zoas, zout en peper, nootmuskaat, azèèn en augurken, dan ging ut dur de vléésmeulen en al de buren die hadden mee betaold aon de koppen die kwamen mee scholtjes en bakken, as ut un paor uur laoter was stèèf geworren dan hadden we zult zoas ge het nou niemir kopt bij de slager. Er waren gin koelkaasten, dus we aten un week lang zult, tot ut uit oe oren uit kwaam.

2. drempel

- WBD koedrempel (op de grens tussen voorstal en koestand)

- WBD ónderzult - koedrempel, ook 'zult' genoemd

- WBD boovezult - bovenzul (horizontale balk waaraan de stalpalen met het boveneinde bevestigd zijn)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZULT v. - stene verhoging waarin de stalhouten aangebracht zijn.

 

zultbommerèl

zelfstandig naamwoord

scheldwoord: dikkop, eigenwijzerik

- Cees Robben - Zultbommerel... des kop... (19600219)

- Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - zultbòmmerèl - iemand met een dikke kop (99)

- WBD III. 1. 1:39 'zultbommerel' = hoofd

- WTT 2016 - 'bommerèl' is mogelijk afgeleid uit 'bomberen' (Frans: 'bomber', 1701 [Rey]) in de betekenis 'bollen, iets bol maken'.

- WNT  geeft in die zin onder lemma Bombeeren b: 'van het voorhoofd, zich welven'. In dat geval zou het woord dus oorspronkelijk '(zult)bomberèl' zijn geweest.

 

zultnòrrècht

zelfstandig naamwoord

zultaanrecht

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - aanrecht van de kwaliteit en met het uiterlijk van de zultvloer

 

 

zultvloer

zelfstandig naamwoord

terrazzovloer (overwegend wit)

– Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, Diksjenèèr van de Tilburgse Taol, 2004 - Wie het gerecht 'zult' kent, zal begrijpen dat zultnòrregt
en zultvloer zeldzaam rake typeringen zijn. Terrazzowerk is een typisch Italiaanse specialiteit. Het zijn dan ook Italiaanse terrazzowerkers geweest die deze vloeren in Tilburg vroeger zijn komen maken. De eersten kwamen eind negentiende eeuw. In het begin werkten ze voor fabrikanten die graag iets exclusiefs hadden, en ze werkten vooral ook in de kerk. De terrazzowerkers worden gerekend tot de eerste 'gastarbeiders' in Tilburg.

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 5-2-1920
 

zumke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

zoompje, zeempje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zêûm - zumke

- verkleinwoord van 'zêûm', met vocaalkrimping

 

Zumme kènnes maoke? Bedrukt Tshirt op marktkraam Tilburg Noord. Foto: CuBra/- WTT 2021

 

Sticker van de Tilburgse carnavalsvereniging De Raawdaawers. Foto CuBra 2020.

 

zumme

samentrekking

zullen we

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - Wè zumme naa hèbbe!

- Cees Robben - Zumme zômedene is ruile...? (19560114)

- Cees Robben - Zummummis opkieze...? (19681018)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 08 15 - Wè zumme naauw toch krège?
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 09 17 - Dè zumme strak wel merke
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 01 25 - "Wè zumme mèrge wir is eete?"
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 07 12 - Wè zumme'r van geniete.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 07 31 - Wè zumme daor naauw mee gaon doen?
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 67 05 05 - Wanneer zumme naauw vurjaor krège?
- Interview met de heer De Kok (1978) – “Jao, ok enen bond, hè…. Jè, dè kan ik nou zôo presies nie… Ja, de Gildenbond, zumme mar zeggen, hè. De Gildenbond, hè!” (transcriptie Hans Hessels 2014

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

 

zumt

werkwoord, persoonsvorm

zeemt; zoomt

tegenwoordige tijd 2e + 3e pers. enk. van 'zêûme' (zemen, zomen)

- Cees Robben - Swèls dè gij dieje zak zumt, zeum ik de raome;

 

zund, zunde

zelfstandig naamwoord, bijwoord

zonde, jammer

sund, sunde

zelfstandig naamwoord

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939 - Hij [de pastoor] ha zelfs gezeed: "Zwemmen en baoje is nog gin zunde!"

bijwoord

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg -tis tòch wel zund van oew cènte

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'Oome Teun in den trein’; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-193 - )...wè-d-is et zund, dè de tijd zoo bliksemsvlug veurbijgao!
- 't Is zund, dè taante Drieka nie mir leeft! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; Nieuwe Tilburgsche Courant 10-12-1938)
- ...en dè waar zund en schaand. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)
- 't Is dubbel zund... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)

- 't Is zund hurre, want daor hedde wè gemist. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en 14-11-1929)

- Cees Robben - Dès zunde war... (19571123)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 01 29 - Mar ikke wel en ‘k vèn ‘t zund / Dèt vruuger nie gebeurde / Toen was allèèn mar "slibbere" / Al wègge 's wènters heurde.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 02 19 - "Och jao, 't is de rèchter hier / Netuurluk wel gegund / Mar agge't efkes goed bekèkt / Is 't erges òòk wel zund."
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 05 08 - Zò onverdoens m'n centen kwèt / Dè vèn ik toch mar zund.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 07 26 - Wè is 't toch zund
- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Onze Co vond dè zund…

 

zunne

samentrekking

zo een, zo'n

- Hoe komt zunne sinjeur naa nog aon 'n wefke? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27 april 1945)

Tijs Dorenbosch - Vignet uit De Mus en D'n örgel van Piet Heerkens (1939 & 1938)

 

zunneke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

zonnetje

- Cees Robben - ’t Zunneke schèènt... (19580315)

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zunneke - verkleinwoord van 'zón', met umlaut

 

zurkel

zelfstandig naamwoord

- WBD III. 4. 3:265 zurkel - zuring (Rumex)

- WBD III. 4. 3:262 kleeverzurkel - witte klaverzuring

- WBD III. 4. 3:266 zurkel - paardezuring

- WBD III. 2. 3:90 'zurkel' = zuring

 

zus

zelfstandig naamwoord, eigennaam; in een gezin dat reeds jongens telde, kreeg het eerste meisje vaak de voornaam 'Zus'.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zus zelfstandig naamwoord  - Als na het eerste kind (een jongen) een meisje geboren werd, werd dat dikwijls zusje of zus genoemd.

 

zuuke

werkwoord, sterk

zoeken

- zuuke - zòcht - gezòcht - korte uu

- A.J.A.C. van Delft - "Hij zuukt 't, waor tie 't nie verloren hee" zegt men voor een albedillende zoeker. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- A.J.A.C. van Delft - Als iemand iets goeds of een goede betrekking verwaarloost, zegt men om z'n verontwaardiging uit te drukken: "Hij zal het nog mee 'n kerske (of: 'n lanterntje) gaon zuuken." Ook hoort men: "Hij zal er z'n vingers nog ooit naor afbijten." (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- Dialectenquête 1887 Willems - Ze zuukt derèège mooi te maoke - Zij zoekt zich op te tooien.

- Dialectenquête 1887 Willems - Et kèènd zuukt zen èège te verschoone. - Het kind tracht zich te versch.

- Cees Robben - hij zuukt et geluk; hij góng ze zuuke;

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 01 14 - "De buurvrouw hee me òk gevraoge / Zuukt is naor 'n goei kesjet

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - naa ziek wèk zuuk - nu zie ik wat ik zoek

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - goed zuuke zi-j, dè zak zik

- Pierre van Beek - voejer zuuke vur aandermans gèèt;

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zuke - zoeken

- Dialectenquête 1887 Willems - zuukt is nòr menen hoed; ik weet nie waor ik em zuuke moet

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - sórt zuukt sórt, zi den duuvel teege de schórstêenveeger ('84)

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZUEKEN, voor zoeken, doch slechts onder het gemeen. Ook bij oude lexicographi zoo wel zuecken als verzuecken.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zü. üke (n), zw. ww. tr. ' zuken' - zoeken

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZUKEN - zoeken

 

zuuker
zelfstandig naamwoord
iemand die de natuur goed opneemt om ervan te genieten
- Cees Robben - Peer van Dun was unne dwaoler/ Unne zuuker, die de haai in den blende kos belôôpe (19570119)
 

zuukerd

zelfstandig naamwoord

achterdochtig iemand die overal iets achter zoekt, speciaal gezegd van een politie-agent die uit is op een verbaal

- Anoniem – Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie -

Nillus ha de klosse over laote loope
en daor haddet gatverjuw,
Dieje zuukert, de meulesteller,
stond bezije de contenu.

► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm
- Stadsnieuws -   Tis nie zo hèndeg agge meej ene zuukerd getrouwd zèèt - ... met een achterdochtig persoon ... (300108)

 

zuukplòtje

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zoekplaatje

 

zuur, zoer

bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

zuur

- WBD zuur nat (van akkerland)

- Pierre van Beek - en zuur pèèrd - ondeugend onbetrouwbaar paard

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - 'nen zuren aap'el

- comp. zuurder, superl. zuurst

- Dialectenquête 1887 Willems - die mölk is dun en zuur

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zó zuur as ene kèrhèngst (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) [ 'zuur' betekent hier agressief, onhandelbaar, zoals een hengst voor een gespan, lange uu, echter korte in de comp.]

- WBD III. 3. 1:219 'zuur', 'moeilijk, stroef, nors' = stroef (in de omgang)

- WBD III. 1. 2:252 'het zuur hebben', 'het zuur krijgen' = maagzuur oprispen

- WBD III. 1. 3:122 'zuur' = zitvlak v.e. broek

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Zuur in oew broek hèbbe – Er is veel loze ruimte achter in de broek (vergelijk: een pond broek èn en ons kont)
►Kont
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zoer (krt. blz. 12)

- WBD III. 2. 3:96 'zure bom' = augurk

 

zuurbòl

zelfstandig naamwoord

korte uu

- Informant Ad Vinken; wijnbal (snoepgoed)

 

zuurdêeg

zelfstandig naamwoord

zuurdeeg

lange uu

- Audioregistratie 1978 - …èn dan vatte ons moeder en stuk zwart brôod (…) Dè weet ik nòg goed… zuur brôod, jè, meej zuurdêeg gebakke nèt as den Dötser dieje kuch doen, hè!  (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- WBD zuurdeeg (door gisting verzuurd deeg), ook 'zoerdêeg' genoemd

- WBD zuurdêeg zètte - zuurdeeg maken

 

zuure

werkwoord, zwak

zuren

- lange uu wegens eropvolgende r

- WBD zuure - zuren, huiden ter voorbereiding op de looiing behandelen met azijn- of mierezuur

 

 

zuurke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van een zuur

- WTT 2019 - Ook met de korte u

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zuurtje

 

zuurkesnat

zelfstandig naamwoord

- WTT 2019 - Drank (nat) met een zoete smaak.

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - slap aftreksel, slappe limonade

 

 

Foto: CuBra 2019

 

zuurkôolkaaj

zelfstandig naamwoord; korte uu

zuurkoolkei; kei ter afsluiting van zuurkoolpot

- A.J.A.C. van Delft - Om aan te duiden, dat het in een huishouden een kale boel was, zei [Dusee] hij: "Ge vindt er niks als een opgedirkte dochter en 'n zuurkoolkaai."  (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

- Pierre van Beek - Om aan te geven, dat het er in een huishouden een kale boel was, zei hij: "Ge vindt er niks as een opgedirkte dochter en 'nen zuurkoolkaai"... Voorheen maakten de mensen vaak zelf hun zuurkool in. Daarvoor gebruikte men een Keulse pot. Op de zuurkool kwam een plank te liggen en daarop, voor de druk, een straatkei. Het eten van zelfingemaakte zuurkool wees niet direct op weelde. (Tilburgse Taalplastiek 24-6-1964)
- Jan Schellekens, uit: Herinneringen aan de Hoogvensestraat, CuBra circa 2003 - Wat je nodig had was een grote keulse pot, een rond plankje, een linnen doek en een gewicht. In de pot kwam gesneden witte kool. Daar werd pekel bij gegoten (ik vermoed gewoon water met zout), de linnen doek er overheen met daarop het plankje. Maar dan het gewicht. Wie heeft er een gewicht van zo'n kilo of vijf-zes in huis. Het toeval wil nu dat net in die tijd bij ons in de straat de kinderkopkes vervangen gingen worden door klinkers.

► Voor de website van Jan Schellekens in CuBra: Klik hier

 

 

zuurkôolstaamp

zelfstandig naamwoord; korte uu

zuurkoolstamp

- Ik zie liever 'nen dampenden berg zuurkoolstaamp mee 'nen kwartmeter verkensworst erbij. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)

- Piet van Beers – ‘Vrèmde kòst’: Gif mèn mar wèk hier gewènd zèè,/ ene goeje vètte pòt./ Zuurkôolstamp òf brèùne bôone.../ Èn 'n nutje toe...  tòt slòt. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

 

zuurseg

bijvoeglijk naamwoord 

waarschijnlijk korte uu

- WBD III. 2. 3:31 'zuursig' = rins, ook 'ranzig'

 

zuursteel

zelfstandig naamwoord

- Informant Ad Vinken; zuurstok (bep. snoepgoed) korte uu

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

zuut, zuuter, zuutst

bijvoeglijk naamwoord en trappen van vergelijking

zoet, braaf (van b.v. een kind)

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) -  en zuut winsje - een behoorlijke winst

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) -  zuutjes aon - kalmpjes aan; zuutjesaon

- Piet Heerkens, uit: D’n örgel, ‘Iemker-lieke’, 1938 - haol honing, biekes, lekker zuut, /gezond en fijn...

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 – 8-5-1939 - Toen wier d'r zuutjes op de deur geklopt, en Mientje kwaam mee 'n heel zuut gezichtje binnen...

- Cees Robben - Komdom d’aaier zuute kiendjes..? (19540417

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 -  zuut - zoet

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 -  zooj zi zèn zammòl zuut - naar hij zei, zijn ze allemaal zoet

- Stadsnieuws -   Zudde naa zuut zèèn èn zachjes doen op zulder? (230809)

- Stadsnieuws -  zôt zuut zat zèèn? - Zou het zo zoet genoeg zijn? (050206)

- WBD III. 4. 4:325 'zuutjes' = langzaam

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zü.üt, bijvoeglijk naamwoord  'zuut' - zoet

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ZUET, voor zoet. De aan het Hoogd. komende uitspraak.

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - ZUET voor zoet. Deze uitspraak, in de Stad en meierije alg. in gebruik, vind men bij Kiliaen -  en Plant. aangetekend.

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zuut (krt. 48), met umlaut

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZUUT - zoet

- Ed Schilders; Zot zôo zuut zat zèèn, uit de Tilburgse revue Meej de meziek mee, 2003 -

 

Joris Donders en Maud van de Luijtgaarden als Nelleke en Flipke. Nelleke zingt:

Ik waar nog mar 'n hêel  klèèn kiendje

Toen ons moeder zeej: dè kèènd

Lust gin ham, gin kèès meej pitjes

Dèddis tòch wel 'n bietje vrèmd.

 

Ze wordt zo maoger as 'n rietje

Wè'k ok op d'r brooike pèèr

Mar toen kocht ons moeder Flipke

En die ging 'r in as smèèr.

 

En toen zeej ons moeder:

Is't zôo zuut zat m'n kèènd?

Zót zô zuut zat zèèn, kiendje?

En ons moeder mar smèère

Die heej me verwend.

Tilburgsche Courant 28-2-1915

 

zuutbrôod

zelfstandig naamwoord

korte uu

zoetbrood

tarwebrood dat tegenwoordig half-om-half heet

voor 1940 een van de standaardsoorten brood met door de overheid bepaalde prijs

- Jan Naaijkens - Ome Gust was bakker en herbergier tegelijk. Een deel van het café was afgescheiden door een glazen wand waarachter zich de winkel bevond waar ge voor een dubbeltje een mik, een zoetbrood of een roggebrood kont kopen, veel meer keus was er niet. (Het Dorp van onze jeugd; 1999)
- WBD III. 2. 3:188 'zoet brood' = tarwebrood

- WBD III. 2. 3:189 'zoet brood' = half en half (Brood van tarwemeel met roggemeel vermengd.)

- [Voor Tilburg geeft het - WBD voor deze mengvorm ook ►hartjesbrood

 

zuuteghèd

zelfstandig naamwoord

datgene wat zoet is, speciaal. snoepgoed

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZOETIGHEID (zuutighèt) v. - alles wat zoet is (zie blz. 63)

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'zutigheid' - zoetigheid (snoeperij)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZUTIGHEID zelfstandig naamwoord  v. - zoetheid, zoetigheid

 

zuutekrèp

zelfstandig naamwoord

- N. Daamen, Handschrift Tilburgs dialect 1916 - "zuutekrep noemde men vroeger het bloederige vleesch rondom de steekwonde bij het varkens slachten"

- N. Daamen (handschrift 1916) - "zuutekrep - hij is nor z'n zuutekrep (naar zijn liefje) "

- WTT 2012 - Het bloed heeft mogelijk een zoete smaak aan het vlees gegeven. Door de aanwezigheid van bloed in het weefsel kon het vlees van ‘de steek’ niet geconserveerd worden, en moest het kort na de slacht verorberd worden.En Daamen zat er ook beslist niet naast toen hij in1916 in zijn schrift optekende dat ‘zuutekrep’ ook gebruikt werd voor ‘liefje’.

►Zie Dossier Varken Culinair

 

zuuthaawe

werkwoord, sterk

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zoethouden, zwijgen over

 

zuuthout

zelfstandig naamwoord

zoethout; snoepgoed

- Wij moese aatij irst de [Hasseltse] kepèl in èn ’n rôozehuuke bidde vurdèmme vur êen of twee cènte snuupkes mochte kôope. En ik moet zègge, dan smòkte-n-et ok beeter. Et joodevèt, de stroopseldòtjes, de dròpveeters, ’t zuuthout, tôoverbòlle. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

 

zuutjes, zuutjesaon

bijwoord 

zoetjes, langzaam

- mar 'k wier et zuutjes beu... (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Mijn irste broek, 1941)

- Mar dè gonk toch ok nie op den duur, en zo zè’k heel zuutjes aon gewend. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben - Zuutjes kuieren, luikes luieren (19540612)
- Cees Robben - En de wend die fraozelt zuutjes,/ liefdesliekes in mun oor.. (19540612)
- Cees Robben - ...bedeesd en zuutjes (19571207)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 01 22 - Naauw is er van die aauwe glorie / Zuutjesaon niks mir te zien.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 11 03 - Ge moest 'm mar is zuutjesaon / Mee unne schoen op z'n harses slaon. [Verwijzing naar Chroetsjov die in de vergadering van de Verenigde Naties met zijn schoen op tafel sloeg.]
- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - lop tòch nie zo zuutjes - loop toch niet zo langzaam

 

zwaaje

werkwoord, zwak

zwaaien

- WBD zwaoje - onder het stappen de hoeven naar buiten bewegen, ook genoemd 'maaje'

 

zwabberdoes
zelfstandig naamwoord
feestvierder
- Is 't dan zoo'nen zwabberdoes? ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ = Willem van Mook.
 

zwabbere

werkwoord, zwak

- WBD III. 1. 2:123 'zwabberen' = slenteren, ronddolen; ook: rakken, bolliën

 

Zwallem, de

toponiem

De Zwaluw

- Audioregistratie 1978 - Wij hadde giender in, achter in de Zwallem, Zwallem òn de Wòlwijksebaon, daor han we tweej, drie akkers. Die hèbbe we nòdderaand verkòcht, omdè we, de jonges zòchte gin boerewèèrek te doen. (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

zwans

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - penis

- WBD III. 1. 4:241 'zwanzen' = spotten

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zwans zelfstandig naamwoord  - mannelijk geslachtsdeel

- WNT - ZWANS - 1) staart (v. e. dier) ; 2) mannelijk lid (nog bewaard in volkstaal 3) als scheldwoord

 

zwaoger

zelfstandig naamwoord

zwager

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zwager

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - onze / jullie(je) / hullie zwaoger

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - verkleinwoord zwaogertje, ook zwaogerke

 

zwaogerin

zelfstandig naamwoord

schoonzuster

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - zwaogerin (krt-103)

 

zwaon

zelfstandig naamwoord

zwaan

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zelfstandig naamwoord vrouwelijk - zwaan

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWAAN zelfstandig naamwoord  v. niet mannelijk - zwaan

 

zwaor, zwòrder, zwòrst, zwaore

zwaar, zwaarder, zwaarst, een zware

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zwaor - zwòrder -zwòrst /zwaorst

1 zelfstandig naamwoord

zwaore

van gewicht

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 06 28 - De Thijs [...] is òk zonne zwaore...

- WBD - zwaore - zwaar paard, ook 'bónk' genoemd of (Hasselt) 'bèls'

van karakter

- Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980, 2019 – iemand die wat licht in het hoofd is.

tabak

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 06 15 - "Segaare of 'n pekske sjek / Hèèle of halve zwaore

Voor de volledige lijst klik hier

2 bijvoeglijk naamwoord

- Dialectenquête 1887 Willems - spaoje is zwaor wèèrek

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 07 02 - 'k Kan timmere en metsele / Vur zwaor wèrk zè'k nie bang / Mar ik weet wel gère vuraaf / Wè'k vur m'n sjouwe vang.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 67 01 12 - Mee afgelaoje zwaore tasse

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 06 27 - Hij sjouwde mee 'n zwaore kèr / Dur 't hartje van de stad / Hij was zò klèn, de kèr zò gròòt / Dè'k meelij mee 'm had.

- WBD - zwaor koej - stukkig (forsgebouwd), ook 'stugge' of 'gròffe' koej genoemd

- WBD zwaor - compact of stug (gezegd van bakkersbloem)

- WBD zwaor II:914, gezegd van weefsel

- WBD III. 1.1:16 'zwaar' = grofgebouwd

- WBD III. 1.4:357 'zwaar' = lastig

- WBD III. 2.3:33 'zwaar' = stevig (voedsel)

- WBD III. 4.4:82 'zwaar weer' = onweer

3 bijwoord

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 12 11 - Hij hagge’t blèkbaor zwaor te stellen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 08 30 - D'r tassen waren vol en zwaor

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 67 10 06 - "Want zèdde 'n bietje zwaor van lèf / Dan hèdde al gaauw laast / Om dègge mee oe dikke braoi / Nie in zo'n stuultje paast.”

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 02 19 - Sjeraar zaat zwaor te prakkezeere...

4 vergrotende trap

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zwòrder, naast zwòder

5 overtreffende trap

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zwaorst / zwòrst, maar met flexie-e: zwòrste

- Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 26 januari 1945 - KAREL. Wet zworste is dè mot ok ’t zworste wege.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 08 30 - 't Zwaorst is dieje ròòje kòòl / Hij is haost nie te draogen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 07 24 - De liste lòòikes zèn 't zwaorst

 

zwaore

zelfstandig naamwoord

zwaor

 

zwaovele

werkwoord, zwak

zwavelen

- WBD zwaovele - kalken van huiden bestemd voor tuig- of overleer

- WBD II:603, ook 'kalke' genoemd

 

zwart

bijvoeglijk naamwoord 

zwart

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zwart + st = zwarst (superlatief)

- A.J.A.C. van Delft - "Een zwarte hond wasch je nooit blank." Dit is: Van kwaadsprekerij blijft altijd iets hangen. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)

- Pierre van Beek - "Zwart als een krei (kraai)", "Zwart als een moor", "Zwart als een neger", "zwart als de duvel".  (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

- Stadsnieuws -   Et zaag er zwart vant vòlk; drie fraaters èn ene koolenboer. (020406)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zwarte sneuw gegeeten hèbbe ('77) - armoede gekend hebben

- WBD III. 3.1:32 'een zwarte' = neger

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zwart bijvoeglijk naamwoord  - zwart; ook gebruikt in de zin van 'vuil'

 

zwêeg, zwêegt, zwêege

verleden tijd van ►zwèège

 

zwèège

werkwoord, sterk

zwijgen

- Dialectenquête 1887 Willems - zwèège - zwêeg - gezweege

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 01 03 - We hebben ieder ’t ons gezee / Dus verder naauw mar zwègen.

63 12 13 - En over unne meens die drinkt, / Zumme gewoon mar zwègen.

tegenwoordige tijd

geen vocaalkrimping in tegenwoordige tijd

- Cees Robben - Och, lòt ik er mar oover zwèège [onbekende datum]

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - Ik moet zwèège want ik hèb en winkeltje – neutrale opstelling v. kleine middenstander.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,

verleden tijd

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 71 12 22 - Mar hullie moeder zwèèg.

gebiedende wijs

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - zwèèg stil! - hou je mond

tegenwoordig deelwoord

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 04 05 - Ze zegge triestig: "Onzen bòòt / Lee zwègend vur de kust"

 

zweel

zelfstandig naamwoord

- WBD III. 1. 2:350 'zweel' = eelt (knobbel)

 

zwèèn, zwèntje

zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm

zwijn, zwijntje

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - toevalstreffer bij het biljarten

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWIJN - fig. overdadige en beestachtige mensch

 

zwêep, zwipke

zelfstandig naamwoord en verkleinde vorm

zweep, zweeepje

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWEEP (scherpl. e) zelfstandig naamwoord  v. - verkleinwoord zweepke(n), zwepke(n),zwippeke(n)

 

zwèèr

zelfstandig naamwoord

zweer, verzwering

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 05 09 - Hoe komt dè vraogt hil Enschot naauw / Dèmme gin volk mir zien / Mar jè, d'r zèn gin zwère mir / Dè doe de pensjelien.

- WBD III. 1. 2:263 'zweer' = gezwel

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWÈÈR zelfstandig naamwoord  m, niet v. - Frans ulcère. Ik heb 'ne zwèèr aan m'n been.

 

zwèèrd

zelfstandig naamwoord

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWEERD zelfstandig naamwoord  o. zwaard

 

zwèère

werkwoord, sterk

zweren (van een wond)

zwèère - zwoor - gezwoore

- Dialectenquête 1887 Willems - zwèère - zwèèrde - gezwoore

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - (zwêere - zwôor - gezwôore)

- Theo de Wijs, schriftelijke mededeling aan Cees Robben -  (Echt gebeurd: ) Pastoor: Zedde gij gevormd, Jan? Jan: Jao Pastoor, in menne bovenèrrum en ’t hee gezwoore ôôk (17-10-1972)

- Cees Robben - èn et heej nòg gezwooren ôok;

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007) - Nao drie of vier daogen, ik weet dè niemer percies, moeste dan terugkome, dan kêeke ze of et al waar gaon zwèère.

 

zwèèreve

werkwoord, sterk

zwerven

- Dialectenquête 1887 Willems - zwèèreve - zwurf - gezwörve

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zwèèreve - zwieref - gezwöreve

 

zwèèrevers
zelfstandig naamwoord
zwervers
- Cees Robben - De zwèèrevers knielden bij ’t kribbeke neer... (19600102)
 

zwêet

zelfstandig naamwoord

zweet

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Lui zwêet is gaa gerêed.

- WBD 'zweetbant' (II:l386) - zweetband (in een pet)

- WBD III. 1. 4:393 'kaal zweet' = kouwe drukte

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zwêêt zelfstandig naamwoord  — zweet; Luij zwêêt is gaaw gerêêd.

 

zwêete

werkwoord, zwak

zweten

in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij zwit

- Dialectenquête 1887 Willems - zweete (zonder naglijder), zwitte - gezwit

- De Wijs  - “Daanste gij nie Sjaan? “Nè, waant as ik daans, dan zwéét ik en als ik zwéét dan stink ik.” (15-06-1963)

- Piet van Beers – ‘Griepepidemie’: Ze heej al lieters thee gedronke/ èn ze zwit den hillen tèèd. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ZWEETEN - zweten: Zweeten gelijk e pèèrd; iemand doen zweeten - hem hard doen werken; vochtig worden, uitslaan

Oude verleden tijd

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 06 07 - Sodeju wè is 't toch wèrm / Ons Sjaan die zwiet òk al, ochèrm.

 

zwêethiele

zelfstandig naamwoord, meervoud 

zweeethielen

- Frans Verbunt, Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - tuinbonen

 

zwêetvoete

zelfstandig naamwoord, meervoud 

zweetvoeten

- Cees Robben - mèn zwêetvoeten èn jouw kaaw haande

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zelfstandig naamwoord  mv. - zweetvoeten, sterk transpirerende voeten

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWEETVOET zelfstandig naamwoord  mannelijk - zweetvoet

 

zwêetvòs

zelfstandig naamwoord

- WBD benaming voor de zgn. koffievos met 'koffiekleur' als een type zonder nadere kleuraanduiding

 

zwêeve

werkwoord, zwak

- Dialectenquête 1887 Willems - zwêeve - zwifde - gezwifd

— in tegenwoordige tijd ook vocaalkrimping: gij/hij zwift

zweven

 

zweevel

zelfstandig naamwoord

zwavel

- Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - zwével — zwavel

- WNT - ZWAVEL. zwevel, zwegel

 

zwèlle

werkwoord, sterk

zwellen

zwèlle - zwol - gezwolle

 

zwèmme

werkwoord, sterk

zwemmen

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zwèmme - zwóm - gezwómme

 

zwèntje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'zwèèn'

zwijntje, met vocaalkrimping

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - zwèntje

 

zwèèrderij, zwèrderij
zelfstandig naamwoord
aandoening met zweren; door Robben gebruikt in verband met de bedevaart naar Sint Job in Enschot; Job is geneesheilige inzake zweren.
- Cees Robben - [Sint Job] bewaor ons vur de zwerderij... (19600520)
 

zwètsklôot

zelfstandig naamwoord

kletskop

- ‘Ge zèèt enne zwetsklôot en dè zèède’, namen aandere meense et vur onze vadder op. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

zwiemke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- Pierre van Beek - dun, zwiepend takje, dat 'doorslaat' als men het gebruikt

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ge slaot nie meej dè zwiemke, hurre - je slaat niet met dat zweepje, hoor

- WBD III. 4. 3:78 zwiemke - lange dunne tak; ook genoemd: zwiep, gard, sliert

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - zwiemke, zelfstandig naamwoord  o. - jong zwiepend takje, waarmee gemene klappen gegeven kunnen worden; ‘ze moese jou op oe kont slaon mee 'n zwiemke waor zeuve jaor de nachtegaal op hee zitte zinge. ’

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zwiemke zelfstandig naamwoord - twijgje

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - zwiemke - veerkrachtige twijg (hilv.)

- WNT - ZWIEM - buigzame, zwiepende tak of twijg

 

zwiep

zelfstandig naamwoord

- WBD III. 4. 3:78 zwiep - lange dunne tak, ook genoemd: gard, sliert, zwiemke

 

zwiers

zelfstandig naamwoord

- WBD afgeroomde melk, ook 'óndermèlk' genoemd

- korte ie

- Cees Robben - [de stier spreekt] Ik (...) snoepte van d’n  zwiers en ’t gras/ D’n klèèver en d’n rôôme... (19600415)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZWIERS (kort uitgesproken) v. - taptemelk, symbool v. mager drinken.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zwirts, waarnaast soms 'zwirs', zelfstandig naamwoord  m 'zwierts' - ondermelk, taptemelk

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   zwiers zelfstandig naamwoord  - ondermelk

- WNT - ZWIERS - (gewestelijk) dunne, afgeroomde melk met waterachtigen schijn

 

zwiet, swiet

zelfstandig naamwoord

air, hooghartigheid, bluf, lef, opschepperij

- Informant Toine Raaijmakers - Zullie meej hil dere zwiet. - Zij met al hun air.

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ZWIET v. - opschepperij, deftigheid; (Fr. suite: gevolg; Lat. pompa?) 'hoge zwiet'.

- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - zwit, zelfstandig naamwoord  mannelijk 'zwiet' - groot vertoon, kale drukte

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - ZWIET zelfstandig naamwoord  mannelijk - groot vertoon, pracht, praalvertoon

- WNT - ZWIET. swiet, swijte - 1) stoet, groote groep, troep, menigte; 2) al te groot vertoon, pralerij, groote sier, grootdoenerij, inz. op het vlak van kleedij en voorkomen of handelwijze.

 

zwietslaon

werkwoord, sterk

- Pierre van Beek - "zwietslaon" is zich deftig voordoen;  (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan. 1958)

 

zwikke

werkwoord, zwak

- WBD overhalen: het overleer op de leest om de rand v.d. binnenzool slaan en met een tang glad trekken (II:745)

 

zwingel

zelfstandig naamwoord

- WBD zwengel van de windas (boven de put), in de Hasselt ook genoemd: 'zwèngel' of 'draajer'

 

zwipke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

zweepje

verkleinwoord van 'zwêep', met vocaalkrimping

- Cees Robben - [Kinderen in een winkeltje:] Meneer, verkôôpte sewèèle nog drèèfdöllekes meej ’n zwipke... (19800418)

- WBD III. 4. 4:107 'zweepje' = zacht windje; ook 'zoefje'

 

zwirke   

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van zweer

- WBD III. 1. 2:334 'zweertje' = zweer

 

zwit  

2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'zwêete', met vocaalkrimping

- Cees Robben - D’n boer die zwit.. (19590509)

 

zwitte
verleden tijd van ‘zwêete’
zweette
- Cees Robben - Ik zwitte kruis en munt bij mekare. (19680913)

 

zwoertjes
zelfstandig naamwoord meervoud, verkleinwoord van ‘zwoerd’
zwoerdjes
- Cees Robben - (19611221)
 

zwòlleke

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zwalken, zwerven

 

zwòlm, zwòllem, zwòluuw, zwaolem

zelfstandig naamwoord

zwaluw

 

Ill. Naumann

 

Luister naar het geluid van de boerenzwaluw

 

- Pierre van Beek - 'as de zwollem weg is'

- Dialectenquête 1887 Willems - de zwòleme zulle vórt gaaw trugkoome

...alleen de merel zong ieveraans in 'n buske en de zwaolleme vlogen hoog deur de locht. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- Piet Heerkens uit: De Kinkenduut, ‘De zwaolleme’, 1941 - De zwaolleme zitten al klaor op den draod / in lange rechte rije, / ze draaien d'r köpkes naor hier, naor daor, / ze aaien d'r rökskes en kammen d'r haor, / ze kijken, ze reiken naor 't wije.

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - meej vrienden ist nèt as meej zwòlme: ge ziet ze allêenig meej schôon weer (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - uiting van een gedesillisioneerd mens

- Cees Robben - ...schrèèverkes en zwollemen (19600708)

- WBD III. 4. 1:110 'zwolm', 'boerezwolm' - zwaluw (Hirundo rustica)

- WBD III. 4. 1:112 'zwolm' huiszwaluw;

- WBD III. 4. 1:116 'zwolm' - gierzwaluw

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - ZWALUW - zwolem, zelfstandig naamwoord  mannelijk

- Jan Naaijkens, Dè's Biks, 1992 -   'zwolleme' zelfstandig naamwoord  - zwaluwen

- WNT - ZWALUW, zwaalf, zwalk, zwalm, zwavel, enz. - Hirundo Rustica L.

 

Ill. Thomé - zwòlmstèrt - sagittaria sagittifolia

 

zwòlmstèrt

zelfstandig naamwoord

zwaluwstaart

- WBD (II:2498) 'zwollemstart' (en/of '-stert'?) 'mee nen zwolmstert'

- WBD III. 4. 3:409 zwòlmstèrt - pijlkruid (Sagittaria sagittifolia; ook pèèlkrèùd genoemd

 

zwòluuw

zelfstandig naamwoord

zwaluw

- Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - zwaoluw

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann, Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - de zwòluuwe zulle vlug t(e)rugkoome

 

zwòrder

vergrotende trap van 'zwaor'

zwaarder

zwaor

 

zwòrdje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

- Henk van Rijen, Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - zwoerdje, zwaardje

 

zwòrst

overtreffende trap van 'zwaor'

zwaarst

zwaor


Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal
CuBra Home