INHOUD - WTT -
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk gemaakt door

 

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.

 

Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter N

is voor het laatst aangepast en aangevuld op 8 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.


A

B

D

E

F

G

H

I

J

K
L
M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

Van naa tot nuuwsgiereg

naa, naaw

bijwoord

nu, nou

Dirk Boutkan: (blz. 24) 'naw' = naaw

- ‘Vruuger en naa’, titel van een Korvelse Revue, 1926.

- Cees Robben - Nao al ’t zuut der vurrige daogen/ ’t zilte naa op oewen dis..... (19540306)

- Cees Robben - Gao-naa-toch-gaa... (19570817)

- Cees Robben - Naa hedde daor himmel gin mölderkes mir... (19570525)

- Cees Robben - Ik licht naa ’t höske... en rij meej de ton... (19570309)

- Dialectenquête 1876 - Naauw hemme we wir nije menisters - nu hebben we weêr nieuwe ministers

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NA (zuivere a) bijwoord - nu, Frans: maintenant

 

Tijs Dorenbosch - Vignetten uit De Mus en D'n örgel van Piet Heerkens (1939 & 1938)

naacht, nachje

zelfstandig naamwoord

nacht, nachtje

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - ginnen êenen naacht rust

- Piet Heerkens, uit: D’n örgel, ‘Vesperklokke’, 1938 - Den aovond komt, daornao de naacht / die over oe valt mee alle maacht; (

- Et leuke waar dè die naachtmis meej Kerstmis, ôk echt ’s naachts wier gedaon.(Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Ridderverhaole wieren er verteld. Ik vond dè aaltij héél spannend, veural asse bij naacht en ontij afspeulde en meej gierende störmen gepaord gingen.(Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
 

naachtèùl

zelfstandig naamwoord

nachtuil, nachtbraker

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NACHTUIL zelfstandig naamwoord, mannelijk. - iem.die 's nachts laat uitblijft

- WNT - NACHTUIL - ... In Z-N. ook in den zin van: nachtraaf, nachtlooper, die tot diep in den nacht blijft drinken, spelen of rinkinken.

 

naachtmis

zelfstandig naamwoord

nachtmis; heilige mis die begint om 12 uur middernacht van 24 op 25 december om het kerstfeest te vieren; na deze nachtmis werd thuis het kerstmaal genuttigd.

- Cees Robben - As ik vruuger uit de naachtmis kwaam stond ’t kenèèn al te pruttele en lagen de kortelette in de pan te kiskassen... (19691212)

 

naaget

samentrekking

nu je het

- SJAREL. Jè, naaget zegt, daor stao me ok iets van veur. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

 

naagtemiddag

bijwoord

vanmiddag; verbastering van 'na de middag'; mogelijk ook bedoeld als 's middags in het algemeen

- A.J.A.C. van Delft - Is iemand niet thuis, dan "is ie krèk weg", "komt seffens thuis" of: wij komen "saanderdags" of "van 't naagtemiddag mar weer is aon". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

 

naaje

werkwoord, zwak

1. slaan

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Zakkoe es meej oew bakkes oover de kaaje naaje – Zal ik jou eens met je smoel over de straatstenen slaan

- WBD - III.1.2:30 'naaien' = slaan; ook: 'ertegenaan peren, bossen'

- WBD - III.1.2:57 'een labbezoet geven' - erop naaje - erop slaan.

- Dialectenquête 1887 Willems - ik zal em es óp zen gezicht naaje - slaan

2. snel weglopen, maken dat je wegkomt

 

Bedrukt Tshirt. Markt Tilburg Noord. Foto: Cubra / WTT 2021.

 

- uitdrukking -  der tussenöt naaje - er vandoor gaan, 'm smeren

- naajt em! - smeer 'm, maak dat je wegkomt! hoepel op!

- Informant Ad Vinken; naajtem Pius

- Wè iemand deej die der tussen èùtnaaide, wies ik ôok, die liep ineens héél hard. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD - III.1.2:128 'daaruit naaien' = op de loop gaan

- WBD - III.1.4:238 'eruit naaien' = kwaad weglopen

3. aannaaien, aanzetten

Cees Robben: 'hij naait oe impesaant 'n oor aon'

- WBD - III.1.2:84 'naaien' = smijten; ook! gooien'

4. gemeenschap hebben

- WBD - III.2.2:105 'naajen' = geslachtsgemeenschap hebben

- Lodewijk van den Bredevoort - …en toen naaide hij ze zô det de tift langs der béne liep. (ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

► wegnaaje

Overige bronnen

- Cornelis Verhoeven: NAAIEN (nèèje) onov. en ov.ww - 1. met naald en draad kleren maken of verstellen; 2. grof woord voor: slaan: 'rop nèèje; 3. grof woord voor: overhaastig weggaan; 'r öt nèèje.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NAAIEN zie wdb.; bij 't gemeen voor 'futuere, coire' (ook in Mnl.)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - naaje ww - naaien

 

naajgat

zelfstandig naamwoord

vrouwelijk geslachtsdeel

- WBD - III.1.1. lemma vrouwelijk geslachtsdeel - naaigat, uitsluitend opgetekend voor Tilburg

 

naamerlek

bijwoord

namelijk

- Et begos namerlek 'n bietje langdraoerig te wörre. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

naamp

oude verleden tijd van 'neeme'

nam

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - in dienst naamp

- Cees Robben - Tiest Vermeeren naamp unne raomscheut... (19560428)
- Cees Robben - En hij naamp rap de beene... (19700213)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NAAM - 2e hoofdvorm van 'nemen'; ook NA- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden -

 

naanie
samentrekking
nu niet
- Cees Robben - “Dus naa-nie of dan nie - of nôôt nie...” (19640710)
- Cees Robben - Toenie.. Naanie... Nèè-nôotnie.. (19861128)
 

naarècht, òrrecht, etc.

zelfstandig naamwoord, mannelijk, en dus niet onzijdig

aanrecht

- WBD - naarècht, aonrècht - aanrecht

uit 'den aanrècht': proclisis fonologische varianten: nòrècht, nòrcht

 

naatie

samentrekking

nu hij

- SJAREL. Wel, ik denk, naatie getrouwd is… (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 27 april 1945)

 

naaw, naa

bijwoord

nou, nu

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - dè wòrdt naaw en hil nuuwe stad

 

naaw

bijwoord, bijvoeglijk naamwoord.

nauwkeurig, precies, net; nauw, eng

Dè stikt nie zó naaw - Dat komt niet zo net

- A.J.A.C. van Delft - "'t Zit er nauw in", zegt de kleermaker, die maar amper een kleedingstuk uit een lap stof kan maken. Hetzelfde zal ook een ander vakman zeggen, die slechts met moeite de benoodigde hoeveelheid materiaal voor een bepaald werk heeft. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

- Bende gek zô naauw motte nie speuren. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)

- Pierre van Beek: Et zit er naaw in - een lap stof is volgens de kleermaker amper groot genoeg voor het gewenste

- Hij is erg nauw in 't kruis. - Hij is zeer consciëntieus, gewetensvol. (A.J.A.C. van Delft; 1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’; ‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’)

- Dialectenquête 1876 - naauwe schoene - nauwe schoenen

- WBD - III.4.4:225 'nauw' = idem, eng, ook 'smal', 'krap', 'bekremmeld'

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - naaw bijwoord - precies, nauwkeurig

- A.P. de Bont: na.u, bijvoeglijk naamwoord. en bijw. naauw - nauw, nauwkeurig, juist, precies

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NAUW bvw - zie wdb. - Het nauw zuken - alles scherp nagaan

 

naaw

voegwoord

nu

- Voorbeeld Sterenborg - Naa et blèèft sneuwe, gao ik nie de deur èùt.

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

naawe

werkwoord, zwak

nauwen, spannen, spannend worden

- Cees Robben - ’t Begienter te naauwe... (19691010)
- Cees Robben - [Man spreekt] Ik ben thuis den baos.. Mar as ’t er naauwt is ons vrouw den baos... Mar as ’t er naauwt en wedernaauwt, dan ben ik den baos... [Dan heb ik hetlaatste woord...] (19811113) Robben voegde aan deze prent een voetnoot toe: ’t naauwt er = ’t spant er - wedernaauwt: ’t spant er heel erg.

- Henk van Rijen: naaw naaw et er - nu gaat het spannen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NAUWEN ww.onp. - Nijpen, gevaarlek worden. (Ook in Middelnederlands.)

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - NAAUWEN voor benaauwen. B.v. Niemand weet waar het naauwt.

- A.P. de Bont: na.we(n), zw. onpers. ww. naauwen - nauwen, "het aanwezig zijn van groote drukte, haast of levendigheid" (Brabantius): 'Et naawt er' - men is er zeer druk, zeer gehaast; ook: er wordt hevig getwist.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - naawe ww - spannen: 't naawt erom - 't is 'n dubbeltje op z'n kant

 

naken

zelfstandig naamwoord

- Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "naken - 't is 'n vies naken (een vreemdsoortige vent)"

 

naks

bijvoeglijk naamwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - naakt

 

nao, nò

bijwoord, voorzetsel

na

- Voorbeeld Sterenborg - Nò zis uur koom ik nao. - Na zes uur kom ik na./ nò zisse

- Dirk Boutkan: (blz. 41) 'nao/ nò ' als ww-deel

- Cees Robben - Nao al ’t zuut der vurrige daogen/ ’t zilte naa op oewen dis..... (19540306)

 

naobuur

zelfstandig naamwoord.

nabuur

- Dialectenquête 1876 - de genoddigde gaaste, vrènden en noabure

- WBD - III.3.1:520 'nabuur' (ook naober) = buurman; ook genoemd: 'buurman, gebuur, buur, naaste buur'

- WNT - NABUUR

 

naod, naoj, naoie, nòdje, naojke

zelfstandig naamwoord

naad

- KAREL. Nou me dunkt! Ge ziet bekaant niks aanders dan naoie! Ik wed dettie wel uit virtig verschillende lepkes bestao, diechche aon bekare het gedriegd. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 15 december 1944)

- WBD - naod (II:923)

naden; spieren van het lichaam

- Cees Robben - oew naoi kraoke... (19660225) [van het werken]

 

naogel

zelfstandig naamwoord.

nagel

- Pierre van Beek - Met iemand, die "geen naogels heej om z'n eigen te krabben" is het al niet veel beter gesteld als met degene, die "gin hem(d) aon z'n lijf heej". (Tilburgse taalplastiek 14 Nieuwe Tilburgse Courant - dinsdag 23 mei 1950)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ginne naogel hèbben om òn oew kont te krabbe

- Tèùs han ze ginne naogel gehad om der kont te krabbe. Kaole kak waar et en daor waar alles meej gezeej. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - zenèège vuulen as en vlôoj tusse twee naogels

G. Steijns, Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2005 - Jè et ‘rèèke Romse lèève’ hiet dieje tèèd naa. Mar zôo rèèk waare de miste meense toen nie. De fabriekaanten èn pestoors wèl. Mar veul Tilbörgse aawers han de grotste moeite om al die Romse mundjes te vulle, èn sommegte waare meej al der kènderrèèkdom zo èèrm as Jòb. Die han dikkels gin rôome in der bèkske leut, jao zogezeej gineens ene naogel om òn der kont te krabbe!

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Zenèège vuule as en vlôoj tusse twee naogels (090408)

- WBD - III.2.1:499 'nagels' = klauwen

- A.P. de Bont: noa.gel, zelfstandig naamwoord, mannelijk. - nagel l)het bekende hoornachtig bedeksel van vinger of teen; 2)spijker; 3)navel.

 

naogelbèùk

zelfstandig naamwoord

nagelbuik, navel

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - navel

- WBD - III.1.1:124 'nagelbuik - navel'

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - èn waast ok oewen naogelbèùk goed èùt: in de költje woonen ok meense (250407)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - naogelbùik zelfstandig naamwoord - navel

 

naogelgrèùs

zelfstandig naamwoord

kruidnagel, 'krönaogel', 'kruinaogel', 'kruidnaogel'

- WBD - III.2.3:132 'nagelgruis' = kruidnagel

- WNT - NAGELGRUIS, in het algemeene Ndl. minder gewoon dan bijvoorbeeld in het Fries 'nagelgrûs' - gebroken of gemalen kruidnagelen

 

naogôoje

werkwoord, zwak

nagooien

- WBD - nagieten (afspoelen van een onthaard geslacht varken)

 

naoje

werkwoord, zwak

naaien

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - en getrouwde vrouw moet kunne naoje

- WBD - 'nóóje' en naoje (II:923,922)

- WBD - oover et köpke naoje (II:1192)-over (het) kopje naaien (= overhandsen)

M In tegenstelling tot in 'zaaje, maaje, graaje' heeft de stamklank zich in 'naoje' niet gehandhaafd, wegens de homofoon 'naaje' (= coire)

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Geen umlaut, (volgens krt. 48 en blz. 91/92)

 

naojmèdje, -mèske

zelfstandig naamwoord.

naaister, modinette

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - we speule hier nie meej de naojmèdjes (gezegd bij het kaarten)

- WNT - NAAIMEISJE - dat bij een naaister werkzaam is en aldus meteen het vak leert

 

naojmesjien

zelfstandig naamwoord.

- Voorbeeld Sterenborg - doede dè opt naojmesjien?

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NAAIMACHIEN zelfstandig naamwoord.o. (niet v.) - naaimachine

 

naojring

zelfstandig naamwoord.

naairing

Mandos, Brabantse Spreekwoorden: nen naojring vól (De'59) = niets (naairing = vingerbeschermer bij het naaien, die aan twee kanten open was)

 

naojspaon

zelfstandig naamwoord

- WBD - naaispaan: het instrument waarmee men bij het naaien de stukken leer bij elkaar houdt (II:731)

 

naojster

zelfstandig naamwoord

naaister

 

naokend, nòkt

bijvoeglijk naamwoord

naakt, bloot, simpel

- gezegde - en naokende tas teej - kopje thee zonder koekje o.i.d.

-  Naarus - Brieven van een oud-Tilburger (1940; CuBra) Dat ziedde in oewen gist van die stoere Batavieren mee bistevellen om, mee de hore op d’re kop daor rondwaandele. Ge ziet er om ’n kampvuur zitte, waor ze in wild vèrkske of ’n hert aon ’t rosteren zen, naokende Batavierenkiendjes dartelen om oe henen en perbeeren iets te raoken mee d’r pelsjes en bugskes.
- Lechim - ongedateerd knipsel

Vuls te hèèt…
'n Moeder roept: ‘Mèd schaomt oe ège
Mee zo'n bekaant host naokend klèèd!’
‘'t Is mèn wel goed hoor, zee d'r dochter
Vur iets aanders is 't te 'hèèt.’

- Lodewijk van den Bredevoort - Naa, ik wil gaon vraoge of we meuge gaon fietsen, ik doe de deur van de kaomer oopen en zie hullie baaie spiernaokend liggen.(uit: Kosset d’n brèùne eigelek wel trèkke?, 2006)
Piet van Beers - (CuBra)

Èn… konde irst ´n kiepenaai
vur ’n naokend kwartje haole!!!
Strak zèn de aaike’s (lèt mar op)
vur gin goud nog te betaole.

- WBD - III.1.3.19 'naakt' = naakt; ook 'bloot', 'naaks'

- WBD - III.1.3.20 'nakend' = idem

- A.P. de Bont: bijvoeglijk naamwoord. 'nakend' - naakt

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nakend bijvoeglijk naamwoord - naakt

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - nakend - naakt (div. dial.) = Middelnederlands. nakent

- WNT - NAAKT, daarnaast in de gesproken taal: NAKEND

 

naokwalm

zelfstandig naamwoord

onaangename nawerking na een genot

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - nagalm, gevolgen, uitvloeisel

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Agge zukke dinger doet, moete de naokwalm kunne veele (251009)

- WBD - III.4.4:253 'nakwalm', 'nagalm' = echo, ook: 'galm', 'weerklank'

- Cornelis Verhoeven: NAKWALM (naokwalm) m - onaangename nawerking na een genot.

 

naom

zelfstandig naamwoord

naam

- Gezegde: Dè kunde ginne naom geeve: Je kunt de reden niet noemen

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - et maag ginne naom hèbbe (110206)

- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord, mannelijk. 'naom' - naam; verb. 'z'ne naom zette' tekenen.

 

naor, nòr

voorzetsel

naar

- Voorbeeld Sterenborg - Nòr school, nòr hèùs, nòr et wèèrk Waor kèkte naor? - Waar kijk je naar?

- Dialectenquête 1887 Willems - nò - naar

- Cees Robben - Den irste zondag van de maai/ dan trokken wij dur stad en haai/ mee de meziek naor Meuleschot/ naor Lôôn of Beek.... (19540508)

 

naorècht

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - aanrecht

- Cees Robben -
Waor leej m’n schaors, troeleke..? .. Op d’n naoricht.... menneke... (19580118)

nòrrècht

 

naoste
bijvoeglijk naamwoord
volgende
- Cees Robben - de naoste week krèèg ik den uitsleutel... [uitslag] (19641009)
 

naovraog

zelfstandig naamwoord

navraag, extra vraag naar iets

...ze moessen er nog enkele rijen stoelen bijzetten omdetter zooveul naovraog waar. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; Nieuwe Tilburgsche Courant 10-12-1938)

 

nat

bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord

nat; diverse betekenissen

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - bekakt, dikdoend

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 06 13 - 'ze Grutvadder krèèg ieder jaor / 'n Fleske mee kort nat

- WBD - III.1.2:267 'gezworen nat' = etter

- WBD - III.2.2:30 'nog nat' - nog niet zindelijk (kind)

- WBD - III.2.3:154 'nat' = sap (van bv. vruchten)

- WBD - III.4.4:49 'het is een natte' = druilerig, nat weer

- WBD - III.4.4:50 'nat weer, natte kou' = koud, nattig weer

 

nathaawerke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

HTW borreltje, drankje

 

nathiel

zelfstandig naamwoord

sjieke lui, kakkerige mensen

- Wè hèk men èège dikkels op zitte vrèète bij die ‘nathielen’ in de keuke. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

natmaoke

werkwoord, zwak

natmaken

- vocaal krimping in tegenwoordige tijd: gij/hij mòkt nat

- WBD - weken: het in water leggen van loopzool en ander leer (II:756)

 

natnèk

PM pedant, arrogant iemand

- Cornelis Verhoeven: NATNEK (natnèk) m - onervaren, onwijze en niettemin zelfverzekerd optredende persoon. 

- WNT - niet vermeld

- Van Dale - NATNEK (volkst.) nathals; ook voor: vent v. niks, waardeloze kerel.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - natnèk zelfstandig naamwoord - ingebeeld sujet ...

► natsjaak, natzwiebel

 

natsjaak

zelfstandig naamwoord

natnek, verwaand persoon

- Hij komt veul bij zó'n natsjaakekeffee óp et Piusplein. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Ik zeg: ‘Naachtburgemister? gaode gij dan mar gaaw nor oew kameraoi op et gemintehèùs, tusse de aandere natsjaake zitte.’ (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

► natnek, natzwiebel

 

natteghèd

nattigheid, nat weer

zelfstandig naamwoord

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - We krèège nòg veul natteghèd

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NATTIGHEID zelfstandig naamwoord, vrouwelijk. - regen, sneeuw, stofregen (ook in Brab.)

 

natteneerke

zelfstandig naamwoord

dasje of strikje; van: nette heer, net heertje

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941, CuBra - Daor was is in Bosse koopvrouw in dèskes en petten en zoo, en die verkocht goed, want ze was er hendig aon. ’t Mist waren het van die strikskes die ge met in klemke aon oewen boord kost klemmen. As ge bij die vrouw is in d’r kraom keekt, dan sprong z’op oe aaf, en ’t volgend oogenblik hadde al zon strikske onder oew kien vaast zitten. ’t Zelfde moment hazze de spiegel vur oe neus hangen en dan zizze op z’n Bosch’s: “Kaik nou is, bende nou niet innen natten Eer?” In de miste gevallen wier d’er zeuve stuiver betaold en gongen ze as ‘Nette Heeren’ verder, mar die dèskes, die hietten nao dieën tèd nie mir, daske of strikske mar ‘Natteneerkes’ en dès lang zo gebleve.

 

natzwiebel

zelfstandig naamwoord

natnek, aansteller

- die natzwiebels van de T. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.) [T = gemeente Tilburg]

► natnek, natsjaak

 

ne, nen

lidwoord

een ('n), mannelijk (slot-n is fonetisch geconditioneerd, d.w.z. verschijnt vóór onmiddellijk volgende klinker, h, d, t, b en r.)

- Nieuwe Taalgids 78:537. Ontstaan uit 'ene(n)'

nen heer, nen boer, nen hof, nen aawen dömstòk, ne pestoor, ne köster

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NE, NEN (toonloze e) - een, Frans: un; vóór een mann.zelfstandig naamwoord.: ne mens(ch), ne goeie jongen, ne kleine wagen. Begint het onmiddellijk volgende woord met b, d, h, r, t of eenen klinker, dan zegt men 'nen': nen heer.

 

nèèf, nèfke

zelfstandig naamwoord

neef

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - nèèf èn nicht

- Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "kezèèn, nèèf - neef"

gij nichjes en gij nefkes, (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Van de luien bekker’, 1938)

- Dirk Boutkan: (blz. 59) onze/ jullie/ hullie neef

 

nèèg

bijvoeglijk naamwoord

vurig, nijdig, pienter, driftig

- Dialectenquête 1876 - nêg (ê = fr- même) en nèèg mènneke - een pienter ventje, een vurig ventje

- Henk van Rijen: wè wier ie wir nèèg - wat werd hij weer nijdig!

- Cees Robben - Öllieje Sjennie is ’n nèèch hundje... Dè-wel.. Hij is vernoemt flèènich.. (19600122)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 02 06 - Toen wier ie irst pas gloeiend nèg
- Cees Robben - uit de hôôgte.. en wè nèèg (19611201)

- WBD - III.1.4:31 'nijg' = vlug van begrip; 218 'nijg' = onstuimig

- WBD - III.1.4:143 'nijg' - flink; 227 'nijdig' = boos; 229 'nijg' = driftig

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nèèg - bijvoeglijk naamwoord - nijdig, driftig

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NIJG bvw+ bijwoord - moedig, werkzaam, driftig, geweldig, fel. (ook in Brab.) E nijg pèèrd. 'Ne nijge werkman. Loopt zoo nijg nie.

- Cornelis Verhoeven: NIJG (néég) bijvoeglijk naamwoord - driftig, gehaast: 'n néég mènneke; ook: vlug, op korte termijn.

- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord. vrouwelijk ' nijgigheid' - haast, drift. bijvoeglijk naamwoord + bijw. ' nijg' - vurig, driftig, vlug, fel, hard. 

 

neege

telwoord

neegeste - negende

- Dialectenquête 1876 - nège (sic)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - NEGEN - né:ge tw.: mej ons né:gene; NEGENDE - né:geste

 

nèège

neigen/ nijgen

werkwoord, zwak en sterk

nèège - nèègde - genèègd / nèège - nêeg - geneege: geen vocaalkrimping

 

neegenôôg, neegenêûger

zelfstandig naamwoord

negenoog

1. riviervis

- Wikipedia - De prikken, lampreien of negenogen (Petromyzonidae) zijn een familie van kaakloze vissen (Agnatha). Er zijn ongeveer 40 soorten, waarvan de meeste in zoet water leven. De mond is rond (zie afbeelding) en volwassen dieren hebben een rasptong met tandjes. Sommige soorten zuigen bloed bij andere vissen. De rivierprik (Lampetra fluviatilis) is een vissoort uit de familie Petromyzontidae.


Rivierprik - bron: Wikipedia

 

2. Karbonkel

- Wikipedia - Een karbonkel, negenoog of koolzweer is het voorkomen van een aantal steenpuisten die naast elkaar in hetzelfde gebied bestaan, soms onderling vervloeiend.

- Cees Robben - Onze Peer hee unne pöst in zunne nek zôô grôôt as unne riksdaolder... Unne negen-euger zeker..? (19811023)

- Hein Quinten - Khè veul laast van unne negenôôger. (Tilburgse spreuken; ca. 1990)

 

neeger

zelfstandig naamwoord

neger

- 2020 - Kwinkslag - Tegen een ander: - die ziede nie veul mir!… Ander: wie?.....die neegers meej die witte konte! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

 

neeje

tussenwerpsel

nee, neen

- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - neeje

 

neeme

werkwoord, sterk

nemen

- Dialectenquête 1887 Willems - neeme - nôom/naam - genoome;

- Dirk Boutkan: neeme - naam - genoome

- vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij nimt

- Dialectenquête 1876 - ik neem, veranderd in: ik nim, hij nimt

- Dialectenquête 1876 - Ze nêmen (ê van même. fr.) aalles wetter te krêgen is

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - NEMEN - né:me wkw (namp, gene:me)

 

nèè-nôôtnie
samentrekking
nee, nooit niet
- Cees Robben - Toenie.. Naanie... Nèè-nôotnie.. (19861128)
 

nêep

persoonsvorm

kneep

verleden tijd van nèèpe

 

nèèpe

werkwoord, sterk

knijpen

nèèpe - nêep - geneepe

vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij nèpt

Dirk Boutkan: (blz. 40) in verl. tijd: nêep, maar: nipte gij?

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - em nèèpe - in de knijp zitten, in angst zitten

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ge meugt wèl in oew haande nèèpe dèt ammòl goed aflopt (180309)

- WBD - III.1.2:106 'nijpen' = knijpen 106 'nijpen' = knellen

- WBD - III.1.3:211 nijpen' = knellen gezegd v. schoenen; OOK: 'wringen, drukken'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NIJPEN zie wdb. Fig. iemand nijpen - hem te veel doen betalen; straffen, doen uitboeten: Ge moet dieë kèrel maar is wel nijpen.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nèèpe ww - knijpen - WNT - NIJPEN - Wsch. in verband staande met o.a. KNIJPEN

 

nèèperd

zelfstandig naamwoord

knijper; bangerik

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NIJPER zelfstandig naamwoord, mannelijk. - nijdigaard, heimelijke persoon.

 

nèèreges

bijwoord

nergens

- Èn et lèkt nôôt nèèreges op. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

nèèrf

zelfstandig naamwoord

nerf, 'bladaojer'

- WBD - huidschimmelziekte (bij koeien), ook genoemd 'kòjeghèd'

- WBD - 'nèèref' - nerf, de nerflaag, kant van de huid waar haar heeft gezeten.

- WBD - 'nèèrefkaant' - nerfkant, behaarde kant van een huid (II 595)

- WBD - 'kalfsnèèref' - kalfsnerf (bep. leersoort) (II 663)

- WBD - 'slangenèèref ' - slangenerf (bep. leersoort)

- WBD - 'vissenèèref' - vissenerf (bep. leersoort)

- WBD - 'genèèreft lèèr' - generft leer

- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord, mannelijk. 'nerf(t)'- de hardere, van oneffenheden voorziene buitenkant van leer; 2) begroeide bovengrond, bovenkorst van wei- of hooiland.

 

neering

zelfstandig naamwoord

nering

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden: neering is gin èèrve (Kn'50): alleen een zaak of winkel brengt de klandizie niet aan; wat de eigenaar doet, is ook belangrijk

 

neet

zelfstandig naamwoord

luis, luizeneitje

- WBD -
III.4.1:26 'kale neet' (= kaole neet) - jong en kaal vogeltje; ook: kaol jong of nestjong

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - NEET-OOR voor een kittel-oorig mensch.

- Cees Robben - Vruuger zaate in de luis... En naaw vort in de neeten (19721208) [De prent gaat over de kosten van het sinterklaasfeest; na de tekst van Robben is een gedrukte ‘Voetnoot’ toegevoegd: ‘Luis moet men verstaan als kinderen. Neeten staan hier voor kleinkinderen.]

 

neetekont

zelfstandig naamwoord.

netenkont

- A.J.A.C. van Delft - "Hij is een neetekont." Dit is: Hij is een akelige, humeurige kerel. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)

 

Ill.: Thomé

 

nêeteldoek

zelfstandig naamwoord

neteldoek

1. plant

- WBD - neteldoek (II:880)

- WBD - III.4.3:224 neetelduukske - salomonszegel (Polygonatum multiflorum)

2. stofnaam (textiel)

nêeteldoek
- J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) Neteldoek - Ongebleekt katoenen weefsel. Soms gebleekt, geverfd of bedrukt. Oorspronkelijk gemaakt van brandnetelvezels. Toepassing: voeringstof, overhemdenstof, enz.

 

Tilburgsche Courant, 9-5-1878


- WBD - II.4. p. 878-9 - "Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding" (Van Dale). Van Breugel zegt op p. 62: „Neteldoek, dat hoofdzakelijk voor morgenmutsjes werd gebruikt, kwam uit Zwitserland, uit Sint-Gallen; men kende drie soorten." Op p. 82 zegt Van Breugel i.v.m. het maken van de rouwpoffer: „De linten, welke bij de zondagse poffer uit een soort damast bestonden en gemaakt waren van zuivere natuurzijde of van kunstzijde, waren bij een rouwpoffer van books of neteldoek."
neteldoek: nêêteldoek, K 183 (= Tilburg)
- WNT - - lemma Neteldoek - 1911 - zelfstandig naamwoord onz.; het zeldzame mv. ter aanduiding van verschillende soorten. ↪Benaming voor een soort van losgeweven stof, vroeger vervaardigd uit de bastvezels van sommige soorten van netels (zie OUDEMANS, Leerb. 2, 602), later van lijnwaadachtig katoen (KUYPER, Technol. 2, 266), en in dat geval hetzelfde als mousseline (Ald.). Hedendaags word geen netel-doek meer uit de netelen vervaardigt, schoon men veelerleij zoorten van zeer fijne of grover witte stoffen heeft, die den naam van netel-doek draagen, maar die van Vlas of Katoen, inzonderheid van de laatste gemaakt worden, en meest alle uit Oost-Indiën, Persien, enz. koomen, CHOMEL 2286 a [1771]. Van de groote brandnetel is de bast van de steng dikwijls gebezigd om daarvan eenen fijnen en vrij sterken draad te verkrijgen, hetwelk nog voor weinige jaren in Duitschland herhaald is. Van daar de naam neteldoek, sedert door weefsels uit katoen geheel en al verdrongen, V. HALL, Landh. Flora 196 [1854].

 

neetoor

zelfstandig naamwoord

pestkop, treiteraar, judas, plager

- Anoniem - Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959, Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie - 1959 -

De meulesteller was unne neetoor,
die Nillus wel 'n bietje zocht,
Om dettie bij hum, gin sigaore
of 'n rulleke pruimtebak kocht.

(...)
Mar de meulesteller was nie te genaoke,
die liet zun eige nie vur gleupert en neetoor uitmao

► voor de volledige tekst zie rikkemendaosie.htm

- Cees Robben - Lôôpt naor de hel neet-ôôr... (19730608)
- Cees Robben - ’t zen neet-ôôren van jong (1650115)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 07 16 - 't Dee de vadder wel wè zeer / Mar hij hield zunne mond / Ofschòòn ie zunnen ège zoon / 'nen Echte neetoor vond.
- WBD - III.1.4:82 'neetoor' = persoon met een lastig karakter

- WBD - III.1.4:102 'neetoortje' = lastig kind

- WBD - III.1.4:409 'neetoor' = geniepige plager

- Cornelis Verhoeven: NEETOOR m - pestkop, plager, iemand die spijkers op laag water zoekt. (= niet-oor? )

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NEETOOR zelfstandig naamwoord, vrouwelijk. - (met zachtl. e en schrpl. o) - kregelig, vitziek, kitteloorig persoon.

- WNT - NEETOOR - in versch. bekend als scheldwoord vóór een kitteloorig, vitziek, bedillerig iemand.

 

neeve

voorzetsel, bijwoord

naast, neven; bij de buren

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Den boer liep neeve zen pèèrd. - De boer liep naast zijn paard.

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

- WBD - III.1.4:l6 'erneven zijn', 'erneven zitten', 'ernaast zijn', 'ongelijk hebben' = zich vergissen

- WBD - III.1.4:245 'erneven vatten' = teleurgesteld worden

- WBD - III.4.4:l33 'neven' = eerstvolgend, ook '(daar)naast', 'achter'

- Cornelis Verhoeven: NEVEN (neffe) voorzetsel - naast. Vgl. 'langs'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NÈVEN en NEFFEN voorzetsel Hetz. als nevens, Frans: à côté de, près de. Hij woont hier nèven de deur. Er nèven zijn - mis zijn. Dat is er nèven - verkeerd.

- WNT - NEVEN, ook NEFFEN

 

nèffe

voorzetsel

naast, neven

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Nèffe wie zaate gij? - Naast wie zat jij?

- Cees Robben - En zit de rest d’r neffe (19600916)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 69 02 13 - Vrouw Jaanse heege't èrg kaod / Ze lòòpt neffe d'r gat / Waandelt net as ’n kòòningin / Verwaond dur hil de stad.

- Interview met de heer De Kok (1978) - jè, ik kèn die straot… nèffe bè, nèffe et spoor daor! Zuidoosterstraot!

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren - Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - jè Kees, ik zô wel neffen oe willen gaon zitten.. mar dè stao nie… (16-01-1975)

er nèffe zèèn

iets verkeerds doen, het mis hebben, abuis zijn

- KAREL. Dè was er neffe zeker? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (uit diepzinnig gesprek opgevangen) - ik zeg… ik docht dekket goed daacht mar jè, ik was er neffe omdèk daor zô gezegd zogezeed gin gedaacht op gehad had. (17-10-1966)
- Cees Robben - Nèè meneer... Ge zèèt er neffe... (19580315)
- Cees Robben - gedoegeter neffe [je doet het ernaast = verkeerd] (19560707)
- Cees Robben - Dè was er neffe, meneer... (19791123)

nèffe et pötje piese

naast het potje plassen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - nèffen et pötje piese - zich ergens aan schuldig maken - 2020 - Plagen van een kind: - slòpt jullieje paa nòg nèffe jullie moeder? (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

Aanvullende bronnen

- WNT - NEVEN, ook NEFFEN

- Bosch - neffe - naast

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nèffe voorzetsel - neven, naast, mis; ge zit 'r himmel nèffe

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NEFFEN zie 'neven'

- Hoeufft - NEFFEN, neven of nevens, voor 'langs' of 'voorbij'; bijvoorbeeld 'zult gij eens aankomen, als gij eens nèffen gaat?'. Zoo ook zegt men 'iemand neven sturen' voor 'iemand aan de deur afwijzen'; het zal dus wel zooveel zijn als iemand naar het nevenstaande huis verzenden.

 

nèffenaaf

samengesteld bijwoord uit ‘neven’ en ‘af’, beide in de betekenis ‘langs’,
er langs af
- Cees Robben - Waast er dörrem neffenaaf..../ en blijft van oew krösken aaf...! (19550226) [In deze prent bij Aswoensdag 1955 neemt Robben een loopje met het Askruisje dat op Aswoensdag door katholieken gehaald werd in de parochiekerk. De katholieke folklore wilde - vooral onder kinderen - dat dit kruisje niet mocht worden afgewassen. Uiteraard lukte dat nooit. Toch had Robben in deze prent een tip om een poging te wagen: wel in bad gaan, wel wassen, maar ‘er neffenaaf’, eromheen, en dus vooral niet aan ‘je kruisje’ komen.]
- Cees Robben - Desser vlak neffenaaf.. (19681025)
 

nèftenalte

onbepaald voornaamwoord

geen van allen

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Hedde göllie de [dè] neftenalte nie? (geen van alle niet) (17-10-1972)

 

negoosie

zelfstandig naamwoord.

negotie, handel

- A.J.A.C. van Delft - "As 't was da (indien) 'k ne vent kos kreijgen, dan liet ik munne negotie vaoren." Dreef ik geen handel meer. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

 

nei

bijvoeglijk naamwoord

nieuw

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - en nei boks, een nieuwe broek

voor Tilburg nog niet opgetekend

iets neis: iets nieuws

- Achche zelf iets neis moet koope laote zoe betaole dechche nie wit waor che blèft. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945)

 

nèk, nèkske

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

nek, nekje

- Cees Robben - In oew bekske... dur oew nekske (19601007)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden: zooas de nèk draajt, draajt de kòp (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1970) - de man schikt zich gewillig (de vrouw heeft de broek aan)

- WBD - III.1.1:111 'nek' = hals

 

nèkke

werkwoord, zwak

nekken, de nek omdraaien

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Zukke meense mossen ze nekke (feb. 1962)

 

nèpt

persoonsvorm van werkwoord

knijpt

-2e + 3e pers. enk. tegenwoordige tijd van 'nèèpe', met vocaalkrimping - Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Hij nèpt en eugske toe. - Hij doet een oogje dicht.

overlijden

- Cees Robben - Het mar ginne bange degger tussen uit nept, Jaon... (19720519)

 

nèptang

zelfstandig naamwoord

knijptang

- A.P. de Bont: neptang, zelfstandig naamwoord. vrouwelijk - nijptang

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NIJPTANG (ook met verkorte ij uitgespr.: neptang) zelfstandig naamwoord, vrouwelijk.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nèptang zelfstandig naamwoord - knijptang

 

nèrgeraand, nèrgaand, nèrgeraans, nèvveraans, nèrges

bijwoord

nergens, nergens anders

►nievraans, nergens

►ievraans, ergens

- A.J.A.C. van Delft - "Nergeraans" (men zegt ook "nergeraand") beteekent: nergens. Zelfs hoort men gecombineerd zeggen: "ievraand ergens". (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- "Ik zie niks, hier nie, ginder nie, nergerand nie!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 - 18-2-1939)

- ’n Paor daog laoter zik, ‘k zè hil de stad afgewist, d’r zen nèvverans gin Noren [schaatsen] mir te krège... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 02 14 - Mar nergeraans was ie gewist / Niemand had 'm gezien.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 06 02 - Nergeraans gin rust.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 12 21 - Host nergeraans is iets te vène / Van kerst-vrede in de praktèk.

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - As get nergenââns veint, motte ieveraans kèkke (23-10-1963)

- Interview met de heer De Kok (1978) - Op den Heuvel èn de Besterd, aanders nèrgerand nie…

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NERGERANS bijwoord - nergens, Frans: nulle part. Ook: nieverans en nievers

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - NERGERHANDS, voor 'nergens'. ERGEND, voor 'ergens' 

- Cornelis Verhoeven: NERGAND bijwoord - nergens (wsch. hypercorrecte vorm naar 'iemand'; zie blz.27)

- A.P. de Bont: nèrgent, nèr(e)ges - nergens

 

nèt
bijwoord
precies
- Cees Robben - ’t Is net zôô ge zegt (19720421)
 

netuurlek

bijwoord/bijvoeglijk naamwoord

natuurlijk

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'netuurlijk'

- WBD - III.1.4:57 'natuurlijk' = idem; ook 'tuurlijk'

 

nêû

tussenwerpsel

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - hoeft niet, niet nodig

 

neudoek, neusdoek

zelfstandig naamwoord

►neuzek

- Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "neusdoek - kleine omslag doek voor burgervrouwen"

- WBD - III.1.3:154 'neusdoek' = sierlijke omslagdoek met franjes

- WBD - III.1.3:156 'neusdoek' = bont geruite langwerpige omslagdoek

- WBD - III.1.3:150 'neusdoek' = omslagdoek

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Tilburgs westen: neuzdoek, nuuzdoek, nuzdoek; oosten: nuzzek, neuzek (blz. 148)

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - krt.97: neusdoek

- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord, mannelijk. 'neuzek' - neusdoek, wollen omslagdoek over schouders en borst bij vrouwen.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NEUSDOEK zelfstandig naamwoord, mannelijk. - omslagdoek, doek dien vrouwen over rug + schouders dragen

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - 'neujzdoek' zelfstandig naamwoord - neusdoek

 

neuje

werkwoord, zwak

nodigen, uitnodigen

- Dialectenquête 1876 - de genoddigde gaaste

- WBD - III.3.1:39 'noden', resp. 'uitnodigen, verzoeken, vragen' = uitnodigen

- Dialectenquête 1887 Willems - neuje - neude - geneujd; ik neu, gij/hij neut

- A.P. de Bont: nö.je(n) zw.ww.tr. 'neuien' - noden, (uit)nodigen

Taalk. Mag. I:319 - NEUGEN = aanzoeken

 

neuke

werkwoord, zwak

neuke - nukte - genukt

uitmaken, deren; weggooien

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Et nukt nie - het doet er niet toe, het maakt niets uit

- Pierre van Beek: Nukt dieje rommel mar in den hoek - neergooien

- Cees Robben - Luste göllie sewèèle ’n tas koffie.. Ik neuk ‘m aanders toch mar in den gôôtsteen.. (19720804)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - dè nukt de baoker nie, ast kiendje mar gezond is

- Vunderink - Den dèksel eraaf, èn toen hèb ik die troep/ gelèèk in die pan meej soep genukt. (Henriëtte Vunderink, haovermoutepap, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- WBD - III.2.2:105 'neuken' = geslachtsgemeenschap hebben

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - neujke ww - neuken; weggooien, schelen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NEUKEN- bedriegen, foppen; aan = knutselen, knoeien; kijven, grollen; telen

- Cornelis Verhoeven: NEUKEN ov.ww - plat woord voor: neergooien: ik nukte 't geléék tege de grond. Ook onpers. en met ontkenning gebruikt om onverschilligheid uit te drukken: dè nukt nie - dat maakt niets uit, dat kan me niets schelen.

- WNT - NEUKEN - 6) van zaken: hinderen, er iets toe doen

 

neukepietje

zelfstandig naamwoord. verkleinwoord

onbeduidend klein kind

- WBD - III.4.4:223; 'neukepietje' = iets kleins in zijn soort, ook 'geneuk'

 

neuker

zelfstandig naamwoord

- WBD - III.4.4:297 'neuker' = kwart liter, ook 'halfke' of 'uppie'

 

nèùlerd

zelfstandig naamwoord

verlenging van ‘uil’

- Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980, 2019 - sufferd; waarschijnlijk een samentrekking van ‘[ene]n èùlerd’

Voor de volledige lijst Klik hier

 

neure

werkwoord, zwak

neurieën

Laot ons simpele liekes neure;/ laot ons zingen en nie treure,/ wè-t-er hier ok maag gebeure! (Piet Heerkens; ‘Kritieke’, gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1941)

 

neus, nuske

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

neus, neusje

- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'net of w'uit ons neus bloejen'

- ...de vurste was zo’n amèchtig kemiek mènneke mee zon aorig nuske... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden: daor hoeft nie iedereen zen neus oover te snutte (Pierre van Beek: Tilburgse Taalplastiek 1968) -daar hoeft niet iedereen zich mee te bemoeien

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden: ieder moet er zen neus oover drêûge, tòt Jan Rap mee zenen örgel ('70)

- Henk van Rijen: gelèèk heej gin neus - het gelijk heeft twee kanten

nuske

- Hij ha vèrkeseugskes en ’n nuske om te laache. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- De kènderkes staon allemòl/ — Èèrme zo goed as rèèke —/ meej der nuske teege de rèùt/ nòr et ötgepakt te kèèke. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Sintreklaos ôok)

- Dan zit ie frèèd op de tribune/ Z'n lekkend nuske af te buunen. (Gieleke - wsch. pseudoniem van Michel van de Ven (Lechim) - ongedateerd knipsel uit onbekende bron; ca. 1960-1980)

Aanvullende bronnen

- WBD - III.4.3:278 steeknuske, prikneus - bolderik (Agrostemma githago)

- WBD - III.1.2:340 'kwaaie neus' = uitslag onder de neus

 

neusgaote, neusgaoter
zelfstandig naamwoord, meervoud van ‘neusgat’

neusgaten
- Cees Robben - Van unne kreugel worde nog is lilluk ôôk... Daor krèède grôôte neusgaoter van en lang èèreme... (19730330)

- Mar jè, op 'n gegeeve moment begos-ie ammel moelek te doen èn krèeg-ie et en bietje hoog in zen neusgaote, dus de saomewèèrking wier verbrooke. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Die wèève hèbben et ammel fort futte hoog in der neusgaote.... (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

neuzek

zelfstandig naamwoord

neusdoek; omslagdoek, sjaal; op of onder jas gedragen

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Op men klumpkes ging ik nòr, van de Koejstraot moes ik nòr et Gurke toe èn dan moes ik, dan was ik zon neuzek om, witte nie, mene krèùk in menen êenen èèrem èn men brôod òn den aandere kaant…”. (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

 

nie

bijwoord

niet

- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - niemir

- Cees Robben - “Dus naa-nie of dan nie - of nôôt nie...” (19640710)

- Dialectenquête 1876 - nimt ie nie meer? - neemt hij niet meer?

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij kan nie vórt òf trug

- Henk van Rijen: nie as naaw - nooit zoals nu

- Henk van Rijen: teege den aovend waar ie nie mir bekwaom - ... was hij dronken

- Henk van Rijen: nie nôoj - niet ongaarne, niet met tegenzin

-Hoeufft: NIE, voor 'niet', in de meeste gevallen. Vaste regel is moeilijk te geven. Oud-Gothisch 'ni' = niet. NIET is samengesteld uit nie-it. 

- A.P. de Bont: ni, bijwoord 'nie' - niet

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NI, NIE bijwoord Wordt meest altijd gebruikt voor 'niet', Frans: ne pas

- NIE als versterking bij ontkenning.

... ’t wor pekaant hil de dag nie licht nie. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Hij zeej: «Miet, belt den dokter mar/ want ik zè niks nie lèkker» (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Dè hai liever)

- ...want zon bui valt, weezeluk waor,/ aaltij hier èn nôot nie daor. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Et weer)

 

niefel

bijwoord

samentrekking van niet + veel

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - 'Hè heej-t-ur niefel van' = Hij heeft er niet veel van.

 

niemam

onbepaald voornaamwoord

niemand

- Dirk Boutkan: (blz. 67) 'ze laoten ok niemam binne'

 

niemer, niemir

bijwoord

niet meer

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (gehoord bij ’n afscheid: ) Zeg, as ik oe niemer zie, tot ziens war. (09-04-1973)

- Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - niemir

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - meej de keegels wòrdt nie mir gespuld

- Cees Robben - Ik wil ’t niemer heure (19661021)
- Cees Robben - Ik ben niemer zôô kneukelvaast Willem... ’n glas bier gao nog, mar krom staon en op m’n hukkes zitten desser niemer bij... (19670825)
- Cees Robben - Ik gao d’r niemer uit... zeej Jan,/ ’t zèèl is vuls te koud (19670428)

- Cees Robben - Ik maoket zellef niemir meej... (19600916)

- Audioregistratie 1978 - “Ge onthouwt dè niemer hè…” (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

- Getrouwde vrouwe môoge niemer werke… (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Met extra ontkenning: Dan hoefde ok nôot niemer bang te worre van gin man nie. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Ik woon er allang niemer, op ’t Hasseltpleintje... (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nòòt niemer - nooit neer

A.P. de Bont: nimer, bijw.verb. (niet meer) 'niemer' - niet meer. Vgl. voor de ontwikkeling - WNT - s.v. nimmer.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NEMEER bijwoord - niet meer. Ik bezit niks nemeer.

 

niemes

onbepaald voornaamwoord

niemand

- A.J.A.C. van Delft - "Niemes", dit is niemand. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

niemes wit waor vandaon... (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Maonsverdustring’, 1932)

- Dialectenquête 1887 Willems - is er niemes nie? - is er niemand?

- Mar toenker niemes nie mir vèène kos... (Karel de Beer - Bijnamenboek; 2007)

- ‘Niemes wies ze te wone.’ (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Piet van Beers - ‘Historisch’: Hy slûipt heel zuutjes dichterby,/ zo, dè 't gin niemes heurt. (With Love; 1982-1987)

- Piet van Beers - ‘Gin katte’: Hij is niemes tot laast... (‘t Èlfde buukske, 2010)

- Piet van Beers; 'Herfst 1982': Dan hoefde oe èège vur niemes te schaome. (CuBra)
- Piet van Beers; 'Twee goudvinke': Èn der zal dan niemes zègge dè dè nie waor is. (Cubra)

- Cornelis Verhoeven: NIEMES, oud woord voor 'niemand'. Vgl. 'iemes'.

- A.P. de Bont: nimes, vnw, 'niemes' - niemand.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - niemes voornaamwoord - niemand; ook: geniemes

 

nieperd

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - knijperd: in zene nieperd zitte - in de knel zitten

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - bed: in zene nieperd krèùpe - in bed kruipen

 

niergend

bijwoord

nergens

H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Levensles’, 1932 - niergend laag/ zo'n simpel dink,/ of 'k heij z'n schoon geheim vernommen...

►nèrgeraand

 

nierke

werkwoord, zwak

vervelen (= nirke 'herkauwen'?)

- Henk van Rijen: ze stòn wir meej zen ammòlle te nierke - ze staan weer met z’n allen te vervelen

 

nieteegenstaonde

woordspeling

- Van mèèrrege kreege we taol/ ik moog ene zin opgeeve/ Waort woord "niettegenstaonde"/ In moes worre geschreeve/ Ik wies irst nie wèk zèggen moes/ Toen in êens en licht opgòng/ "onze Paa draogt ene slappen boord,/ hij kan nie tegen staonde". (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Niemer nòr school )

 

nievraans, nieveraans, nieveraand

bijwoord

nergens

►nèrgeraans ►ievraans

- A.J.A.C. van Delft - "Nievraand" beteekent: nergens. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- Dialectenquête 1887 Willems - nieverans - nergens

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - nieverans

- Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "nieverans, nieverus - nergens"

- Cees Robben - D’r was nog nieveraans gerucht... (19560609)
- Cees Robben - En naa is ie nieveraans mir te vèène...(19850726)

- Anoniem - 1959 - Jaans zaag de kaoi rikkemedaosie, / naauw kossie nieveraans aonlegge. (Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie Klik hier

- Ge kunt ze nieveraans mee vurgelêêke. ‘t ' is hil aander volk,
't 'is gin sort van meense... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - nievers - nergens (brab. vel.)

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - NIEVERHANDS, voor 'nergens' of het verouderde 'nievers', samengesteld uit 'ne' (niet) en 'ievers' (iewaarts). 

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - NIEUWERS, NIEUWERANDS nergens.

 

nijnaogel

zelfstandig naamwoord.

stroopnagel, nij(d)nagel

- WNT - NIJDNAGEL, NIJNAGEL - Hetzelfde wat nu gewoonlijk stroopnagel heet: een plaats waar de huid langs den nagel is ingescheurd.

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home

niks

voornaamwoord

niets, helemal geen; 'òf niks' (èn niks) dient ter versterking van een ontkenning

- Dialectenquête 1876 - Ze doen der niks goeds

- Dialectenquête 1887 Willems - niks

- KAREL. 't Is nog mar niks ginnen zomer, war Sjarel. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945)

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Ge hèt niks vur niks as ene scheet in oewe slaop.

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'deh noem ik niks gin schaand'

- Informant Ad Vinken; ze blêef allêen aachter want ze ha gin kènder òf niks

- Informant Ad Vinken; ik zèè nie goed èn niks (nie)

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Dès nòg minder as niks – Dat is heel erg weinig

- WBD - III.4.4:283 'niksnie', 'nikskenie' = onbelangrijk

- WBD - III.4.4:284 'nikswicht' = iets onbelangrijks

- WNT - NIKS - in de gemeenzame taal gebruikelijk in den zin van niets.

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - NIKS, even als het Plat-Duitsche 'nix', van het Hoogd. 'nichs' voor 'niets', wordt elders meestal schertsende gezegd. Hier vrij algemeen, ook in den beschaafden spreektrant. 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NIKS vrnw. Wordt overal gebruikt voor 'niets'.

 

Nilles

eigennaam

Nelis > Cornelis; hier: de heilige Cornelis en diens bedevaartsoord in Esbeek

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Mar nèt as in Orschòt daor bèn ik ok verschillende keere nòr toe gewist toen in dieje tèèd, in dieje tèèd, dè was den Hèllegen Eèk! Èn Esbeek dè was vur de, vur de, de Nilles, vur de kinkhoest!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

nimt

werkwoord, persoonsvorm

neemt

- Dialectenquête 1876 - ik neem, veranderd in: ik nim, hij nimt

tegenwoordige tijd sing. 2e + 3e pers. van 'neeme', met vocaalkrimping

- Cees Robben - Mee liefde nimt de grond ze op.. (19571102)

 

ninne

werkwoord, zwak

drinken (door kinderen)

- Pierre van Beek: ik zal jou is laote ninne (Werd decennia geleden in Goirle gebruikt; nu daar nagenoeg onbekend.)

- Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "ninnen 'k mot irst nog is ninnen (drinken)"

- A.P. de Bont: nine(n), zw. ww.intr. (vooral kindertaal) 'ninnen' - drinken. 'Luste gè nie meer te ninne?' 'Ninne zulde!' (tot een hond gezegd).

- Cornelis Verhoeven: ninnen, onov. ww. ... Als mijn herinnering mij niet bedriegt, werd dit ww. bij ons gebruikt als kinderlijke en wat jolige aanduiding voor: plasse

- WNT - NINNEN, onz.zw.ww. Een reeds oud woord ter aanduiding van het drinken, zooals de kleine kinderen dat doen. (Vergelijk Verdam 4, 2452) In het Romaansch bestaan vormen voor 'klein kind' en voor 'wiegen', gelijkende op 'ninnen'.

 

nir, tenir

bijwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - neer, terneder

- Dirk Boutkan: (blz. 41) 'neer/ nir' als ww-deel

 

nirgeleej

voltooid deelwoord van 'nirlègge'

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - neergelegd (vd. van 'neerlegge')

 

nirke

werkwoord, zwak

herkauwen

- WBD - nirke, nierreke, nierike, (hs K 183) nierken - herkauwen

Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "nierken - herkauwen der koeien, geiten enz."

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - nirken, nierken, euriken, hirke, hùrke, irke - herkauwen

- Cornelis Verhoeven: Cornelis Verhoeven:: nirken - herkauwen; verwant met snurken, nurks en nors? 

- A.P. de Bont: ne.reke(n), resp. nirke(n), nirke(n), zwak werkwoord intransitief 'nerikken' 'herkauwen'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NIRKEN, NIRRIKEN - hetz. als hirken, irriken, herkauwen

 

nirklètse

werkwoord, zwak

neersmijten, neergooien

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'neerkletsen'

 

nirlaote

werkwoord, sterk

neerlaten

- WBD - m.b.t. de melk: laten lopen (door een koe), ook: 'laote lôope'

nirlaote - liet neer - nirgelaote

 

nirtèlle

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - neertellen, betalen

 

nirvalle

werkwoord, sterk

neervallen

- nirvalle - viel neer - nirgevalle

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Waor is ie tenirgevallen?

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - Waar is hij nedergevallen? d.i. waar is hij, bij zijne aankomst, ingetrokken?

 

nirzètte

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - neerzetten, 'nirplòtse'

 

nisje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van nist

nestje

- Cees Robben (datum onbekend) - 'Toen wees ie me 'n nisje aon'

►nist

 

nissele

werkwoord, zwak

nestelen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 02 05 - 't gruun aon d'n ooverkaant / Z'n éénigste verzet. / Daor nisselde wè mèrels in.

 

nisselplèngske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

plankje ter ondersteuning bij het veterstrikken, geïntroduceerd t.g.v. het Grôot Diktee 2008 (3e lustrum)

 

Uitleg 'Nisselplèngske' voor deelnemers aan Tilburgs Diktee, kermis 2014.

 

nissels

zelfstandig naamwoord, altijd meervoud

nestels, schoenveters

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Men nissels zitten in de knêûp. - Mijn schoenveters zitten in de knoop.

- Dialectenquête 1887 Willems - nestel

- WNT: lemma nestel - Koord waarvan het einde gestoken wordt in een malie, ten einde het gemakkelijk door een opening te kunnen halen; veter.

- Cees Robben - Doe’w-nissels-vaast... Drek-trap-trop... (19580503)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

 

- WBD - Onder 'veter' is het Tilburgse woord niet vermeld (II 719).

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - krèèg ik jouwe nissel, want men piske van men zwipke is kwèèt

- WBD - III.1.3:251 'nestel' = schoenveter? ook 'rijgnestel', 'schoennestel'

- Cornelis Verhoeven: NESTEL m (gewoonlijk uitgesproken als 'nissel') archaïsch woord voor: rijgtouwtje, schoenveter. Vgl. 'bendel'.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NESTEL, ook NISTEL zelfstandig naamwoord, mannelijk. - veter, Frans: lacet

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nissels zelfstandig naamwoord - nestels, schoenveters

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - nestel, naastel - veter (div. dial.)

 

nist, nisje

zelfstandig naamwoord en verkleinwoord

nest, bed

- ...mar naa wier et vort negen uur, tien uur, half elf soms eer ie uit z'ne nist kwaam gekropen... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 - 24-8-1940)
- Lee den dokter nog in z'nen nist? (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 - 18-4-1939)

- Laot in de nist, hommeles is't. (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Lui zweet...’, 1941)

- Cees Robben - Unne nist jonge fraterkes... (19760903)
- Cees Robben - Kom toch uit oewe nist, Nillis... (19821126)

- Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1970) - gezegd door een ouder, als de vrijer niet de oudste dochter maar een jongere ten huwelijk vraagt.

- Jan Jaansen (pseudoniem van Piet Heerkens svd), 'Oome Teun op collecte', feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 12-8-1939 -26-8-1939 - Ge waart in et kiepenhok gekropen en ge had er aaikes uit de nist gehaold en 'n stuk of tien hadde 'r op de deur van de schuur kapot gebutst en uitgesmeerd en toen kwaamde mee oew haanden en oew kleere vol aaiketiet binneloope en ge riept dè ge de deur toch zoo schoon geverfd had!

- Ene nist jòng katte in mèn maog/ gebonk in mene kop... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Nôot mir...)

- Elie van Schilt; We haolde ok jong eksters uit ut nist, voeierde ze mee natgemokt ouw bròòd, gemengd mee braandnetelblaoikes en stukskes pierwurm. (Uit: ‘Tilburg waor zen oe bossen’; CuBra ca. 2000)

- 'Tèèd om oewe nist op te zuuke, isset nie keind’? (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Ik koom en des fèèn om te weten, veur jullie, die dees lezen, öt un héél grôot höshauwe, zeg gerust enne nest. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Piet van Beers - ‘Bim bam bom’: Daormee jaogde ie de meense/ al heel vruug der niste èùt. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Piet van Beers - ‘En gouwe fist’: De jongste bruur öt onze nist/gaaf meej zen vrouw dees gouwe fist. (Het zeventiende boekje, 2010)

- WBD - III.4.2:66 'nest' - konijnenhol; ook genoemd 'hol', 'konijnenhol' of 'pijp'

- WBD - III.2.2:34 'nest' - verwend kind

- WNT - NEST' - zelfstandig naamwoord. onz., in 't Mnl. m., gelijk thans nog in Zuid-Nederland.

 

nistspèl

zelfstandig naamwoord

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - et nistspèl speule - huwelijksplichten vervullen

 

nò, nao

bijwoord, voorzetsel

na, achter

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - nò de schòft spanne me et pèèrd vur de nuuw kèèr

- Henk van Rijen: nò zisse koom ek nao

 

nòdderaand

bijwoord

naderhand

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Nòdderhaand stónne ze òn de kaant. - Naderhand stonden ze aan de kant.

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - naoderhaand

- Drie minuten nodderhaand dronken we ouwe klaore (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 8; 31-12-29)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “De Piushaove dèttis, dè hèbbe ze toen nòdderaand ok meejpesaant tegelèèk oope gemòkt daor, hè, dè kenaol, dè is durgetrokke…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Et ging oover den diejen, hè…meer gèld…nòdderaand hèbbe ze dè gedaon gekreege, zo stillekes aon, hè.”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

nòdè

voegwoord

nadat

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'naodè'

 

nòdêel, nòdil

zelfstandig naamwoord

nadeel

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - nadeel

- WBD - III.1.4:341 'nadeel' = idem

 

nòdènke

werkwoord,sterk

nadenken

nòdènke - dòcht nao - nògedòcht

- Cees Robben (ongedateerd knipsel) - Dènkte gij naa mar nao vurdè ge prikt, ik zal nao oewe preek wèl nòdènke

- WBD - III.1.4:1 'nadenken' = denken ...; ook 'prakkiseren'

 

nòdil, nòdêel

zelfstandig naamwoord.

nadeel

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'benaodild'; 'vurdeel-naodeel'

 

nòdröppele

werkwoord, zwak

nadruppelen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - later binnenkomen op een vergadering

 

noe
bijvoeglijk naamwoord
nieuw
- Cees Robben - Daor staat nu vredig de noe-kerk (19660527)
 

noemer, noemerke

zelfstandig naamwoord

nummer

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - 'noemerke tien'

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - noemer zis, noemer êen van lijst zis

noemerke vier, 'n leuk kabouterke,

- Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘Van Kees en Kee’, 1941 - kreeg den schoone naom van Wouterke.

- Cees Robben - En ze trouwde noemer drie.. (19621102)

- Henk van Rijen: hòtie ok ene noemer tusse zen schaawerblaoj bèmmele? - Droeg hij ook een (rugnummer?)

- Cursus in Tilburgs - krantenrubriek circa 1940 - (28) 'Haj okkene noemer tussche z'n schouwerblaoie bemmelen?'

- A.P. de Bont: numer, zelfstandig naamwoord, mannelijk. 'noemer' - nummer

 

nògaon

werkwoord, sterk

nagaan

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - 'nògaon, naogaon'

 

nògges
bijwoord
nog eens
- Cees Robben - Moette-me-noggus... k..k kkakhiele...(19560128)
 

 

nòjaor

zelfstandig naamwoord.

najaar

Lechim -

 

(Tilburgse Koerier, ca. 1975)

 

nòk

zelfstandig naamwoord

- WBD - nokbalk (horizontale balk als verbinding tussen de toppen van de kapgebinten, resp. van de daksparren); ook 'nòld' genoemd.

- WBD - nok van het dak (hoogste gedeelte, horizontale lijngevormd door snijding van twee dakvlakken); ook 'vòrst' genoemd.

 

nòkbalk

zelfstandig naamwoord.

nokbalk

- WBD - nòkbalk (horizontale balk als verbinding tussen de toppen van de kapgebinten, resp. van de daksparren); ook 'nòk' genoemd.

 

nòkt, naokend

bijvoeglijk naamwoord.

naakt, 'naokend'

- WBD - III.4.3:337 'naakte dame' = herfsttijloos

- Hoeufft:. Hoeufft: 'nokt', voor naakt, onder het gemeen. Het is Plat-Brabandsch. Huygens in 'Trijntje': '... ick sie ou nooh mé nockte beentjens stappe'.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - NAAKT - nokt bijvoeglijk naamwoord.

 

nòlaote

werkwoord, sterk

nalaten

- WBD - III.1.4:49 'nalaten' = zich onthouden van

- WBD - III.1.4:374 'nalaten' - verzuimen

 

nòld

zelfstandig naamwoord.

naald

- WBD - nòld (II:1057) - naald

- WBD - nòld (II:1060) - naald

- WBD - 'nolt' (II:1115) - naald

- WBD - 'naolde' (II:1116) - naalden

- WBD - III.4.3:99 nòld - dennennaald; ook genoemd: spèl, mastespèl of pin

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NAALD (uitspr.: naold, nöld, näld, nail), Frans: aiguille

 

nòldenbak

zelfstandig naamwoord

naaldebak

- WBD - 'noldembák' (II:l060) - naaldenbak

 

nòlôop

- WBD - nawort (de vloeistof die - in de brouwerij - de tweede keer gewonnen wordt uit het beslag)

- WNT - NALOOP - B) De latere loop, o.a. bij het distilleren.

 

nòmeete

werkwoord, zwak

nameten

- A.J.A.C. van Delft - "Hij heeft den kastelein nagemeten" zegt men van iemand, die te veel gedronken heeft en daarna gebraakt. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

 

nommer

zelfstandig naamwoord.

nummer

- Cees Robben - Nommer drie (19600304)

- WNT - NUMMER, nommer

 

nondedomme

bastaardvloek, samentreking uit 'nom de [Dieu] en [ver]doeme

- Cees Robben: - Non-de-domme schiet toch op Drikka… Gij wordt vort hoe lammer hoe lammer… (13-10-1978)

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

nondejuu - nondetjuu

uitroep - vloek; verbastering van (au) nom de Dieu

- Cees Robben - (19840907)

- Cees Robben - Pèerdejuu.. Non-de-juu.! (19720923)

- Henriëtte Vunderink - Dus smiddags nòr den Heuvel,/ èn al bij den bocht/ ston enen ijskooboer die/ benaan meej slagroom ok verkocht./ Vur ons gin daogelekse kost,/ dè stond noot opt menuu./ Gelèèk mar ieder tweej besteld,/ dè smokte, nondetjuu!! (uit ‘ Kèrmes’, in kZal van oe blèèven haawe, 2007)

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Om de nondejuu nie, nèè – Zeer zeker niet (dubbele ontkenning)

- A.P. de Bont: nónded'ü:, nóndejü - basterdvloek

Overzicht van alle bastaardvloeken

 

nondejuuke

zelfstandig naamwoord.

vlinderdasje

- WBD - III.1.3:145 'nondejuke' = vlinderdas

- Naar Frans: 'Nom de Dieu', met diminutiefsuffix.

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ik kreeg bij mèn kemuuniepèkske en schôon nondejuuke - vlinderdasje (080407)

- Henk van Rijen: 'nondejuuke meej sööker' - brandewijntje met suiker

 

nondekenon

fantasiebastaardvloek

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ongekend fatsoenlijke krachtterm

- Cees Robben - (19840831)

 

nondeknètter

fantasiebastaardvloek

- Cees Robben - (19840914)

 

- Cees Robben - Prent van de week 02-04-1976

nondetonnèèr

tussenwerpsel

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - gematigde vloek (Fr. nom de tonnère)

Cees Robben: - Nondetonnair Naris.. is 't naa glad.. of zemme zat…. (02-04-1976)

Overzicht van bastaardvloeken

 

nonnebèùk

zelfstandig naamwoord

nonnenbuik

beeldspraak voor een textiele stof van de beste kwaliteit

- Jan Elemans; aantekening in zijn nagelaten handschriften, gedateerd 5 oktober 2013 - Toen ik jaren ’50 in Nijmegen afstudeerde (...) ontmoette ik daar een meisje uit de Tilburgse textiel. Ik vroeg haar naar het mooiste woord uit hun lapjestaal. Dat had ze voor de grofste, slechtste kwaliteit: bokkenbaai.Een mensenleeftijd later loop ik haar weer tegen het lijf. Ik voel aan haar jasje: bokkenbaai! Dat ik dat nog weet! Ze beloont me met ng een woord, voor de mooiste, duurste, beste, zachtste kwaliteit: nonnenbuik.

 

nonnepreut

zelfstandig naamwoord

spotnaam voor een non

- Pierre van Beek: Zuster nónnetreut - èèrappelscheut - èerappelzak - ??????? -zuster is enen knapzak.

- Cornelis Verhoeven: PREUT, v. oud woord voor het geslachtsdeel van een koe; alleen gebruikt als onpreuts scheldwoord voor: vrouw: ''n nonnepreut' - een trut van een non.

 

nònnie

samentrekking: nog niet

- Dè kunde gullie nònnie al hèddet gèère. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

nonselaant

bijwoord/bijvoeglijk naamwoord

nonchalant, achteloos, slordig

- Cees Robben - [over kunstenaars:] wè nonselaant en interressaant (19590321)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - 'nonsjelaant'

- WBD - III.1.4:15 'nonchalant zijn' = veronachtzamen

- WBD - III.1.4:150 'nonchalant' = slordig = Frans 'nonchalant' met vocaalreductie en rekking van de slotsyllabe

 

nôod

zelfstandig naamwoord

nood

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad (1984) - hij ha zonnen hôoge nôod; halverweege krèège wij al hôoge nôod

- Cees Robben - ..En hedde gij dan nôôt nôôd..? (19631108)

 

nôodeg

bijvoeglijk naamwoord/bijwoord

nodig

- Niets te maken willen hebben met iets: ...want daor ha z'n zuster niks mee noodig... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 8; Nieuwe Tilburgsche Courant 19-11-1938)

 

nôodlaanding

zelfstandig naamwoord.

noodlanding

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'noodlaanding'

 

 

nooga

zelfstandig naamwoord

nougat, noga

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…Jaaa…ene mallemeule èn enen hoogaatie èn ene ootooskòtters èn zôo èn dan gebakkraome èn snoep èn nooga, olliebòlle èn, jè, pòllinge èn zôo.”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

nôoj

bijwoord

node, ongaarne

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Ze din et tòch zó nôoj. - Ze deden het toch zo ongaarne.

- Belaasting betaolen is wel een van de dingen die 'ne meensch 't nooist doe... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 7; 30-11-1929)

- De Herfst die daocht: ik zie 't nie nooi,/ zoo'n bietje locht dè veen ik mooi! (Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘De jaorgetij’, 1939)

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Mee dieje maantel heb ik ginnen aord, die doe’k zo nooi aon, ’t stao wel vlug as ge hard lopt en ik vein’t wel schôôn mar ik vein’t nie zo leuk (09-07-1967)

- Cees Robben - ‘k Zie ‘m na-mar immel nooi-war... (19680119)
- Cees Robben - Ik zie dè huudje ôôk zôô nooi (19831209)
- met een ontkenning: graag
- Cees Robben - Ik zieget nie nooi... (19831014)
- in een (soort van) vergrotende trap:
- Cees Robben - Mar ik zie ze’r toch nie te nooier om... (19661014) [Maar daarom zie ik haar niet minder graag]

- Eén ding wies ik wel zeker, et waar et nôoiste wè’k deej. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Tony Ansems - Hij moppert, mar toch doe tie 't nie zo nooi... (Tony Ansems, Hij heget nog steeds over heur; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)

- WNT - NOODE - Gewoon is in de oudere taal de samengetrokken vorm noo; nooie, nooi schijnt vooral in het zuiden te zijn gebruikt.

 

Ill.: Naumann

 

noome

werkwoordsvorm; verouderde verleden tijd, eerste persoon meervoud, in plaats van 'name'

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 05 22 - We noome 'n fles ranja mee / En zis brooikes mee kneut.

 

noordsèès

zelfstandig naamwoord

noordsijs

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - noordsijs, barmsijsje, paapje (Carduelis flammea)

- WBD - III.4.1:l35 'noordsijs', ' noordsijsje', 'sijsje - barmsijs'

- WNT - NOORDSIJS, ook Noordsche sijs, benamingen van het barmsijsje

 

nôot, nôot nie

bijwoord

nooit

- "Noot moet iemand noot zegge!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 - 18-4-1939)

-Naarus (pseudoniem van Bernard de Pont), in: Groot Tilburg 1941, CuBra - Freddags gaok noot nie de netuur in...

- Piet Heerkens, uit: De Kinkenduut, ‘Annemieke’, 1941 -

Annemieke, pront en groot,

vijf en twintig pas geworre,

zie de jongens al mee snorre...

mar den eene z'n haor is rood...

en dieën aandere... neemt ze nóót!...

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Nè en nog ‘ns nè, náá nie, mêrregù nie en nôt nie (23-02-1972)

- Cees Robben - Wie heej gin haost en nôôt gin vort... (19570615)
- Cees Robben - Nôôt genog en nôôt content... (19601007)
- Cees Robben - Hij hô d’n baos nôôt iets miszaaj... (19600701)
- Cees Robben - ..En hedde gij dan nôôt nôôd..? (19631108)
- Cees Robben - Un vrouwetong en unne gèètestart .. staon nôôt stil.. (19640626) - Cees Robben - .. en liege meude nôôt... (19641231)
- Cees Robben - Nôôt op tèèd... (19760102)

- Cees Robben - “Dus naa-nie of dan nie - of nôôt nie...” (19640710)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij zal et nôot vèr brènge; hij komt nôot en menuut te laot

- Henk van Rijen: ze hèn em nôot nie kunne vatte - ze hebben hem nooit kunnen pakken

- Henk van Rijen: nôot niks - nooit iets

- Henk van Rijen: strôojhuuj ziede hòst nôot nie mir - ... zie je bijna niet meer

- Piet van Beers - ‘Praote zô as ge ’t geleerd hèt’: Doe of ' t nôot nie aanders was. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

- Dialectenquête 1887 Willems - no-ot

- A.P. de Bont: no'it, bijw. - nooit; verbinding 'nooit nie' - nooit

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - NOOIT - nunt nit, ook 'nunt' bijwoord

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - 'nòòt' bijwoord - nooit

- WNT - NOOIT , in vroeger tijd, en thans nog in Vlaanderen, ook nooint en soms NOOT.

 

nôotniemir

samentrekking van nooit en niet meer

dubbele ontkenning om bevestiging te versterken

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

nòp

zelfstandig naamwoord

nop

- Pierre van Beek - "Veel kinderen is de zegen van den Heere, maar ze houden de noppen van de kleren." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)

 

nòpèèzer

zelfstandig naamwoord.

nopijzer, werktuig om 'noppen' in het weefsel te herstellen

- WBD - 'nòpéézer' (II:1057) - nopijzer

►nòppe

 

nöpke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

nopje

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - nopje

- WBD - III.1.4:191 - in zijn nopjes zijn = vreugdevol zijn

 

nòppe

werkwoord, zwak

geweven stukken van fouten ontdoen; bewerking van het geweven textiel die vooral door gehuwde dames als thuisarbeid werd verricht omdat het gehuwde dames verboden was in een fabriek te werken.

- Frank Klaroen (pseudoniem van Wille, vamn Mook, Nieuwe Tilburgsche Courant, ‘Kruispolka’, Brabantsche Novelle, 26-2-1941 - Een oude weverswoning, ergens in Oel. Aan den vaalblauw bekalkten wand speelt een oude hangklok met de koperen maneplak voor het slingerruitje „kiekeboe", op den maatslag van den tijd: tik-tak. En onder de oude hangklok zit een jong meisje te noppen. Haar teere vingeren hanteeren behendig het “pluisijzer”, dat als een nijdig vogeltje “pik—pik” de noppen uit het weefsel trekt.

- Interview Jolen - 1978 - “Die was ok van Tilburg, die heej ok bij Vendoore gewèrkt, bij Vendoore-Dams. Daor hèb ik ze tenminste ötgehòld, hèhè! Wè deese daor? Jao, stukke, stukke meej nòppe èn stòppe èn zôo”. Jèjèjèjèjè!!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Daor hèb ik ok in de apperetuur gestaon (Gooyaerts), daor hèk alles gedaon, gepèrst, gestòpt, genòpt”. (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

► plèùze

 

nòppes

zelfstandig naamwoord

niets

- Noppes mee de klep toe. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

nòpster

zelfstandig naamwoord

nopster; textielarbeidster die geweven stukken controleert op ongerechtigheden, en die verwijdert met een nopijzer.

►nòppe

- Interview Hermans - 1978 - “Wanneer dè nu meej dè mesjien gaare gemaakt wòrt, dan gebeurt nog wèlles ôot omdè dè stòf…dètter nòg wèlles… dètter nòg wèl van boove op de mesjien ligt, en pluisje leej, hè, dès ongelijk èn die verhooging, die wòrt er dan juist… wòrt er afgehaald dèttet wir gelijk was, dè zèn de nòpsters, de naom zeeget al, hè, dè zèn nòpkes…” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

 

nòr, naor

voorzetsel

naar

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - zuukt is nòr menen hoed; de tweed dötsers kwaame nòr bèùte

- Henk van Rijen: nôr school, nôr hoos èn nôr et weèrk

 

norde

zelfstandig naamwoord.

het noorden

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - noorden

 

nòrèès

zelfstandig naamwoord.

- WBD - het narijzen van het deeg

 

nòrmaal

zelfstandig naamwoord

de normaalschool, oudere naam voor kweekschool

- Audioregistratie 1978 - …mar die kon ok goed leere, nouw, èn die stuurdenie vurrèùt, irst nòr de nòrmaal in Waalwijk want toen kossie nòg nie nòr de kweek, toen wassie te jong veur... (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

nòrrècht, nòrrèècht, naorècht, nòrricht

zelfstandig naamwoord, onzijdig of mannelijk

het (de) aanrecht

- Meej den handdoek dieter bij de nòrregt aaltij hong, zonne blauwgerèùte, moes ik men èège mar afdrêûge. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- De radio stond dan op de nòrregt want in de kaomer zitte waar der dur de week nie bij. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Op de nòrregt laag de moter van et wasmesjien, die digget niemer. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Der stao me tòch enen hôop omwaas op de nòrrèècht. (140207)

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

nòst

bijvoeglijk naamwoord

naast, eerstvolgend, dichtstbijzijnd

- Dialectenquête 1876 - hij is den noaste

- WBD - III.4.4:133 'naast' = eerstvolgend

superlatief van 'nao'

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NAAST bvw. - eerstvolgend

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - 'noste' bijvoeglijk naamwoord - naaste, de noste femielie

 

nòst

voorzetsel

naast

- Henk van Rijen: den boer stin nòst zen pèrd - de boer stond naast zijn paard

 

nòstenbaaj

bijwoord, voorzetsel

ten naaste bij, ongeveer

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Hij fiedelde zoo-mar-ongeveerten-

- naoste-bij wè raok, (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Jan Viool’, 1938)

diktee 2000 'In sisteg òf zo te nòstenbaaj ...'

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - 'te nòstebaaj' - zo ongeveer; ook: nòstenbaaj

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NAAST EN BIJ - omtrent: Hoe laat is 't? Zal naast en bij twee uren zijn.

- WNT - TEN NAASTE BIJ - ongeveer

 

nòvèùle

werkwoord, zwak

naveulen

- WBD - afscheiding geven na het kalven, gezegd van de koe, ook 'witvèùle'

 

nòvvenaant

bijwoord

naar verhouding, navenant

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Hij pròt wèl mar doe nòvvenaant nie veul.- Hij praat wel maar doet navenant niet veel.

- Nicolaas Daamen woordenlijst 1916: "noavenaant - en alles waas er noavenaant (naar gelang)"

- Novvenaant we hier zo'n goeie baon hadden zèn er toch mar weinig goei fietsers (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 6; 21-11-1929)

- A.J.A.C. van Delft - "'t Ies nen goejertrouwen vent naovenaant ie zoveul geld hee." "Naovenaant" is eigenlijk advenant uit de samenvoeging "naar advenant", hetgeen betekent: in evenredigheid, in overeenstemming met het vorige. (Volgens - Van Dale zegt de spreektaal: "na venant".) (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'alles naovenaant'

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - ’t Lèkt wè, mar ‘t is navenaant niks (feb. 1962)

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - tis nie veul naovenaant dettis (1965)

- Theo de Wijs; correspondemtie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - Wat hebt u ’n prachtige “Hals”, mevrouw! -Jè en zô is alles naovenaant (23-09-1970)

- Cees Robben - De geurkes novvenaant... (19701016)
- Cees Robben -
De judasweek is wir vurbij, en ’t weer was novvenaant... (19800404) [Robben voegde aan de prent een voetnoot toe: ‘Judasweek = goedeweek’]
- Cees Robben - En novvenaant zun verstaand viel ie nie dur de maand (19811127)
- Cees Robben - [over een koe:] Un uier as ’n maand... Mar gin speene novvenaant... (19871023)
- Cees Robben - ’t Lekt hil wè... Mar ’t is novvenaant niks.. (19620316) [over een modern schilderij]

- Jos Naaijkens, ‘Drie kôoninge’, CuBra, ca 2005 -

Mistentèèds ging’t zingen goed;

novvenaant wier d’r veul opgehaold.

Vooral in winkels en cafees,

dáor wierde echt onthaold.

- Audio-opname 1978 - Dhr. Bertens - “Nòvvenaant dètter veej was krêege ze der aantal èn nòvvenaant dèsse slaagers hadde krêege ze zogezeej der vlêes èn dè ging sewèèle in kieloos gepaord èn dè ging sewèèle in enen halleven bist gepaord èn et ging ok wèlles in enen hêelen bist gepaord….” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels

► Klik hier voor audiofragment)

…ik waar nog aaltij un klèèn menneke, naovenaant menne lèèftèèd.(Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WNT - NAAR ADVENANT, ook na (ad)venant, ontleend aan 't Frans à l'avenant; i.p.v. bepaling met van, of een bijzin met dat.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - A(D)VENANT - In 'na a(d)venant' - 'nu:venant' voorzetsel, bijwoord, vw: Prijzen navenant de markt. Frans: selon, à l'avenant, selon que.

- A.P. de Bont:: nòvenaant, bijw. verb. 'navenant'; vanaant resp. venaant - naar verhouding.

- Cornelis Verhoeven: NAVENANT (novvenant) bijwoord (uit Frans: à l'avenant) naar verhouding, gezien in een groter geheel: 't valt novvenant ammal nie tege.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - novenant bijwoord - in verhouding tot

 

nòzaojke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van naozaad (naozaod?)

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - nakomertje

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - ons Sjaantje waar en nòzaojke èn ze wier nòvvenaant ok verwènd

 

nuchtere

bijvoeglijk naamwoord

nuchter

- A.P. de Bont:: bijvoeglijk naamwoord. 'nuchteren' - nuchter: e nuchtere jungske - een pasgeboren kind

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NUCHTEREN - nuchter, Frans: à jeune; niet dronken; pasgeboren.

 

nuffenèèr

effenaar

- WBD - nuffenèèr, uffenèèr, öffeneer (II:1001) - effenaar, toestel om kettingdraden gescheiden te houden.

 

nukt

persoonsvorm van het werkwoord neuke

tegenwoordige tijd sing. 3e pers. van 'neuke', met vocaalkrimping

et nukt nie - het doet er niet toe, het maakt niets uit

- gezegde - Dè nukt de baoker nie, ast kiendje mar gezond is. - Dat maakt de baker niets uit, als ’t kindje maar gezond is

- Mandos, Brabantse Spreekwoorden: dè nukt de baoker nie, ast kiendje raar gezond is - dat is van ondergeschikt belang

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - dè nukt de baoker nie, as ...

 

nulleke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

nulletje

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - nulletje

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - nulleke-êenôog - de slimste niet

 

nunneke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

zustertje, nonnetje

verkleinwoord van 'non', met umlaut

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 05 ons taante Sjaan waar as nunneke ingetreejen op den Aawendèèk

 

 

nuske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van neus

neusje

- Cees Robben - ...ziet ie om z’n nuske wit... (19581122)
- Cees Robben - d’r zit ’n vlieg op oew nuske... (19690620)
- Cees Robben - Mar swels dè den Sjarel zun nuske uit-snoot... (19560526)

►neus

 

nutje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van neut

neutje, een 'borreltje'; niet te verwarren met 'nutje', verkleinwoord van 'noot', noot.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 07 31 - Bij Jaansen op ’t Kurvelplein / Gao ik irst ’n fleske haolen

Ik zuuk m’n nutje gienderwèt / Nie dubbel te betaolen.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 01 08 - Mar wörom mot d'n draank omhoog / Mee drie gulde de lieter? / Bezuinige? Allee dès goed / Mar ik denk ondertusse: / "Wie zèn 'r wir 't biste mee? / Die zelf gin nutje lusse!!!!

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 08 05- Wè zèn de tije toch veraanderd, / veul beschaofder, zògezee. / De mannen vatten thuis ’n nutje / en de vrouwen… drinken mee.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 10 14 - Want bij ’t kaorten heurt ’n nutje...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 02 03 - Gaauw naor Jaanse op Körvel toe / Veur ‘n vaastenaovend-nutje.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 63 02 08 - De Kòòs hee hil z'n lèven lang / Z'n nutje goed gevat

- Piet van Beers - ‘Vrèmde kòst’: Gif mèn mar wèk hier gewènd zèè,/ ene goeje vètte pòt./ Zuurkôolstamp òf brèùne bôone.../ Èn 'n nutje toe... tòt slòt. (Spoeje doemmeniemer; 2009)

 

nutje rolle

werkwoord, zwak

kinderspel

- A.J.A.C. van Delft, Nieuwe Tilburgsche Courant, Van Vroeger Dagen afl. 104, 16 maart 1929 - Het "nootje rollen" geschiedde met een schuin tegen den muur geplaatste plank, waarbij op eenigen afstand van het ondereinde eene noot gelegd was. Ieder mocht nu om beurt met een noot langs die plank rollen en raakten de noten elkaar, dan was degene, die de noot op den grond had moeten leggen, deze kwijt. Hetzelfde geschiedde met eikels of ander rollend materiaal. Was de voorraad van den een ten koste van den ander aanzienlijk vermeerderd, dan begon vaak de handel over zooveel voor één cent, ofwel enkel en alleen om een "oppers of mis". Het geluk mocht dan weer beslissen.

 

Nuukerk
toponiem
- Wikipedia - Nieuwkerk is een gehucht op de Nederlands-Belgische grens tussen Goirle en Poppel. Het Belgische deel hoort bij de deelgemeente Poppel van de Belgische gemeente Ravels. Nadat in 1638 de Goirlese pastoor gedwongen werd te vluchten, werd in 1639 een grenskerk gebouwd. De Tilburgers bouwden hun grenskerk in 1652. De streek, tot dan toe Steenvoirt genoemd, kreeg nu de naam: Nieuwkerk. De Kapel van Sint-Jans-Gool bevindt zich op de plaats van de voormalige grenskerk en werd gebouwd omstreeks 1820.
- WTT - Cees Robben - schreef een 15-regelig gedicht onder de titel ‘Nuukerk’ over het vervallen en in onbruik geraakte kapelletje als tekst bij de Prent van de week van 13 maart 1957.
- Voor het boek ‘Grenskapellen’ van Dom. de Jong verzorgde Robben de tekening op het omslag.


De oorspronkelijke grenskapel; tekening Cees Robben

 

 

Foto: uit 'Grenskapellen'

 

Prent van de week van 1973-12- 31; op deze nieuwjaarswens tekende Robben de kapel van Nieuwkerk; in het naastgelegen klooster had hij de weken daarvoor gerevalideerd na een hartaanval.

Ook begin 1982 werd - Cees Robben - behandeld voor zijn hartklachten, en herstelde hij na de ziekenhuisopname eveneens ‘op Nuukerk’. (19820326)

 

nuus, nuuws

zelfstandig naamwoord

het nieuws; iets nieuws

korte uu

- Waorom ’n revue? Och ’t is weer ’s wè d’aanders en weer ’s wè nuuws. Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

- Cees Robben - Des gin nuus.. ik wiesser van... (19590328)
- Cees Robben - Wir iets nuus (19600116)
- Cees Robben - Ak mèèrege iets nuus begien (19710122)
- Cees Robben - Men kender wille toch wel elke week wè nuus, Nel... En zelf hek nog ginne buuste-haauwer aon m’n kont... (19860926)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Asse wè nuus ònheej, dan draajt ze zolang vur oew neus toedègge der iets van zègt (290407)

- Ik ha binne- bij bötelaands nuuws gezet en stad- en streeknuuws dur mekaare. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Tilburg heeter nog jaore laast van gehad, desse toen zon heisa gemokt han dè jaor over un paor gevalle van pokke. Tilburg waar wel wereldnuuws gewist, mar zôo, ha naa ok wir nie gehoeve. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NUUS - nieuws (Antw., Brab. en elders)

 

nuut, nuu, nuuw, nuuwt

1. bijvoeglijk naamwoord

nieuw

- Dirk Boutkan: 'nüt' (nieuw) (blz.19); et hèùs is nuut; et nuuwe hèùs, en nuuw hèùs (48)

- Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - nuuw èèrpel = nieuwe aardappels

- Mèn nuuw schoen(e) zèn nòg nuut. - Mijn nieuwe schoenen zijn nog ongedragen.

- Cees Robben - ’n nuu pet (19780602)

- Zôo draaie wij bevobbeld de nuuste hitsingle van Tieske van Gèèrven (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - nò de schòft [het schaften] spanne me et pèèrd vur de nuuw kèèr

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - dè wòrdt naaw en hil nuuwe stad

- Dirk Boutkan: (101) en hêel nuuw stad

- WNT - XI:230 NUUT, nuwe, nuwer, nuutste: 'iets nuuts' 

- A.P. de Bont: niut, bijvoeglijk naamwoord. 'nieuwt - nieuw: ''Hij (de japon) is nieuwt'; 'Die fiets he'k nieuwt gehad, d.i. onbereden gekocht

- Dialectenquête 1876 - soms: nuuw of nuuwd, soms: nij of nê; 'nen nuwen boek, 'n nuuwd buukske

- Dialectenquête 1876 - 'n nij rêtuig mid 'n aauw pêrd er veur

2. bijwoord

 - Kees en Bart, dialoog in Tilburg Post 1922-193? - 'op nuut'

3. zelfstandig naamwoord

- - Voorbeeld systeemkaart Sterenborg - Ze was himmòl int nuut. - Ze was helemaal in nieuwe kleren gehuld.

- Cees Robben -  in ’t nuut... (19550806)

- Et mooiste aon de irste communie waar, degge hillemol in et nuut wiert gestoke, tot nuuw schoenen toe. Et wier onderhaand wel tèèd degge ens wè nuuts kreegt. (Lodewijk van den Bredevoort - pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NIEUW (uitspr.: nief, in 't N.: noew, noewt) - nieuw

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nuuwt, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord - nieuw 'in 't nuuwt'

- J. H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen, 1836 - NIEUWD, voor 'nieuw' 

3.1. Nieuwjaar

Irst vier daoge rondom de stal/ was wènd op onze meule./ Daor wir drie daoge aachteraon/ om vant aaw int nuu te speule. (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Allee, stèrkte war....)

Overige bronnen

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - nuuw (krt.35); nij/nèj/neej/nej/ni-j: grootste deel v. T (blz.55)
 

nuuver

bijwoord (lange u)

ijverig, nijver

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - Moejer! zoo nuver legde 't aon mé ’t gelap aon die mouwen.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 09 13 - 'ne Wèver, dur van Gogh geschilderd, / Nuuver bezig aon ’t getaauw.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - bijw. nuver, ijverig

- Dialectenquête 1876 - nuver

 

Nuuw
naam, onzijdig
Nieuwjaarsdag; ook ‘Et Nuu’
- Cees Robben - Wij speulen wir van ’t Aauw in ’t Nuuw (19601230)
- Cees Robben - Ik heb al minstens duuzend keer/ Van ’t Aauw in ’t Nuuw gespuld..! (19601230)
- Cees Robben - En we speule mar wir deur... mee de kaort van ’t Aauw in ’t Nuuwe... (19860103)
- Cees Robben - Ze spulden saom van ’t Aauw in ’t Nuu.. (19710102)

 

nuuwjaor, nuujaor

zelfstandig naamwoord

nieuwjaar

- Beste Meense, stadgenoote, / ‘k Heb veul wensen vur oe klaor. / In in rèmke opgeschreve / ‘k wens oe: ZAOLIG NUUWEJAOR. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Nuwejaor’, 1941 - Ik wens oe mee dees Nuwejaor /geen enkel peltje grijze haor!

- Cees Robben - Zaolig nuujaor, vans gelèèke... (19860103)

- 't Nuuwjaor dè begonnen is/ Brengt ok vur Willem II/ Mee grote hòòpen goeie hoop/ Ok bèrgen zörgen mee. (Gieleke - wsch. pseudoniem van Michel van de Ven (Lechim) - ongedateerd knipsel uit onbekende bron; ca. 1960-1980)

- WBD - (III.3.2:301) nuuwjaor - nuuwjaor wènse

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - NIEUWJAAR, NIEVEJAAR, in 't N. NOEJAAR zelfstandig naamwoord, mannelijk. en niet o. -Nieuwjaarsdag 

- Jan Naaijkens, Dè's Biks - nuuwjaor zelfstandig naamwoord - nieuwjaar

 

Bakker van de Camp uit de Veestraat, met nieuwjaarskoeken maar nu voor moederdag gebakken

 

 

nuuwjaorskoek, nuujaorskoek

zelfstandig naamwoord

nieuwjaarskoek

 

Tekening: Frans Mandos Tzn (1945): 'De tekening stelt voor: de in Tilburg en omstreken gebruikelijke nieuwjaarskoeken met gespoten suiker, de zogenaamde "nuuwjaor". Ze zijn doorgaans ongeveer 25 cm lang, ze kunnen echter wel een halve meter en nog grooter zijn.'

 

- G. Steijns, Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 1998 - Et Tilburgs heej in dieje tèèd en leesplèngske, en kookbuukske, tusse de schèùfdeuren èn nuujaorskoeken opgeleeverd.

- WTT 2013 - De traditie van de nieuwjaarskoek is in Tilburg waarschijnlijk jonger dan mogelijk verondersteld wordt. De oudste vermelding ervan troffen we aan in de Nieuwe Tilburgsche Courant van 31 december 1924 en wel in het bijschrijft van deze foto:

 

 

"DE NIEUWJAARSKOEK. In verschillende streken van ons land treft men nog merkwaardige gebruiken, bij de aanvang van het nieuwe jaar, aan. Onze foto toont een Noord-Brabantsch gebruik, waarbij buurlui elkaar met suiker versierde koeken aanbieden. De meest typische opdrachten in gespoten suiker sieren deze reuzen-koeken." Het is opmerkelijk dat daarbij met geen woord verwezen wordt naar het bestaan van een dergelijke traditie in Tilburg. De eerste advertentie die we vonden voor nieuwjaarskoeken van Tilburgse bakkers dateert van 27 december 1929 (Nieuwe Tilburgsche Courant). Het betreft bakkerij 'Ze Zijn Er', ook bekend om zijn worstenbroodjes ►wòrstebrôod

 

 

Nieuwe Tilburgsche Courant 29-12-1933

 

nuuwsblad

zelfstandig naamwoord

nieuwsblad, krant, het Nieuwsblad van het Zuiden, de krant waarin Cees Robbens prenten vanaf 1970 verschenen
- Cees Robben - Spulde gij ôôk in den Bingo van het Nuuwsblad..? (19810417)

- WBD - III.3.1:310 'nieuwsblad' = krant

- WBD - III.1.4:10 'nieuwsblad' = nieuwsgierigaard

 

nuuwsgiereg

bijvoeglijk naamwoord.

nieuwsgierig 

- WBD - III.1.4:8 'nieuwsgierig'


Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home