INHOUD DOSSIERS
INHOUD W T T
CUBRA HOME

PRINT DEZE PAGINA

 

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Bijlage

Download artikel uit Taal en Tongval over de ui

Jčůn

Jčůn

Ed Schilders

Schilderij: Frans van Mieris - 17e eeuw

De ui is goedkoop, gemakkelijk zelf te teulen, en zowel voedzaam als smakelijk. De Tilburger sprak het liefst van jčůn en jöntje, hoewel voor dezelfde plant ook sjalňt, sjarlňt, en selňt gebezigd werden, ook als verkleinwoorden. Het Woordenboek van de Brabantse Dialecten tekende voor Tilburg ook sjartňl op, maar die benaming heb ik in geen enkele tekst bevestigd gevonden.

Jčůn is in het Tilburgs zowel enkel- als meervoud. Het is een verkorting van ajuin, en dat is via het Franse oignon uit het Latijnse unio naar Tilburg gekomen. De a van ajuin is dus in de uitspraak weggevallen, een verschijnsel dat ‘aphaeresis’ wordt genoemd. Ik noem dit verschijnsel alleen omdat het de oudste taalkundige vaststelling is met betrekking tot het Tilburgs die ik heb kunnen ontdekken. In jaargang 1885 van het tijdschrift Onze Volkstaal, schrijft Brabantius (schuilnaam van Hendrikus van den Brand) over het Tilburgs dialect namelijk: ‘Algemeen is aphaeresis der a in juin (ajuin) en veelvuldig in Pril (April)’. (In: ‘Nog eene Bijdrage tot de Klankleer van het Noord-Brabantsch’; Onze Volkstaal 1885, nr. 3). Dat de a van april wegvalt, of in die tijd wegviel, heb ik echter nooit ergens anders bevestigd gezien.

 Volkstuin

De echte volkstuinder maakt uiteraard onderscheid tussen de ui en de sjalot. Zoals Piet van Beers, die zowel volksdichter als volkstuinder is, dat doet in een gedicht over de gevolgen van een regenachtig voorjaar:

 

Seizoen 1987

De bontjes die laage

in de ččrde te rňtte…

Čn maoje genňg

in de jčůn čn sjalňtte…

 

Keuken

De samenhang van de eigen ‘hof’ achter boerderij of woonhuis met de volkskeuken is door Cees Robben beschreven in een Prent van de week: ‘Ik zie m’n selotte al staon / M’n kiendjes vur slaoi al d’n hofpad op gaon…’ (Prent van de week, 9 maart 1957) Kenners van de Tilburgse keuken zullen daarbij meteen denken aan het bekendste volkgerecht uit vroeger tijden, het eenvoudige doch smakelijke slaoj meej aaj mee jčůn meej ččrepel. Deze maaltijd bestond dus volledig uit ingrediënten die men zelf kon telen en waarvoor de eigen scharrelkippen het aaj leverden.

De ui was een belangrijk onderdeel van veel meer eenvoudige gerechten, om niet te zeggen de belangrijkste smaakmaker ervan. In de hutspot en de hachee bijvoorbeeld. Het is opmerkelijk dat dergelijke gerechten vaak niet dienden als hoofdmaaltijd maar ’s avonds bij het brood werden gegeten. Schijfjes aardappelen, gebakken (vaak het ‘opgebakken’ restant van de warme middagmaaltijd) met ui, en daarover jus. Bruin gebakken uiringen door de gekookte aardappelen, gemengd en verder op smaak gebracht met peper, zout, en nootmuskaat. (Spapens Tilburgs kookbuukske z.j.; Nan Oomen Aerpel in ’t potje 1982) En het kon nog goedkoper, zoals Jo van Tilborg het beschrijft:

Aate wij vruuger op vrijdag nog wel ens vis of mossele, ‘vuls te duur’, wierter gezeej. Un aai meej botersaus, of allęen ččrpel meej jčůnsaus. (Kosset 2)

 

Gek

Met jčůn is een treffende en enigszins raadselachtige typering verbonden. Als iemand bekendstond als excentriek of, zoals wij tegenwoordig zouden zeggen, ‘prettig gestoord’, dan was hij ‘zo gčk as ene jčůn’. Dat is een tikkeltje erger dan het Tilburgse gezegde dat iemand ‘enen aorige’ is. In heel ‘erge’ gevallen was de uitdrukking ‘Zo zňt as tien kňp jčůn’ (Van Beek; TTP 176). In de vergelijking met juin is de vergelijking dus nooit bedoeld als graadmeter van het verstandelijk vermogen, maar altijd als een vorm van zotheid zoals Erasmus die al bedoelde toen hij daar de Lofheid over schreef.

Jo van Tilborg gebruikt het gezegde in een bijzondere context, namelijk dat van geliefden:

In et begien van hullië trouw, had et daor hillemol nie op geleken, desse veul kiendjes zon krččge ôk al waren ze zô gek as ene jčůn, op mekare dan, hč’k mčn laote vertellen deur ôoms en taantes. (Kosset 1)

Van Cees Robben kennen we: ‘’t Is Aatij al unne juin… mar meej karneval is ie hillemol hodeldebodel…’ (Prent van de week van 14 januari 1977)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Toch heeft deze uitdrukking van oorsprong niets met een ui te maken. En wat nog opmerkelijker is: wel alles met een heilige.

Als regionaal gezegde is ‘zo gek als een juin’ voor het eerst opgetekend door de al genoemde Brabantius, en wel in 1882 in zijn ‘Woordenlijst der Noord-Brabantsche Volkstaal’. Hij schreef daarin bij het trefwoord ‘juin’: ‘…algemeen is de uitdrukking: zôô gek as ëne juin.’ Maar hij moest toegeven: ‘Wat geks daarin steekt, weet ik niet.’ (Onze Volkstaal, 1882, nr. 4)

Brabantius dacht bij ‘juin’ uiteraard ook aan een verkorting van ‘ajuin’, en die misvatting is nu nog vrijwel algemeen. C.J. Verhoeven slaakt in zijn boek over het dialect van Haaren, Haorese woorde, spreuke en gezegdes (2007) nog dezelfde zucht als Brabantius: ‘Zo gčk čs 'ne juin! werd vooral gezegd van meiden die erg jongensgek waren. Waarom een juin gek zou zijn is mij niet duidelijk.’

Toch was het taalkundig raadsel – waarom juist ‘juin’ als beeld voor zotheid ? – toen al opgelost. In het Woordenboek van de Nederlandsche Taal vinden we in het lemma ‘Juin’ de verklaring van het misverstand. ‘Juin’ is van oorsprong afgeleid van ‘Juun’, en dat is weer een verkorting van: ‘Juniperus, den naam van een der eerste volgelingen van den H. Frans van Assisi…’ Het WNT signaleert uitdrukkelijk de verwarring die in de spreektaal is ontstaan: ‘Er bestaat een, trouwens begrijpelijke, verwarring of verwisseling van Juin, den persoonsnaam, en juin den voorwerpsnaam (…) die b.v. blijkt uit de (…) uitdrukking zoo gek als een juin (naast zoo gek als Juin).’

De oudste bron waarin ‘Sint Juin’ voorkomt is de Nederduitsche spreekwoorden van Carolus Tuinman (1727):

 

’t Is een Sint Juin

Dus noemt men ymand, om hem te schelden voor een schynheiligen weetniet. Is die Heilig[e], gelyk voor heen de Goden der Egyptenaaren, in den tuin gegroeit? Neen; hy is verscholen onder een Françiskaansche kap. Het is broeder Sint Juniperus, een der geliefste metgezellen en volgers van den H. Françiskus (…) Deze Juniperus bedreef drollige zotternyen, en grillige fratzen, waarom de eene hem voor een grooten heilig[e], en de ander, met meerdere reden, hem voor een quastigen nar hield. Men kan die [zotternyen] lezen in de Conformitates S. Françisci, Sint Françiscus Wyngaard, en diergelyke schoone Katolyke boeken.’

 

Juniperus door Murillo

 

Juin-Juun-Juniperus

De heilige Juniperus was dus, voordat hij in Sint Juin veranderde, een van de metgezellen van Franciscus van Assisi. Zijn ‘drollige zotternyen’ zijn tegenwoordig makkelijk te vinden op het internet, althans in Engelse vertalingen, want vooral in de Verenigde Staten blijkt Juniperus een zekere cultstatus te hebben verworven als argeloze monnik en ‘kwastige nar’; hij werd daar zelfs de hoofdfiguur van een populaire cartoonserie onder zijn naam, ‘Brother Juniper’. Zijn feestdag is 29 januari en hij overleed in 1258. Hij is schertsend de ‘patroon van de uienboeren’ genoemd (WNT). De komische avonturen van Juniperus werden voor het eerst opgeschreven in het begin van de veertiende eeuw in Italië, en ze blinken uit in wat wel ‘heilige onnozelheid’ werd genoemd, geheel in de geest van Franciscus van Assisi: eenvoud, armoede, zorgzaamheid en bescheidenheid. Het bekendst is waarschijnlijk het verhaal over Juniperus die een zieke op een smakelijke varkenspoot wil tracteren. Daartoe hakt hij een varken een poot af, tot ongenoegen van de eigenaar. Juniperus gaat de boze varkensboer vervolgens uitleggen waarom hij dat gedaan heeft. Uiteindelijk staat de boer toe dat het hele varken ten goede komt aan zieken en armen. Hoewel Juniperus-Juun-Juin in Nederland al lang geen plekje meer heeft op de heiligenkalender, was hij tot in de achttiende eeuw

een bekende heilige. Murillo schilderde hem als weldoener van de armen, en Boccaccio nam hem als model voor Broeder Cipolla in het zevenendertigste verhaal van de Decamerone. Daarin is Cipolla een bedelmonnik die de gelovigen geld aftroggelt door te beloven dat hij hun een belangrijk reliek zal laten zien: een veer van de engel Gabriël. In werkelijkheid betreft het echter een veer van een papegaai. Cipolla is Italiaans voor Ui.

 

Vrouwen

Wat opvalt in recentere bronnen over ‘jčůn’ en zotheid, is de verwijzing naar meisjes en vrouwen. ‘Zot als een juin’ betekent dan zoveel als ‘verliefd’, ‘heet’, en zelfs ‘geil’. We zagen die betekenis hierboven al in de citaten uit het werk van Jo van Tilborg en C. Verhoeven, en deze amoureuze implicatie is wijdverbreid in Brabant.

Cor Hoppenbrouwers tekende het op voor het Kempenlands: ‘Het Oostbrabants kent enkele typische zegswijzen met jčůn. Zo zegt men van een 'manziek meisje': de diej is zó gak as ne jčůn!’

Hans Heestermans noteerde voor Bergen op Zoom: ‘'n zotte juin, een meisje dat zich gemakkelijk en vaak het hoofd op hol laat brengen’.

En Jan Naaijkens voor Hilvarenbeek: ‘Zň zot as 'ne juin (stapelzot, vooral op seksueel gebied)’. (Cor Hoppenbrouwers, De taal van Kempenland, Van ŕŕwbätte tot zwiemele; z.j.; Hans Heestermans, Bergs woordenboek, 1997; Jan Naaijkens, Dč’ s Biks, 1992)

Ook komt 'jčůneg' voor, zowel als aanduiding van zotheid als manziekte.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Met onze vriend Broeder Juniperus heeft deze betekenis uiteraard niets meer te maken. Het gaat hier om een specifieke invulling van het idee ‘zotheid’ of ‘gekte’. Zoals je ‘gek’ kunt zijn ‘op iemand’. Dat zulke gevoelens vroeger met de ui verbonden werden, heeft ongetwijfeld te maken met het kruidige karakter van het gewas, en met de oude veronderstelling dat de ui, net als peper en mosterd, zintuiglijke reacties versterkt, of dat zij, net als knoflook, een bijdrage levert aan de seksuele aandrift. Wat dat betreft kunnen we Jo van Tilborg nogmaals citeren, en wel met een limerick:

 

Een mooie dame uit Ruinen

Liep graag de hei af te struinen

Ze hield erg van seks

Ze had al een ex

Wat viel er nou nog op te juinen?

 

‘Opjuinen’ – ‘opjčůne’ heeft daarnaast ook de algemenere, niet-seksuele betekenis zoals Cornelis Verhoeven die omschreven heeft: ‘…gek maken, op slinkse manier iemands geestdrift bevorderen om er dan profijt van te trekken of ermee te lachen.’ Het verschil is daarmee goed uitgedrukt: geestdrift heeft aandrift vervangen. Maar Verhoeven geeft als synoniemen voor ‘opjuinen’ toch ook: opkloten en opnaaien. (Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal, 1978) Pierre van Beek was in de jaren ’70 van de vorige eeuw nog wat oppassender, en gaf als synoniem: ‘oppeppen’. (TTP 138)

 

Winderig

Over een derde betekenis van ‘juin’ kunnen we met meer zekerheid schrijven. Bovendien lijkt die beperkt tot het mannelijk deel van de bevolking, zodat ook de geslachtskwestie weer in evenwicht is: het werkwoord ‘juinen’ in de betekenis ‘winden laten’. Dit is uiteraard meer een kwestie van chemie dan van etymologie. Dat het eten van uien – vooral bij mannen – winderigheid veroorzaakt, behoeft hier echter geen nadere bewijsvoering of uitleg. ‘Juinen’ komt in deze betekenis voor in Tilburgse woordenlijsten, maar als overlast als gevolg van voedsel is ‘vozen’, van het oudere ‘feuzen’, in teksten vaker gebruikt.