Dit
boekske is geschreven ter nagedachtenis aan de goeie mensen
in 't schone Brabantse landschap. Dees mensen hebben op een of ander
manier van d`r landschap gehouden. Het boekske is ook geschreven om
dees kleine gebogen mèènskes die 't landschap bevolkten, nooit
niemer te vergeten. 'N soort voorouder verering dus. De schrijver
gelooft nie dat dees boekske een kulturele bijdrage levert aan dat
Brabant, alleen hij probeert d'n aard van de mèènskes te vangen.
Dees mèènskes waren niet beter of slechter dan de andere maar ze
hebben in ieder geval veel erremoei geleden en zodoende het landschap
kunnen bewaren. Ook hebben ze 't ouwe Brabant door de eeuwen heen
overeind gehouden door maar niet weg te trekken tijdens de vele
bezettingen. Ze dochten zeker, ' Da waait wel over.' Dat was in ieder
geval 'n verdienste en dat kan niet van iedereen gezegd worden. De
schrijver doet ook een poging om de tijd te vangen en dat is nogal
moeilijk. Ge prakkezeert alsmaar hoe dat 't geweest is aan de hand van
'n paar simpele feiten. Daar moet dan 'n gevoel en houding bij
geschreven worden en dan is 't in ene keer niemer verantwoord. In z'n
kleine onderzoek raakte de schrijver keer op keer in 'n toestand,
waarin ie de geuren, de taal en de opvattingen van de tijd meemaakte.
Dat zijn van die toestanden zoals gejagen zijn of verliefd worden. Ook
'n beetje triestig of uitbundig. Al met al ginne wetenschap dus, maar
de verhalen kloppen tenaastebij. Op deze oneigenlijke manier is dit
boekske er gekomen.
Schijnbaar heeft deze
ouwe bevolking er geen goed aan gedaan om het landschap zo lang te
bewaren voor d'r nageslacht. Niks zou er meer goed zijn omdat het
gewin voorrang kreeg boven alle andere dingen. Te snel is het
landschap veranderd en d'r was geen tijd om de goeie dingen te
bewaren. In een half mensenleven is Brabant met z'n bevolking van van
't ene uiterste naar het andere gegaan. Terwijl de ouwe mèènskes
kalmkes in d'n berm nog wat konijnenvoer plukken, jagen d'r zonen die
in het leger zitten, met straalmotoren en supersonisch geweld naar de
hoogste luchtlagen. De studenten in de kultuurfilosofie hoeven dus
niemer ver weg te reizen om kultuurschokken of generatiekloven te
ontdekken en dat is mooi meegenomen. Misschien is het goed dat Brabant
zo snel is meegegaan met de tijd. Ge weet dat niet. Maar het kan ook
zijn, dat Brabant z'n eigen met datzelfde supersonisch geweld van d'n
ene naar d'n andere armoede heeft gejagen. Over d'n aanzet naar deze
veranderingen gaat dit boekske ook. Dat meegaan in de tijd is een goei
iets, alleen, de verinnewasie van 't landschap is eeuwige zonde!
|