"Van deze schrijver," zegt mijn gids,
"hebben ze het lijk opgegraven toen ze ontdekten dat hij dit boekje geschreven
had." Het is een werk in het Latijn, en het ligt in een vitrine. Ik noteer de auteur:
Marcellus Palingenius, wat het pseudoniem is van een zekere Manzolli, en de titel: Zodiacus
vitae, de Zodiak van het leven.
De tentoonstelling in de bibliotheek van de
theologische faculteit in Tilburg, ging over katholieke censuur. Daarin zijn katholieken
altijd goed geweest, in censuur. De Index van verboden boeken is er het paradepaardje van:
een boekwerk vol boektitels die in de loop der eeuwen tot verboden lectuur verklaard zijn.
De halve wereldliteratuur.
Censuur kent meer vormen dan de radicaalste:
het verbod op of de vernietiging van het boek. Dat is het aardige van deze
tentoonstelling: censuur in de dagelijkse praktijk van het rijke roomse leven. De gids
laat me een boekje zien waarin tweehonderd jaar geleden de geestelijke kon opzoeken welke
precies de gewraakte passages in sommige verboden of verdachte titels waren, zodat hij ze
in zijn eigen exemplaar kon doorstrepen met gitzwarte inkt. Verder zijn er titelpagina's
waarin gaten geknipt zijn of waarop de naakte Eva aan het blote oog onttrokken is. In
andere boeken zijn hele kolommen tekst weggeknipt. Uit een boek over Oosterse zeden zijn
alle prenten weggesneden.
Maar wat na de bezichtiging blijft is toch
vooral: Marcellus Palingenius, opgegraven. Twee weken eerder had ik wat aantekeningen
gemaakt bij de boeken van George Haven Putnam over The Censorship of the Church of
Rome (1906), onder andere over twee literair getinte moorden.
"De Inquisitie van de Nederlanden,"
schrijft Putnam, "veroordeelt in 1512 de magistraat Hermann van Ryswick als ketter,
en hij wordt in Den Haag verbrand, samen met zijn boeken. In de Index staat hij in klasse
I, hoewel zelfs de titels van zijn ketterse geschriften niet bewaard zijn gebleven."
Dat is alles, en aanvankelijk lukt het me niet
meer details over hem te weten te komen. Uiteindelijk vind ik hem als Riswyk terug in
Moréri's Dictionaire universelle (1740).
We mogen trots zijn. Herman van Rijswijk werd
al in 1499 opgesloten wegens ketterse publikaties, maar in vrijheid gesteld nadat hij zijn
stellingen had herroepen. Toen hij echter zijn werk opnieuw liet publiceren, vonden ze het
in Den Haag welletjes en hebben ze hem met boeken en al op de brandstapel gezet.
Zijn boeken mogen onvindbaar zijn, de
strekking ervan was in 1740 nog bekend. Van Rijswijk ontkende dat God de engelen heeft
geschapen, en dat de ziel onsterfelijk is. Hij schreef dat de hel niet bestaat, en dat
alleen "de materie van de elementen" oneindig is. Misschien kon dat nog door de
beugel, maar hij had er niet aan mogen toevoegen dat Jezus "een oplichter" was,
en Mozes "een idioot".
De tweede ketter die ik naar aanleiding van
Putnams boeken naspeurde, was de minderbroeder Petrus Johannes Oliva. In 1328 werd zijn
werk op last van paus Johannes XXII aan een onderzoek onderworpen door negen theologen.
Oliva was toen al dertig jaar dood, en zijn werk was al tijdens zijn leven onderzocht door
geleerden van de Sorbonne. Die hadden Oliva in het gelijk gesteld, onder andere met
betrekking tot de gewaagde stelling dat de katholieke kerk in de toekomst perfecter zou
zijn dan die welke Oliva en zijn tijdgenoten kenden. De zaak zou daarmee afgedaan zijn,
ware het niet dat bij het graf van Oliva wonderen begonnen te geschieden, iets wat voor
katholieken (nog steeds) een duidelijk teken is van heiligheid. Was de omstreden
minderbroeder bij nader inzien een heilige? In 1328 werd dus een nieuw onderzoek
ingesteld, en deze keer was het resultaat dat Oliva een ketter was. Zijn lichaam, of
althans wat daar nog van over was, werd opgegraven om samen met zijn veroordeelde boek te
worden verbrand.
Iemand met zijn boeken verbranden lijkt me
barbaars, maar een gebeente opgraven en met de boeken verbranden lijkt me kinderachtig,
kleingeestig, en zelfs onfatsoenlijk.
Ook de resten van de dichter Pier Angelo
Manzolli, alias Marcellus Palingenius, werden opgegraven, had mijn gids me verteld.
Thuisgekomen zoek ik hem op, en inderdaad, ook hier betreft het een geval van nog eens
extra doodmaken. Manzollis gebeente werd opgegraven en verbrand met zijn boek. De Zodiacus
vitae, het boek dat ik een paar uur eerder gezien heb, blijkt de boosdoener:
"Manzolli laat daarin de bezwaren van libertijnen tegen de religie te duidelijk
uitkomen", schrijft Moréri. Franse vertalingen werden in 1731 en 1733 in Nederland
gedrukt en Manzolli werd verdacht van Lutherse sentimenten. De Congregatie van het boek
deelde hem in in de strengste categorie: Klasse I.
Het gekke is, dat ik over Van Rijswijk, Oliva
noch Palingenius ook maar iets kan vinden in de Roomse naslagwerken over de Vaticaanse
censuur, werken waarin toch gretig het beleid verdedigd wordt, en de schrijvers nog eens
precies willen uitleggen wat er precies mis was met die schrijver en dat boek. Mag ik
concluderen dat grafschennis en postume doodvonnissen toch enig schaamrood op de roomse
wangen is gaan brengen?
Maar wat erger is dan dat alles, is dat de
genoemde auteurs en hun gewraakte werken niet meer op de laatstverschenen Index (1948)
staan. Dat is jammer, want na alles dreigt nu voor hen ook het ergste: de vergetelheid. De
samenstellers van de Index hadden iets kunnen goedmaken van de bewezen schande: de boeken
blijven verbieden.
|