Middeleeuwse schrijvers deden nederig werk: ze schreven
voornamelijk heilige of geheiligde teksten over. Daarom waren ze echter niet minder
zelfbewust.
De namen van dergelijke kopiisten kennen we
meestal niet, om de eenvoudige reden dat ze hun naam niet in de boeken vermeld hebben. Dat
was strikt genomen ook niet nodig, want de enige lezer die hen moest kennen was God, en
die wist het toch wel. Als ze dus hun naam vermelden, is dat een gunst aan ons, opdat wij
hun goede voorbeeld makkelijker onthouden. De meest vooruitstrevende schrijvers lieten
zichzelf afbeelden in een van de prenten die de 'illuminator' in het boek aanbracht. Want
de middeleeuwse cultuur was een beeldcultuur, maar niemand heeft daarin ooit geklaagd dat
de letter het beeld kwam vervangen. Het verschil met het moderne schrijversportret op het
boekomslag is echter dat de middeleeuwse schrijver met zijn portret de lezer een goede
raad gaf.
Bijvoorbeeld Isidoor van Sevilla. Hij schreef
een van de belangrijkste boeken van zijn tijd, de Etymologia. Het handschrift dat
daarvan in de Staatsbibliotheek van Beieren bewaard wordt, bevat een grote afbeelding in
kleur waarin we Isidoor op zijn sterfbed zien liggen. Twee engelen wegen zijn boek in de
weegschaal der goede werken, de duivel staat met lege handen terzijde, en Isidoors ziel
wordt door een derde engel de hemelen binnengedragen.
Met William de Brailles, een Engelse kopiist,
heeft de illuminator waarschijnlijk een geintje uitgehaald. Hij beeldde William af in een
prent die het Laatste Oordeel in beeld brengt, met William te midden van de verdoemden.
Schrijven was echter heilig werk, en dus zien we hoe een engel met een zwaard William nog
net op tijd komt redden om hem over te brengen naar de uitverkorenen.
Dergelijke prenten "lezen" is vaak
niet eenvoudig. Veel ontgaat ons, maar het is opvallend dat de beelden die betrekking
hebben op het maken van boeken nog steeds goed toegankelijk zijn. In de versierde
hoofdletters zijn de schrijvers afgebeeld achter hun werktafel, penneveder en pennemes in
de hand. Soms piekeren ze, dan weer loopt het werk als een trein. De bewerking van het
perkament, de boekbinder, de boekverluchter, we zien hen steeds weer aan de arbeid, en als
er een man bij staat die een inktpotje omhoog houdt, dan weten we: dat is de uitgever, hij
heeft dit boek betaald.
De inktpotjes vormen een studie-object op
zichzelf. Sommige auteurs dopen hun pen in hoorntjes, de hoorn wordt soms in de hand
gehouden maar er zijn ook schrijvers die onlangs een modern bureau aangeschaft hebben,
waarin een gat zit dat als houder voor de hoorn dient. Dan kan zo'n hoorn niet omvallen.
De laatste mode was echter het inktpotje,
fraai van design, en vooral veel beter te onderhouden dan zo'n hoorn. Maar ook
gevaarlijker, want makkelijker om te stoten op duur perkament. En dus zien we hoe die
potjes niet op het bureau gezet worden, maar een beetje terzijde, op een plateautje aan de
wand of op een console.
In hun eenvoud zijn die afbeeldingen van bijna
duizend jaar oud toch onthullend. De uitgekiende werktafels, de draaibare boekstandaards,
eventueel een secretaris. En niet te vergeten de expertise die de perkamentmakers, de
binders, en de illustratoren inbrachten.
De herkenbaarheid is groot gebleven, vooral in
die alledaagse dingen. Codex A 21 van de Kapittelbibliotheek van Praag bevat een prent
waarop de schrijver, Hildebert, afgebeeld staat. Het nieuwste snufje: twéé inktkokers in
het bureau gemonteerd. Want je zou maar eens zonder inkt zitten midden in een belangrijke
zin. Het mooiste detail van de prent is echter Hildeberts penneveder: die zit achter zijn
oor.
|