Het hout van het kruis waaraan Jezus de dood vond, zou
afkomstig geweest zijn van een appelboom, ontsproten uit de pit van de appel waarmee Eva
de erfzonde over de mensheid afriep. Eerder al zou Kain zijn broer Abel met een tak van
deze boom hebben doodgeslagen, en in weer andere versies van de legende zou Adam de pit
bewaard hebben en zou de boom zijn opgeschoten uit zijn graf. De oud-roomse hang naar de
dramatiek van het noodlot is daarmee aardig geïllustreerd maar tot kerkhistorie hebben
dergelijke verhalen het nooit gebracht.
Alle attributen met betrekking tot de
kruisdood van Jezus zijn ooit op wonderbaarlijke wijze teruggevonden. Vooral in de tijd
van Karel de Grote en Lodewijk de Heilige verhuisden veel van die relieken naar het
christelijk Europa. Met relieken konden vaak de beste politieke zaken gedaan worden. De
Franse priester Hoppenot schreef er een boek over dat in Brugge in Nederlandse vertaling
("door een R.K. Priester") verscheen onder de titel Het Kruisbeeld. De
aanbeveling van de bisschop van Troyes garandeert dat alle feiten binnen de rechte leer
gebleven zijn. De datum van verschijning is me niet exact bekend, maar een ingeplakt
briefje in mijn exemplaar maakt duidelijk dat de Tilburgse pastoor Van Gennip het in 1909
ten geschenke gaf aan Marie Brouwers, die in dat jaar de "1ste Prijs" behaalde
in het vak "Catechismus, Afdeeling Meisjes".
De lans waarmee de zijde van Jezus doorstoken
werd, de doornenkroon, het bordje op het kruis, de spijkers, alles is teruggevonden en
Hoppenot kent de ware toedracht en de verblijfplaatsen. Behalve gelovig moet hij ook
vindingrijk geweest zijn, getuige zijn verklaringen voor de overvloed aan relieken. Drie
of vier spijkers, dat is zo'n probleem nog niet - iedere timmerman gebruikt meer spijkers
dan strikt noodzakelijk - maar tientallen spijkers, dat behoeft een oplossing, en Hoppenot
vindt die in de vergruizing van een spijker, en "vermenigvuldiging" door
aanraking van een gewone spijker en een echte. Ook voor het feit dat de op tientallen
plaatsen bewaarde echte splinters van het kruishout van minstens vier verschillende
houtsoorten zijn, geeft Hoppenot een verklaring. Hij onderkent bovendien dat de in Parijs
bewaarde doornenkroon veel te klein is voor een volwassen mannenhoofd, en meent dat dit
reliek daarom slechts de vorm is geweest waarop de twijgen vastgezet werden.
De versplintering en vergruizing van hout en
ijzer is, hoe ingenieus ook, niet genoeg geweest om tegemoet te kunnen komen aan de
wildgroei van relieken en wonderlijke objecten die we vanaf de dertiende eeuw kunnen
signaleren. Nog veelvuldiger treft men daarom in de legenden, en ook nu nog in
werkelijkheid, in kerken en kapellen kruisbeelden aan waarvan de overlevering wil dat ze
tot leven kwamen, konden vliegen, spraken, bloedden, huilden, of een veelzeggend teken
gaven.
Een enorme inventaris van dergelijke
kruisbeelden werd in 1824 gepubliceerd door J.G. Swaving, onder de titel Galerij van
Roomsche Beelden. Het werk telt bijna vierhonderd pagina's en bevat behalve
wonderbaarlijke crucifixen ook afdelingen over dergelijke Mariabeelden en hosties. In de
nieuwe kerk van Delft vereerde men bijvoorbeeld een wonderbaarlijk crucifix dat bewaard
werd in een doodkist, en de gelovigen konden daar ook een kruisbeeld zien dat behalve van
een splinter van het echte kruishout ook voorzien was van mensenhaar. Een oude kroniek
verhaalt hoe die haren door twee spottende vrouwen werden afgeknipt, waarna er een,
volgens de kronikeur, "door eene onzigtbare wrekende hand met het haar van haar eigen
hoofd levend werd gewurgd."
Hoppenot schreef rooms, Swaving was een
cynicus uit de gereformeerde school. Bij die twee partijen heeft zich de laatste dertig
jaar een derde gevoegd. Vooral in Amerikaanse medische tijdschriften verschijnen met
zekere regelmaat wetenschappelijke verhandelingen over de kruisdood van Jezus. "Over
de lichamelijke dood van Jezus-Christus" (compleet met dwarsdoorsneden van
doornagelde polsen), "Medische en cardiologische aspecten van het lijden en de
kruisiging van Jezus", en "De juridische en medische aspecten van het proces en
de dood van Christus", zijn titels die het onderzoeksterrein duidelijk genoeg
afbakenen. Ik vind die publikaties adembenemende lectuur: In the setting of the
scourging and crucifixion, with associated hypovolemia, hypoxemia, and perhaps an altered
coalgulable state, friable noninfective thrombotic vegetations could have formed on the
aortic or mitral valve. Wetenschappelijk taalgebruik dat niet zoveel anders is als
het idioom van de legenden.
Het ware kruishout, de echte spijkers, de
werkelijke doodsoorzaak. Doet zo'n schrijvende arts echt iets anders dan de kronikeur uit
Delft?
|