INHOUD - WTT - 
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk gemaakt door

 

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.

 

Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter O

is voor het laatst aangepast en aangevuld op 8 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.


A

B

D

E

F

G

H

I

J

K
L
M
N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

Van òbberis tot ouwer

òbberis òf mis

uitdrukking; naam van een kinderspelletje

►òpperst of mis

- A.J.A.C. van Delft - Bij dit paapke en meetje steken werden de dichtst bij de streep liggende centen met twee of drie in de hand genomen, geschud en boven het hoofd opgeworpen: dan vormde op den grond het kruis of munt ("oppers of mis") weer den eindsleutel. Tijdens dit opgooien verbond men er nog wel ooit aan, dat nummer twee gedurende het in de lucht zweven der centen er eens de hand onder slaan mocht om de centen, die hij zodoende opving, weer neer te werpen. De geldstukjes, die dan "oppers lagen", waren voor hem. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 104; 9 maart 1929)

- A.J.A.C. van Delft - Ook werd vaak onderweg op straat "oppers (obbers) of mis gegooid". Men moest dan raden, terwijl de kameraad zijn cent opwierp, hoe het muntstukje neer zou komen. Waren de centen op, dan begon vaak de ruilhandel en het leentje-buur-spelen, geen van beide aanwensels met goede paedagogische strekking. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 104; 16 maart 1929)

- A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956 - Witte naa wir nie, wèttè ies? Wel dan legde op nen steen 'n paor centen en die staon obberus of mis (dè ies zo veul as kruis of munt) en die moette dan perberen om te mikke.

- Cees Robben - Tis obberis.. of mis.. (19600219)

- Interview Jolen - 1978 - “…meej de èège vèèf wast…dan hadde vèèf lòsse sènte… gewoon lòsse sènte nèt as ge naa nòg hèt, war… êen, tweej, drie, vier leuwkes boove, dè was, dè noeme ze òbbers! Agge dan, ik zal mar es zègge, ik gôojde er drie mar den aandere gôojden er mar tweej dan ha ik die vèèf gewonne… dè was èège vèèf!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- Kiesde gij bij ut "Mitje steke" "Obburus" of "Munt" ? (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)

- Frans Verbunt - òbters òf mis - munt of kruis bij het opgooien

- Frans Verbunt - òppers òf letters (volgens J. Naaijkens: kruis of munt)

- WBD - (III. 3. 2:206) oppers = getalzijde v. e. geldstuk

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'oppers of lètters' - kruis of munt

 

òchèèrm

tussenwerpsel, uitroep

ocharm

- Cees Robben -
hij (...) stao gèère in den ochèèrum... (19680628)

- Cees Robben - ...ocherm we doen ze toch d’r bist... (19540724)

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) -  OCHERMEN tw - ocharm, ocharme. Spr. In den ochermen staan – beklaagd worden, medelijden opwekken.

- WNT - OCHARM - uitroep van smart

 

òchòd

tussenwerpsel, uitroep, bastaardvloek

Och God!

- Frans Verbunt - ach Heer!

- Piet Heerkens, uit: D’n örgel, ‘aaw Tilburg’, 1938 -

Geen brood,

geen mik,

ochod-ochod-ochod!

goei weef,

één keend,

ochod-ochod-ochod!

- Audioregistratie 1978 - …èn toen was Drikka Kools, die wonde daor op de Ruudèèk waor naa Jan van Kempen wont in dè ouw hèùs. Èn die ha daor en ketaaw, die was vort oud èn dan moes ik daor gòn wèève nouw…òchòd, òchòd, òchòd, hè…Gin brôod, gin gèld, òchòd, òchòd, òchòd! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

- Cees Robben - Verdomme, gilt Lewie... Ochot-te-chot.. (19700925)

- Audioregistratie 1978 - “Jè, nèè, hoe was dè lieke ok wir? “Gin brôod, gin eete, òchòd, òchòd òchòd”! Zôo was dè vruuger!”. (interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels)

 

Òch-òch-òch-tòch

tussenwerpsel, uitroep

och och och toch

- Òchòchòchtòch ôjee ôjee. Naa moet ik wir en hil stuk vol gaon zwamme. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

òchòtte

tussenwerpsel, uitroep, bastaardvloek

- Och God!

- SJAREL. Ochchote nee, dè zok gezellig vène. (Dialoog Karel en Sjarel, in: Groot Tilburg, 8 december 1944)

 

oddeklonje

eau de cologne, reukwater
►onjeklonje

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 08 24 - Duukskes mee oddeklonje.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 78 11 16 - Gin oddeklonje of dè spul / Om lekker van te ruuke.

 

oe, ou, oew, ouw

persoonlijk voornaamwoord & bezittelijk voornaamwoord

u, jou, je

vroeger ook geschreven (en uitgesproken?) als 'ou'

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Bij de streken waar de vorm met nadruk 'jou' klinkt, is T niet vermeld (blz. 123)

persoonlijk voornaamwoord 'je'

- N. Daamen,  Handschrift 1916 - "oe - jou"

- Heerkens - zilverblinkend bölleke waoter, / geere zing ik over ou.  (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Dröpke dauw’, 1941)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et is en 'uw' geleeje dèk oe gezien hèb

- Cees Robben - Hij is wel vrimd... Mar nie vremd vur oe... (19580510)

- Cees Robben - ‘k Wil oe hier wel kwèèt... (19600701)
- Cees Robben - D’n tèèd die zal ’t oe leere (19600916)
- Cees Robben - Ge wit toch (...) dek veul van oe haauw... (19820122)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OE pers. voornaamwoord  - U, Frans: vous, toi. Ik heb oe daar gezien.

persoonlijk voornaamwoord 'u'

- Cees Robben - Dies verzuuk ik oe ootmoedig (19660916) [een missionaris schrijft een brief aan zijn bisschop]

bezittelijk voornaamwoord

- Cees Robben - Nao al ’t zuut der vurrige daogen/ ’t zilte naa op oewen dis..... (19540306)

- Cees Robben - smerrige vingers op oe pet (19540703)
- Cees Robben - Gao-de meej oe bloei te veld... (19560804)
- Cees Robben - En denkt aon oe boezeroen... (19570622)
- Cees Robben - Ruurt oe tungske op ’n aander (19600116)
- Cees Robben - Mar snut irst oe neus (19640522)
- Cees Robben - Bende klaor meej oe wèèrik Merie? (19650917)
- Cees Robben - Gij meej oe kaskenaade.. (19661021)
- Cees Robben - Ge het mepessaant toch ’n weltje oe verzet gehad... (19810417)

- Henk van Rijen - oew ôoge verschiete - een tukje doen

- Henk van Rijen - oew schaoj inhaole - je schade (achterstand) inhalen

- Henk van Rijen - oewen daas - je sjaal

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OEW bvw. Uw: oewen hof, oew huis.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OE bez. voornaamwoord  - Uw, Frans: votre, tien. Oe huis, oeë stok, oeën hond.

 

oej

tussenwerpsel

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "oei zò noa, had ie em (bijna)"

- WNT - OEI - gearticuleerde uiting van pijn

 

Kaart: D. Zeijnen

 

Oel

zelfstandig naamwoord, eigennaam, toponiem

Oerle

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et oel (bep. wijk)

- ok Oel en de Paddewaaikes, het Kretshuiske en iets over tuiten..., de blende Fiel…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

- In Oel of op de Paddewaaikes/ Aachter d'Porkes mee  kietelkaaikes…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

- Een oude weverswoning, ergens in Oel. Aan den vaalblauw bekalkten wand speelt een oude hangklok met de koperen maneplak voor het slingerruitje „kiekeboe", op den maatslag van den tijd: tik-tak. En onder de oude hangklok zit een jong meisje te noppen. Haar teere vingeren hanteeren behendig het “pluisijzer”, dat als een nijdig vogeltje “pik—pik” de noppen uit het weefsel trekt. (Nieuwe Tilburgsche Courant; ‘Kruispolka’, anoniem (Frank Klaroen = Willem van Mook); 26-2-1941)

- Cees Robben - Hij gaat op zoek maar ’t is wel vreemd/ Hij vindt geen Oel of Loven/ Geen Körvels-huukske of ’t Zaand/ Geen Padde-waaikes en geen Vraand/ Geen höfkes en geen hoven. (19651224)

 

oets

 

 

Uit Kroniek van de Kempen 1987

 

zelfstandig naamwoord

mallejan

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "oets - voertuig om boomen mede te vervoeren"

- Henk van Rijen - 'oets, oerts'

- Lowie van Dorrus Misters; Verder om niet te vergeten "de oets", ook wel mallejan genoemd, het speciale vervoermiddel voor bomen. Deze bestond uit twee wielen maar groter dan een gewoon karwiel, zodat dus de as ook hoger kwam te liggen. Deze as was zwaarder dan van een gewone kar en er op lag een houten balk en hieraan was beweegbaar verbonden een vooruitstekende paal van ca. 3 m met aan het vooreind een stevige ijzeren ring, waar bij het gebruik de haamknuppel werd ingehaald met aan de uiteinden hiervan ook een stevig ijzeren oog, waar bij het inspannen de haagten of strengen werden ingehaakt. Dit voertuig werd gebruikt voor het vervoer van bomen, die onder de as werden gehangen. Drik en Kees Zebregs aan 't Goirke, Tinus, Kees en Jan Leijs, Hasselt, Huybrechts Lijnsheike waren in dit werk de mannen van 't vak. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 21 ‘Tilburg had een respectabele lijst’; Nieuwe Tilburgsche Courant 4-2-1954)

- Stadsnieuws - Wènnen oets, naa traptie der wir meej baaje pôoten in! - Wat een onnozele hals, nu trapt hij er weer met beide voeten in

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - OETS m - mallejan, voertuig met twee wielen voor het vervoeren van bomen. Niet in  WNT, wel in v. Dale: OETS m - mallejan.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - HOETS vr! - mallejan. In Lage Mierde: 'n oerts.

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - OEST noemt men hier zeker werktuig om stukken geschut of andere zware ligchamen te ligten of voort te trekken.  Reeds bij Kil.

- WBD - 'oets' - mallejan (II:2787)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) -  OERTS zelfstandig naamwoord mannelijk zie HÖRST, zie HÖRTS

HÖRTS, NÖRTS, ÖRTS, HUITS, UITS, NUITS, in N. Kempen: HOERTS, HOETS, OETS, NOETS voertuig op 2 wielen, met langen dissel, om boomen te vervoeren

- Van Dale (XIV) mallejan - wagen bestaande uit een as met twee hoge wielen en een disselboom, om bomen en andere zware lasten te vervoeren (1872) - van 'mal' (dwaas) + de persoonsnaam Jan, vermoedelijk gevormd naar mallewagen (wagen waarop leden van het narrengilde rondreden).

 

Mallejan - Anton Mauve (Rijksmuseum)

 

Schilderij (detail) - Oets of mallejan in de winter - kunstenaar en datum niet bekend

► Dossier: Oets - Mallejan in prent- en schilderkunst

 

oewèège

voornaamwoord

je eigen, jezelf

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - van oewèègen afgaon - het bewustzijn verliezen

- Henk van Rijen - waor moeide oewèège teegenaon? - waar bemoei je je mee?

- Stadsnieuws - Ge moet oewèège schaome, dègge oew moeder zôo vur de gek haawt! (160907)

 

òf

onderscheidend voegwoord

of

Vaak gevolgd door 'dè'; de komplemènte van ons moeder èn òf dè...

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OFDAT, ook OCHDAT vgw. -of, Frans: si. Ik weet nie', ofdat ek wel den tijd zal hebben. - Alsof, Frans: comme, 't Is weer, ofdat de zee zou uitdroogen.

 

òf niks
bijwoord
versterking van ‘niet’
- Cees Robben - Hij is nie goed of niks... (19780721)

 

òfdè

voegwoord

samentrekking van of en dat

of, of dat

 

òffesier

zelfstandig naamwoord

officier

- WBD - III. 2. 3:269 'offecierke' = borrel

 

öffenèèr

zelfstandig naamwoord

effenaar

- WBD - öffeneer, uffenèèr, nuffenèèr (II:1001) - effenaar: toestel om kettingdraden gescheiden te houden.

 

òffer

zelfstandig naamwoord

offer

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - kómt ten òffer: den èùl is dôod (D'16) - Ten offer gaan is naar de lijkdienst gaan. (Tijdens de dienst werd er geofferd, waarbij men langs de baar ging. Sommigen namen hieraan deel om door de familie gezien te worden en verlieten daarna de kerk. De uitdr. hekelt dit gedrag. )

 

oft

zelfstandig naamwoord

ooft

 

ogst

zelfstandig naamwoord

oogst

- Dirk Boutkan (1996) - (blz. 25) ogst

 

ojeejao

tussenwerpsel, uitroep

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ojeejao – Ja hoor, zeker wel.

 

òjem, aojem

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - adem

 

òjeme, aojeme

werkwoord, zwak

ademen

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Ge kóst em heure òjeme.

- Dialectenquête Willems (1887) - aojeme - aojemde - geaojemd - geen vocaalkrimping

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Blijkens krt. 44 ligt T. op de grens van gebieden met j resp. s.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zelfstandig naamwoord mannelijk adem: 'ene kooien ooiem hebbe'

 

öjere

werkwoord, zwak

- WBD - (van een koe) een zwellende uier krijgen in de draagtijd; ook 'èùre' of ‘ònèùre’ genoemd

- WBD - uijere - verwelken (meer melk geven van runderen)

 

ok, ôok

bijwoord

ook, eveneens

- Toine Raaijmakers (informant) - Mar dan dik et ók ôok. - Maar dan deed ik het ook beslist.

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - eete zullie ók gèère kèès?

- Henk van Rijen - lap et em ok es! - doe het ook maar eens!

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - ók, voegw. en bijw. 'ok' - ook

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OK bijwoord - ook, Frans: aussi

 

ok nie ok nie

bijwoord

ook niet

herhalend: ter versterking v. e. ontkenning

- Toine Raaijmakers (informant) - Mar dan dik et ók nie ók nie - Maar dan deed ik het beslist niet.

- Ad Vinken (informant) - ik doeget nie ók nie (ók nie)

- Want die aander vèèf, die bèète dere tong ok nie aaf ok nie, war? (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - OOK NIE OOK NIE - zeker niet.

 

ok nog ok nog

ook nog; tussenwerpsel, vaak verdubbeld ter versterking.

- Van mèn belastingsènte ok nòg es ok nòg. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

ò-keesje
zelfstandig naamwoord
occasion [op z’n Engels uitgesproken]
- Cees Robben - [over een auto] ’t Is ’n o-keesje, Toon.. (19681101)
 

òkkaasie

zelfstandig naamwoord; uit Frans 'occasion'

- Frans Verbunt - mogelijkheid

 

òksheut
zelfstandig naamwoord
okshoofd - vochtmaat voor wijn, bier en brandewijn; het vierde deel van een vat, 6 ankers (gemiddeld 220 liters)
- Cees Robben - Al kon d’ôôk ’n oksheut verschalken (19570727)

 

òlf

zelfstandig naamwoord

oorlof, verlof, congé

- Toine Raaijmakers (informant) - oewen òlf hèbbe - 't erop hebben zitten: Hèdde oewen òlf?

- Toine Raaijmakers (informant) - zenen òlf krèège - zijn congé krijgen

- Toine Raaijmakers (informant) - èèrges meej in zenen òlf zèèn - ergens mee in z'n sas zijn

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs
 - Hedde den òlf ? (Ben je klaar met je werk? Olf is vrijaf, verlof) (20-07-1962)

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - zen òlf hèbbe ('65) - zijn taak volbracht hebben; vrij zijn

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - òlf maoke (D'16) - er met het werk uitscheiden

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - zen òlf krèège ( '65) - ontslagen worden; (òlf is verwant met oorlof - vergunning, verlof, toestemming)

- N. Daamen - Handschrift 1916 - “’k heb olf (ik heb mijn taak volbracht)”; “ik heb zelf mar olf gemokt (gereed of niet ik ben er uit gescheiden)”

- Henk van Rijen - 'òllef, òllem' - verlof, vrij, ontslag

- Schuermans, Algemeen Vlaamsch idioticon (1984, herdruk) - OLF, verkort van: oorlof

 

Typoscript van een brief van A.C. Hoogendoorn aan Pierre van Beek - 1965

 

òlgendag

bijwoord, zelfstandig naamwoord

- N. Daamen - Handschrift 1916 - "olgendag - een geheelen dag'

 

'Den ölleger' van 'et Gurke' - Foto - Regionaal Archief Tilburg

 

ölleger

zelfstandig naamwoord

orgel

De verwisseling van de R en de L (methatesis) komt vaker voor in het Tilburgs; zie: - A.J.A.C. van Delft - Een dorpel noemt hij een "dulleper"; een orgel een "ulleger"; zelfs hoort men de wijk Korvel ooit "Kullever" noemen. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)

- Kees & Bart (ca. 1935): 'den ölleger in 't Café'

- Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, 1865-1870 - L wordt met R verwisseld, en omgekeerd. Zulker (zurkel), flamboeës (framboos), kellever (kervel), hallever (armvol), enz.

... as ik naauw nog is in de Noordhoekse kerk koom en ik zie daor z’n praachtige schilderingen, z’ne prikstoel, z’n ramen, den outer en dieën schonen uileger, dan vergao ‘k van plezier... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben - Swels d’n ölleger spulde/ stölperdenie over den dölleper van de Kölleverse kerk.. (19651015)

►örgel

 

òllemaol

bijwoord

allemaal

- Boom en boojem staon belooverd/ vol blaank blommen ollemaol. (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Maonnaacht’ , 1932)

► ammel ►òmmel

 

ollie

zelfstandig naamwoord

olie

- Ik zaag er [paddenstoelen] zô wit as roome, zô gèl als boter, wir aandere zô bruin as peperkoek en vettig blinkend of er ollie over gesmèrd zaat... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

- Dialectenquête 1876 - ollie (met heldere korte o)

- Cees Robben - in den ollie.. (19870508)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 79 05 23

Ollie bespaoring?

't Is 'ne trubbel mee d'n ollie,
We motte mindere en gaauw,
Aanders zitte we van 't wènter
Mee allemolle in de kaauw.

't Auto-rije mot op staoikes
Honderd per uur, dès volop zat
Om te vurkoome dèmme laoter
D'n bojum zien van 't ollievat.

In Argentinië - heur ik zegge -
Slaon ze'r naa al van op hol
Gin beziene in de tènke
Mar kösselukke alkehol.

Och, 't is zó mar 'n gedachte
Mar witte waor ik bang vur ben?
Dèsse daor strak ók zónder ollie
Durlóópend in d'n ollie zèn.

- Frans Verbunt - dès aanderen ollie zittie, èn hij zêek in de lamp

- Frans Verbunt - (sneevel) ik hèbbem liever as den hèllegen ollie

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Stien ollie (Joh. Mutsaers) (blz.56)

- WBD - III.2.3:233 'oliekoek' = idem

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - óllie, met korte vocaal (krt. 61)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - óli, zelfstandig naamwoord mannelijk - olie

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ollie' zelfstandig naamwoord  - olie

 

öllie, öllieje

bezittelijk voornaamwoord

jullie, uw

- Voorbeeld van systeemkaart Wil Sterenborg - Is öllieë paa tèùs? - Is jullie vader thuis?

- Dialectenquête Willems (1887) - onder ullie - onder u; den ullieë - de uwe

- A.J.A.C. van Delft - En Arjaon praotte d'r overheene: "Olliede gullie de jullieje ok meej slappen ollie?" (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)

- Cees Robben - Ôlliede-göllie den öllieje-ôôk... (19560825) [Oliën jullie die van jullie ook?]

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - Ölliedegölliedejöllieje nog? (feb. 1962)

- Cees Robben - Is dè ölliejen paaa..? (19570817)

- Cees Robben - Öllieje Sjennie is ’n nèèch hundje... Dè-wel.. Hij is vernoemt flèènich.. (19600122)

- Stadsnieuws - Hee öllie moeder sewèèle nog èèrepel nôodeg? - Heeft je moeder soms ... (060610)

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Op krt. 67 vallen de vormen 'jullie/jöllie' en 'ullie/öllie' rond Tilburg samen (blz. 125)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - voornaamwoord  'ullie' - jullie

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ÖLLIE, ÖLLE(N) vrnw. en bvw. - zie ULIE - ulieden, dat. +acc. v. gijlie

 

olliebòl

zelfstandig naamwoord

oliebol

- Cees Robben (ongedateerd knipsel) - de olliebòlle ruuke goed

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - olliebolle (meervoud )

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 02 14 - Ik bak fèn veur ons allemollen / 'n Gròòte schaol mee olliebollen.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 08 01 - As vadders olliebollen kòòpen / En moeders mee ’ne zuursteel lòòpen / Dan IS de kermis in ’t laand.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 07 30 - Dan stao t'r wir ’n paolingkraom / En ruukte olliebollen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 68 03 28 - Mee olliebolle langs de deur

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 01 06 - Ammol 'n Zaolig Nuuwjaor meense / Wens ik oe gère aon ’t begien / Mee 't vet van de olliebolle / En van 't kenèn nog aon m'n kien.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 07 17 - Ons Jantje maauwt om olliebolle / Ons Mietje om ’n suikerspin / Ons Wies die vraogt gerukte paoling / leder wil z'nen ège zin.

- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - den olliebòl = Jan Oosterbaan (blz. 105)

 

olliebrèùd

zelfstandig naamwoord

bruid die in de zogenaamde 'besloten tijd' in de kerk de 'roepen' krijgt, omdat er haast is bij het huwelijk

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zelfstandig naamwoord vrouwelijk - 'oliebruid' - eertijds een bruid die op Goede Vrijdag (dag waarop vooral olie werd gebruikt) of in het algemeen: in de (grote) vasten aantekende.

  

ollieje

werkwoord, zwak

oliën, smeren

- Ik denk ineens aon die boerin, die mee 'n aander boerin stond te praote over d'ren koffiemeulen en vroeg: Olliede gullie den ullieën ook?" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 8; Nieuwe Tilburgsche Courant 19-11-1938)

- A.J.A.C. van Delft - En Arjaon praotte d'r overheene: "Olliede gullie de jullieje ok meej slappen ollie?" (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)

- Cees Robben - Ôlliede-göllie den öllieje-ôôk... (19560825) [Oliën jullie die van jullie ook?]

- Kek, wat feen/ Net as van meen/Ge het dezelfde Citroën/ Olliede Gullie de Jullieje Ok? (Tony Ansems, Olliede gullie de jullieje ok?; van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)

- Olliede göllie den öllieën ôok? - Smeren jullie die van jullie ook?

Pierre van Beek - ullieje

 

olliekont

zelfstandig naamwoord

oliekont

- WTT - 2013 – meestal wordt ‘oliekont’ beschouwd als een scheldwoord of spotnaam voor Tilburgers; met als aanleiding de lichaamsgeur van arbeiders die in de textielfabrieken werkten met smoutolie.

► smaawt

- Dirk van der Heide zegt in zijn Groot Schimpnamenboek van Nederland (1998): ‘De Tilburgers bakten vroeger alles in olie, vandaar de scheldnaam 'Oliekonten'. Anderen beweren, dat de scheldnaam te maken heeft met de fabrieksarbeiders, die altijd naar olie stonken.’ Het bakken in olie is onzin, het stinken is niet onmogelijk. Pierre van Beek suggereert een andere oorsprong. Zie hierna.


Pierre van Beek – typoscript Archief Pierre van Beek


- 1974 (ca.) - "olliekont" - dialect - onder "olliekont" wordt verstaan een "verleidster" , een "bijdraaister" maar is altijd wel iemand die men het slecht kwalijk nemen kan. "ollie" is afkomstig van het frans: "jolie" = lief, aardig

- WTT - 2013 – Als Van Beek gelijk heeft dan is de volgende stap logisch: ‘kont’ is dan ook een verbastering, en wel van het Franse ‘con’.
- A.M. de Jong (Merijntje Gijzens jonge jaren; 1957) -  Thuis... We zijn Brabanders.

- O . . . Ik heb ook nog femilie in Brabant, in Tilburg, is dat

bij jullie in de buurt ?

- Nee, da's een andere kant uit.

- Nou ja, dat lazert ook niet, 'k heb ze nog nooit gezien, die

oliekonte... Dan zal ik ook maar Merijntje zegge, as ie 't

goed vindt...

- Henk van Rijen - verveeloor

 

olliekonte

werkwoord, zwak

vervelen, lastig zijn

- Cees Robben - Ze [de echtgenote] ôôliekont en lammenteert/ en zeurt aon munne kop. (19650507)

 

olliemaot

bijvoeglijk naamwoord

- Pierre van Beek - "'t Is oliemaat" - overvol.  (Nieuwe Tilburgsche Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)

 

olliemeule

zelfstandig naamwoord

oliemolen

- Audioregistratie 1978 - … dètter kôolzaod gezaajd wèrd èn dan geplaant! Hamme ok ieder jaor in en hoek! Ge hèt wèl ôot van en olliemeule geheurd, hè? Dè, nou dè, dè antiek ding daor in de Rèèt, dè was ok enen olliemeule. Bè mèn schonvadder bij Drikske Priems ha enen olliemeule èn in de Trouwlaon! Ik weet er zôo drie staon, olliemeule! En de boere zaajde ammel koolzaod! Dan han ze ollie, daor kosse ze strèùf van bakke èn, èn dan zo wè saus èn dè was vordilleg èn dè ginge ze daor laote maole, ollie laote pèrse! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

ollienutje

zelfstandig naamwoord

apenootje, pinda

zaad van een tropische plant (Arachis Hypogaea)

- Cees Robben - ’t Snoeppepier en bakkesvol/ En ’t ôllienutje...  (19580329)

- Ginge we aaltij meej de kènder nòr de - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - Bèèrege. Èn de kènderwaoge, we naame pindas meej, ollienutjes war… [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- Jan Naaijkens, Dè's Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - (1992) - 'ollienutje' zelfstandig naamwoord  - apenootje, pinda

Overdrachtelijk voor rotte tand(en)

- Naa mokte dè nie veul èùt, hij ha toch aaltij al enen bèk vol gebraande ollienutjes.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

ollievaor, ôojevaor

zelfstandig naamwoord

ooievaar

- WBD III. 4. 1:225 - 'olievaar' - ooievaar (Ciconia ciconia), ook 'ooievaar'

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'oojevèèr' zelfstandig naamwoord  - ooievaar

 

olliewòrtel

zelfstandig naamwoord

stinkende sigaar

- N. Daamen,  Handschrift 1916 - "oliewortel - noemt men een stinkende sigaar"

 

ollòg

zelfstandig naamwoord

oorlog

Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - nôot mir ollòg - nooit meer oorlog

- Interview Jolen - 1978 - “Jè, toen waaren er wèl siegaare (…in den ollòg) mar dè is allemòl aachterdeur, hè…inlandse siegaare ok jè, van inlandse tebak mar dè was niks…” (transcriptie Hans Hessels, 2013) ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- want et was ològ war.... (Henriëtte Vunderink; Vruuger; k Zal van oe blèève haawe, 2007)

 

ollògstèèd

zelfstandig naamwoord

oorlogstijd, oorlogsjaren

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…et kenaol dè was nòg nie gelèèk oope…èn toen wast, in den ollògstèèd ok nòg gebeurd, en bietje vur den ollògstèèd… want den dèèk hier, die, die, de verkeerswèg, den dèèk, dès zaand wòr den dèèk meej opgehôogd, dès ammel zaand hier öt et kenaol!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Ik heb toen bij Jantje Brouwers gewèrrekt gehad in den ollògstèèd want toen bèn ik meej, meej wèrkverlòf gekoome, pas tweej mònde èn toen wèrrekte ik bij Jantje Brouwers neegeneneegeteg uren in de week. Van smèèreges vèèf tòt saoves neege èn saoterdagsaoves tòt twaalef uure èn dan krêegeme en dubbeltje per uur!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

òlm

zelfstandig naamwoord

- WBD - III. 4. 2:198 'olm' - houtworm (Anobium punctatum), ook genoemd: 'meutel', 'houtwormpje' of 'mot'

- WBD - III. 4. 3:143 òlm - iep (Ulmus)

- WBD - III. 2. 1:458 òlm = houtmeel, ook genoemd mòlm, vermòlmd hout, meutel

 

öltje

zelfstandig naamwoord dim.

- Henk van Rijen - uiltje

 

om

tussenwerpsel

- WBD - opzij! (conmando voor een paard), ook ‘hóm’ genoemd

 

omdè

voegwoord

omdat; doordat

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'omdè ze vererremoeien'

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij heej veul pròts ómdèttie stèèrk is

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OMDAT vgw. - wordt altijd gebezigd voor 'opdat'

samentrekkingen

omdat het (en dus niet ‘omdat je het’)
- Cees Robben - Omdegget (...) eene keer per jaor mar carneval is... (19600226)
omdat ik er
- Cees Robben - omdekker (19721027)
 

omgaon

werkwoord, sterk

omgaan

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ik kan meej gin dwarse meensen ómgaon

 

omgevallewèt
zelfstandig naamwoord
ongevallenwet
- Cees Robben - Vur ziekte.. kiendjeskôôperij/ of omgevallewet (19600701)

 

omgôoje

werkwoord, zwak

omgooien, omvergooien

- WBD -
ze (de melk) heet er gat ómgegôojd - ze is geschift (hs K 183)

 

omhèbbe

werkwoord, sterk

omhebben

- ierre van Beek - Hij hòm óm - Hij had hem om, hij had te diep in het glaasje gekeken (TT170)

- WBD - III. 2. 3:259 'hem omhebben', 'hem goed omhebben' = dronken zijn

 

omkiepe

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt - omkippen

- Jan Naaijkens, Dè's Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - (1992) - omkiepe ww - omkippen ; 'de kèèr omkiepe - een miskraam hebben

 

omlêeg

bijwoord

omlaag

- Henk van Rijen - 'omblêeg, omlêeg' - omlaag

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OMLEEG (scherpe e) bijwoord - omlaag

 

òmmel

bijwoord

allemaal

►ammòl

- dè's ommol ’t mijn... (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘’t Zaangerke’ , 1932)

 

ommers

bijwoord

immers

- WNT - IMMERS, emmers, ommers

- R. J. - Ze kwaamen ómmers nòr et kiendje kèèke

- "Dè zeg ik toch ommers, dettie goed zingt." (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; Nieuwe Tilburgsche Courant 8-10-1938)
- Den arbeider is z'n loon waardig, zee St. Paulus ommers!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)

- Daor is ommers ok niks van aon! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 4 mei 1945)

- Cees Robben - Hij pruimt ommers (19570817)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 05 30 - Ik moes ommers gaon kiezen / Veur de geminteraod.”

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 58 08 22 - 't Is wezeluk zô moeiluk nie / As dèt messchien wel lékt / 't Wèèst ommers z’n ège / As ge uit oew òògen kèkt.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 02 06  - Want de tèd dèsse nog kènder ware / Vergete ze ommers nòòt.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 12 30 - We hebben ommers onverwaachs / ‘n Snipperdag gekregen.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 07 16 - Hij ha ommers veul meer geleerd  / As vruuger hullieje pa...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75 10 30 - Want Piet krègt ommers in d’n bak / Gin kaans om op te belle.

- ...ik geleuf dè alleman ont klòttere waar, et waar ommers bekaant Siendereklaos. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

- Grôot diktee van de Tilburgse taol  06 - die zèn ommers al lang ötgezonge

- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006) - 2020 - Als je terugschrikt voor een hond: die doe niks, dies ommers blij dèttie et lèèven heej! Volledige bron: KLIK HIER

Aanvullende bronnen

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - OMMERS, voor 'immers'

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OMMERS, OMMES, OÉMMERS, OEMMES bw - immers, Frans: pourtant, n'est-ce pas?

 

ommetom

bijwoord, voorzetsel

- Frans Verbunt - rondom

- Stadsnieuws - 'Et onweer zaat ommetom: et wirlichtte òn alle kaante’ (071107) - Het onweer hing om ons heen: het bliksemde aan alle kanten.

- WNT - X:150 OM (45) Om, als bijw. , in verband gebracht met een ww., waarmede het gewoon is in samenstelling te treden, wordt ook wel dubbel gebezigd (om en om, voorheen om end' om, ook wel in één woord ommendom en ommentom geschreven), doch alleen in die gevallen, waar het de beteekenis heeft van omwending of rondgaande beweging; (§ 58, a,alpha). Die verdubbeling dient om te kennen te geven dat de draaiende beweging om en nog eens om gaat, dat er derhalve eene herhaalde omwending geschiedt.

 

omreeje

voegwoord

om reden (dat), omdat

- Èn daor haddet al, hij wó nie betaole omreje dèttie et te duur vos  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

omslaon

werkwoord, sterk

omslaan

- WBD - III.2.2:5 'omslaan' = een miskraam krijgen; ook: 'omslagen', 'verlopen’

 

omspaoje

werkwoord, zwak

- WBD - (Hasselt) - omspitten, elders ook 'spitte' genoemd

- WBD - (Hasselt) - omspitten met een voor

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - ómspaoje

- Interview met de heer De Kok (1978) – Omspaoje! Nie omspitte, omspaoje! Op zen Tilburgs gezeej! Dè moes ik dan doen… (transcriptie Hans Hessels 2014)

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OMSPA(D)EN, OMSPAAIEN - omspitten

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ómspaoje' ww. - omspitten

 

omsprès, sprès

bijwoord

- Henk van Rijen - expres, met opzet

 

omstaandeghèd, -hei

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - omstandigheid

 

omstand

zelfstandig naamwoord

- WBD III. 1.4:384 'omstand maken' = drukte maken

 

omsteburt

bijwoordelijke uitdrukking

om beurten

- Elken irste Woensdag van de mònd omsteburt bij iemand aanders bij mekaare koome om te kunne klèppe. (Nel Timmermans; Onze klèpclub; CuBra; 200?)

 

omwaas

afwas

- WBD III. 2. 1:286 omwaas, afwaas, opwaas = vaat

 

omwaase

werkwoord, zwak

omwassen, afwassen

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - as ie omwaast, krèègt ie en segaar

- WBD III. 2.1:287 omwaase, schootelwaase = de vaat doen - omwaase - waaste om - omgewaase

 

òn, aon

voorzetsel, bijwoord

aan

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Dènkt eraon dègger on dènkt . - Vergeet niet eraan te denken.

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ik bèb et òn men hart

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij heej gezeej dèttie òn me zal dènke

- Henk van Rijen - òn zon kèèr hèk niks aon

- Henk van Rijen - òn höös koome

- Henk van Rijen - òn kouse nuuw voete braaje

- WBD III. 2. 2:83 'aan zijn' - verkering hebben

 

ònbèène

werkwoord, sterk

aanbinden

ònbèène - bond aon - òngebonde

- Dirk Boutkan (1996) - (41-42) ònbèène - bènd er dees mar aon

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANBIJNEN - aanbinden (Kempen)

 

ònbèère

werkwoord, zwak

- WBD - laten dekken v. e. varken, ook 'bèère' genoemd

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. aanberen, (een zog) door de beer laten dekken

 

onbekwaom

bijvoeglijk naamwoord

- Frans Verbunt - dronken

- Stadsnieuws - Hij hò ene goejen bòrrel aachter zen knêûpe, mar hij waar nie onbekwaom. - Hij had een flinke borrel op, maar hij was niet dronken. (180710)

 

onbeschaaje

bijvoeglijk naamwoord

onbescheiden, figuurlijk: dronken

- N. Daamen,  Handschrift 1916 - "ik heb em noot onbeschaaie gezien (ontoerekenbaar, onhebbelijk: te veel gedronken)"

- Cees Robben - vrouw over haar man: Hij tuutert gèère moeder... Mar ik heb ‘m nog nôôt teut of onbeschaaie gezien... (19660610)

- Henk van Rijen - dès ginnen onbeschaaje meens, hurre - dat is geen onbescheiden man, hoor!

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (27) 'Des ginnen onbeschaaie meens, hùrre!’

 

onbesnut

bijvoeglijk naamwoord

- WBD - III. 3. 1:223 'onbesnut', 'ruw, rouw, lomp, boers' = ruw

- WBD - III. 3. 1:226 'onbesnut', 'strant, ontstrant, frank' = brutaal

 

ònbetije

werkwoord, zwak

- Stadsnieuws - Lòt em mar en bietje ònbetije, dan gaoget wèl wir oover – Laat hem maar een beetje zijn gang gaan, dan . . . (070908)

- WNT - BETIJEN - in deze vorm alleen nog in den tegenw. tijd als onzijdig; ww in gebruik. Reeds in het Mnl. kende men de uitdrukking 'enen laten betien - iemand laten begaan; de algemeene taal heeft dat later veranderd in 'iemand laten betijen’.

 

onbewòkt

bijvoeglijk naamwoord

onbewaakt

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - nen onbewòkten ooverweg

 

ònbezoelieje

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen - aansukkelen

 

ònbieje

werkwoord, sterk

ònbieje - bôoj aon - òngeboje

aanbieden

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aonbooi'

 

ònbraaje

werkwoord, zwak

aanbreien

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - òn kouse nuuw voete braaje - aan kousen nieuwe voeten breien

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. aanbreien, beginnen te breien, nl. op de plaats waar de vernieuwing een aanvang neemt. 

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANBREIEN - wkw (bréj ón, ongebréje of onge9brè:) - gedurig breien

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANBREIEN - een versleten stuk v. eene kous vervangen (aangebreeën)

 

ònbraande

werkwoord, zwak

aanbranden, ook figuurlijk

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANBRANDEN - ombrane wkw (branden on, ongebrant): De pan is aangebrand; het riekt daar aangebrand (naar iets dat aanbebrand is)

 

ònbrènge

werkwoord, sterk

aanbrengen

ònbrènge - bròcht aon - òngebròcht

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - Brengt me een beetje water aan. Ook: kenbaar maken bij het gerecht e. d.

  

òndacht

zelfstandig naamwoord

aandacht

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aondacht'

- Henk van Rijen - 'òndaacht’

 

òndaawe

werkwoord, zwak

Henk van Rijen - aanduwen

 

òndêel, òndiltje

zelfstandig naamwoord

aandeel, aandeeltje

Henk van Rijen - aandeel, part

 

òndehaand

bijvoeglijk naamwoord

- WBD - linkerkant van het paard, ook genoemd 'bè de haand' of 'van de haandse kaant)

 

ondèngbaor

bijvoeglijk naamwoord 

ondenkbaar

- Dirk Boutkan (1996) - (blz. 28) uit cluster ngkb wordt de k verzwegen

 

òndènke

zelfstandig naamwoord

aandenken, voorwerp dat aan iets of iemand herinnert

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANDENKEN - zelfstandig naamwoord o. - voorwerp waardoor men aan afgestorvenen blijft denken.

 

onder, d’r
bijwoordelijke uitdrukking
in de cel
- Cees Robben - Den Sjarel moes boven-komen.. En tèènemekaare d’r onder... (19620406) [De cellen waren blijkbaar onder het politiebureau gelegen.]
 

onderaand, onderhaand

bijwoord

eindelijk

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Komde naa onderaand?

- A.J.A.C. van Delft - "Komd' onder(r)aand?" Kom je nu eindelijk eens, na al dat getreuzel. "'k Ben onderaand klaor." 'k Ben bijna klaar. "Onderaand" beteekent: onder de hand, bijna welhaast, ongeveer. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)

- Cees Robben - Geld geld... (...) ik ben ôôk onderaand tèène (19730824)
- Cees Robben - Goade onderaand nog nie trouwen Tirris... (19821105)

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - onderaand - weldra (wnbr. ) = onderhand

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERHAND (klemt. op hand) bijwoord - binnenkort, aanstonds

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONDERHAND (onderhaand) bijwoord

- Van Dale omschrijft de Zuidned. betekenis als 'spoedig' en onderscheidt die van ABN 'intussen'. In mijn herinnering combineert 'onderhaand' beide bett. en is het daardoor moeilijk met één woord te omschrijven.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijw. 'onderhand' - binnenkort, weldra, zo zoetjes aan

 

onderbaand

zelfstandig naamwoord

onderband

- WBD - ónderbaand (II:997) - onderband (touw v. e. dradenkruis)

- WBD - ónderbaand (II:1000 en 1010) - onderband: vitskoord

 

onderbroek

zelfstandig naamwoord

onderbroek

...zon lange onderbroek, meej lage zoldering, in menne nek. In de volksmond bekend as un onderbroek meej lange mouwen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

 

onderdeur

bijwoord

(er) onderdoor

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Der onderdeur speule meej de dèùve – De eigen duiven komen niet in de uitslag voor

 

onderdouwe

werkwoord, zwak

onderdrukken

- Frans Verbunt - deronder gedouwd wòrre - begraven worden

- WBD - III. 1. 2:92 'onderdouwen' - (onder)dompelen; ook: 'soppen'

 

onderdraaje

werkwoord, zwak

spelletje

- A.J.A.C. van Delft - Het "onderdraaien" was wederom een geldspelletje. Onder den klomp of den schoen werden naar wederzijdsch goedvinden 4 of 5 centen gelegd. Die legde men, zonder dat de tegenpartij het zag, willekeurig "oppers of mis" door elkaar. Nu mocht de ander daarnaast zijn 4 of 5 centen leggen. Lagen die met de bedekte overeenkomstig kruis of munt, dan had hij gewonnen wat gelijk lag, terwijl de ongelijk liggende voor den ander waren. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 104; 16 maart 1929)

 

onderdurke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van deur; hier figuulijk bedoeld

kind dat niet groeit

- Henk van Rijen - in groei achterblijvend kind, miserabel nietig persoon

 

onderèùt

bijwoord

onderuit

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 71 12 02 - En zee: “Wè kèkte onderuit...”

 

ondergeril

zelfstandig naamwoord

- WBD - vilten haam, evenals 'onderhaom' in de Hasselt gebruikt voor dat vilten haam of twee met elkaar verbonden kussens die het paard om de nek draagt onder het haam, indien dit te groot is.

 

onderleuper

zelfstandig naamwoord

onderloper

- WBD - ónderleuper (II:962) – onderloper = doekboom v. e. weefgetouw

 

onderlèst

bijwoord

onlangs

►onderlist

- Goed, zôo zaat ik dus onderlèst bij kaffeej “De Saawelèèr” in de Pironstraot  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Onderlèst waar mèn wasmesjien kepòt èn Fredje van Boesschoten waar langsgewist, mar die kossem niemer gemokt krèège, zeetie. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Ik liep onderlèst dur de Heuvelstraot… (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Dus onderlèst belle wij meej z'n tweeje èggeraans òn de deur aon, doeter zon meens ope. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

onderlist

bijwoord

onlangs

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 01 28 - En toen ik onderlist / 'n Goei kaauw had gevat...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 62 05 18 - Zòò heetie onderlist gedaon

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

ondermèène

werkwoord, zwak

ondermijnen

- Dialectenquête Willems (1887) - óndermèène - óndermènde - óndermènd

- ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij óndermènt

 

ondermèlk

zelfstandig naamwoord

- WBD - afgeroomde melk, ook 'zwiers' genoemd

 

onderpak

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - één na beste kostuum (evt. combinatie met vest)

 

onderploege

werkwoord, zwak

onderploegen

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - zich nie laoten ónderploege (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1974) - niet voor anderen willen onderdoen, nooit de mindere willen zijn (variant: óndereggen)

 

onderschèlle

werkwoord, zwak

- WBD - ondiep onderploegen van mest

 

ondersneuwe

werkwoord, zwak

ondersneeuwen; figuurlijk: overdonderd, overbluft worden

- 2020 - Laat je niet overbluffen!: - lòt oewèège nie ondersneuwe! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: Klik hier

 

ondertas

zelfstandig naamwoord

- Ad Vinken (informant) - schoteltje

- Ad Vinken (informant) - tas èn ondertas

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERTAS zelfstandig naamwoord v. - het schaaltje onder het koffiekopje

 

ondervèène

werkwoord, sterk

ondervèène, ondervon(d), ondervonde

- Henk van Rijen - ondervinden

 

ondervèèning

zelfstandig naamwoord

ondervinding

- Dialectenquête 1876 - ondervijning of ondervêning: ('t verschil is klein)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERVIJNEN (Kemp.) in 't Z. ook: ONDERVINNEN – ondervinden; ONDERVIJNSELS, ONDERVINSELS zelfstandig naamwoord o. mrv.

 

onderweege, onderweeges

bijwoord

onderweg; figuurlijk: in verwachting

onderweg

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden -  Et is nie èèrg as ge onderweege honger krèègt, as ge mar tèùs it.

- Cees Robben - En onderweege likkisaon... (19550716)

- Cees Robben - onderwege (...) akkoe naor huis breng (9870102)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 01 14 - En zèmme dan toch onderweege

- Frans Verbunt - zat zèèn òf onderweege

- Ik waar onderweges nòr ene maot van mèn  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERWEGEN bw – onderweg; onderwegen blijven - achterwege blijven, niet uitgevoerd worden

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - onderweejge bw - onderweg

in verwachting

- Frans Verbunt - onderweg, in verwachting

- Ze vonden et wel leuk un nuuw moeder, der èègeste han ze amper gekend, ziek of onderweege. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

onderwèèl

bijwoord

onderwijl, inmiddels

 

onderwèèrk

- WBD - onderwerk: het onderste gedeelte v. d. schoen (II:736)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERWERK zelfstandig naamwoord o. - bij schoenm.: onderstukken, al wat de zool van eenen schoen uitmaakt, zooals de hiel, de tree enz.

 

onderwèès

zelfstandig naamwoord

onderwijs

 

onderzètte

werkwoord, zwak

- A.J.A.C. van Delft - Vroeger "mossen de zatlappen boven kommen bij den commesaar" en als zij dan boven (op het stadhuis) waren geweest "wieren ze d'r onder gezet" (in de gevangenis).(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

 

onderzuuk

zelfstandig naamwoord

onderzoek

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - ónderzuuk

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERZUUK (klemt. op zuuk; zelfstandig naamwoord o. - onderzoek

 

onderzuuke

werkwoord, sterk

onderzoeken

- onderzuuke - onderzòcht - onderzòcht

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERZUKEN – onderzoeken

 

òndieft

bijvoeglijk naamwoord

ondeugend

- WTT - de etymologie is vooralsnog onduidelijk

- H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit ‘Ons lievenheerentieke’,  1932 - ondieft *) lievenheerentieke, *) noot van Sterneberg bij dit woord: ondeugend...

 

ondiep

bijvoeglijk naamwoord

ondiep

- WBD - óndiepe koej - koe met hoge poten, ook genoemd 'hôogbinder', 'langbinder’ of 'lochte koej'

 

òndoen

werkwoord, sterk

aandoen (in diverse betekenissen)

- òndoen - di aon - òngedaon

- Henk van Rijen - doe es gaaw oew aaw aon

- WBD - (III. 2. 1:264) òndoen of ònsteeke (v. d. laamp) = aansteken

- WBD - (III. 1. 3:7) 'aandoen' = zich aankleden

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - aandoen 1) aantrekken, aankleden, 2) aanranden . . . ( ); Zegsw. 'met iemenden of iejt aandoewn' kan ook betekenen: zich behelpen met.

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANDOEN, - een kleed, hoed, schoen, ring aandoen; slecht, poverkes aangedaan (gekleed). 

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANDOEN - voor 't gerecht brengen; beslag op iemands goed leggen; aanvallen, aanranden; wdk: zich aankleden; enz.; 'me(t) iemand aandoen - ongeoorloofde liefdesbetrekkingen hebben

 

òndouwe

werkwoord, zwak

aanduwen

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - ene waogen òndouwe - aanduwen, op gang brengen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANDOUWEN - aanduwen

 

òndraaje

werkwoord, zwak

aandraaien

- WBD - 'aondraoje', 'òndraoje', ‘andrèèje' (II:1012) - aandraaien (van de kettingdraden); ook: 'aonknéúpe', 'anknéúpe' genoemd

- WBD - 'aondraojplank', 'òndraojplank' (II:1013) - aandraaiplank

- WBD - òndraajer (of: -draojer?); 'aondraojer' (of: òn-?) (II:1016) - aandraaier: aandraaiband; ook: type aandraaihaak

- WBD - III. 2. 1:264 'aandraaien' = het licht aansteken

 

òndraaier

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - ònknêûper, man die de kettings aan het kettingraam knoopt

 

ondugd

zelfstandig naamwoord

ondeugd, ondeugend persoon

- Henk van Rijen - ondeugd

- WBD - III. 1. 4:99 '(kleine) ondeugd’ = ondeugend kind

 

ònèèrde

werkwoord, zwak

aanaarden

- WBD - I:1453 aardappels aanaarden: 'aonèèrde', 'onéérde'

 

ònèùre

werkwoord, zwak

- WBD - (van een koe) een zwellende uier krijgen in de draagtijd; ook 'èùre' of 'öjere' genoemd

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. intr. aanuieren, een mooie volle uier beginnen te krijgen: Ze (de koe) ört schoon aan.

 

onfesoendeleks

bijwoord

- Wet is er naa vur onfesoendelijks aon degge oe bord aflekt? (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

ongaans

misselijk, onwel (gewoonlijk in verband met overdadig eten)

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Hij hò zenèègen ongaans gegeete. - Hij had zoveel gegeten dat hij misselijk werd

- N. Daamen,  Handschrift 1916 - "hij was er ongaans van geworden (onwel)"

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (15) 'Hij hee z'n ège ongaans gegete aon d'appeltjes’

- WBD - (III. 1. 2:190) 'ongans' = ziekelijk

- WBD - (III. 1. 2:230 'ongans worden' = flauwvallen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - ongans - ziek, dwaas (brab. )

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONGANS bn en zelfstandig naamwoord  v, onwel, ziek, misselijk; altijd gebezigd i. v. mannelijk overmatig eten of drinken: ik heb m'n èègen ongans gevreten. Ook ‘’n ongans wordt gezegd’.

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ONGANS of ONGANSCH = schapenziekte. Overdragtelijk ook 'onzuiver', zoo ligchamelijk als zedelijk. Mogelijk 'gans' = gezond, wijs bij Van Maerlant. 

 

òngaon

werkwoord, sterk

aangaan, betreffen

- Cees Robben (datum onbekend) - Wè kiendjes kôope òngao...

- WBD - (III. 2. 1:478) 'aangaan' = blaffen (v. e. hond)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - AANGAAN (ongaon) ov. ww. , meestal als zelfstandig naamwoord gebezigd; een begin maken dat meteen het halve werk is: 't is mèt 'n ongaon (De Bont).

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANGAAN, ongon, wkw. - aangaan, betreffen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANGAAN - heengaan, weggaan; beginnen (b. v. de mis); kwalijk, barsch toespreken; toebehoren; iemand aangaan - dringend verzoeken; aan iemand aangaan- hem aansporen, aanzetten; gevoelig berispen of afranselen; aan iet aangaan - er aan beginnen

zelfstandig naamwoord

onderneming

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - eemigreere dès en hil òngaon

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - AANGAAN, voor 'beginnen' verouderd. 

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONGAON: 'n hil ongaon - een omvangrijk karwei

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ongaon' zelfstandig naamwoord  - onderneming

 

òngebonde

bijvoeglijk naamwoord

aangebonden

- A.J.A.C. van Delft - "Hij is kort aangebonden", hij kan niet veel verdragen, hij wordt spoedig driftig of kwaad. (Een geit, die op een grasveldje staat en ook maar aan een kort touwtje gebonden staat, rukt en trekt er ook veel aan.) (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

 

òngebraand

bijvoeglijk naamwoord

aangebrand; figuurlijk: zwanger vóór het huwelijk;

- N. Daamen,  Handschrift 1916 - "oangebraand - Ze is oangebraand (buiten echt zwanger)"

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - deelw. bijvoeglijk naamwoord aangebrand: 'Z'is aangebrand' gezegd als een meisje dat verkering heeft zwanger wordt.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANGEBRAND - heel mager, zoodat de huid aan de beenderen kleeft. Ze is aangebrand - bedrogen, verleid (.van eene jongedochter)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ongebrand’ deelw - aangebrand

 

ongediert

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - ongedierte

 

ongedopt

bijvoeglijk naamwoord

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONGEDOOPT bn - oningewijd, onervaren, ook: ongemanierd

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zelfstandig naamwoord mannelijk - ongedoopte, van een jonge knecht gezegd die nog niet veel presteert of van een bijna 'ongeleerd' paard.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONGEDOOPT (Kemp. : ongeöpt, Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ongedoept) bvw. - ongedoopt

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ongedopte’ zelfstandig naamwoord  - ruw, halfwijs; iem. met onbehouwen manieren

 

ongeduureg

bijvoeglijk naamwoord

ongeduldig, onrustig

- Cees Robben - Van hôôg toe lêêg ’t heej allemol/ ’n ongedurig gat...  (19651224)

- Henk van Rijen - onrustig, ongeduldig

- WBD - III. 1. 4:396 'ongedurig' = ongerust, onrustig

- WBD - III. 1. 4:397 'ongedurige' = onrustig persoon; ook 'koteraar'

- WBD - III. 1. 4:398 'ongedurig zijn' = geen rust hebben

 

òngeeve

werkwoord, sterk

aangeven

- òngeeve - gaaf aon - òngegeeve

- WBD - III. 3. 3:293 òngeeve = zich laten inschrijven voor het huwelijk

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANGEVEN wkw - aangeven, ook bij de burgerlijke stand

 

òngehaold

bijvoeglijk naamwoord

aangehaald, aangedaan door

- A.J.A.C. van Delft - "Wè is dè keind toch aongehaold mej bukpènt" beteekent dat een kind telkens aan buikpijn onderhevig is. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

 

òngelaoje

bijwoord

blijkbaar uit 'aanladen', maar als werkwoord niet bekend

dronken

- Dè uurke wier enen halve naacht/ ik was goed òngelaoje (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Dur de maand gevalle...)

- Piet van Beers – ‘Grèèze cèlle’: Toen ik zèlf nao nog wè slokke/ Òngelaoie zèè vertrokke... (Spoeje doemmeniemer; 2009)

 

ongèlde

zelfstandig naamwoord, alleen meervoudig gebruikt

onkosten, opcenten

- WBD - III. 3. 1:109 'ongelden', 'opgeld ' = notariskosten

- WBD - III. 3. 1:112 ‘ongeld’, ‘opgeld, toeslag’ = toeslag (kosten boven de koopprijs bij een verkoping)

 

ongelèèk

zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord

ongelijk, ongelijkheid

- Cees Robben - Ongelèèk isser bij die van men nôôt bij.. Ze haauwt aaltij d’ren pôôt stèèf... (197905180

- WBD - III. 4. 4:310 'ongelijk' = ongeordend

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ongelijk bvw - van verschillend geslacht: Ongelijke personen. ONGELIJK znw, o. - ongelijk. Op kosten van ongelijk.

 

òngeleet

voltooid deelwoord van 'aanleggen' gebruikt als bijvoeglijk naamwoord

aangelegd

behept zijn met iets

- - Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Èrgeraand meej òngeleet zèèn = Ergens mee behept zijn.

voltooid deelwoord van 'lègge' als bijvoeglijk naamwoord met voorvoegsel on = niet

- Cees Robben - Ik ben nie bang vur ’n ongeleet aai... (1987016)

 

ongeleufelek

bijwoord

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 04 29 - ‘t Is ongeleufeluk mar waor.

 

ongelêûveg

bijwoord

ongelovig

- Dialectenquête 1876 - hij schudde ongeleuvig z'nen kop

 

ongelooge

bijwoord

ongelogen, echt waar

- Cees Robben - Jan Dokus waar unne goeie meens/ Die vèèf en twintig jaor/ De zaok gediend had toerlezjoer/ Jè... ongelogen waor... (19600701)
- Cees Robben - Des ongelogen waor. (19821231)
 

Carnavalsslogan. Tilburg 2019. Foto: CuBra.

 

Carnavalssticker. Tilburg maart 2019. Foto CuBra.

 

ongeluk

zelfstandig naamwoord

ongeluk

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden -  En ongeluk is nèt as ene platvoet: die komt nôot allêen.

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - óngelukke zèn kwaoj kaanse, moete mar dènke (vB Tilburgse Taalplastiek 1972) - gezegd als troost en als aansporing tot berusting in geval van tegenslag.

 

ongelukkige

zelfstandig naamwoord

ongelukkige

- 2019 – iemand met een lichamelijke of geestelijke beperking (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

 

òngemetoerd

bijvoeglijk naamwoord

opgedirkt

de etymologie is onduidelijk

- Pierre van Beek - aongemetoerd is knap (Tilburgse Taaklplastiek 172)

- Henk van Rijen - 'ògemontôêrd' - mooi aangekleed, opvallend opgemaakt, naar eigen smaak

 

òngemókt

bijvoeglijk naamwoord  – voltooid deelwoord van aonmaoke - onderhevig aan iets, lijden aan

- Pierre van Beek - òngemòkt zèèn meej en kwaol - aan een kwaal lijden (Tilburgse Taaklplastiek 171)

- Frans Verbunt - òngemokt meej bökpènt - geplaagd door buikpijn

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - deelw. / bijvoeglijk naamwoord aangemaakt, onderhevig: 'Hij is vuil (veul) mee de bökpent aangemakt' - hij heeft veel last van buikpijn.

 

òngenoome

zelfstandig naamwoord, onzijdig

het aangenomen werk

- 2020 - Als je een ander wilt opjagen in zijn werk: - ik stao nie int òngenoome! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: Klik hier

 

ongepèrremeteerd
bijwoord
ongepermitteerd; ongepast, onfatsoenlijk
uit Franse ‘permettre’, toestaan, en meer in het bijzonder het voltooid deelwoord daarvan: 'permis'
- Cees Robben - ’t Is ongeperremeteerd... (19580201)
 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

ongestaojeg, ongestaoig

bijvoeglijk naamwoord

ongestadig, onbestendig

- Cees Robben - ongestaoïg (19611215)

- Henk van Rijen - tis zôo mar ongestaojeg weer - het is zo maar onbestendig weer.

 

ongetrouwd

bijvoeglijk naamwoord

ongehuwd, ongetrouwd

 

òngetrouwd

bijvoeglijk naamwoord

aangetrouwd

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden -  Òngetrouwd is òngescheete.

- Frans Verbunt - òngetrouwd is òngedouwd - je hoort niet echt bij de familie

- WBD - III. 2. 2:79 'aangetrouwde dochter' = schoondochter

- WBD - III. 2. 2:79 'aangetrouwde zoon' = schoonzoon

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijvoeglijk naamwoord aangetrouwd, aangehuwd: 'Aangetröwd is aangescheite' de band met aangetrouwde familie is niet innig, waaruit zich dan sekundair de bet. ontwikkelt van: aangetrouwde familie is bij de bloedverwanten niet in tel.

 

ongevuuleg

bijvoeglijk naamwoord

ongevoelig

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONGEVULIG bvw. - ongevoelig

 

òngewaajd

bijvoeglijk naamwoord

aangewaaid

- Henk van Rijen - niet getrouwde schoonfamilie

 

ongeziens

bijwoord

zonder gezien te hebben, ...te hebben

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijw. 'ongeziens' - zonder gezien te hebben: ongeziens röle

 

òngezèt

voltooid deelwoord van aonzètte

aangezet

- Henk van Rijen - òngezèt koome - aankomen (langs komen)

- Henk van Rijen - 'Wit te waor-t-ie meej kwaam òngezèt? - Weet je wat hij meebracht?

 

ònhaawer

zelfstandig naamwoord: minnaar

- Frans Verbunt - buitenechtelijke partner

- WBD - II. 2. 2:111 'aanhouder' = minnaar

- Cees Robben - 'ze hee wir unne nuuwe aonhauwer'

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANHOUDER - zelfstandig naamwoord mannelijk - vrijer, in ongunstige beteekenis: 'hoeveel aanhouders heeft ze al wel niet gehad?'

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANHOUDEN, wkw - aan het branden houden, aanbranden, liefdesbetrekkingen hebben.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANHOU(D)ER - die met dieven aanspant, verheler en opkooper van gestolen goederen; die ongeoorloofde liefdesbetrekkingen met eene vrouw heeft, bijslaper (concubinus).

aanhouder

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - den ònhaawer wint

- WBD - III. 2. 2:111 'aanhouder' = minnaar

werkwoord, sterk

ònhaawe - hiel aon - òngehaawe

aanhouden (diverse betekenissen)

- Henk van Rijen - Haawt oewe jas mar aon.

- WBD - III. 3. 1:353 'aanhouden' = arresteren; 258 'aanhouden' = zaniken, zeuren

- WBD - III. 1. 4:50 'aanhouden' = aandringen

- WBD - III. 2. 2:110 'aanhouden'= ongehuwd samenleven

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07 die hò zen sòkken òngehaawe

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANHOUDEN - omgang hebben, verkeren; blijven houden; brandende houden; aanlokken, aantrekken.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - st. ww. 1) intr. (het) aanhouden (met iemand), het met hem houden, één lijn trekken met, op iemands zijde staan. 2) tr. aanlokken, aanhalen. 

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANHOUDEN, wkw - aan het branden houden, aanbranden, liefdesbetrekkingen hebben.

 

ònhang

zelfstandig naamwoord

aanhang

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aonhang'

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANHANG, zelfstandig naamwoord mannelijk - Betrekkingen, gezelschap, met een misprijzende beteekenis: ze moet altijd - hebben.

 

ònhange

werkwoord, sterk

aonhange, hing aon, aongehange

de dupe zijn

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ge hangt eraon! - je bent erbij!

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANHANGEN: . . . er aan hangen - verliezen in het spel

 

ònhaole

werkwoord, zwak

aanhalen

- WBD - (III. 2. 1:487) ònhaole = een hond vleien; ook: fluren

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANHALEN, - aanbrengen, ontvangen, aanlokken

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANHALEN - vriendelijk ontvangen, minzaam bejegenen; aanbrengen, bijhalen (hout voor het vuur).

- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - ‘onhaole’ ww - aanslepen

 

onheus

bijwoord

onheus

- 2019 – werkwoordelijke uitdrukking: onheus doen = valsspelen (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

 

ònjaoge

werkwoord, sterk

aanjagen

schrik ònjaoge - bang maken

- ònjaoge - joeg aon - òngejaoge

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANJAGEN, wkw - schrik, vrees, het vuur het wild - -

 

 

 

onjeklonje, oddeklonje, odeklonje, oojeklonje

zelfstandig naamwoord

eau de cologne, Keuls water, reukwater

- ...en d'r zakduukske rook zoo lekker naor onjeklonje... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
- Cato van Dungen laag op de sofa mee 't hoofd aachterover en de dienstbode hield 'r 'nen zakdoek mee onjeklonje onder d'r neus. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)
- Hanna, z'n zuster, had 'm stiekum enkelde dubbeltjes gegeven om 'n stiekum fleschke onjeklonje veur d'r mee te brengen, mar moeder hoefde daor niks van te wete. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939)
- En ie rook zelfs naor odeklonje, ze kos et goed ruuke... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)
- ...en juffrouw Jaanse was er van overtuigd, dè de ware deugd nie naor odeklonje rook, mar eer naor wierook of zo iets (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)
- D'een waaschte [de zieke] d'r polsen mee natte doeke, d'aander d'r gezicht mee onjeklonje... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 22-4-1939 – 8-5-1939)

- duukskes meej oddeklonje... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Asse de kaans mar krèège)

- Gin oddeklonje of dê spul/ om lekker van te ruuke (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Dè kan ok wèl en seprieske zèn)

- Elie van Schilt; nee in de kapsalon van toen rooke we gewoon un fris luchtje van oojeklonje 4711 of un aander merk. (Uit: ‘Ut stonk mar toch mis ik de stank van vruuger’; Cubra, ca. 2000)

- Eigen roem die ruukt, net as onjeklonje/ Eigen roem die stinkt nie... (Tony Ansems, Eigen roem die stinkt nie; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)

- Henk van Rijen - eau de cologne, Keuls water, reukwater

- WBD - III. 1. 3:278 'onjeklonje' = eau de cologne; ook 'ruuk'

- Stadsnieuws - aaw wèfkes han in de kèrk dikkels ene zaddoek meej onjeklonje bij der (110407)

- - Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

ònkèèke

werkwoord, sterk

aankijken

- ònkèèke - keek aon – òngekeeke

- in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kèkt aon

- Cees Robben (datum onbekend) - ik zal oe er nie op ònkèèke

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - iemand meej zene rug nòg nie ònkèèke (RL '48) - links laten liggen

 

onkènneg

bijvoeglijk naamwoord

- Henk van Rijen - onwetend

 

ònklôote, ònklôoje

werkwoord, zwak

aantobben, aansukkelen

ònklôote - klotte aon - ongeklot (met vocaalkrimping)

ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij klot aon

- Cees Robben - We klôoten hier zó mar aon

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - mar ònklôote meej sint Thoomas' hunneke (Si'67) - Maar wat aanrommelen met het hondje van Sint Thomas

- WBD - III. 1. 4:54 'aankloten' = aarzelen; 371 'wat aankloten' = stuntelen

- Stadsnieuws - et schiet nie op, hij leej mar en biet je òn te klôoje (041006)

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - = aanrommelen, ongeïnspireerd werken (ook: ònmèùkeïe)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. intr. aankleuten, aankloten; Ge moet mar wa met em aankleute'; langzaam met iets verder gaan. 

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - AANKLOTEN (onkloo:te) onov. ww, werken zonder zich al te veel illusies te maken omtrent het resultaat, zijn best doen in het besef van eigen beperkingen en afhankelijkheid. 

- Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'onklòòte' ww - zie klòòte

 

ònknêûpe

werkwoord, zwak

aanknopen

- WBD - 'aonknêûpe', 'anknéúpe' (II:1012) - aanknopen van kettingdraden; ook: 'aondraoje', 'andraoje' of 'andrèèje' genoemd

 

ònknêûper

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen - draadmaker (op textielfabriek)

…onze Co werkte op un wollenstoffefebriek, hij waar daor ònknèûper… (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- WBD - 'anknöpster' (II:1012) - aanknoopster: vrouw die 'aandraait'

- Henk van Rijen - = òndraajer, man die de 'kettings' aan het kettingraam knoopt.

 

ònkoome

werkwoord, sterk

ònkoome - kwaam aon - òngekoome

aankomen, aanraken

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ge meut er nie ònkoome.

aankomen, in gewicht toenemen

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Hoeveul is ze òngekoome?

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ik moes òssebloed drinke óm òn te koome

(er) aankomen, arriveren

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANKOMEN - aankomen, arriveren, groeien, bloeien

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANKOMEN - beginnen (twist, brand); groot worden (kind, gewas); voegen, passen; iemand hooren aankomen - iemands inzicht raden.

 

onkrèùd-èg

zelfstandig naamwoord

- WBD - onkruid-eg (meestal driehoekig, met lange scherpe tanden), ook genoemd (Hasselt) 'èèzere eeg'

- Henk van Rijen - 'onkrööt-êeg, èèzere êeg' - onkruid-eg

- WBD - III. 4. 3:216 'onkruid' = idem

 

ònkwakke

werkwoord

- Frans Verbunt - koome ònkwakke - waggelend komen aanlopen

- Stadsnieuws - Daor komt ie eindelek ok es ònkwakke. (300909)

 

ònlaande

werkwoord, zwak

aanlanden, ergens arriveren, terechtkomen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 76 08 12 - Is 't vur de schòònste van ’t laand / Op deez' menier gin gròòte schaand / Waor Willem II is aongelaand?

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 01 06 - "Amme dan hier nog saome zitte / Niemir as vruuger, haand in haand / Mar gij oew nutje, ikke koffie / Dan zèmme toch goed aongelaand."

 

ònlaote

werkwoord, sterk

aan laten, niet uitmaken

ònlaote - liet aon - òngelaote

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANLATEN - Laten aanhouden (v. e. kleedingstuk); door laten branden (vuur, licht)

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANLATEN - laten branden

 

ònleere

werkwoord, zwak

aanleren

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - dè hèdde gaa òngeleerd

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANLEEREN - Ge zult uwen stiel gauw - .

 

ònlèg

zelfstandig naamwoord

aanleg, talent, geschiktheid

Hij heeter ginnen ènlèg veur.

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANLEG zelfstandig naamwoord mannelijk : Hij heeft geenen - voor . . . (muziek, studeren…)

 

ònlègge

werkwoord, sterk

- ònlègge - li aon - òngeleej; praes.: hij leej aon

de arbeid aanvangen; een tocht onderbreken; een café bezoeken

- Bij mene vurregen baos moes ik om aacht uur ònlègge.

- Zumme bij 't Dòrsteg Hèrt ònlègge?

- Interview Hermans - 1978 - “…ge had nie veul sènte, ge kost nie veul ònlègge… èn mènne kastelein, assie oe kènde dan pofte ie wèl… (transcriptie Hans Hessels, 2013)► KLIK HIER om het interview te beluisteren

- Interview met de heer De Kok (1978) –  Jè, bij Jan van Aorendonk hèbbe we ene tèèd gewist dè we om vèèf òf zès uur òn moese lègge, war. Èn dan smòndags môoge we om half zeuven ònlègge. KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren )

- WBD -
(II:667) ònlègge - beginnen met het werk (niet vermeld)

- WBD -
III. 3. 1:383 'aanleggen' = mikken (om te schieten)

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - = een café bezoeken

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. . . . 5) inchoatieve waarde heeft het ww. in ' ene meet aanlegge' het eerste begin maken met de bouw van een mijt.

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANLEGGEN, onlè:, wkw. Het goed - ; doelmatig handelen

 

ònlôope

werkwoord, sterk

aanlopen; duren

Komt nog mar is ònlôope.

- WBD -
III. 4. 4:120 'aanlopen' = duren

— ònlôope - liep aon - òngelôope

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANLOOPEN – uitblijven: het zal nog een jaar - eer dat het werk gedaan is.

 

onmaacht

zelfstandig naamwoord

- WBD -
III. 1. 2:227 'onmacht' = bezwijming

 

ònmaoke

werkwoord, zwak

aanmaken

— ònmaoke - mòkte(n)aon - òngemòkt

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANMAKEN - gereed maken (stoof, kachel); bijleggen: hij alleen kan het opnieuw - .

 

ònmèùkele

werkwoord, zwak

Frans Verbunt - aanrommelen

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - ongeïnspireerd werken (ook: ònklôoje, ònklôote)

 

ònnaoje

werkwoord, zwak

aannaaien

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Zich gin ooren òlaote naoje.

— ònnaoje - naojde(n)aon - òngenaojd

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANNAAIEN -  ge zult hem geen ooren - (niets wijsmaken, d. i. : hij is geen ezel)

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANNAAIEN - spr. iemand ooren aannaaien

 

ònneeme

werkwoord, sterk

aannemen

- Cees Robben - dan zèède òngenoome

- Gezegde:  goed van ònneeme - goedgelovig

—ònneeme - naam aon - òngenoome

— in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij nimt aon

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANNEMEN: een boodschap aannen , als lid opnemen; hij is goed/slecht van aannemen (leert gemakkelijk / moeilijk) 

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANNEMEN: goed, gemakkelijk, slecht, moeilijk van aannemen zijn - . . leren

 

onnêûzel

bijvoeglijk naamwoord

onnozel; beklagenswaardig

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - onneuzel (passim)

- Cees Robben (ongedateerde knipsels) - zo hêel onneuzel; wè hèk onneuzel dom gedaon

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 13 - Verleeje week laas Trees de kraant, / Kèèk over d'ren bril / En vroeg: "‘n ramp, 'n ongeluk, / Wès daorvan ‘t verschil?” // De Tiest docht irst hèèl efkes nao / Mar toen zee dieje kruk: / "As gij in 't knaol zôt vallen Trees / Was dè ‘n ongeluk. // Mar haolde iemand jou d'r uit / Dan zò dè volgens mèn / Van ‘n onneuzel ongeluk / ‘n Ramp geworre zèn."

- Henk van Rijen - 'onnêûzel'

- WBD - III. 1. 4:40 'onnozele', 'onnozele ziel' = onnozel iemand

- WBD - III. 1. 4:282 'onnozel' = deerniswekkend

- WBD - III. 1. 4:437 'onnozel' = onschuldig

- Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - onnèùzel bn - onnozel

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONNOZEL (onneu:zel) bn, behalve de bet. 'niet opgewassen tegen bedrog' heeft onnozel dikwijls ook de bijbetekenis: tragisch, onbegrijpelijk, ellendig: 't is toch onneu:zel - mijn verstand staat erbij stil, hoe kan zoiets nou gebeuren. 

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijvoeglijk naamwoord 'onnozel' 1) onschuldig; a) kinderachtig, dwaas.

 

onnut

bijwoord

PM overdreven, onnodig, geweldig, enorm

- Cees Robben -
Hij’s onnut stèèrik... dieje Jan.. (19600226)
- Cees Robben -
[Onderwijzer tegen leerling] Gij Pietje.. de drie trappen [van vergelijking] van sterk.. ..stèèrik, mister.. onnut stèèrik en ’t pèèrd van Jantje Groenen, mister... (19700821)

Frans Verbunt - 'onnut veul geld' - geweldig, enorm veel geld

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONNUT, als bw - in hoge mate of zelfs in overdreven mate; onnut groot, onnut sterk

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijvoeglijk naamwoord en bijw. 'onnut'; bijvoeglijk naamwoord onkies, vuil, gemeen 'onnutte proo't; bijw. zeer, geweldig: 'Hij is onnut staerk'

Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - onnut bw - extreem, zeer, geweldig

- WNT - ONNUT - van zaken: niet van nut; van personen: onbruikbaar

 

ònpaase

werkwoord, zwak

aanpassen

— ònpaase - paaste(n)aon - òngepaase

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANPASSEN - Een kleedingstuk, schoenen - -. Men bezigt meer 'passen'.

 

onpaor

bijvoeglijk naamwoord

oneven

uit Frans 'impair'

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - In de verb. 'paor of onpaor' (kinderspel) 

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONPAAR (uitspr. ompaar) bvw. oneven (van getallen)

 

ònpertije

werkwoord, zwak

begaan

Toine Raaijmakers (informant) - aanmodderen, zo maar bezig zijn; lòt em mar ònpertije - laat hem maar begaan/ betijen, zijn gang maar gaan

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs
- Laot ‘um mar aonpartije, hij is nie gewôôn, maar kaaigek (23-10-1963)

Toine Raaijmakers (informant) - Lòt en mar wè-d-ònpertije - Laat hem zijn gang maar gaan

- is eigenlijk een misvorming van ònbetije

 

ònpeutere

werkwoord, zwak

Pierre van Beek - hard werken, flink doorwerken

 

ònpiepe

werkwoord, zwak

'ònschiete' in kindertaal; kleding aantrekken

- ònpiepe - piepten aon - òngepiept

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANPIEPEN - in de kindertaal 'aanschieten': me zullen oe' fraksken is aanpiepen.

 

ònploege

ww., zw .

aanaarden met de ploeg (van aardappelplanten)

- WBD -
I:1454 ( Hasselt) ònploege

 

ònraande

werkwoord, zwak

aanranden

- ònraande - raande(n)aon - òngeraand

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANRANDEN - aanvallen om te berooven; aanklampen: de kleermaker randde hem op straat aan voor zijn schuld.

 

ònaoje

werkwoord, zwak

Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aonraojde'

- ònraoje - raojden aon - òngeraoje

 

ònraoke

werkwoord, zwak

aanraken

- ònraoke - ròkte(n) aon - òngeròkt

 

onrèchtvèrdighèd
zelfstandig naamwoord
onrechtvaardigheid
- Cees Robben -
Onrechtverdighed komt te buute... (19850830)
 

ònrikkemendeere

werkwoord, zwak

aanprijzen, aanbevelen, recommanderen

- Cees Robben - ik zal em ònrikkemendeere

- ònrikkemendeere – rikkemendeerde (n) aon - òngerikkemendeerd

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. aanrekonmanderen, aanbevelen.

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’ maart 2013 -

 

ons

bezittelijk voornaamwoord

Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'net of w'uit ons neus bloejen'

► onze

Om verwantschap aan te duiden

ons moeder, ons oomaa, ons Miet ; onze paa (= vader)

- A.J.A.C. van Delft - Alles wat tot een huishouden behoort, spreekt men aan met "ons". Zoo zegt men: onzen vadder, ons moeder, onzen hond, ons kat, enz.(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Cees Robben - Dees zèn dons; èn zèn dè döllie? [onze kinderen; en die van jullie]

- Cees Robben - Ik zie ons moeder zôo nòg staon

- Cees Robben - èn naa gifde ons grutje èn onzen grutvadder en schôon hendje

- Cees Robben - Onzen Lieven Heer gong ze zuuke; . . . . , zi ons taante Wies;

- Mar goed. Om nog is op die van óns trug te koome.  (Jos Naaijkens; ‘De kèrstman die mar nie vol kwaam’;  CuBra, ca 2005)

Dirk Boutkan (1996) - (blz. 60) onze/ons kènder, onze/ons vraawe (blz. 59) onze paa, bruur, neef, zwaoger, onz ôom, onzen/onz oopaa

A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - óns aaw hèùs is afgebraand

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - óns, voornaamwoord  - ons; voor het gebruik bij verwantschapsnamen zie §431.

In het bijzonder gebruikt om de echtgenote aan te duiden

- Cees Robben - Dan is ons vrouw den baos.

C.J. Verhoeven, Haorese woorde, spreuke en gezegdes (2007) - ONS: d'ons - die van ons, mijn vrouw

Piet van Beers – ‘Wie tuinbonen wil eten moet Februari niet vergeten’: Dè vraogt mar Aon ons Kee. (With Love; 1982-1987)

► den onze

 

ònschaffe

werkwoord, zwak

aanschaffen

- Cees Robben - we han toch veul beeter ene goejen bok kunnen ònschaffe;

- Cees Robben - Ik hèb mar en nuu klok òngeschaft;

— ònschaffe - schafte (n) aon - òngeschaft

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSCHAFFEN wkw. zeldz . , 'aankoopen',

 

ònschiete

werkwoord, sterk

aantrekken (van kleren)

Ge schiet tòch wèl ne jas aon meej zon kaaw.

- Cees Robben - dan kundem sebiet wir ònschiete;

- Cees Robben - ‘'t is den liste keer dè ge menne jas aonschiet’

- ònschiete - schôot aon - òngeschoote

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - st. ww. tr. + intr. aanschieten 1) tr. garven en schoven met zekere snelheid werpen naar de persoon die ze optast; 2) (een of ander kledingstuk) snel aantrekken.

J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - AANSCHIETEN, een hemd of rok, of ander kleedingstuk, voor 'aantrekken' . 

K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - AANSCHIETEN - aandoen (bij Hoogstraten aangetekend)

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSCHIETEN: kleedingstuk haastig aantrekken

- Van Dale aanschieten - haastig aantrekken (van kleren)

 

ònslag

zelfstandig naamwoord

aanslag (i. a. b.)

Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aonslag'

- WBD -
(II:738J ònslag - aanslag, het verlengstuk aan de zool dat onder de hak komt te zitten (niet vermeld)

- WBD -
III. 3. 1:340 'aanslag = belastingbrief

 

ònslaon

werkwoord, sterk

- ònslaon - sloeg aon – òngeslaon; geen vocaalkrimping; ik slao - gij slaot - hij slao

aanslaan

Henk van Rijen - aanspreken, aanbreken, beginnen te gebruiken

Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'nooit hoog aongeslaon'

- WBD -
'aonslaon (of: òn- ?) (II:1039( - aanslaan

Henk van Rijen - 'Dè seklaade aaj zu me onderaand us ònslaon'

- WBD -
III. 3. 1:379 'aanslaan' = salueren

kreunen, jammeren van pijn

- WBD -
III. 1. 4:255 'aanslaan' = luid schreien

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - st. ww. intr. aanslaan 1) met overdreven ophef gewagen van; 2) heftig kreunen of jammeren van pijn.

Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Toen hadde nòg die tuuberkuulooze koeje, hoen völleghèd dè was, dè hèbbe ze op et momènt, dè hèbbe ze gòddank nie mir. Mar ôot dèsse dervan ònsloege man dègge der niks mir meej kost doen!” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels ► Klik hier voor audiofragment)

 

ònslèèpe

werkwoord, zwak

aanslepen; aanslijpen

- Cees Robben - ik krèèg dees jaor de honde mar nie òngesleepe;

- ònslèèpe – slipte aon - òngesleepe

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSLEEPEN - met moeite aanbrengen; AANSLIJPEN  Ne punt aanslijpen (fijner slijpen)

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANSLEIPEN - lang duren, langdurig zijn, aanslepen

 

ònslèùte

werkwoord, sterk

aansluiten

- WBD -
III. 4. 4:201 'aansluiten' = grenzen; ook 'raken', 'aanliggen'

— ònslèùte - slôot aon - òngesloote

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSLUITEN - aan een ander voorwerp sluiten of passen.

 

ònsmoore

werkwoord, zwak

- WBD -
III. 2. 3:281 'aansmoren' = roken

 

ons nèffe

bijwoord

onze buren, de buren

Ak vruuger meej Nètte van bij ons nèffe wo praote, dan liep ik den hòfpad op riep oover de hèg. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2002)

 

ònspanne

werkwoord, zwak

aanspannen

- ònspanne - spande(n) aon - òngespanne

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSPANNEN - dicht op een spannen

 

ònspeete

werkwoord, zwak

aanhechten, vasthechten

Pierre van Beek - met een speld dichtmaken (van een luier)

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSPETEN - aanspelden: zij heeft den kraag van het kleed maar aangespeet.

- WNT - AANSPETEN bedr. zw. ww. Uit 'speten' aan een spit doen, en 'aan' (bw), in de zin van ‘aanhechten; eigenlijk het braadspit of een zilveren of houten speetje door het voorwerp steken en het zoodoende vasthechten.’

Joos SPETEN ww, overg. = spelden (affigere acicula; hij speette het kruis op mijn borst.

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. aanspeten, aanspelden: enen doek, ene nuizek (neusdoek) aanspeite.

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANSPETEN - aanspelden

 

ònspraok

zelfstandig naamwoord

aanspraak, gelegenheid om mensen te spreken, voordracht

De kènder moesen en ònspraok doen - De kinderen moesten een voordracht houden/ versje opzeggen

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSPRAAK - zelfstandig naamwoord vrouwelijk ; zonder mv. Alleen van meisjes gezegd en meestal in de uitdr. : aanspraak hebben, d. i. aangesproken worden.

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANSPRAAK - aanspraak hebben - verkeeren, sprek, van eene jongedochter, gevrijd worden.

 

ònspreeke

werkwoord, sterk

aanspreken

Pierre van Beek - aandere manne ònspreeke - hogere instanties om hulp aanklampen

— ònspreeke - spraak aon - òngesprooke

— in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij sprikt aon

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSPREKEN – wkw - Tot iemand het woord richten.

 

ònstaon

werkwoord, sterk

aanstaan

- Cees Robben - jouwen meens stao mèn nie aon; dè stond mèn wèl aon;

—ònstaon - ston(d) aon - òngestaon

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSTAAN - wkw - bevallen

 

ònsteeke

werkwoord, sterk

aansteken, aan het branden brengen, besmetten

- WBD -
(III. 2. 1:264) ònsteeke = aansteken, ook aandoen (v. d. lamp)

- WBD -
III. 2. 3:161 'aangestoken' = wormstekig

- ònsteeke- staak aon - òngestooke

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSTEKEN – wkw - het vuur, het licht, eene pijp - ; meer: in brand doen.

contact zoeken met een meisje

- Audioregistratie 1978 - Meej vrije?… Vrije, dè, huhu, dè was toen meej, dè was en moejlekheid! Dan ginge ze ze ònsteeke, zin ze vruuger! Ik gao ze ònsteeke, ik gao ze onsteeke zin ze dan! Èn as dè mèske vuur gaaf, dè was, dè was dè dè goed kwaam!  (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

ònstèèreke

werkwoord, zwak

aansterken, consolideren

- Cees Robben - om der kas òn te stèèreke;

 

ònstèlle

werkwoord, zwak

aanstellen, benoemen; zich abnormaal gedragen

Stèlt oewèège nie zo aon!

- WBD -
III. 1. 4:96 'aansteller' = hansworst

- ònstèlle – stèlde(n) aon - òngestèld

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSTELLEN - in dienst stellen

 

ònstiefele

werkwoord, zwak

Frans Verbunt - parmantig aan komen stappen

Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'onstiefele' ww - met vaste tred naderbij komen

 

ònstònde

bijvoeglijk naamwoord  / zelfstandig naamwoord

aanstaande

- WBD -
III. 2. 2:84 'aanstaande' = jongen met wie een meisje verkering heeft; idem = meisje met wie een jongen verkering heeft

 

ònstôote

werkwoord, sterk

aanstoten

ònstôote - stotte(n) aon - òngestôote

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANSTOOTEN - Meest in wederkeerige of lijdende vormen met de bet. v. slecht, zonder smaak gekleed gaan. 

 

- Cees Robben - Prent van de week 30-08-1985

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

ont

bijvoeglijk naamwoord

sluw, kwaadaardig, met slechte bedoelingen

- Voorbeeld Sterenborg - onte kapoen - gehaaid persoon, grote deugniet

- N. Daamen,  Handschrift 1916 - "ge zult em nie licht kraigen, doar is ie te ont veur (te slim)"

- N. Daamen,  Handschrift 1916 - '"t is 'nen onte mensch (zedeloos mensch)"

- Cees Robben - Cees Robben; ’t Was unne bekaampige meens.. (...) Daorbij was ie nog ont ôôk... (19691107)
- Cees Robben - Nie ont mar pront.... (19850830)
- Cees Robben - Mar het mar ginne bangen... Ik ben ginne onte meens... (19641127)
- Cees Robben - Op zon onte menier (19780512)
- Cees Robben - Dè waar ’n heele onte streek... (19611020)

- Henk van Rijen - ba, wè zèède gè tòch en ont mènneke - een vervelend kereltje

- Frans Verbunt - en onte taante - een gehaaide tante

- Vruuger zeeje ze dè Tilburgers ‘nie ont mar pront’ zèn. Òf ok wèl: ‘Nie lammenteere mar akkedeere.’ (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONT bn, volgens - WNT - is een 'onter': 'iets dat slecht is in zijn soort' en houdt het woord verband met 'ont' en 'ontig', 'die thans nog in meer zuidel. gewesten in den zin van 'slecht, vuil' gebruikt worden.

- J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ONT. Men zegt hier een 'ont mensch', niet alleen voor een vuil mensch, gelijk elders, maar ook voor een slechts mensch (homo malus, homo nequam). ONT is wsch. verkorting of zamentrekking van 'onnut' of 'ontijg';

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - ónt, bijvoeglijk naamwoord - smerig, vuil 'enen onten boer'; hij is ont (in zijn woorden) = gemeen.

- Vrom. De opvatting van Hoeufft dat dit woord ontstaan kan zijn uit onnut kan ik delen, zijn mening dat ontijg aan de basis ervan zou liggen echter niet. Het verband met Deens/Zweeds ond is dus waarschijnlijk ook te verwerpen, (brief 4 XII. 85)

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - ont - vuil, gemeen (wnbr., zholl., nbet., bommel., Mierlo)

- WBD - (III.3.2:31) ont doen, ont spelen = vals spelen; ook; foezele, foetele

- WBD - (III.1.4:27) 'ont' - slim; 76 'ont' = gemeen

- WBD - (III.4.4:237) 'ont' = vuil, smerig

 

òntamboere

werkwoord, zwak

Pierre van Beek - z'n gang gaan

Pierre van Beek - lòt em mar òntamboere - laat hem zijn gang maar gaan

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - Ze is nie katholiek ôk nog nie mar ze motte mar aon tamboere (04-07-1969)

- Frans Verbunt - òntamboereere, ontamboere - zijn gang gaan

- WNT - TAMBOEREN 1) op de tamboer slaan; 2) Oneig. door kloppen, slaan o.i.d groot rumoer maken; 3.) Oneig.: (gemeenz. ) op iets aandringen, tamboereeren. NIET in de bet. 'zijn gang gaan’.

 

òntêekene

werkwoord, zwak

aantekenen, in ondertrouw gaan

- Goernans - AANTEEKENEN - opschrijven; goed, slecht aangeteekend staan

 

onteghèd

zelfstandig naamwoord

kwaadaardigheid

- N. Daamen,  Handschrift 1916 - "ontegij (ónteghei) - de ontegij stroalt 'em z'n oogen uit (zedeloosheid)"

- Cees Robben - Al wek kreeg meej ontighed... (19701023)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - (bijvoegsel) zelfstandig naamwoord vrouwelijk 'ontigheid' - smeerlapperij

 

òntèùge

werkwoord, zwak

aantuigen

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs
- Gè zit ôk goed in oew vléés. - Jè, jè en ’t is ammaol ècht, nie aongetuigd, gelèk van m’n ège (23-02-1972)

- “Ik heb dees jaor nie veul wèèrk mee den kerstbôom oprèùme èn over en jaor wir òntèùge”, zi smoeder vurrege week nog tege mèn. (Jos Naaijkens; ‘De kèrsbôom in de dôos’;  CuBra, ca 2005)

- Bij ons vruuger tege kerst/ kwaam er veul bij kèèke./  Den kerstbôom wier toen aongetèùgd /waor alles vur moes wèèke. (Jos Naaijkens; ‘Et Kèrstklêed’;  CuBra, ca 2005)

- WBD - optuigen (v. e. paard)

- WBD - III. 1. 3:9 'aantuigen' = zich verkleden

- WBD - III. 1. 4:166 'aantuigen' = uitdossen

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. aantuigen 1) optuigen, het (ge)tuig aandoen;

2) hetz. als betö.ge(n): We mossen dätte nog aantöge, d. i. aanschaffen.

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANTUIGEN - het getuig aandoen; fig. aankleeden

 

ontgeeve

werkwoord, sterk

zichzelf iets niet gunnen

- Cees Robben - Mar ik ontgaaf ’t m’n èège... (19860613)

- WNT - zich iets uit het hoofd stellen

 

onthaand

bijwoord

onthand

- 2019 – werkwoordelijke uitdrukking: onthaand zèn, geen gereedschap meer hebben (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

 

onthaawe

werkwoord, sterk

onthouden (in beide betekenissen)

- onthaawe - onthiel - onthaawe (geen vocaalkrimping)

- Kees en Bart - Tilburgsche Post ca. 1930 - 'onthaawe' (passim)

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - st. ww. tr. 'onthaawen' - onthouden

 

ontkiemingsmeule

zelfstandig naamwoord

- WBD - moutpoetsmachine (apparaat waarmee het geëeste graan van kiemen en onzuiverheden werd ontdaan, in de brouwerij)

 

òntreeje

werkwoord, sterk

- Henk van Rijen - aantreden

 

òntrèkke

werkwoord, sterk

aantrekken

òntrèkke - trok aon - òngetrokke

- Cees Robben (ongedteerd knipsel) - ik trek men miezezonneke mar is aon

- WBD - 'antrèkke' (II:1041) - aantrekken = opdeunen; ook: óphaole

- WBD - III. 1. 3:7 'aantrekken' » zich aankleden, ook: 'aandoen’

- WBD - III. 1. 4:435 'aantrekkelijk' = begeerlijk

- Goem - AANTREKKEN - wkw - Ne jas, zijn stoute schoenen

- Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANTREKKEN  - vriendelijk ontvangen, aanhalen, minzaam bejegenen

 

ontschiete

werkwoord, sterk

ontschieten, uit het geheugen verdwijnen; ontglippen

ontschiete, ontschôot, ontschoote

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - et was em óntschooten as en mènneke de biecht (D'16) - reactie op de verontschuldiging 'het was me ontschoten, ik had het vergeten'

 

ònuuvere

werkwoord, zwak

- Pierre van Beek - aansporen, aanmoedigen

- ònuuvere - uuverde aon - òngeuuverd

- Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'ònuuvere' ww - stimuleren

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - AANUVEREN (onnúvere) ov. ww - enthousiast maken, opstoken, aansporen; uit hypercorrectie wel eens uitgesproken als 'aanoefenen'. Vgl. 'uver'.

- A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. aanuveren, de ijver aanwakkeren. 

 

ònvatte

werkwoord, sterk

- ònvatte - viet aon - òngevat

aanpakken (ook figuurlijk voor geld aannemen)

- Cees Robben - Ze waare wel van vat-aon

- Cees Robben - Nou oopaa, gij vat nogal aon!

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

onverdoens

bijwoord

onnodig, nutteloos, overdadig;

- Toine Raaijmakers (informant) - Ge moet oew gèld nie ónverdoens ötgeeve; ónverdoense dinger - prullerij, waardeloze spullen

- Ze beschaoiige de boel hier nie onverdoens. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

- Cees Robben - ’t Is nie onverdoens verdaon... (19580426)
- Cees Robben - D’n rèègen viel in overdaod/ Zôô onverdoens in steeg en straot (19600902)
- Cees Robben - alles is te gribbel-de-grabbel gegooid... en hil de mieter onverdoens verdaon... (19650205)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 05 08 - Zò onverdoens m'n centen kwèt / Dè vèn ik toch mar zund.

- Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - iets ónverdoens ópmaoke ('86) - onnodig geld verspillen, dooreten terwijl men al genoeg heeft

- Cursus in Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (l6) 'Ge mot die lucifers nie zò onverdoens verschrappe'

- Stadsnieuws - Ge moet dè nie onverdoens opmaoke; daor is et vus te köstelek veuir. (251006)

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONVERDOENS, in de uitdr. 'ten onverdoens' - zonder enig nut of zin. Blz. 83: eenzinloze verkwisting, een uitgave, inspanning of consumptie waar niemand van genoot en die tot niets leidde. 

- Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - onverdoens bw - onnodig

 

onverschilleg

bijwoord

zonder verschil, het maakt niets uit

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Asser ene, ene klèène kwaam hier òf daor, onverschilleg, dan ging zon vroedvrouw, die ging er meej, hè, omgewikkeld in den èèrem meej en paor (???) erooverheene èn dan ging ze der meej nòr de kèrk èn dan wier zon kind gedopt èn dan kwaam et wir tèùs!” Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

onverstaand

zelfstandig naamwoord

Henk van Rijen - onverstandig iemand

 

ònvolle

werkwoord, zwak

aanvollen

- WBD -
ònvólle (of aonvólle ?) (- WBD -
II:1056) - aanvollen (op de volkom?)

 

ònvraoge

werkwoord, sterk

aanvragen

— ònvraoge - vroeg aon - òngevraoge

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANVRAGEN - officieel mondeling of schriftelijk om iets verzoeken.

 

ònvuule

werkwoord, zwak

aanvoelen

- Cees Robben - dè vuulde ommers aon

- ònvuule - vuulde aon - ongevuuld - korte uu (geen vocaalkrimping)

 

onwèèrk

zelfstandig naamwoord

begin, aanvang

Pierre van Beek - onwèèrk maoke - iets beginnen, aan de draai brengen

- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - AANWERK (onwèèrek) o., het aanwerk maken: voorbereiding treffen, b. v. voor een flinke ruzie, uitlokken.

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zelfstandig naamwoord o. aanwerk, begin 'Wie heiget aanwaerk gemakt? - Wie is er met de twist begonnen? Et aanwaerk is gemakt - Het begin ie gemaakt (van een of ander werk gezegd).

 

ònwèève

werkwoord, zwak

aanweven

- WBD -
ònwèève, aonwèève (II:1013) aanweven

 

ònwèèze

werkwoord, sterk

aanwijzen

- ònwèèze - wees aon - òngeweeze

- 2020 - Iemand die vrijt met een ander wiens taal hij niet spreekt: - dan moetet ammòl ònwèèze! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: Klik hier

- Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANWIJZEN - wkw, ook 'om. . . '

 

onwèès
zelfstandig naamwoord
onwijs; een domoor
- Cees Robben -
...zônne onwèès... (19591003)
 

onwicht

zelfstandig naamwoord

WBD, III. 4. 4:282 'onwicht' = onbelangrijk, ook 'ongewichtig’

 

onze

bezittelijk voornaamwoord

komt onze paa zondag meejeete?

hout spròkkele in de bosse van onze grutvadder - in de gemeentebossen

Dirk Boutkan (1996) - (blz. 59) onze bruur, onzen oopaa, 'onz ôom (niet: onzen ôom), onze paa

► ons

den onze

bezittelijk voornaamwoord

mijn man, echtgenoot

- Pierre van Beek - "Den onze" zal "die van ons" nooit 'n lel om der oren geven, zegt 'n moeder, die bedoelt, dat haar man de kinderen niet slaat. (Zo'n uitdrukking houdt iets patriarchaals in). (Nieuwe Tilburgsche Courant; Dialect en spreekwijzen; 6 december 1958)

► ons

 

ònzegge

werkwoord, sterk

aanzeggen, verwittigen, aankondigen

- WBD -
III. 3. 1:358 'aanzeggen' = dagvaarden

- WBD -
III. 3. 3:319 'het aanzeggen' (rouw)

— ònzègge - zi aon - òngezeed

A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. - aanzeggen, (mondeling) bekend maken, aankondigen

Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'onzègge' ww - aanzeggen

 

ònzèt

zelfstandig naamwoord

- WBD -
(Hasselt) - eerste voor (bij het ploegen)

- WBD -
ònzèt maoke (Hasselt) - de eerste voor ploegen

 

ònzette

werkwoord, zwak

aanzetten

- WBD -
grijpen (beginnen te gisten: de eerste verschijnselen v. d. gisting, in een brouwerij)

Mandos - Brabantse Spreekwoorden (2003) - de voor ònzètte ('87) - een begin maken

Henk van Rijen - witte waortie meej kwaam òngezet? - weet je wat hij meebracht?

Henk van Rijen - wòr komde naa wir meej ònzètte? - wat/wie breng je nu weer mee?

- ònzètte - zètte(n) aon - òngezèt

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANZETTEN - aanwakkeren

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANZETTEN - beginnen, aanvangen van een werk

 

ònzien

werkwoord, sterk

aanzien, bekijken

- Cees Robben - agge jou ònziet;

- Cees Robben - zien wij mekaar mar èfkes aon;

- ònzien - zaag aon - òngezien

Leo Goemans - Leuvens taaleigen (1936) - AANZIEN - In de bet. van 'houden voor', 'achten' is het ww onscheidbaar; in de werkelijke zin van 'bekijken' wordt meer 'bezien' gebruikt.

Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANZIEN - Frans: regarder (.zowel scheidb. als onscheidbaar): Ik aanzien hem voor geene' goeie. / Ik zien hem veur geene' goeien aan; wachten, geduld nemen. ‘ Aanzien’  wordt verbonden met 'veur', niet met 'als'.

 

oodeglaarwaoter

zelfstandig naamwoord

Van Rijen: goulardwater ; loodacetaat tegen huidaandoening

- - Van Dale - GOULARDWATER - genoemd naar de Franse arts Goulard, die het in 1760 introduceerde; verkoelend en opdrogend heelmiddel, een oplossing van loodacetaat in alcohol, verdund met water (eau de Goulard)

 

De publicatie waarin Thomas Goulard zijn vinding bekendmaakt (1751) - bron: www.gallica

 

ôog, ôoge, ugske, eugske

zelfstandig naamwoord , verkleinwoord

1. het oog, de ogen, oogje

- Miep Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Haawt Gòd vur ôoge èn de haand vur oew gat, dan zal oe niks ontvalle.

- "Meens, kijk toch 'n bietjen uit oe soep-ooge!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)

- Èn ok zen ôoge waare niemir al te bist. (Henriëtte Vunderink, Vergeefse mankemènte, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - zen ôoge

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: Dè zèn de èlf ôoge nie (D’16) - Daar is weinig kans op.

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: Hij stikt Gòd de ôogen èùt (v- Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1969) - gezegd van iemand die ondanks dat hij het goed heeft, altijd klaagt en meent te kort te komen.

- Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1972) - moeten trouwen (Vrouwen menen aan de ogen te kunnen zien of iemand in verwachting is.)

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: et wiegestrôoj zit nòg in zen ôoge ('7l) - hij is nog niet droog achter zijn oren

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: zó zèùver as en ôog vól matèrrie (N. Daamen, woordenlijst 1916:) - zo schoon (?) als een oog vol etter: dus niet schoon

- WBD - 'óóge' (II:974) - ogen; ook: 'heejveléúchskes' (heveloogjes) [?]

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - ek gao èfkes men ôoge verschiete - ik ga even een dutje doen.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - schèèl ôoge geeve - jaloezie opwekken

- Interview Hermans - 1978 - dronkenschap - “…dè was en dwèèltocht, war, toedè we tös kwaame èn dan laagen ons ôogen al en bietje boovenop… èn dan kwaame we tèùs èn dan viele we in de bèdsteej oover ons moeder heen omdè ge zat waart!”. (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

- WBD - III.1.1:71 'oogklep', 'oogschelp', 'deksel v. h. oog' = ooglid

- Jan Naaijkens, Dè's Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'Oòg' zelfstandig naamwoord  - oog 

2. boomknop waaruit scheuten of loten tevoorschijn komen

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: zó veul ôoge, zó veul vèège (N. Daamen, woordenlijst 1916:)

3. vetringen in de soep

- Omdè de kender daor niks van snappen lee-t-ie verder uit: "hoe vetter ik wor, hoe kleiner m'n oogen worren. Mee soep is 't krek aandersom; hoe vetter, hoe grotter oogen erop! Hi, hi, hi!... Dès 't verschil tusschen mijn en soep." (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Soep meej ôoge – soep met vetringen; vleesbouillonsoep

 

ôoge

werkwoord, zwak

ogen, uitzien, een indruk wekken

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben, bezorgd door Guido de Wijs - Ge mot oew oôge béter opmaoke, dè oôgt mir! (10-01-1970)

 

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home

ôogenblik

zelfstandig naamwoord

ogenblik

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Op den ôogenblik

- Mar goed, op 'n gegeven ôogenblik, 't waar in kaffee 't Böomstrunkske gelèüf ik, zie ik van Boesschoten op z'n kniejes over de vloer krèùpe. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OOGENBLIK zelfstandig naamwoord m., nooit o.

 

ôoj

zelfstandig naamwoord

ooi

- WBD - vrouwelijk schaap, ook 'gèrm' genoemd of 'schaop'

 

ôojeklonje

zelfstandig naamwoord

eau de cologne

► onjeklonje

 

ôojevaor, ollievaor

zelfstandig naamwoord

ooievaar

- R. J. kómt den oojevaer òngevlooge

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - veur d’n marathon motte oewe kuîte insmère mee ooievaorskuîke-vet (23-10-1963)

- WBD - III. 4. 1: 225 'ooievaar' (Ciconia ciconia), ook 'olievaar' genoemd

 

ôok, ok

bijwoord

ook

- Dialectenquête 1876 - ik ben tevreeje; zêde gê 't oak?

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OOK, Kemp. ‘ok’ bijwoord, Frans: aussi

 

ôom

zelfstandig naamwoord

oom

als achtervoegsel

- Cees Robben - Piet-oom ((19810508)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 12 29 - We meuge Tiest-òòm nie vergeete.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 57 12 27 - Sjarelòòm die wil konjak (...)Jaonusòòm ’n glaoske wèn...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 60 01 15 - ’ze Willemòòm, die skoeter rijdt...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 05 26 - Anneke van onze Tiestóóm
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 04 10 - Driekusòòm haauwt nie van sjouwe / Alles doe’tie op z’n gemak.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 05 15 - ’ze Tienusòòm, die tuinman is...
- K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Kees-ôom, Peer-ôom, Sjèf-ôom = gebr. Van Boxtel (blz. 27)

- Piet van Beers – ‘Laandhonger’: M'n schôônvadder ha wè bos en wè laand van Kees-omke's ge-orve. (With Love; 1982-1987)

- Piet van Beers – ‘Unne mooien open dag’: Mar Jaonusoom die kent gin maot ..(With Love; 1982-1987)

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: Janòòme, Pietòòme

  

oomaasfiets

zelfstandig naamwoord

omafiets - oma's fiets

► pestôorsfiets

 

ôome

zelfstandig naamwoord
oom; in de omgang met kinderen echter niet noodzakelijk een familielid, maar bijvoorbeeld ook een buurman of kennis van het gezin; voor ‘taante’ geldt hetzelfde.
- Cees Robben - [vader tegen een kind] Alleej... Gift d’n ôôme is ’n hendje... Hij is wel vrimd... Mar nie vremd vur oe... (19580510)

- WBD - III. 3. 1:135 'ome Jan', 'bank, pandjeshuis' = bank van lening

- WBD - III. 2. 2:75 'oom' = idem

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OOMEN zelfstandig naamwoord mannelijk - oom, Frans: oncle

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'Oòme' zelfstandig naamwoord  - oom

 

ôomzègger

zelfstandig naamwoord

oomzegger

- 2019 – zoals het neefje de broer van zijn vader of moeder aanspreekt; neefje (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

 

oopaa

zelfstandig naamwoord

opa

- Dirk Boutkan: zulde goed nòr oopaas löstere? - luister je goed naar opa?

- Dirk Boutkan: (blz. 59) onzen/onze, julliejen/jullie, hulliejen/hullie oopaa

- WBD - III. 2. 2:64 'opa' = grootvader

 

oope

bijvoeglijk naamwoord/bijwoord

open

- Dialectenquête 1887 Willems - in weeke gin vènster oope gehad - wekenlang werkloos geweest

- Cees Robben: mar as oew schuurdeur oope gao;

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij zètte zen kwèèk oope

- WBD - III. 4. 4:55 'open weer' = vriezend weer; c. q. zacht winterweer

 

oope-toe-broek

zelfstandig naamwoord

kruisloze broek, vroeger gedragen door oude vrouwen; ze konden dan gemakkelijk hun behoefte doen

 

Bron: Geheugen van Nederland

 

- Van Rijen: oope-toe-broek, oope-sjoo-broek, snèlzèèker

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: oopetoebroek zelfstandig naamwoord  – bep. soort vrouwenbroek

 

oopoe

zelfstandig naamwoord

grootmoeder

oopoe zien

uitdrukking

- Sinds der ok nog zon stuk of vier van onze en heur zusjes, regelmaotig opoe zaage, hasse aon de waas der haande mêer dan vol. Wij han die ötdrukking van ‘opoe zien’ ok mar ôot ergens geheurd en wiese verder ok niks. De emmers stonden aaltij afgedekt in et schòp. Wij wiese bè God nie wè dè waare, waor ze vendaon kwaamen of waor ze vur diende, die lappe meej al dè bloed der aon. Vraoge? Hoe vraoge? En aon wie? (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

 

ôor, urke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

oor

- Dialectenquête 1887 Willems - kòrtoore = kinderen

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij heej lôopoore

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: de oore te dicht bè de kòp hèbbe staon = Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1969: gierig zijn

- Van Rijen - 'We zun hum us un ôor ònnaaje' - . . . te pakken nemen

- Frans Verbunt - hij kan meej zen ôore den èngel dès heere klèppe

- 2020 - Plagen van een kind: - ik kèn jullieje paa wèl, die heej òn êene kaant mar êen oor! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

- WBD - III. 1. 3:263 'oorring', 'oorbelletje’, 'belletje' = oorring

- WBD - III. 1. 3:264 'oorknopje', 'knop(je)' = oorknop; ook: ‘oorbelletje’

 

ooreemes

zelfstandig naamwoord

oremus

Latijn: ‘Laat ons bidden.’

- WTT, Ed Schilders (2023) – In de (Latijnse) katholieke eredienst nodigt de priester met ‘Oremus’ de aanwezigen uit om samen te bidden. Een verzoek dat uiteraard niet geweigerd kon worden, ook al werd het vaak vervolgd met een flinke reeks gebeden. Met andere woorden: het duurde  lang en was saai. Voor het Tilburgs is het woord alleen door Frans Verbunt opgetekend in zijn Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996, en wel in verband met het dialectwoord staoj. Staoj betekent altijd dat iets rustig aan gedaan moet worden. Verbunt noemt daarbij het gezegde: ‘Doeget mar op staoj, aanders worret wir oreemes’. Een tegenstelling dus, tussen staoj en oremus. Dit is de enige bewijsplaats van ‘ooreemus’ in het Tilburgs, maar het is beslist zo dat Verbunt hiermee inhaakt op een oudere en wijder verbreide zegswijze. Namelijk die welke in het Woordenboek der Nederlandsche Taal behandeld wordt in het lemma Oremus (1906), en wel met de uitdrukkingen: ‘'t Is oremus, het is mis, niet pluis; ook: er is ruzie, twist.’ En: ‘In Zuid-Nederland wordt oremus gezegd voor: iets dat uit den treure herhaald wordt, langdurig en vervelend gezaag.’

► staoj

 

oorvèèg

zelfstandig naamwoord

oorvijg

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OORVÈÈG zelfstandig naamwoord v. en niet mannelijk

 

ôot

bijwoord

ooit, eens, weleens

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Komde ôot op ’t Gurke? - Kom je weleens op het Goirke?

- Cees Robben - En heddet ôôt ter haand gehad (19600624)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij is es ôot in zen lèève gebeete

- Dialectenquête 1887 Willems - ôôt

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OOIT (uitspr. oeët) bijwoord - op een tijdstip in het verleden

 

ootoo
zelfstandig naamwoord
auto
- Cees Robben - Unne ooto vur-de-deur.. (19640925)

- Audioregistratie 1978 - In mènne jonge tèèd dan, enen ootoo, die zaagde zôo mar es ene keer in de week! Êen òf tweej! En dè was veul agge die êen òf tweej gezien had want den dòkter die kwaam meej de fiets òf meej enen brommert òf meej en rijtèùg… (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

ootooskòtters

zelfstandig naamwoord

autoscooter (kermisattraktie)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…Jaaa…ene mallemeule èn enen hoogaatie èn ene ootooskòtters èn zôo èn dan gebakkraome èn snoep èn nooga, olliebòlle ...”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

oove, oowve

- WBD - oven, bakoven (in het bakhuis v. e. boerenhuis), ook 'bakoove' genoemd

- WBD - broodoven (van de bakker)

- WBD - houtoove - oven waarbij men in dezelfde ruimte stookt en bakt (oven in een bakhuis)

- WBD - onderoove - onderoven (benedenste gedeelte van een oven, vooral de ruimte beneden in de oven, waar het brood gezet wordt om te rijzen)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - de scheuter die stao bij den oove - de ovenpaal staat bij de oven

 

oovenbèkkerke

zelfstandig naamwoord , verkleinwoord

- Van Rijen: winterkoninkje (Troglodytes troglodytes)

- WBD - III. 4. 1:76 'ovenbakkerke' - winterkoninkje

 

oover

voorzetsel, bijwoord

over

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -

oover drie weeke, oover de schaansmuur; gaotie nie oover?

- Dialectenquête 1887 Willems - oover aanderse dag - om den anderen dag

- Van Rijen: 'oover den hòfpat’ – achterom, via de achterdeur

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: oover vz, bw – over

 

oovebèèter

zelfstandig naamwoord

overbijter

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ooverbèèter – Iemand wiens bovengebit verder uitsteekt dan het ondergebit.

 

ooverblèève

werkwoord, sterk

- WBD - III. 4. 4:28 'overblijven' = droog blijven (het weer)

 

ooverènd

bijwoord

overeind

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OVEREIND, OVEREND bw - in opschudding, overhoop, in wanorde. Heel de straat stond overeind.

 

ooverènsie

zelfstandig naamwoord

in ooverènsie - overcompleet, te veel

uitdrukking: In ooverènsie - overcompleet, overschietend, overblijvend

- Kees & Bart (ca. 1935): nog êen in ooverènsie

- N. Daamen, woordenlijst 1916: "iets in overentie hebben (te veel)"

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - buurvraaw, hèdde meschient en paor aajer in ooverènsie?

- Dè ledikantje han ze nog in overentie. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WNT - zie OVERENTSIG, overensig (klemt. op de 3e lettergr.) - overschietend, overblijvend, overig.

- C. Verhoeven -OVERENTIE (overènsie) v. - alleen in de verbinding 'in overènsie hebben' - over hebben, meer hebben dan voor het moment noodzakelijk is.

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: ooverènsie bw - over; iets in ooverènsie hèbbe

 

oovergaon

werkwoord, sterk

overgaan, voorbijgaan

— oovergaon - ging/gong oover - oovergegaon

 

ooverhaoler

zelfstandig naamwoord

overhaler; in de schoenenfabricage

- Interview met de heer De Kok (1978) –  Toen vroege ze bij Blankers enen ooverhaoler. Enen ooverhaoler. Dès schoene ooverhaole. Dès schoene, der wòrre schoene òn mekaare gezèt èn der worre dan, zo dègge hier èn daor mar ene spèèker in…  Meej et mesien, hè!

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren )

 

ooverheene

bijwoord

overheen

- Kees & Bart (ca. 1935): 'Oover tónne stappe ze ooverheene' (de gemeenteraadsleden)

 

ooverhèùs

zelfstandig naamwoord

verhuizing

- Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven, De Tilburgse Koerier 63 06 14 - De Guust was aon den ooverhèùs/ alles stond ooverènd/ Ik snap nie zeetie tot zen vrouw / wégge begonnen bènt.

 

ooverhieuw

verleden tijd van ooverhaawe [nog niet opgetekend]

overhield

- Van de lepkes diesse overhieuw heesse innen regenjas vur mén gemokt. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 15 december 1944)

 

ooverhôop

bijwoord

overhoop

- 2020 - Iemand met een brede uitbundige lach: - assie laagt leej hil zen gezicht ooverhôop! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

 

ooverlist

bijwoord

laatst, onlangs

- Nèè ooverlist heurdenik nòg zègge: ‘òch val dôod meens, lèèfde gij nòg!’ (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2008)

- Van Dale - overlaatst, bw v. tijd (Belg. N., spreektaal) onlangs, laatst

- WNT - OVERLAATST - daarnaast (in Brabant) OVERLEST - (klemt. op 3e lettergr. ) - laatst, onlangs. In Z.-Nederl., en gewestelijk ook elders, b. v. in Gelderland. Z. o. De Bo en Corn. Vervl.

 

ooverlôoper

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - geit die geen jong heeft gehad

- Het WBD kent deze naam voor een 'onvruchtbare ooi' (schaap): K242, L281

- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord mannelijk overloper, geit die, al of niet voor de eerste maal gedekt zijnde, niet lamt, maar een jaar overslaat.

 

oovermèèrege

bijwoord

- Theo de Wijs; correspondentie met Cees Robben bezorgd door Guido de Wijs - (gehoord van een maandaghouder) ‘K zè blij dè’k overmerrege kan zegge de wut overmerrege alwir gehad hebbe (10-01-1970)

 

oovermisterd

voltooid deelwoord van oovermistere

overmeesterd, overspannen

 

oovernuut, oovernuuwt

bijwoord

opnieuw

- Cees Robben - Of ze dint overnuut (19571221)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - gift is oovernuut - geef eens opnieuw

- WBD - III. 4. 4:315 'overnieuw doen' = veranderen

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: oovernuuwt bw - opnieuw

 

ooverschiete
werkwoord, sterk

Uitdrukking
- Cees Robben - Z’n ôôge overschieten... [even de ogen dichtdoen, een dutje doen] (19800314)

er over schieten, ongehuwd blijven
-
Mar jè, hij waar bang dèttie der aanders over zô schiete, dus hij lösterde nie nor mèn.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

ooversprong

zelfstandig naamwoord

oversprong; kinderspel

- Audioregistratie 1978 - En dan ooversprong! Dè din we vruuger ok op school! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

oovertrèkke

werkwoord, sterk

verhuizen

- N. Daamen, woordenlijst 1916: "we zen an den overtrek (aan het verhuizen)"

- WBD - (III. 3. 2:307) oovertrèk = burenovertrek

- WBD - (III. 4. 4:9) 'overtrekken' = betrekken (v.d. lucht)

 

op

voorzetsel, bijwoord

op

- Dialectenquête 1876 - ùp (met klinker van Frans oeu)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - op slòt van zaoke - per slot van rekening

- Van Rijen: óp de middag - in de namiddag

- Van Rijen: óp en aander slaope - logeren

- WBD - (III. 2. 1:395) op, hèl = wakker

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: op vz., bijwoord - op

 

Albert Servaes - Oogstende boeren; 1905

 

opbèène

werkwoord, sterk

opbinden

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPBIJNEN - opbinden. Hout opbijnen, koren opbijnen

 

opblaoze

werkwoord, zwak

opblazen

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Blaost em op - loop naar de maan!

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ge kunt em opblaoze - Je kunt me wat!

- Cees Robben, Tiende buukske (blz. 61) - ge kunt 'm opblaoze

 

opbölk

zelfstandig naamwoord

oprisping, opgeboerd maagzuur

- Gezegde: den vèùlen opbölk krèège - misselijk worden van (te veel) eten

- Cees Robben - [vrouw tegen drogist:] Nog gèère vur ’n dubbeltje vur den vuilen opböllik... (19750620)

- Cees Robben - Wek van den onzen krèèg.. Nou daor zak ginne vuilen opbölk van krèège... [vrouw over haar gierige man] (19650416)

 

opbölleke

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - boeren

- WBD - III.1.2 - 'opbreken' = zuur oprispen

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ik mot smèèreges gin pap eete; dè blèèf ik hil den dag nòg opbölleke (020507)

 

opbrènge

werkwoord, sterk

opvoeden, grootbrengen

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Van klènsaf aon zèèk opgebròcht van Körvel…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Lodewijk van den Bredevoort (pseudoniem van Jo van Tilborg), Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, 2007 -…mar doe der iets aon, dè koste toch nie en ge dörfde nie, ge waart te bang opgebròcht.

 

opdèkke

werkwoord, zwak

- Woordenboek van de Brabantse dialecten III, 2, 3 – Eten en drinken (2004). Beschrijving van het WBD: De tafel voor de maaltijd gereed maken. De tafel krijgt eventueel een tafellaken en wordt voorzien van borden, bestek en glazen. Waardering voor Tilburg door WBD: zeldzaam

Klaormaoke, Opzètte, Klaorzètte, Tòffel

 

opdoen

werkwoord, sterk

opdoen, dee op, opgedaon

1. opdienen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - het eten op tafel zetten; opdienen

2. leren kennen

«Enen blauwe maondag hèb ik toen,/ meej en mèdje omgegaon./ Die hak opt huukske van de straot/ meej et daanse opgedaon» (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Nòg vrij)

3. - Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ook: iemand de broek opdoen

de verbeelding is niet duidelijk; de betekenis is: iemand zijn vet geven, de waarheid zeggen

- Piet van Beers – ‘Kaorte’: Toch hèk ze alle drie de broek opgedaon. Al is den "hoofdprèès" toch men neus vurbij gegaon. (Het zeventiende boekje, 2010)

4. jenever tappen

- WTT - 2012 -Vruger deejen z'm mee 't half of heel motje op, om wè in huis te hebben as ge volk kreegt of as ge 'ns 'nen aanderen smaok in oeë mond wô't hebben, mar naa zen ze van 'n heel kruikske niemer vies. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)

 

opdraaje

werkwoord, zwak

opdraaien; het hoofd op hol jagen

- Ik heb ze [haar] heelemaal nie opgedraaid en opgevreje! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)

 

òpdrêûge

werkwoord, zwak

- Hessels 2020 - Het kind ziet er nu veel beter uit dan kort na de geboorte: - dies nòg goed òpgedrêûgd! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

 

opfietse

werkwoord, zwak

opfietsen, gaan fietsen

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 77 05 12 - Kom, zee Lewie, ik fiets is op...

 

opgaon

werkwoord, sterk

opgaan

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - as de zon opgao

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - zèn al die brôojkes opgegaon?

- A.J.A.C. van Delft - Aanduidende, dat een poging niet gelukken zal, zegt men: "Dieën vlieger zal nie opgaon." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPGAAN (met 'zijn') bij kegelaars, biljartspelers: het spel beginnen; soldaat worden, naar het leger gaan; verbruikt worden; opvliegen

 

opgeleej

voltooid deelwoord van oplègge, bijvoeglijk gebruikt

opgelegd

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - Dès nie toevalligerwèès, dès opgelee pandoer (09-04-1973)

 

opgemèùsd
voltooid deelwoord van opmèùze
opsmikkelen
- Cees Robben - Vur degget fèèn het opgemuisd... (19600624)

 

opgesòlferde
zelfstandig naamwoord
mogelijk van 'opserveren', ‘opgeserveerde’; alleen gevonden in verband met het zoeken naar een (tweede) echtgenoot, waarbij een koppelaar(ster) een rol speelt
- Cees Robben - Zal ik vur jou is naor unne goeie kloris uitkèèke...? Nèè.. vur men ginne opgesolferde! (19660819)

 

opgestokt
voltooid deelwoord van ‘opstooke’
gecremeerd
- Cees Robben - Gij wilt nao oew verschaaie zeker opgestokt worre... (19800829)

 

opgetaase
voltooid deelwoord van ‘optaase’
opgestapeld
- Cees Robben - Ik heb ’t mar nie opgetaase.. (19651203)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 03 22 - Al d'n huisraod opgetaase

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 10 03 - ...al die meense / Opgetaasse in 'n flèt

 

opgriesele

werkwoord, zwak

- G - aanharken

 

ophaawe

werkwoord, sterk

ophouden

- ophaawe - hiel(d) op - opgehaawe

ophouden in betekenis omhoogsteken, trots zijn op, pronken met
- Cees Robben - Ut is ’n heel schôôn kèènd.. (...) en werd om op-te-haauwe (19580705)
andere betekenissen

- WBD - inhouden van de melk door een koe, ook 'optrèkke' genoemd

- WBD - III. 1. 4:312 'ophouden' = idem

- A.P. de Bont: sterk werkwoord overgankelijk. 'ophaauwen' - ophouden: 1) opkweken, opfokken (van dieren en schertsenderwijze van kinderen gezegd); 2) 'et kunnen ophaawe' (van zieken gezegd) kunnen opblijven, niet gedwongen worden door zwakte om naar bed te gaan; 3) de verkoop v. e. boerderij niet laten doorgaan

 

ophange

werkwoord, sterk

ophangen

- WBD - óphange - ophangen, van leer ter droging (II 640)

- WBD - óphanger - ophanger, van leer ter droging (II 641)

 

ophaole

werkwoord, zwak

- WBD - ophalen: de laatste poetsbewerking v. e. schoen met behulp v. borstels, zachte doeken etc. om de schoen zijn diepste glans te geven (II:794)

- WBD - óphaole (II:1041) - ophalen: opdeunen; ook: òntrèkke

- WBD - (III. 3. 3:135) ophaole = collecteren

 

ophèbbe

werkwoord, sterk

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - opgedronken hebben

 

ophêûpe

werkwoord, zwak

ophopen

- ophêûpe - hêûpte op - opgehêûpt

 

ophippere

werkwoord, zwak

opknappen

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - hij is wir aoreg opgehipperd - hij is weer aardig opgeknapt

 

ophôope

werkwoord, zwak

- Van Rijen: ophopen

 

opjèùne

werkwoord, zwak

opjutten, gek maken

opjèune - jönde op - opgejönd, met vocaalkrimping; ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij jönt op

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Die kunde gemak opjèùne. - Die kun je gemakkelijk opjutten.

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - ’t gao zô gééf goed, mar ge môt me nie opjuine (1965)

- Cees Robben - Ge moet ‘m nie zôô opjuine Toke (19660218)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Jantje wier dur zen kammeraoj opgejönd om bèlleke te trèkke (040309)

- WBD - III. 1. 4:430 'opjuinen' = de hemel in prijzen

- Cornelis Verhoeven: OPJUINEN (opjö:ne) ov. ww - gek maken, op slinkse manier iemands geestdrift bevorderen om er dan profijt van te trekken of ermee te lachen.

 

opkalifaatere

werkwoord, zwak

opkalefateren, opknappen

- As ie 'n vrouw krijgt die 'm 'n bietje opkalifatert, dan wor et nog iets fatsoendelijks in de maatschappij... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)

 

opkaomer

zelfstandig naamwoord

via enkele treden bereikbare, halfhoge, boven een kelder gelegen kamer

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: hier groejt de ròg óp de ópkaomer (v- Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1973) - gezegd bij het zien van rogge op een hooggelegen akker

- Lowie van Dorrus Misters; Verder vonden we gewoonlijk in de woonruimte nog een deur naar op- of zijkamer en de bedstee van het ouderpaar. Onder de opkamer was de kelder, waarin de aardappelen en in de slachttijd ook de kuip met de pekel, waarin de hammen en zijden spek en de kleinigheidjes als de pootjes, rugstrang, enz. een plaats vonden. (…) Op de opkamer trof men een ledikant of bedstee, kleerkast en verder gerief aan, indien er de plaats voor was. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 16 ‘Rond de boerenhaard 1’; Nieuwe Tilburgsche Courant 27-6-1952)

 

òpke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van 'aop'

aapje

- Cees Robben - ’t lèèkend precies op ’n öpke... (19600408)

- Witte wè dè is, enen Bimbo-box? Dès zonne sort djoeboks. Mar dan nie meej 45-toere-plòtjes der in, mar meej òpkes. Die òpkes hèbbe kleeren aon èn huudjes op èn ze speulen ammel en instruumènt. En òpkes-òrkèst, dè isset. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

- WBD III. 3. 2:351 - òpke = aapje

 

öpke-döpke...
aftelrijm
- Cees Robben - öpke-döpke-boter-stöpke öpke-döpke-dons.. (19870731)

 

opkèùle
werkwoord, zwak
opkuilen; het bewaren van gewassen (bijvoorbeeld om de dieren te voeren) door ze te overdekken met zand.
- Cees Robben - gebruikt het werkwoord in de betekenis ‘ter aarde bestellen’.
- Cees Robben - ’t Wordt tèèd desse d’r opkuile... (19791116)
 

opkieze, opkieste

werkwoord, zwak

aanhitsen

mogelijk op basis van het geluid om honden weg te jagen: ksst

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Zumme den hond is opkieze? - Zullen we de hond eens aanhitsen?

- Cees Robben - Zummummis opkieze...? (19681018)

- WBD - (III. 2. 1:489) 'opkissen', 'opkitsen', 'ophitsen' = aanhitsen (v. e. hond)

- WBD - III. 1. 4:420 'opkisten' = ophitsen

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - OPKITSEN voor 'ophitsen'. KISSEN voor 'ophitsen'.

- Cornelis Verhoeven: HISSEN ov. wvv. ophitsen, vooral v. e. hond gezegd; de hissende kreet is: 'hieskies'.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPHUSSEN - ophitsen: 'nen hond ophussen

- WNT - OPKISSEN - hetzelfde als ophitsen, vooral van honden gezegd

 

opkoome

werkwoord, sterk

opkomen

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - opkoomen as kak - heel plotseling zich voordoen

- WBD - III. 3. 1:385 'opkomen' = dienstplicht doen

- WBD - III. 4. 4:3 'opkomende maan' = eerste kwartier

- WBD - III. 4. 4:192 'opkomen' = vloed

 

oplaoje

werkwoord, zwak

- Van Rijen: opladen

- WBD - III. 1. 4:232 'zijn eigen opladen' = zich kwaad maken

figuurlijk

arresteren, meenemen in de politiewagen

-  Iedereen wier opgelaoie èn zoodoende zit ik naa saome meej de naachtburgemister in ‘n cel. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- Mar jè, Joaneke is er al wir 'n paor jaor èùt. Ze han em op ’n gegeeve moment opgelaoie, omdèttie boove zene friettent ok ene wietzolder ha.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

oplaote

werkwoord, sterk

oplaten

- A.J.A.C. van Delft - Wij gaon vliegers maar ook duiven "oplaoten" en laten dan los "twee duiven en drie horens", waarmede wij "prijs verdienen en ook den scherreweg", terwijl een ander "geen veerke thuis had" en er zoodoende weinig om gaf, wie met "de poel" ging strijken.(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Van Rijen: oplaten

- Van Rijen: 'Wè-s daor te doen? Der wòrt unnen boer opgelaote tusse tweej zakke stront.

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - De dèùven oplaote – Duiven zelf trainen door ze naar een andere locatie te brengen waar ze vervolgens worden losgelaten en hun weg naar de kooi moeten vinden

 

oplappe

werkwoord, zwak

oplappen, verstellen

- WBD - oplappe (II:1252) - oplappen, verstellen

 

oplègge

werkwoord, sterk

opleggen

- oplègge - li(n) op - opgeleej

- A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. - opleggen

 

opliere

werkwoord, zwak

opjutten, aansporen

- KAREL. En mèn raoide 't aon! Ge bent al percies as veul meensche die aander meensche opliere om hout te gaon kappe en gappe, mar zelf d'r ège er nie aon waoge. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945)

 

oplôope

werkwoord, sterk

oplopen

- oploope - liep op – opgelôope

- WBD - opzwellen, in het kader v. d. zgn. trommelzucht, een koeieziekte

- WBD - óplôoping - trommelzucht, een koeieziekte

- Cornelis Verhoeven: OPLOPING (oploo:ping) v - trommelzucht of windpens bij een koe.

- WBD - Ook gezegd v. h. gevolg van overdadig eten door mensen: z'n èègen 'n oploo:ping vrééte - oververzadiging, zwelling.

- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord vrouwelijk oploping, trommelzucht

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPLOOPEN - opzwellen, dik worden;

 

opmaok

zelfstandig naamwoord

- WBD -
III. 1. 3:259 ‘opmaak’ = versiersel; ook: '(op)tooi', 'opdof', 'tierelantijn'

 

opmaoke

werkwoord, zwak

opmaken (in div. bett. )

- WBD - deegbollen hun broodvorm geven

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ze heet em irst zen gèld hèlpen opmaoke

- WBD - III. 3. 1:208 'opmaken' = besteden

- WBD - III. 3. 1:209 'opmaken' = verkwisten

- A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. - opmaken: 'mutserd opmaoke' - hout tot takkenbossen binden.

 

opmis

zelfstandig naamwoord

- WBD - ploegschaar, ook genoemd (Hasselt) 'ploegmis'

 

opnaaje

werkwoord, zwak

opjutten, aansporen

- Ik ha ze allêen un bietje staon op te naaie.(Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

- Cornelis Verhoeven: OPNAAIEN (opnèèje) ov. ww - enthousiast maken met de bedoeling te bedriegen of te profiteren (erop nèèje - erop lostimmeren): lot oew èège nie opnèèje; z'n èègen opnèèje - zich opwinden, steeds enthousiaster of bozer worden. Zie ook: opjuinen, opkloten.

 

opneeme

werkwoord, sterk

opnemen, namelijk van sterke drank

Om den goeien afloop te vieren zè'k regelrecht nor de Looiersbeurs gestapt en daor hè'k m'n eige getracteerd op drie aawe klaores, die 'k zoo mar stondeweg on 't buffet heb opgenomen. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)

 

opneuker

zelfstandig naamwoord

schelm, kwajongen, lastig iemand

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - tis mar en klèèn opneukerke

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Tis mar en klèèn opneukerke, mar hij heej wèl lef (280307)

klap, vuistsleg

- Informant Ad Vinken; klap, vuistslag

- Informant Ad Vinken; hij krêeg me tòch en opneuker

- WBD - III. 1. 2:42 'opneuker' = oorveeg; ook: 'fleer, draai, klap, klets' enz.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPNEUKER zelfstandig naamwoord mannelijk - klap, oorveeg. Iemand 'nen opneuker geven.

- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord mannelijk opneuker - opdonder, opstopper

- WNT - OPDONDER, n. a. v. synonieme zelfstandig naamwoord in platte taal. De volkstaal kent een aantal synonieme uitdrr. Eenige daarvan zijn afgeleid v. ww die slaan of stompen beteekenen, verg. opdril, opslag krijgen (= afgeranseld worden), en verder: opdoffer, opdokker en opstopper; in navolging hiervan maakte men in scherts andere, die wel schijnbaar van ww waren afgeleid, doch welke ww niet of zeer zelden in de zin van slaan worden gebruikt, b. v. opmepper, opnaaier, opneuker, oppeuter, opwaaier, opzaniker. 

iets kleins

- WBD - III. 4. 4:223 'opneukerke' = iets kleins in zijn soort, ook 'geneuk', 'neuk'

 

opnooteere
werkwoord, zwak
contaminatie van opschrijven en noteren
- Cees Robben - [onderwijzer tegen een moeder die haar zoon aan een baan wil helpen:] Ik kan nie over ‘m stuite, mar omdè gèt-zèèd zal ik opnoteere dek van de week moet optillefeneere en ‘m aon rikkemendeere.. En dan moet ie mar solliciteere.. (19720128)
 

opnuut

bijwoord

opnieuw

- Henriëtte Vunderink, Zoas ik et as kèènd beleefde; k Zal van oe blèève haawe, 2007 - èn èlke keer opnuut...

 

oppaase

werkwoord, zwak

oppassen, opletten

- Cees Robben: Vur fèèn meensen en motrèège moette oppaasse

- Cees Robben: meej de kòrsemes ist oppaase geblaoze; Ze heej aaltij goed opgepaase (ze is nog maagd ?)

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 94 ik moet oppaasse dèttie nie wir leekende nat wòrt

- WBD - III. 1. 4:355 ‘oppassen’= in acht nemen

- A.P. de Bont: sterk werkwoord overgankelijk. - oppassen

 

oppenuut
bijwoord
opnieuw
- Cees Robben - Jöllie moeder is wir oppenuut getrouwd, war... (19800222)

 

òpperleuterèèr

zelfstandig naamwoord

opperleuteraar

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - winnaar van het leuterconcours

 

oppernuut, oppernuuw

bijwoord

opnieuw

oppernuut begiene - opnieuw beginnen

- Dialectenquête 1887 Willems - óppernuuw - herdoens

- Kees & Bart (ca. 1935): 'op nuut'

- ...ieder jaor oppernuut... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
- ...omdè ge daornao wir oppernuut kost begiene! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
- ...en de stoffen ha'n soms zoo lang gelegen, dè ze weer oppernuut in de mode ware gekome. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 13-4-1940 – 24-8-1940)
- De meester stopte z'n pijp oppernuut... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)
- ...en boer Verheie stopte z'n pijpke oppernuut... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)
- Mee zoo'n schoon mutsken kunde nog 'ns oppernuut aon ’t vrijen; (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 25-2-1939 – 18-4-1939)
- En aaltij, aaltij oppernuut/ trok me mijn hart naor d'aawe stad... (Piet Heerkens; ‘Zeuventig jaor’, gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1941)

Van Rijen: 'oppernuut, oppernuuw, opnuu'

- WNT - OPNIEUW- In de vormen 'op een nieuw' en 'op het nieuw verouderd.

 

òppers

zelfstandig naamwoord

getalzijde van een geldstuk

- WBD - (III. 3. 2:206) oppers (getalzijde van een geldstuk)

 

òpperst òf mis

naam van een kinderspelletje met centstukken

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - obberis - “En dan ging et daor meej dè bölleke nèt boove zon sènt, dan liete zem nèt op zon raand valle èn asse dan òpperst was òf mis, dan môogde, òpperst môogde hèbbe mar mis dan môogdem nie hèbbe…” (transcriptie Hans Hessels 2014)

Klik hier voor audiofragment

►obberis

 

opploege

werkwoord, zwak

- WBD - (Hasselt) bijeenploegen (de aarde wordt bij het ploegen in de richting van het midden van de akker gekeerd)

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. - opploegen

 

opraope

werkwoord, zwak

oprapen

 

oprèùme

werkwoord, zwak

opruimen

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 94 die han ze opgerömd

- WBD - (III. 2. 1:283( oprèùme = opruimen)

- oprèùme - römde op – opgerömd; ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij römt op

 

opsallemander
zelfstandig naamwoord
oplawaai
Handschrift Daamen, 1916 – ‘Ik gaaf em ’n opsalamander (slag)’
- WTT - 2013 – Het zelfstandig naamwoord lijkt nergens anders in Noord-Brabant voor te komen. Het - WBD -
geeft wel (III.1.2:126, lemma Op de loop gaan) het werkwoord ‘opsalamanderen’, uitsluitend opgetekend in Reusel.
 

opschèp

zelfstandig naamwoord

opschepperigheid, opsmuk

...mar 'k geef himmel nie om den opschep, daor bedoel ik mee, wè de vrouwkes schon en sjiek vènen. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

opschèppe

werkwoord, zwak

opscheppen, namelijk: zoals iets zich voordoet

...mar gère of nie, ge hed 't te nemen zooas Onze Lieve Heer 't opschept en 't biste is er nie over te lammenteeren. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

 

opschèpper

zelfstandig naamwoord

- WBD - (III. 2. 1:163) ‘opschepper’ = pollepel

 

opschiete

werkwoord, sterk

opschieten

Mandos - Brabantse spreekwoorden: hoe meer volk veur, hoe minder dèt opschiet (v- Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 197l) - gezegd mannelijk b. t. een mis met drie heren

- WBD - III. 1. 2:5 'opschieten' = zich haasten, ook: 'affeceren', 'spoeien'

- WBD - III. 1. 4:347 'opschieten' = idem

- WBD - III. 4. 4:323 'opschieten' = vorderen

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07 'asse en bietje opgeschoote hèbbe . . . '

 

opschoore

werkwoord, zwak

- Informant Toine Raaijmakers - omhoogbrengen van de boven het vuur hangende 'sòpkeetel', via in de haak aangebrachte inkepingen

Van Rijen: aan de zoldering ophangen, opbergen op zolder

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. - opschoren, door schoren omhoog grengen, b. v. een stromijt die scheef hangt met behulp van houten stutten.

 

opschrèève

werkwoord, sterk

opschrijven, namelijk: op de bon geslingerd worden door de politie

Hij [een Tilburgse politieagent belast met de sluitingstijd van kroegen] zal oe nog veul liever tien keer worschouwen dan oe eene keer opschrijve. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)

- WBD - III. 3. 1:349 opschrijven = beboeten (door politie)

 

opslaon

werkwoord, sterk

opslaan (in div. bett.)

Kees & Bart (ca. 1935): ''t teveul dè opgeslaon moet worren'

- WBD - III. 3. 1:61 'opslaan', 'opzetten' = verhogen

- opslaon - sloeg op - opgeslaon

 

opsmèère

werkwoord, zwak

besmeren met boter o. i. d. - nen botteram opsmèère

- opsmèère - smèèrden op - opgesmèèrd

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPSMEREN - besmeren, met boter, vet enz. , bestrijken.

 

opsnije

werkwoord, sterk

- WBD - de buik opensnijden van geslacht vee

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPSNIJ(D)EN - versnijden, snijden totdat iets op is

 

opsòlfeere

werkwoord, zwak

mogelijk van 'opserveren'; alleen gevonden in verband met het zoeken naar een (tweede) echtgenoot, waarbij een koppelaarster een rol speelt; zie:

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - Zal ik veur jou is naor unne goeije kloris uitkèke [?] - Nè, veur men ginnen opgesolferde (13-07-1966)

De informatie van - Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs werd door - Cees Robben - gebruikt in zijn Prent van de week van 19 augustus 1966.

 

opspeule

werkwoord, zwak

PM uitvaren, uitvallen, opspelen

- opspeule - spulden op - opgespuld — ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij spult op

Cornelis Verhoeven: OPSPELEN (opspeule) onov. ww - op zijn poot spelen, iemand een standje geven, uitvallen

A.P. de Bont: zw. ww. intr. 'opspeulen' - opspelen, razen, uitvaren, te

keer gaan.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPSPELEN - opspannen, in gramschap uitvaren; in 't N.: OPSPEULEN

 

opstalle

werkwoord, zwak

- WBD - (van koeien) naar de stal brengen na de zomer; ook genoemd: 'indoen', 'binnedoen', 'inhaole' of 'binnegaon'

- opstalle - stalde op - opgestald

 

opstaoj

bijwoord/bijvoeglijk naamwoord

►op staoj, waar het woord gesplitst is

As dè mèn nog is vergund moog zèn, dan zo’k dè liefst zoo opstaoi meugelijk wille doen. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

v- Dialectenquête 1887 Willems - kalm aan

v- Dialectenquête 1887 Willems - enen ópstaoje meens - een kalme mens , die alles langzaam doet (Tilburgse Taaklplastiek 175)

Van Rijen: 'Ut gong ammòl mar opstaoj aon' - Het ging allemaal maar rustig aan

Van Rijen: rustig, kalm, langzaam

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - STADE, voor gemak. Reeds bij Kiliaan. 

- WNT - STADE - 'op stade', 'op zijn stade' - op zijn gemak, zonder zich te haasten (in Zuid-Nederland)

 

opstaon

werkwoord, sterk

opstaan

Cees Robben: vruug opstaon dè is gin profèèt;

- opstaon - stond op - opgestaon; ik stao, gij staot, hij stao op

- WTT -  -2012: de oudere verleden tijd: Toenk vumèrge opstind was ’t règen. (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

A.P. de Bont: onr. st. ww. intr. opstaan, opkomen (van plannen, gedachten, neigingen enz. gezegd. )

 

opsteuke

werkwoord, zwak

opstoken, aanzetten tot kwaad

v- Dialectenquête 1887 Willems - zenèègen opsteuke - zich kwaadmaken

- WBD - III. 1. 4:420 'opstoken' = ophitsen

- Dialectenquête 1887 Willems - opsteuke - stukte op – opgestukt; ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij stukt op

KAREL. Stil nou en stukt oe égge nie op. (Dialoog Karel en Sjarel, in: Groot Tilburg, 8 december 1944)

- Cees Robben - En hier kan ik m’n èège toch zôô over opsteuke war... (19870403)

Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'opsteujke' ww – opstoken; Indien afleiding van 'stooke', dan wijziging stamklinker

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. en wederkerend 'opstuiken, opsteuken' - opstoken (in het geheim) ophitsen; zich opwinden, zich driftig of bezorgd maken.

 

opstèùve

werkwoord, zwak

opstuiven

Mandos - Brabantse spreekwoorden: opstèùven as ene zak vol vlooje ('72) - naar alle kanten wegvliegen

 

opstiere

werkwoord, zwak

- WBD - de koe laten paren, ook 'stiere' genoemd

- lange ie

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. - opstieren, hetz. als 'sti. jere(n)', maar minder gebruikelijk.

 

opstoet

zelfstandig naamwoord

- contaminatie van optocht en stoet

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 01 27 - Unne pluim vur al die werkers / Die dè doen in d're vrije tèd / Gift ze strak ammol lòòn naor werke / Zurgt degge bij d'n opstoet zèt.

- Van Rijen: optocht

- Mar et schonste van Karneval vèèn ik den opstoet. Meej al die hôogkèère, èn die strêûpe. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Alle jaore zitten er meej karneval in den opstoet grôote gaote - (140210) Ieder jaar vallen er met carnaval in de optocht grote gaten

- Èn diejen òpstoet die zie ik vanèèges, assie toevallig langs de raom komt. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

 

opstooke

werkwoord, zwak

opstoken

- A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. opstoken, opbranden, verstoken.

 

optaase

werkwoord, zwak

optasten, opstapelen

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - (Gehoord van Sint Nicolaas) Ge kunt alles wel optáásse mar als gut ûîtspraait lèk ’t veul en veul meer (11-02-1965)

 

optal

zelfstandig naamwoord

aantal

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - wittet optal al, waor et schaajt? - weet je het aantal al dat er mankeert

 

optèùg

optuigen

- WBD -
III. 1. 4:166 'optuigen' = uitdossen

 

optillefeneere
werkwoord, zwak
contaminatie: opbellen en telefoneren
- Cees Robben -
hedde gij (...) opgetillefeneerd..? (19680816)
- Cees Robben -
[onderwijzer tegen een moeder die haar zoon aan een baan wil helpen:] Ik kan nie over ‘m stuite, mar omdè gèt-zèèd zal ik opnoteere dek van de week moet optillefeneere en ‘m aon rikkemendeere.. En dan moet ie mar solliteere.. (19720128)
 

optòffefe

werkwoord, zwak

een thuisweefstuk opvouwen/oprollen

- WBD -
óptòffele (II:1052) - optafelen: tefelen, het stuk stof dat v. e. weefgetouw genomen is, in brede plooien omslaan, zodat het een stapel vormt die aan een tafel kan doen denken; ook: inmaantele

- optòffele – tòffelde(n) op - opgetòffeld

 

optrèkke

werkwoord, sterk

optrekken, opdonderen, wegwezen

- optrèkke - trok op - opgetrokke

- WBD - inhouden van de melk door een koe, ook 'óphaawe' genoemd

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: trèk mar óp meejoew zije kouse (D'l6) - wees maar niet zo veeleisend (zijden kousen werden door deftige mensen gedragen)

- WBD - III. 1. 2:245 'zijn neus optrekken' = snotteren

- Cornelis Verhoeven: OPTREKKEN ov. ww - omhoogtrekken; inhouden (zie bij 'rome')

- A.P. de Bont: sterk werkwoord overgankelijk. + intr. optrekken 1) van koeien: de melk niet gewillig geven; 2) (voermantaal) een weinig verder trekken; 3) opharken.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPTREKKEN - heengaan, vertrekken; naar het leger vertrekken

 

optuutere

werkwoord, zwak

in verbinding met 'em' = 'em opblaoze'

- Ge kunt em optuutere! - . . . naar de donder lopen

- Alleen de infinitief wordt gebruikt, met hulpww. 'kunne'

 

opval

bijwoord

de betekenis is obscuur; mogelijk is de betekenis ‘op stel en sprong’, ‘binnenkort’
- Cees Robben - opval (19801031)
- Cees Robben - Ons Wies wô gaon witte opval... (19620209)
-
N. Daamen, woordenlijst 1916: "opval wel - waarschijnlijk wel"

 

opvatte

werkwoord, sterk

opvatten, oppakken, opbeuren, oplichten

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - vat dè bèd is meej op - help eens dat bed oplichten

- opvatte - viet op – opgevat

 

opwaas

zelfstandig naamwoord

afwas, vaat

Daor wier aaltij alles van één bord gegeten, al waren et vier gangen, wè nôot vurkwaam. Den ‘opwaas’ zô aanders te grôot worre en wè dochte gij van de zéép, die dè ging kosten en de afdreughanddoeken nie te vergeten. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

Wij hebben pas toen we onder de meense kwamen, geleerd det ‘omwaas’ waar en gin ‘opwaas’, wij zin ok aaltij zjam wè zjèm moes zèèn, we liepen wè dè betrof wel un bietje aachter. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- WBD -
(III. 2. 1:286) opwaas, afwaas, omwaas = vaat

 

opwaase

werkwoord, zwak

omwassen, de vaat doen

Ik weet zeker: as de leeje van den bond 'n tedje opgewaassche hebbe op ’n aander desse al héél gauw héél blij zulle zen asse mee durren opwaasch vort thuis meuge blève. (Dialoog Karel en Sjarel, in: Groot Tilburg, 8 december 1944)

En ik weet zeker dechcher nie ut minste bezwaor tegen hadt om na afloop van de eterij de rommel mee op te waassche. (Dialoog Karel en Sjarel, in: Groot Tilburg, 8 december 1944)

 

opzaante

werkwoord, zwak

Van Rijen: de vloer met zand bestrooien na het vegen

Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'opsante' ww - opzanden: met zand bestrooien

 

opzètte

werkwoord, zwak

opzètte - zètte(n) op - opgezet

het opzetten van een gezin / huishouden

- Cees Robben -
Ge het ’n schôôn vrouw opgezet/ Kees.. (19640221)
- Cees Robben -
Gij moet ’n vrouw opzette, Sjef.. Gao op de Zaandpad noemer zeuve mar is aon de bel hange... Daor zitte nog twee aauw soepkiepe.. (19720211)

in de huisweverij

- WBD -
ópzètte (II:999) - bomen, (een kepertje, een platte, 'n andere ketting opzetten; ook: beume of (de ketting) klaorzètte genoemd

verhogen

- WBD -
III. 3. 1:61 'opzetten', 'opslaan' = verhogen

voor de maaltijd

Bron: Woordenboek van de Brabantse dialecten III, 2, 3 – Eten en drinken (2004)

Beschrijving van het WBD: De tafel voor de maaltijd gereed maken. De tafel krijgt eventueel een tafellaken en wordt voorzien van borden, bestek en glazen.

Waardering voor Tilburg door WBD: zeldzaam.

Zie ook Opdèkke, Klaormaoke, Klaorzètte, Tòffel

Diverse betekenissen

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. - opzetten 1) het gemaaide veldgewas; 2) trouwen (resp. v. man of vrouw); 3) een dier op stal zetten, bepaaldelijk om het te mesten.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OPZETTEN - opschikken, opsmukken; een dier aankoopen om het te vetten; op het vuur zetten.

 

opzèùpe

werkwoord, sterk

opzuipen

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ze hèbbe meej der vèève drie lieter wèèn opgezoope

- opzèùpe - zoop op - opgezoope

 

opzije

voorzetsel

- Van Rijen: bezijden

 

opzuuke

werkwoord, sterk

opzoeken, bezoeken

- WBD - III. 3. 1:38 'opzoeken' resp. 'bezoeken' = bezoeken

 

ordil, ordêel

zelfstandig naamwoord

oordeel

- Cees Robben: ''t liste oordeel'

- 2019 – gezegde: Et gaot er tekeer/Et spant er as en ordêel; het is er een hels kabaal (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. 

Voor de volledige lijst Klik hier

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Daor gaotie meej ten ordêel – Dat draagt of gebruikt hij overal

 

òrècht, den - aonrècht

zelfstandig naamwoord

aanrecht, het

- aonrecht à ònrècht à òrècht à òrecht à òrcht

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Zet et mar op den òrècht.

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Ze stond òn den òrecht. - Ze stond bij het aanrecht.

- Mandos - Brabantse spreekwoorden: zie mar is dègge de schootels onder den òrecht krèègt (v- Dialectenquête 1887 Willems - (Tilburgse Taalplastiek 1970) - aansporing om met het werk voort te maken

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - ze stin òn den òrecht

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - der stòn kaojkes in den òrecht

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'orricht’ zelfstandig naamwoord  - aanrecht

 

orf, orve

verleden tijd van 'èèrve'

erfde

 

Òrfeejus

eigennaam

Tilburgse uitspraak van de naam van harmonieorkest Orpheus, daarnaast ook de sociëteit waar het orkest resideerde.

 

Orpheus aan het Wilhelminapark.

 

- Lowie van Dorrus Misters; "Orpheus" is tegenwoordig gevestigd op het Smidspad, in de vroegere zaak van de heer Zebregs. Het eigen gebouw aan het Wilhelminapark heeft niet lang dienst gedaan. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 14 ‘Oude koffiehuizen in Tilburg 2’; Nieuwe Tilburgsche Courant 8-3-1952)

 

 

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Mar nèt as vruuger van Orfeejus (Orpheus) ôok, die hadde en schôon, en bèùtegewoon goej harmenie èn die spulden in et Wilhelminapark, ginge ze sondagsmiddags, spulde ze dan en meziekske, hè.

Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Interview met de heer De Kok (1978) – Orfeejus, dè was, dè was… Die êene die teege mèn ôom moes zègge die was daor tromdraoger! Die is nouw ok dôod!

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

 

Tekening van Frans Mandos Tzn - 1945

 

örgel

orgel, kerkorgel, straatorgel, handorgel

zelfstandig naamwoord, onzijdig

- ...toen 't nuuw örgel ingeweje wier. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940)

- Ik heur zoo gère zingen in de kerk en 't örgel is veur mijn gewoonweg 'n feest! (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939)

- Ze zonge alle liekes mee/ die dörgels mar won speule... (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Vruuger...veul muuger)

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “En dan wonde Fons (Aleejaose = Elissen), die wonde daor op de Noordhoek, dè kefeejke, ik weet nie òf ge dè ôot wèl nie, dè, dieje kefeej daor ôot gekènd hèt… èn daor stond aaltij enen örgel…” Klik hier om dit bestand te beluisteren

- Piet Heerkens - melodieus as örgelspel (uit: Brabant, ‘Ons eige plat’, 1941)

- … èn Peer Luite meej zen örgeltje… [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- Die, die, die, kom, dan hattie zon örgeltje vur zenen bèùk hange, zon draajding… [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]

- WBD - III. 3. 3:l65 'orgel spelen’, 'het orgel spelen’

- WBD - III. 3. 3:167 'orgel trappen', 'orgel treeën'

- A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord mannelijk 'urgel' - orgel

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ÖRGEL (uitspr. ö'rregel) zelfstandig naamwoord, Frans: orgue, is meest overal v., doch op sommige plaatsen o. of mannelijk

zelfstandig naamwoord, vrouwelijk

zeer gebruikelijk in Tilburg

- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg - Wörom spult den örgel nie? - Waarom speelt het orgel niet?

- R. J. - 'de köster liet den ürgel giechelen'

- A.J.A.C. van Delft - Wij plukken "brem bezemen" en "knoesels" en spreken van "eenen houteren haomer", die in eenen "euregel" klopt, daarmede bedoelend braambessen, kruisdorens, een houten hamer en een orgel.(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- Kees & Bart (ca. 1935): 'nen aawen örgel'

- Cees Robben - Unne örgel in de liste mis... (19701113)

ölleger

 

Piet Heerkens - D'n örgel - 1938

 

 

 

Straatzangers met draaiorgel - uit: Het straatlied, D. Wouters & J. Moormann, 1933

 

örgelman - volksliedjes over de orgelman op CuBra, verzameld door Ben Hartman

 

Uit een Tilburgs liedschrift van Toos van Poppel-van Es. Peer Luyten was een bekende Tilburgse straatmuzikant

 

örgeltrapper

zelfstandig naamwoord

degene die het orgel trapt

- Pierre van Beek -"Dè hebben we saomen goed gelapt, zeej den örgeltrapper tegen den örgenist toen ze de trap af gingen" slaat op iemand, die zich een prestatie toe-eigent, die hem eigenlijk niet toekomt. Hoe fijn-geestig wordt hier zo iemand in de maling genomen! (Tilburgse taalplastiek 6 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 11 maart 1950)

 

òrksier

zelfstandig naamwoord

yorkshire (bep. varkensras: met staande oren)

- Van Rijen: 'òrreg sierke, òrrek - kort gedrongen varken (vlees)

- WBD - L 100: 'orksier' (Berchem bij Oss)

 

Orschòt

toponiem

Oirschot

 

Orschòtsendèèk

toponiem

Oirschotsedijk

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “En hil ouwe taante van mèn grotmoeder, zak zegge, die wonde toen vroegertèèd op Roosephoeve in Oisterwijk, dè was teege den Orschòtsendèèk aon èn dè was wèèd de haaj in èn die zaat daor op en boerderij!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

òrtestiesje

zelfstandig naamwoord

etymologie onbekend

- Van Rijen - sufferd, dromer

 

òrweege

bijwoord

- Mandos - De Brabantse Spreekwoorden - orwegen: In orwegen zijn. In oirwegen zijn. 1. Op komst zijn: bij een zwangere vrouw; 2. in de mode zijn; 3. op gezette tijden terugkeren van kinderspelen. 4. er was geen onraad (Tilburg ‘16). (…) in de gesproken taal klinkt dat als inno(o)rwege, hetgeen leidde tot in Noorwegen zijn.

 

orzaok

zelfstandig naamwoord

oorzaak

- R. J. - 'de oorzaok van de pent'

- Hessels 2020 - Als je duidelijk probeert te maken waarom iets niet gelukt is: - den dôod heej aaltij enen orzaok! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: Klik hier

 

òs

zelfstandig naamwoord

Mandos - Brabantse spreekwoorden: daor is ginnen òs oover gemolke (v- Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1971) - gezegd als men iets onmogelijk acht

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - as dè lukt, dan kalft den òs - . . . dan is het een wonder

 

òssehaos

zelfstandig naamwoord

ossenhaas

- WBD -
III, 2, 3 –
Stuk vlees uit de lenden van een rund. Waardering voor Tilburg door WBD: zeldzaam.

Filet, haos, runderhaos.

 

òske

zelfstandig naamwoord verkleinwoord

Van Rijen: aasje

 

òssekniejes

zelfstandig naamwoord

- WBD -
III. 1. 2:391 'mee osseknieën lopen’

 

Ill.: Naumann

òsseköpke

zelfstandig naamwoord , verkleinwoord

bep. meesje, pimpelmees (Parus caeruleus)

N. Daamen, woordenlijst 1916: "ossenköpke - zwartkopmees"

- WBD -
III. 4. 1:l02 'ossekopke' – pimpelmees

 

òssem, aojem

zelfstandig naamwoord

asem, adem

Hij hò ginnen òssem mir.

Ze gaaf ginnen òssem = Ze reageerde niet.
N. Daamen, woordenlijst 1916: "z'nen ossem waas te kort (hij had geen centen genoeg om te doen wat hij voorhad”

N. Daamen - handschrift 1916 - "(adem) Ik zò er wel over gesproken hebben as ie er mar iet of wè ossem van gegeven ha (als hij er maar iets over losgelaten had)"

- Cees Robben -
En as ge drie keer het gesnakt/ Zèèd’oewen ossum kwèèt... (19600219)
- Cees Robben -
kort van ossum (19700925)

PVb aachter zenen òssem zèèn - buiten adem zijn

Mar vurtie halverweege kwaam/ wassie al bèùte òssem (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Aanders...)

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ik hèb mar êenen òssem èn twee haande - ik kan niet alles tegelijk

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - ak ernòr kèèk, zèèk al tèènen òssem

Mijn ogen jeuken allemol, ik hoest ak ossum haol... (Tony Ansems,Za’k moete niese akkum aai?; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ik heb mar êenen òssem èn twee haande - Ik kan niet alles tegelijk. (081210)

- WBD -
III. 1. 2:235: 'kort van asem' = kortademig

- WBD -
III. 1. 2:236: 'nie achter zijn asem komen' = stikken

Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'ossem' zelfstandig naamwoord  - adem

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Blijkens krt.44 ligt T. op de grens van de gebieden met s resp. j.

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - ADEM, ASEM - zelfstandig naamwoord mannelijk : Den - inhouden; kort van - ; enz.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ASEM - adem: Kört van asem - kortborstig

- WBD -
III. 2. 2:54 'naar aden happen', 'asem tekort komen' = reutelen

 

òsseme

werkwoord, zwak

ademen

R. J. 'daor ossemt m'n ziel dan deurheen'

- WBD -
III. 1. 2:233 'zwaar ademhalen', 'moeilijk esetnen' = hijgen

- WBD -
III. 1. 1:182 'asemen' = ademen

— òsseme - òssemde - geòssemd

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Blijkens krt. 44 ligt T op de grens v. d. gebieden met s resp. j .

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - ADEMEN, ASEMEN – wkw. Daar hebben ze niet meer over geasemd = over gezwegen.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ASEMEN - ademen

 

òssestaawer

zelfstandig naamwoord

v- Dialectenquête 1887 Willems - iemand die niet goed ter been is; = mikhòrst '

Van Rijen: 'Hè lopt as unnen ossestaawer' - Hij loopt wel erg moeilijk

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OSSESTOUWER zelfstandig naamwoord mannelijk - ossendrijver

 

ost

zelfstandig naamwoord

oogst, oost

- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - óst (= oogst) (krt. 47) met korte vocaal (blz. 115)

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - OOGST - ust, zelfstandig naamwoord mannelijk

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OO(G)ST zelfstandig naamwoord mannelijk , Frans: moisson. Spr. Zijnen oo(g)st opdoen - eene goede gelegenheid waarnemen om een goeden voorraad op te doen.

Jan Naaijkens, Dè's Biks: okst zelfstandig naamwoord  - oogst

 

oste

werkwoord, zwak

oogsten

- Dialectenquête 1887 Willems - oste - ostte - geost

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen (1936) - OOGSTEN - uste wkw (rg. )

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OO(G)STEN - de achtergebleven korenaren oprapen van den akker

 

öster

zelfstandig naamwoord

unster, weegschaal

Daamen 1916 - "öster - klein weegwerktuigje dat de boeren wel mede naar de markt nemen; het werkt met een veer"

Pierre van Beek – "Ze hebben 'm aon den öster gehad!" Het betekent, dat iemand "gewogen" is naar z'n geldelijk bezit, een hebbelijkheid, waarin zich bepaalde klassen uit de bevolking nog al eens schuldig maken. Speciaal wordt het gebruikt in verband met een jongeman, die om de hand van iemands dochter gaat vragen. Een öster noemt men in het beschaafd Nederlands unster. Dat is een enigszins primitief weegapparaat, dat werkt met een veer en waarbij men op een met streepjes verdeelde plaat het gewicht afleest. Het meest kenmerkende van dit weegapparaat is wel zijn gering formaat zodat men het gemakkelijk in de zak kan steken. Veel ziet men het tegenwoordig niet meer gebruikt, doch wij herinneren ons, dat in onze jeugd alle "toddenkooplui" er mee waren uitgerust. Zuiver wegen doet het apparaat niet, maar het geeft het gewicht toch zo "te rauwste" aan. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950)

Pierre van Beek – Er is aanleiding nog eens terug te komen op hetgeen wij in ons vorige artikel zeiden over "den öster". Lowie Van Dorrus Misters is nl. van mening, dat de beschrijving, die wij van een unster gaven, niet die van de echte ouderwetse unster geweest is. Zo'n unster zag er volgens onze geachte opmerker als volgt uit: Hij was een stalen (ook wel houten - Tilb.) lat, die aan een haak kon worden opgehangen en welke lat voorzien was van inkervingen. Een tweede haak diende ter bevestiging van het te wegen voorwerp en dan bevond zich aan het apparaat nog een gewicht (waarschijnlijk een pond), dat over de lat heen en weer bewogen kon worden. De schuifring van het pond had boven aan de onderkant een nokje, dat greep in de inkervingen zodat de ring bij het verschuiven wat gelicht moest worden. Als het pond met het aangehangen voorwerp in evenwicht was en de lat derhalve waterpas hing, kon hierop het gewicht worden afgelezen. Om het pondsgewicht noemde men "den öster" ook wel "punder". (Tilburgse taalplastiek 8 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 25 maart 1950)

Pierre van Beek – Als een jongeman het plan had om bij een zeker soort gegoede lui te proberen kennis aan te knopen met de dochter maar zelf geen vermogen bezat, werd hij wel eens gewaarschuwd door zijn vrienden met het gezegde: "Denk er om, daor hangt den öster of punder aachter de deur." Bedoeld was dan de voordeur en het betekende, dat hij eerst "gewogen" zou worden voor hij gelegenheid kreeg de woning verder binnen te gaan. (Tilburgse taalplastiek 8 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 25 maart 1950)

- Cees Robben -
Ge zèèd nie goed aon oewen öster... (19670908)

- WNT - UISTER zie 'unster'. - UNSTER - ons(t)er, ens(t)er, eunster, anster, uister, huiser, oister, uuser, ulster. Van 'ons' (mnl. unce) met -er, al dan niet met epenthetische t. 

Cornelis Verhoeven: UNSTER (öster) m - ponder, balans met ongelijke armen.

A.P. de Bont: öster, zelfstandig naamwoord mannelijk , 'uister' - unster

achterste, derrière

op oewen öster valle - op je gat vallen

- Cees Robben -
Ge zèèd nie goed aon oewen öster... (19670908)

N. Daamen, woordenlijst 1916: "ik viel op m'nen öster (achterste); hij kreeg vur z'nen öster (billen)"

 


Pierre van Beek – typoscript Archief Pierre van Beek


1974 (ca.) - öster – (dialect) - "Hij is op z'nen öster gevallen " "Hij heej z'nen öster flink gestôôte" - "öster" = achterste - is afkomstig van 'uiterste’. (Pierre van Beek – typoscript Archief Pierre van Beek)

Pierre van Beek – Tussen deze bedrijven door schiet ons echter nog een "öster"-uitdrukking te binnen nl. "Hij is op z'nen öster gevallen!" En dit heeft met wegen niets meer te maken. Men bedoelt dan dat gedeelte van de rug, waar deze van naam verandert. Waar men het vandaan haalt is ons een raadsel!

OSTER 5 Pierre van Beek – Veertien dagen geleden hebben we hier stilgestaan bij de unster en in verband daarmede bij de uitdrukking: "Hij is op z'nen öster gevallen." We dachten, dat deze Tilburgse uitdrukking niets met het weegapparaat te maken had. Thans is Louis van Dorrus Misters zo vriendelijk het raadseltje van de afkomst, zoals hij die ziet, op te lossen. Hij herinnert er aan, dat men de veer-unster, waarover wij het hadden, wel gemakkelijk in de zak kan steken, maar... niet zo gemakkelijk er weer uithalen. Dit wordt namelijk bemoeilijkt door de aanwezige haak, die in de stof blijft steken. Hij vindt het daarom natuurlijk, dat na het gebruik de öster werd opgehangen aan de broeksband. En wel achter op de dij. Aan de voorkant zou hij namelijk kunnen hinderen met 't bukken en opnemen van zak of pak. Viel nu Jan de "toddekrèmer" op z'n derrière, dan kon hij gemakkelijk letterlijk "op z'nen öster" vallen met alle nadelige gevolgen van dien omdat de haak pijnlijke verwondingen mogelijk maakt. Daar zo'n voddenkoopman gewoonlijk een bekende figuur was, ging het verhaal van Jan, die "op z'nen öster gevallen" was al spoedig van mond tot mond. Daarna is de uitdrukking in de volksmond blijven leven - ook al betrof het een val, waar helemaal geen unster of verwonding meer bij betrokken was. Aldus L. v. D. M., die in ieder geval een vernuftig gevonden verklaring geeft. (Tilburgse taalplastiek 10 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 8 april 1950)

 

Osterwèèk

toponiem

Van Rijen: Oisterwijk

 

öt, èùt

voorzetsel / bijwoord

uit

Wè mòkt et èùt, dèttie et ötmòkt.

Wè maok et èùt

Cees Robben: van vruuger, öt verleeje tèèd; de krintjes öt de mik pölleke;

Cees Robben: Gao öt de licht staon! hij frèt öt de rèùf;

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - der is ene spòrt öt de leer; de rôome spöt öt den èùjer van de koej

Van Rijen: 'Öt diéjen bööl komt nie veul ööt' - er komt niet veel uit die zak.

Van Rijen: 'T-is ööt licht' - Het is volop dag.

A.P. de Bont: öt, voorzetsel en bijw. – uit: ''t Is öt - de verkering is uit.

 

ötbakke

werkwoord, zwak

uitbakken

- WBD -
gewicht verliezen tijdens het bakproces

— ötbakke - bakte(n) èùt - ötgebakke

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITBAKKEN (met 'zijn') onder 't bakken zijne tocht, zijn sap verliezen en hard en droog worden.

 

ötbeduije

werkwoord, zwak

v- Dialectenquête 1887 Willems - uitleggen, verklaren, duidelijk maken

- vervoeging: zie 'beduije'

A.P. de Bont: sterk werkwoord overgankelijk. , 'uitbeduiden'- uitduiden

WS Contaminatie uit 'ötlègge' en 'beduije'

 

ötboezeroene

werkwoord, zwak

uitvlakken, onderschatten - Gewoonlijk in negatief gebruik.

Kees & Bart (ca. 1935): Dè moete nie ötboezeroene!

- ötboezeroene - boezeroende èùt - ötgeboezeroend

 

ötbörstele

werkwoord, zwak

- WBD -
bostel lossen (het weghalen van de bostel uit de beslagkuip, in de brouwerij)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITBÖ(R)STELEN - uitborstelen - aframmelen

 

ötbotte

werkwoord, zwak

uitbotten; uit de kiem opgroeien van planten; uitlopers krijgen, loten vormen van planten en bomen; ötschiete.

- ötbotte - botte èùt – ötgebot

 

ötbraaje

werkwoord, zwak

uitbreiden

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ötbraaje

- ötbraaje - braajde(n) èùt - ötgebraajd

 

ötbroeje

werkwoord, zwak

uitbroeden

Cees Robben: Dènkte naa dèk van zonne stommen haon nog êen aaj wil ötbroeje?

- WBD -
III. 1. 4:19 'uitbroeden' = broeden

- ötbroeje - broejde(n) èùt - ötgebroejd

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. - uitbroeden

 

ötdêele

werkwoord, sterk

uitdelen

Kees & Bart (ca. 1935): uitgedild

— ötdeele - dilde èùt - ötgedild

— ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij dilt èùt

 

ötdeur, ötteur

zelfstandig naamwoord

deur naar buiten, vluchtweg, uitvlucht, smoesje

- Gezegde: - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - de ötdeur zuuke - een uitvlucht zoeken (v- Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1965)

 

ötdoen

werkwoord, sterk

uitdoen, doven, uitweiden, rooien van gewas

— ötdoen - di èùt - ötgedaon (zie: doen)

Op den oogenblik zen we druk bezig mee gruunplukken en mangelpeejen utdoen. (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

- WBD -
(van koeien) naar de wei brengen

- WBD -
(III. 2. 1:214) 'uitdoen', blussen = doven

A.P. de Bont: onr. ww. tr. - uitdoen, in versch. opvattingen, zoals 1) een schuld doorhalen, 2) aardappels rooien, 3) koeien uit de stal brengen, 4) mest uit de potstal verwijderen.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITDOEN - ten einde doen, voltrekken; de(n) stal uitdoen - het mest uit den stal trekken. Eindigen: De meester héet de school vandaag 'en half uur eer uitgedaan.

 

ötdrêûge

werkwoord, zwak

uitdrogen

- WBD -
III. 2. 3:158 'uitdrogen' = rotten van appels

- WBD -
III. 4. 3:215 ‘uitgedroogd’ = verdord

 

ötdrèùpe

werkwoord, sterk

uitdruipen

- WBD -
'ötrèupe' - uitdruipen, gezegd v. d. huid of het leer na verschillende bewerkingen (II:597)

- ötdrèùpe – drôop èùt - ötgedroope

 

ötduije

werkwoord, zwak

v- Dialectenquête 1887 Willems - verklaren, uitleggen

- A.J.A.C. van Delft - "'k Heb 'm uitgeduid, wa'k wó." 'k Heb hem uiteengezet en verklaard, wat ik wenschte. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)

- contaminatie van 'beduiden' en 'uitleggen' (Tilburgse Taaklplastiek 126)

- WBD -
III. 3. 1:271 'uitduiden' = verklaren

 

ötdunne

werkwoord, zwak

uitdunnen

- WBD -
I:1460 op één zetten (tweede fase v. h. uitdunnen van bietenplanten), waarbij van elk hoopje slechts een plantje blijft staan, dat moet uitgroeien tot een biet): 'uitdunne', 'ö'tdunne', 'afdunne'

 

ötêenvalle

werkwoord, sterk

uit elkaar vallen

Mandos - Brabantse spreekwoorden: ötêenvallen as enen braojappel (D’16) – uit elkaar vallen als een gebraden appel : over iets onbenulligs kwaad worden

 

ötènde

zelfstandig naamwoord

Van Rijen: uiteinde

 

ötgaon

werkwoord, sterk

uitgaan

de kèèrk gao èùt

die meense gaon veul èùt

Cees Robben: vurdèttie de deur 'ötgao'; ze doe niks as rôoken èn ötgaon;

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - as ge ötgaot, moete oewen èèrmoej töslaote

- WBD -
III. 3. 1:42 'uitgaan', 'aan de zwier gaan, de hort opgaan, op stap gaan, op sjanturnel gaan, pierewaaien, zwalken, dweilen' = uitgaan

— ötgaon - ging/gong èùt - ötgegaon

 

ötgeblèkt
voltooid deelwoord van ‘èùtbleeke’
uitgebleekt; verbleekt; wit geworden
- WNT - – zie lemma Uitbleeken
- Cees Robben -
Wè uitgeblekt.. verblikt en schraol (19590912)
 

ötgeblòkte
bijvoeglijk naamwoord
stier met uitgeblokte billen; ook dikbil-os
- Cees Robben -
uitgeblokte (19600226)
 

ötgeboezeroend

voltooid deelwoord

Van Rijen: buitengezet, het vertrouwen verspeeld

 

ötgebroejd
voltooid deelwoord van zwak werkwoord ‘ötbroeje’
uitbroeien; hier in de betekenis ‘geboren’, van bepaalde afkomst zijn
- Cees Robben -
Ze wit zeker nie waor ze uit is gebroeid.. (19580201)
 

ötgediend

bijvoeglijk naamwoord

tot het eind gediend hebbend

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 veul van die zôogenòmde ötgediende zèn himmòl nie van die sukkelèèrs

 

ötgelaote

bijvoeglijk naamwoord

uitgelaten

- WBD - III. 1. 4:95 'uitgelaten' = baldadig

- WBD - III. 1. 4:192 ‘uitgelaten’ = zeer blij

 

ötgeleuterd

voltooid deelwoord /bijvoeglijk naamwoord

- Paul Spapens et al; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol (2004) - uitgesleten, uitgelopen (van schoenen) uitgepraat

 

ötgepakt

1 zelfstandig naamwoord, onzijdig

het uitgepakte, het uitgestalde

uitsluitend in de uitdrukking: Nòr et ötgepakt gòn kèèke = In de dagen voor het Sinterklaasfeest gaan kijken naar de etalages in het centrum van de stad.

- WTT - 2020 - de uitdrukking is gebaseerd op het idee dat Sinterklaas is gearriveerd en dat de geschenken die hij meebracht nu uitgepakt en te bewonderen zijn.  Voor ouders was 'naar het uitgepakt gaan kijken' een handige manier om te bepalen wat hun kind van Sint zou willen krijgen op 6 december. Het gebruik dateert uit de negentiende eeuw en richt zich vooral op kinderen, getuige de volgende advertenties.

 

Advertentie in de Tilburgsche Courant op 24 november 1878.

 

Advertentie uit Weekblad voor Tilburg, 19 november 1871

 

- Kees & Bart (ca. 1935): 'naor 't uitgepakt weest te kijken'

- Kees & Bart (ca. 1935): 'mee de klein mannen naor 't uitgepakt kijken’

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - Gao de gij kèke naor ’t uitgepakt / of wochtte op de klottermert? (11-02-1965)

- Cees Robben -  'k Gao mee de kènder naor ’t uitgepakt kèèke... (19651119)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 11 30 - De kènderkes staon allemol / - èrme zò goed as rèke - / Mee d'r nuske teege de ruit / Naor 't uitgepakt te kèke.

2 voltooid deelwoord van ötpakke

uitgepakt

- Hessels 2020 - dooddoener - Je afvragend waar pa en ma die dag of avond naar toe moeten: - nòr et ötgepakt kèèke! of: -nòr husse meej oew neus er tusse! of: -nòr hòdde, kierze plukke! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

Volledige bron: KLIK HIER

 

Illustratie bij een sinterklaasverhaal in De Engelbewaarder van 1949

 

Het uitgepakt in de etalage van de Hema in 1950

 

ötgetoerlezjoerd
bijwoord
aan het eind gekomen, uitgerangeerd; uit Franse ‘tous les jours’, ‘alle dagen’
- Cees Robben -
Gaode dôôd (...) bende uitgetoerlezjoerd.. (19761001)
 

ötgevlooge

bijvoeglijk naamwoord

uitgevlogen

- WBD -
III. 4. 1:32 'uitgevlogen' - in staat om uit te vliegen (van vogels); ook 'vlug'

 

ötgònsdag

zelfstandig naamwoord

uitgaansdag

v- Dialectenquête 1887 Willems - de dôoj hebben ok enen ögòsdag (wordt gezegd als een mop of grappige opmerking niet begrepen wordt)

 

ötgôoje

werkwoord, zwak

- WBD -
III. 1. 2:243 'uitgooien' = fluimen

 

öthaawe

werkwoord, sterk

uithouden, volhouden, harden

Ik kos et nie öthaawe - ik kon het niet volhouden

 

öthaole

werkwoord, zwak

uithalen

- A.J.A.C. van Delft - Een boer wijkt niet gaarne ver uit en dan zeggen wij, dat hij "niet genog uithaolt".(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)

- WBD -
öthaole (II:1049) - uithalen (v. e. paddevoet), ook ‘ötrèffele’ - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - de klomp öthaole - eruit halen wat Sinterklaas erin gelegd heeft

— öthaole - hòlde(n) èùt – ötgehòld; ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping; gij/hij hòlt èùt

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. - uithalen (in versch. bett. )

Een vrouw vinden, zoals een vogel uit een nest wordt gehaald

Cees Robben: Die et veugeltje vènt die heeget nie, mar die et öthòlt. - Interview Jolen - 1978 - “Die [m,ijn vrouw] was ok van Tilburg, die heej ok bij Vendoore gewèrkt, bij Vendoore-Dams. Daor hèb ik ze tenminste ötgehòld, hèhè! Wè deese daor? Jao, stukke, stukke meej nòppe èn stòppe èn zôo”. Jèjèjèjèjè!!” (transcriptie Hans Hessels, 2013) ► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

öthèbbe

werkwoord, sterk

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - opgedronken hebben

 

öthoek

zelfstandig naamwoord

- WBD -
III. 3. 1:318 'uithoek' = gehucht

 

ötkèèke

werkwoord, sterk

uitkijken

ötkeeke - keek èùt - ötgekeeke

met vooaalkrimping in de tegenwoordige tijd: gij/hij kèkt èùt

- Cees Robben: ge kwaamt nie ötgekeeke; kèkt is wè beeter èùt;

- Cees Robben: gij meugt wèl iets zeggen oover ötkèèke;

- Van Rijen: ötkèèken èn daoge tèlle - op je tellen passen

 - Hessels 2020 - In het verkeer voor een plotseling overstekende neger: - ötkèèke, die betòlde vur ene goeje! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: Klik hier

 

ötkleeje

werkwoord, zwak

uitkleden, ook fig.

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 07 kleet oewèège mar hillemòl èùt

- ötkleeje – kleedel(n) èùt - ötgekleed

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITKLEE(D)EN fig. uitplunderen, uitschudden. Spr. Zijn eigen uitklee(d)en eerdat men gaat slapen - zijne goederen weggeven aan zijne kinderen, eer men dood is.

 

ötklôote

werkwoord, zwak

Van Rijen: sarren, tergen, voor de gek houden

 

ötkoome

werkwoord, sterk

ötkoome - kwaam èùt - ötgekoome

aansluiten

Cees Robben: dè stuk wèg dè op dieje wèg ötkomt.

uitlopen op

Mandos - Brabantse spreekwoorden: óp etzèlfde stròtje ötkoome (v- Dialectenquête 1887 Willems -Tilburgse Taalplastiek  '70) - steeds hetzelfde vertellen; een gesprek altijd naar hetzelfde punt leiden

van gewas

- WBD -
III. 4. 3: 30 'uitkomen' = bloeien

als zelfstandig naamwoord: de lente, het voorjaar

- ‘Een roestpraatje’, Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882; en niet in dezelfde tekst in Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En 't [vaarsje] is sens den uitkome al èning keere gelaaid. Daar geannoteerd als: sinds de lente.

 

ötkruije

werkwoord, sterk

uitkruien

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - hij lòt aander meense de aase ötkruije - . . . het vuile werk doen

 

ötlèbbere

werkwoord, zwak

uit zijn model raken van b. v. gebreid goed (intransitief)

v- Dialectenquête 1887 Willems - en ötgelèbberde trui - die aan een kant lager is komen hangen dan aan de andere. (Tilburgse Taaklplastiek 127)

- WNT - kent wel een transitief 'uitlebberen' (uittrekken, uitrekken, langer of wijder maken), evenals 'uitlepperen', lebberen, lepperen enz.

Cornelis Verhoeven: LEBBEREN onov. ww - 1) slurpen, 2) uitrekken.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITLEBBEREN - uitrekken, uittrekken; ik zal oe' ooren is uitlebberen, deugniet'.

 

ötlêege

werkwoord, zwak

Van Rijen: afgraven

Jan Naaijkens, Dè's Biks: ötlêêge ww - afgraven

 

ötlêene

werkwoord, zwak

uitlenen

- ötlêene - linde èùt – ötgelind; vocaalkrimping, behalve in infinitief , praes. plur., praes. ik-vorm

 

ötlègge

werkwoord, sterk

uitleggen

- WBD -
ötlègge (II:1250) - uitleggen (een kledingstuk langer maken) - WBD -
III. 3. 1:45 'uitleggen', 'bij elkaar leggen' = lappen

 

ötlèkke

werkwoord, zwak

uitlikken; uitlekken

Cees Robben: naa maag onzen oopaa zeeker et pènneken ötlèkke;

- Gezegde: v- Dialectenquête 1887 Willems - As de pestoor gao praote, lèkt alles èùt.

— ötlèkke - lèkte(n) èùt - ötgelèkt

 

ötlôope

uitlopen; loten vormen van planten en bomen, uitlopers krijgen; 'sprèùte', 'ötschiete', ‘ötbotte’

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - al mot ek er de bêene vur onder mene zulder ötlôope

- ötlôope - liep èùt – ötgelôope; in tegenwoordige tijd vooaalkrimping: lopt èùt

 

ötlootere

werkwoord, zwak

Van Rijen: uitloten

 

ötmaok

zelfstandig naamwoord

uitmaak, smoesje

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - smoesje

- WBD - III. 1. 4:334 'uitmaak' = uitvlucht, smoesje

- Jan Naaijkens, Dè's Biks: ötmaok zelfstandig naamwoord  - smoesje, excuus

 

ötmaoke

werkwoord, zwak

uitmaken

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - wè maoket ööt, dèttiet ötmòkt - wat maakt het uit dat hij het uitmaakt; . . . , dè hij et ötmokt - . . . hij beslist

- WBD - III. 1. 4:317 'uitmaken' = ten einde brengen

 - Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - De dèùve meej ötmaoke – Aan de hand van de klokconstateringen de uitslag van de duivenvlucht opmaken.

 

ötmèlleke

werkwoord, sterk

uitmelken

- WBD - leegmelken (van koeien), ook genoemd 'uitmèlke', 'ötmèlleke'

 

ötmeutele

werkwoord, zwak

uit: öt + meutel (= wrikken)

- WBD - ötgemeutelde lèst, ötmeutelende lèst (II:1051) - uitrnetelende /uitgemeutelde lijst: (te) slappe zelfkant van geweven stof; ook 'slèèchte kaant' genoemd.

 

ötmiste

werkwoord, zwak

uitmesten

Dan wier dieje stal goed ötgemist... (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2003)

 

ötneuje, ötnôoje

werkwoord, zwak

uitnodigen

- WBD - III. 3. 1:39 'uitnodigen', resp. 'noden, vragen, verzoeken' = uitnodigen

- A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk, 'uitneuien' - uitnod(ig)en

 

ötnoeme

werkwoord, zwak

uitnoemen; benoemen, beschrijven, verklaren

- Interview Jolen - 1978 - “…daor ene pin aon, hè…die gingk in de grond èn dan hadde dè hoek en gat èn dè en gat èn dan hadde ene beugel in hout, in plank, jè, hoe zak die naa öt…ötnoeme? Die was zo en bietje schêefaon èn onder dicht èn zo diep èn moeste meej die beugelbòlle, hadde houtere bòlle, schèppe èn nòr die ringe gôoje…” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

ötperbeere

werkwoord, zwak

uitproberen

- WBD - III. 1. 4:351 'uitproberen' = proberen

 

ötploege

werkwoord, zwak

- WBD - 'voor ötploege' - middenvoor afwerken (het uitdiepen van de laatste ploegvoor, in het midden)

 

ötpoetse

werkwoord, zwak

uitpoetsen

- WBD - uitpoetsen: het met diverse uitpoetspreparaten bewerken van schoenen (II:783)

 

ötpurgeere

- WNT - mannelijk b. t. gist, deesem: zuiverend verwijderen; alleen in fig. verband in religieus taalgebruik aangetroffen en na de 16e eeuw verouderd. 2) (Maastricht; uitpraten

Mandos - Brabantse spreekwoorden: ötgepurgeerd zèèn (D’16) - er (gauw) van afzijn, ermee klaar zijn

N. Daamen, woordenlijst 1916: "hij waas gaauw uitgepurgeerd - hij had er gauw mede gedaan, het was er gauw mede afgeloopen"

 

ötreekene

werkwoord, zwak

uitrekenen

- WBD -
ötgereekend - (gezegd van een koe) het einde van de draagtijd bereikt hebbend, ook 'ötgetèld' of ‘òn de telling’, 'òn de baot'

- ötreekene - reekende(n) èùt - ötgereekend

 

ötrèffele

werkwoord, zwak

v- Dialectenquête 1887 Willems - uitrafelen (onoverg. + overg. ?)

- WBD -
ötrèffele (II:1049) - uitrafelen (v. e. paddevoet), ook 'öthaole'

- WBD -
III. 1. 3:16 'uitreffelen' = uitrafelen

- ötrèffele - rèffelde(n) èùt - ötgerèffeld

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. + intr. uitreifelen, uitrafelen.

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITRIJFELEN - uitrafelen

 

ötruste

werkwoord, zwak

uitrusten

Cees Robben: Ist koffiedrinken of ötruste?

- ötruste - rustte(n) èùt - ötgerust

 

ötschaaje

werkwoord, sterk

uitscheiden, ophouden

Schaaj èùt, òf ik begien ôok

— ötschaaje - scheej èùt - ötgeschaaje/ötgescheeje

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - schaaj ööt meej dè pènnekes-geschèèr - hou op met dat panne-schrapen

Dirk Boutkan: ötschèje - scheej èùt - ötgescheeje

Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Toen ging den buk zon bietje meer aachterèùt èn toen isser de man ötgescheeje, witte wèl” (Collectie Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels ► Klik hier voor audiofragment)

 

ötschèène

werkwoord, zwak

uitschelden

- WBD - III. 3. 1: 'uitschenden' = uitschelden

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Mister, hij leej mèn allemòl öt te schèène (050308)

- ötschèène - scheen èùt – ötgescheene; in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: hij/gij schènt èùt

Cornelis Verhoeven: ÖTSCHÈÈNE: deze samenstelling betekent ook wel: noemen, maar met ontleende woorden.

 

ötschèère

werkwoord, zwak

leegschrapen

Gè meut de pan ötschèère

- ötschèère - schèèrde èùt - ötgeschèèrd

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - 'UITSCHÈREN - met. een scheermes uit- of afnemen: het haar van den hals uitschèren

 

ötschèèter

zelfstandig naamwoord

- WBD -
III. 1. 4:427 'uitschijter' = uitbrander

 

ötschèùve

werkwoord, sterk

v- Dialectenquête 1887 Willems - een blauwtje lopen, bot vangen, ernaast zitten, van de koude kermis thuiskomen

- WBD - III. 1. 2:14 ‘uitschuiven’ = uitglijden

- WBD - III. 2. 2:82 'uitschuiven' = een blauwtje lopen

- ùve - schôof èùt - ötgeschoove

- - Van Dale - = uitglijden (?)

- - Van Dale - een flater begaan, zich vergalopperen

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITSCHUIVEN - eene weigering oploopen.

 

ötschèùver

zelfstandig naamwoord

uitschuiver

de etymologie is niet duidelijk voor de bron:

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ötschèùvers gevraogd – Gezegd als er een flinke teleurstelling verwerkt moet worden.

 

ötschiete

werkwoord, sterk

- WBD - uitschieten; 'ötloope', 'ötbótte', 'sprèùte'; uitlopers krijgen, loten vormen; gezegd van planten en bomen;

- uittrekken (van kleren) : Schiet oewe jas mar èùt.

- WBD - brood uit de oven halen

- WBD - III. 2. 3:112 'uitschieter' = aardappeluitwas

- ötschiete - schôot èùt - ötgeschoote

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - UITSCHIETEN: zijn rok aanschieten, uitschieten. Ook fig. gebruikt. 

A.P. de Bont: sterk werkwoord overgankelijk. – uitschieten: iets ergens uit verwijderen; 2) snel uittrekken (kleding)

 

ötslag

zelfstandig naamwoord

uitslag (i. a. b. )

- WBD -
III. 1. 2:324 'uitslag' = huiduitslag

- WBD -
III. 1. 2:331 'uitslag' = exzeem

R. J. èn den ötslag wòrdt bekènd

- WBD -
III. 1. 2:340 'uitslag' = uitslag onder de neus

- den ötslag wòrt bekènd

 

ötsleutel, ötslötsel

zelfstandig naamwoord

Van Rijen: uitslag, antwoord
- Cees Robben -
de naoste week krèèg ik den uitsleutel... (19641009) [van een medisch onderzoek]

- WBD -
III. 3. 1:273 'uitsluitsel' = idem

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Ik hèb vendaog mèn waoter nòr den dòkter gebròcht èn mèerege krèèg ik den ötsleutel (230507)

 

ötsliepe

werkwoord, zwak

bespottelijk maken door de wijsvingers over elkaar te strijken

v- Dialectenquête 1887 Willems - sliep èùt, sliep èùt: roept men tijdens de handeling

- WBD - (III. 3, 2:66) ötsliepe = uitsliepen

Jan Naaijkens, Dè's Biks: ötsliepe ww - uitlachen

- WNT - UITSLIEPEN, uitslijpen, bespotten door met den eenen wijsvinger gedurig over den anderen te strijken alsof men een mes slijpt; inz. in den vorm 'sliep uit!' als uitroep waarmee men deze handeling meestal vergezeld doet gaan. (XVII III 1433)

A.P. de Bont: zwak werkwoord overgankelijk. (kindertaal), uitsliepen, iemand voor de gek houden door met de wijsvinger v. d. rechterhand enige malen over die v. d. linkerhand te strijken onder het roepen van 'Sliep uit! sliep uit!

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITSLIPPEN - beschimpen, uitlachen met den eenen wijsvinger herhaaldelijk over den anderen strijkend.

 

ötspanne

werkwoord, zwak

- WBD - uitspannen (v. e. paard), ook 'afspanne' genoemd (in de Hasselt)

- ötspanne - spande èùt - ötgespanne

 

ötspeule

werkwoord, zwak

uitspelen; het spel beginnen

in een speelbeurt het spel beëindigen, resp. winnen

- ötspeule - spulden èùt – ötgespuld; ook vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij spult èùt

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITSPELEN beginnen te spelen, opgaan: Gij moet uitspelen; zoo spelen dat het spel uit is, dat men wint.

 

ötspòldere

werkwoord zwak

zich onhandig bewegen, spartelen

Mar toen ik docht dè’k klaor waar en zô gaaw meugluk dè donker hok ötspolderde, kwaam de kapelaon ôk öt zen hok en ging naor de frater. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

►spòldere

 

ötspraaje

werkwoord, zwak

uitspreiden

- ötspraaje - spraajde(n) èùt - ötgespraajd

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - (Gehoord van Sint Nicolaas) Ge kunt alles wel optáásse mar als gut ûîtspraait lèk ’t veul en veul meer (11-02-1965)

- Theo de Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - uît d’n kerk motte irst oewen maantel ûitspraaie in de goei kaomer (23-10-1963)

- Thèùs wieren die zakken bij dreug weer nog ens ötgeschud en de èèrpel op de plots ötgespraaid. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ötspraaje

- Èn ons moeder hagget [de sinterklaascadeaus] dan nòg wèt ötgespraaid. Dan leeket meer. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)

 

ötsprès
bijwoord
expres, met opzet

't Lekt vergimme wel of detter utspres om gedaon wordt! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 18 mei 1945)
- Cees Robben - Nie uitspres gedaon?! (19631011)
 

ötstaon

werkwoord, sterk

uitstaan; vooral in de zin van 'er iets mee van doen hebben', ontkenning van enig verband, zoals:

- D'r ziekte waar wel iets aparts, mee de maog ha't niks uit te staon... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)

- WBD - III. 1. 4:261 'uitstaan' = lijden

ötstòns

 

ötstap

zelfstandig naamwoord

uitstap, eindpunt waar men uit het openbaar vervoer stapt

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Die reej aatij tòt òn de Hemeltjes toe in, in Hilverenbeek, hè, dè waar et Hemeltje èn daor wast gewoonlek ötstap… (transcriptie Hans Hessels 2014) ► Klik hier voor audiofragment

 

ötstapke

zelfstandig naamwoord , verkleinwoord

uitstapje

Kees & Bart (ca. 1935): 'ötstapke'

 

ötstòns

bijwoord

uitstaans, ermee te maken hebben

 - Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Daor hèbbek gin ötstòns meej – Daar heb ik niks mee te maken; daar heb ik niets mee uit te staan.

 

öttakking

zelfstandig naamwoord

vertakking, aftakking

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “De Piushaove dèttis, dè hèbbe ze toen nòdderaand ok meejpesaant tegelèèk oope gemòkt daor, hè, dè kenaol, dè is durgetrokke van, jè, van, van, van Den Bosch aaf, zak mar zegge, nòr hiere toe èn toen in de Piushaove hèbbe ze daor zon öttakking gekreege…”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

 

öttèlle

werkwoord, zwak

uittellen

- WBD -
ötgetèld - (gezegd van een koe) het einde v. d. draagtijd bereikt hebbend; ook 'ötgereekend' genoemd, ofwel 'òn de telling', 'òn de baot'

- öttèlle - tèlde èùt - ötgetèld

 

ötteur

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - gè zuukt aatij den ötteur - jij zoekt altijd een uitvlucht

 

òttoomoobiel

automobiel, auto

Kees & Bart (ca. 1935): 'ottomobiel'

 

öttrèkke

werkwoord, sterk

uittrekken

- A.J.A.C. van Delft - Als bijv. ouders tegen een verloving zijn, "trekt er een zoon of dochter wel eens uit"; ook "zetten ze ooit de kont tegen de krib" en geven enkel kostgeld af om dan toch tegen beters wil en wensch in te trouwen. Een beschaafder spreker drukt dit uit door te zeggen: "Men slaat de verzenen tegen de prikkels." (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)

Cees Robben: Ik wó dèk ze indertèèd gebraajd ha dan kós ik ze naa öttrèkke.

— öttrekke - trok èùt - ötgetrokke

 

öttrouwe

werkwoord, zwak

letterlijk: uittrouwen, namelijk uit het huis waarin men woont tot aan het huwelijk

- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - Toen bèn we, zèn we nòr de H. Berkvensstraot getrokke èn daor bèn ik ötgetrouwd in vierentwinteg.  (transcriptie Hans Hessels 2014) (transcriptie Hans Hessels 2014) ► Klik hier voor audiofragment

 

öttuijere

werkwoord, zwak

zijn gang gaan - speciaal in onderstaande uitdrukking:

v- Dialectenquête 1887 Willems - lòt ema aar öttuijere - laat hem zijn gang maar gaan; geef hem de ruimte

- alleen de infinitief is gangbaar

 

ötval

zelfstandig naamwoord

lot, toeval

den ótval moet et goedmaoke

 

ötvaort, ötvòrt

zelfstandig naamwoord

uitvaart, begrafenis

- WBD -
III. 3. 3:321 ötvaort = begrafenis

A.P. de Bont: zelfstandig naamwoord vrouwelijk uitvaart 1) begrafenis; 2) de gezamenlijke familieleden van een overledene bij zijn/haar begrafenis

 

ötvèène

werkwoord, sterk

uitvinden

- ötvèène - von(d) èùt - ötgevonde

- Nèè dè moete zèllef mar uitvèène.  (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)

- WBD -
III. 1. 4:19 'uitvinden' = broeden

- WBD -
III. 1. 4:18 'uitvinden' = uitdenken

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITVIJNEN - uitvinden

 

otvèèner

zelfstandig naamwoord

uitvinder

Kees & Bart (ca. 1935): 'uitveiner'

De vorm 'ötvender' zou ook kunnen bestaan.

 

ötviegieleere

werkwoord, zwak

- WBD -
III. 1. 4:18 ‘uitvigileren’ = uitdenken

 

ötvòrt

uitvaart

- Grôot diktee van de Tilburgse taol . 06 en korke vur te zinge meej ötvorten èn zôo meer

 

ötvraoge

werkwoord, sterk

doorvragen

- A.J.A.C. van Delft - "Vraag me nou asteblief nie tot op m'n hemd uit." Dit is: Blijf niet zoo nauwkeurig vragen, zoodat ik vast raak. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929)

 

ötvundere

werkwoord, zwak

uitpluizen, uitvissen

- Stadsnieuws Tilburg, rubriek Tilburgs huukske; 2006 e.v. - Dè moete tòch nòg es goed ötvundere; ik gelêûf dè zo mar nie (240107)

- ötvundere – vunderde(n) èùt - ötgevunderd

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITVUNDEREN - uithooren, polsen; VUNDEREN - uithooren, polsen. Iemand vunderen.

 

ötzakke

werkwoord, zwak

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de perbeersel, 1996) - een uitzet meegeven, toerusten, met name: van voedsel voorzien om mee te nemen naar werk of voor onderweg

- Cees Robben -
Ik moet munne man nog uitzakke.. (19860425)

...zis man moes worre ötgezakt/ drie sneekes mik, vier dikke rogge/ meej en flitterke gehakt (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Moederdag)

‘Eén ding weet ik zeker’, zittie de woorden die ik nôotmir vergeete ben: ‘Ik zal mèn kènder beter ötzakke dan dèttiezen kènder heej gedaon’, dè sloeg op wè ons moeder indertèèd ha meejgekreegen. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)

Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'ötsakke' ww - uitzakken

 

ötzègge

werkwoord, sterk

doorvertellen (wat vertrouwelijk is)

- Interview met de heer De Kok (1978) – Ik maag alles nie zègge want dè komt er wir op te staon wègge ammel meej ötgezeet hèt…

KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren

 

ötzètte

werkwoord, zwak

uitzetten; uitspoken

Wè hedde toch uitgezet? (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 9 februari 1945)

- WBD -
ötzètte - uitzetten, nabewerking van gelooide huid, om overtollig water weg te halen en het leer glad te maken (II 648)

- WBD -
ötzètter - uitzetter (werktuig), botte, smalle ijzeren strook in een houten handvat (II 649)

 

ötzèùnigge

werkwoord, zwak

uitzuinigen, bezuinigen, uitsparen

- Audioregistratie 1978 - …èn dan vatte ons moeder en stuk zwart brôod, dè krêege we zèllef dikkels ok mar hòr want bij ons wier et ötgezèùnegd bij et eete! Dè weet ik nòg goed… zuur brôod, jè, meej zuurdêeg gebakke nèt as den Dötser dieje kuch doen, hè!  (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

ötzien

werkwoord, sterk

uitzien

ötzien - zaag èùt – ötgezien; tegenwoordige tijd 3e pers.: zie èùt

- Hessels 2020 - Tegen iemand die er slecht uitziet: - gij wòrt nie zo oud as dègger ötziet! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron: Klik hier

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITZIEN - er uitzien - schijnen, den schijn hebben van: Hij ziet er uit gelijk 'ne schooier.

 

ötzundering

zelfstandig naamwoord

Van Rijen: uitzondering

 

ötzuuke

werkwoord, sterk

uitzoeken

- WBD -
III. 1. 4:45 'uitzoeken' = uitkiezen

- ötzuuke - zòcht èùt - ötgezòcht

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - UITZUKEN - uitzoeken

 

ötzuute

werkwoord, zwak

uitzoeten

- WBD -
'ötsuutte' - uitzoeten, door stromen of weken ontzouten van geconserveerde huiden (II 601)

 

ou, oe

pers. vn.

u, jou, je

Laot leven mij, 'k laot leven ou . . . (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Vurreej’ , 1932)

zilverblinkend bölleke waoter, / geere zing ik over ou. (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Dröpke dauw’, 1941)

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OU vrnw. - U. Dat is van ou. Ik heb 't tegen ou gezeed.

 

oud

bijvoeglijk naamwoord

oud

- Grôot diktee van de Tilburgse taol 08 ge wòrt nôot zo oud as dègge der ötziet

- oud - aawer - oudst

 

outer

zelfstandig naamwoord

altaar

... as ik naauw nog is in de Noordhoekse kerk koom en ik zie daor z’n praachtige schilderingen, z’ne prikstoel, z’n ramen, den outer en dieën schonen uileger, dan vergao ‘k van plezier... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)

 

ouw, oew

bezittelijk voornaamwoord

uw, jouw, je

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - OUW, voor 'uw', veel gebezigd, niet zonder voorbeeld bij de ouden. Niet uitgesproken als in 'oud'; ook niet 'auw', maar als 'oew'. Ik acht het veel minder onbeschaafd dan het Hollandsche ‘jouw’ . 

- Josef Cornelissen & J.B. Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OUW - uw. Ouwe vrind. Ouw kind

 

ouwbaoker

zelfstandig naamwoord

de etymologie is niet opgehelderd

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ouwbaoker – Ouwoer

 

ouwehoere

werkwoord, zwak

ouwehoeren

- Audioregistratie 1978 - Ik kan van teej ok wel ouwoeren hor! Mar van en borreltje gaoget wèl gemakkeleker! Oôo jè! En zachte wènk, hi! (Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)

 

ouwer

zelfstandig naamwoord

altaar

- WBD - III. 3. 3:64 ouwer = altaar

 

ouwoer

zelfstandig naamwoord, zowel de als het

- Hessels 2020 - Als moeder weer eens niet zo spraakzaam is: - ons Keej, dòr is Willem de Zwèèger en ouwoer bij! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).

 ► Volledige bron: KLIK HIER

 


Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home