Er zijn maar weinig romans waarin een geit een
belangrijke rol speelt. Daarom is het gemakkelijk de beroemdste literaire geit te
benoemen: Djali. Ze is het eigendom van Esmeralda, in De klokkenluider van de
Notre-Dame, en Djali beschikt over bijzondere vermogens. Hugo schrijft meer dan eens
over haar kunstjes, maar Djali's mooiste prestatie staat in hoofdstuk 1 van boek 7, dat
getiteld is: "Waarom het gevaarlijk is een geheim toe te vertrouwen aan een
geit". Je moet maar durven, als schrijver.
Djali draagt om de nek een buideltje met
daarin de op houten blokjes geschreven letters van het alfabet. In een onbewaakt ogenblik
raakt dat buideltje los, de letters vallen eruit, en Djali arrangeert er enige met een
voorpoot, net zo lang totdat er een naam staat die "geheim" had moeten blijven:
Phoebus.
Je zou dit voorval 'capramantie' kunnen
noemen, want capra is Latijn voor 'geit' en met het achtervoegsel 'mantie', van het
Griekse 'manteia', werden manieren van voorspellen aangeduid. Capramantie zou dan als het
ware een close reading-techniek zijn waarbij letters, teksten, of boeken gebruikt worden
om de lippen van het Lot los te maken, en de ogen van Justitia te openen.
Onder bibliomantie werd het voorspellen en
waarzeggen verstaan waarbij de Bijbel, of afzonderlijke boeken daarvan, het medium waren.
Vooral de Psalmen en de Openbaring van Johannes waren geliefde teksten voor bijbelorakels.
De methode varieert, maar moeilijk was het in
principe niet: formuleer een vraag, sla het boek op een willekeurige pagina open, en lees
de eerste zin van de pagina: die bevat het gezochte antwoord. Doordat het verband tussen
vraag en antwoord vaak heel vaag is, zal de uitspraak in het algemeen sterk lijken op een
orakelspreuk.
Tot in onze eeuw is de bibliomantie beoefend,
zij het niet meer met goedkeuring van de katholieke kerk. Eeuwenlang is deze "witte
magie" echter getolereerd met betrekking tot geloofszaken, omdat het leek te werken,
maar vooral ook doordat een van de kerkvaders, de heilige Augustinus, aan bibliomantie
zijn bekering tot het christendom te danken had.
Sint-Augustinus heeft dat beschreven in boek
8, hoofdstuk 12, van zijn Belijdenissen. Hij is nog een heiden, dat wil zeggen
niet bekeerd, en verkeert in hoge gewetensnood als hij vanuit een naburig huis plotseling
een kinderstem hoort die steeds maar herhaalt: Tolle, lege, neem en lees. Augustinus
interpreteert dat als volgt: "God beval mij het heilige boek te openen, en de eerste
plaats te lezen die ik zou vinden." Hij doet dat, en leest een tekst uit de brieven
van de apostel Paulus: "Verkeer niet langer in gezelschap van hoereerders of
hebzuchtige personen, van afgodendienaars, beschimpers, dronkaards, en afpersers."
Hij bekeert zich.
De wereldse auteurs wier werk ooit op grote
schaal bevoegd werd geacht als orakel, beperken zich tot Homerus en Vergilius. De auteurs
die daarover geschreven hebben, spreken van 'Homeromantie' en 'Sortes Vergilianae'. Het
werpen met dobbelstenen, of andere handelingen waaruit een getal ontstond, leidde in deze
gevallen naar een versregel in het boek.
De bijbel heeft het nog een tijdje
volgehouden, maar na Homerus en Vergilius hebben wereldse auteurs de status van orakel
slechts zelden bereikt. Een mooie uitzondering is de Ariostomantie, waarover in het
volgende hoofdstuk.
Maar als het geitje Djali nogmaals in de
literatuur opduikt, is het niet meer om te voorspellen of geheimen te onthullen, als een
knipoog van Gustave Flaubert naar Victor Hugo: de geletterde geit is dan het schoothondje
van Emma Bovary geworden in Madame Bovary. Geen geheimen meer, geen bekeringen,
maar schoothondjes en romantiek. En als het meisje Ana, in Claríns roman La Regenta,
in de Belijdenissen van Augustinus leest en bij de passage van het 'tolle, lege'
komt, siddert ze weliswaar, gaan haar haren zelfs overeind staan, en gelooft ze dat ze een
verschijning zal zien, maar Clarín voegt er cynisch aan toe: "Op dat moment werd
haar ziel vrouw."
Slechts heel even dacht ik dat er
"vroom" stond.
|