INHOUD AANVULLINGEN
INHOUD W T T
CUBRA HOME

 

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

AANVULLING 27 juli 2017

Opgave van bewijsplaatsen, zoals ontleend aan:

 

- Een Roestpraatje

 

Redactie en beschrijving: Ed Schilders, juli 2017.

 

Deze berijmde tekst werd oorspronkelijk gepubliceerd in het Weekblad van Tilburg op 5 oktober 1867 als ingezonden stuk. De inzending ging vergezeld van een toelichting, gesigneerd J.C. van Alfheim.

Dezelfde tekst is in enigszins uitgebreidere vorm gepubliceerd in de dialectverzameling Van de Schelde tot de Weichsel , onder redactie van Joh. A. en L. Leopold (1882), digitaal beschikbaar op website DBNL. Uit deze publicatie blijkt dat H. Broeders, onderwijzer uit Hilvarenbeek de auteur van ‘Een roestpraatje’ is.

Van Alfheims toelichting is een pleidooi om (toen al!) toch vooral het eigen dialect te blijven spreken. Hij richt zich met name tot de Tilburgers.

 

Als in het overzicht hieronder het trefwoord taalkundig benoemd is, betreft het een woord dat tot nu toe niet voorkwam in het WTT.

Waar een dergelijke beschrijving ontbreekt, is het citaat opgenomen in het reeds bestaande trefwoord.

 

 

Alleskes

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): As vreuken nie meer en hulpt en alleskes veul overstuurs gee?

 

Alling

Bijwoord

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): …ons klaan gaon alling baors in de schoen; - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: geheel.

- De Bont - bnw. en bijw. alink resp. aling, (ge)heel, geheel en al , volkomen,

gans.

 

Baajgard

Onbepaald voornaamwoord

Allebei.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ik staauw ze [de kalveren] baaigard. Daar geannoteerd als: Beide te gader.

 

Baauw

Zelfstandig naamwoord.

Horzel.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - Gij gao (…) nie bizzen veur de eerste baauw.

- De Bont – Bestiarium - Baauw, znw. vr. De naam van eene (koolzwarte) horzel die het vee plaagt (WNT onder biesbouw). Het woord komt voor in de zegswijze Van

d'eurste bauw nie gaon bizze letterlijk van koeien en kalveren in de wei gezegd, die met den bek open en de staart in de hoogte op en neer draven uit vrees voor den biesbouw (WNT), dan: niet licht op de loop gaan, een gevaar durven afwachten.

 

Baomis

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mer prencipaol aon den baomis, die nog dubbeltjes-briefkes doe verwachten

 

behaauwe

werkwoord, sterk

behaauwe, behiel, behaauwe

behouden, drachtig worden

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): ’t Vaol versken (…) witte wel,   wil nie behaauwen. Daar niet verklaard, evenmin als in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882).

- De Bont - van een koe die gestierd is en het zaad van de stier niet a.h.w. weggeworpen heeft, heet het: Ze hëe behaauwe d.i. Ze is bevrucht (…) Volgens De N. Taalgids XIV, blz . 248 heet dit op Goeree en Overflakkee gehouwen;  De Bo noemt het onthouden.

 

Beneuid

Beneuid zijn

Nodig hebben

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ons Drieske is er mar daonig meę beneuid;

- De Bont - bnw. benood, verlegen om, behoefte hebbende aan.

Voor de eu-klank vergelijk ‘geneuid’.

 

Blaoje

Werkwoord, zwak

Bladeren

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): …blaoije waar ’t kan, en hopen in Godsnaam op beter tijen. Daar niet geannoteerd. Ook niet in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882).

- WNT – lemma Blad II – onder afleidingen - bladeren, bij STALLAERT (1, 252 ) bepaaldelijk als term in den landbouw: ‘de vruchten van een land inzamelen’; elders meer in ’t algemeen: vruchten, inkomsten, voordeelen uit iets trekken.

 

Bňrstig

Bijwoord

 geweldig, danig

- ‘Een roestpraatje’, in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882): Want vruug geweeterd zulle ze [de biggen] stug zčn en borstig goed slabbe [drinken].

 

brösteg

Bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Tochtig; van een zeug.

- ‘Een roestpraatje’, in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882): En 't zčugske, dat naauw brůstig is, kunnoe goeschiks nao den beer doen.

 

Deestij

Bijwoord

Samentrekking van deze + tijd.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): De ’s deestij ’s jaors toch geenen stiel van doen…

- In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: op dit getijde van 't jaar.

 

Dčrve

Werkwoord, in het dialect sterk: dčrve, dierf, gedörve

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En daor en up spinningen kan i zen wammis niet derven.

De Bont – missen.

 

Dondekaoters

Tussenwerpsel, krachtwoord.

uit donders + kater

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - Komt hersop, in 't huukske; griest en lutske ’t is dondekaoters kaauw;

 

Čnd

Zelfstandig naamwoord

Stuk vee.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): : ’t zijn ende zoo stee-g-’t geval.

- In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: een čnd

vee is een stuk vee.

 

Gedaacht

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Met dčt gedaacht heb ik al čning daog vaoren draogen. Hier dus blijkbaar onzijdig (dčt in plaats van die).

 

Gelaajd

Werkwoord, zwak

Laaje, leiden; voltooid deelwoord.

- ‘Een roestpraatje’, Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882; en niet in dezelfde tekst in Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En 't [vaarsje] is sens den uitkome al čning keere gelaaid. Echter niet geannoteerd.

- De Bont - zw. ww. tr. leien, leiden; (…) 'n gaet laeie: ze bij de bok brengen, 'n koew laeie:  ze bij de stier brengen;  - WNT, kol. 1479 b ; Z' is gelaeid: De koe is gestierd.

 

Geneuid

Voltooid deelwoord van nodigen

Genodigd (zijn)

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ge weet ummers, det ti mergen ten herdlaai is geneuid?

- Voor de merkwaardige eu-klank zie ook ‘beneuid’.

 

Grieze

Werkwoord, zwak

Griezen

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - Komt hersop, in 't huukske; griest en lutske, ’t is dondekaoters kaauw. Daar geannoteerd met: Griezen , vuur op de plaat doen om de voeten te warmen; dit geschiedt met beetjes, met griezeltjes. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: vuur op den haard uitspreiden om zich de voeten te warmen.

- De Bont 2 – harken.

- Zie onder ‘griesel’.

 

Groesros

Zelfstandig naamwoord

Samenstelling uit groes (gras) + rös (weide, weiland). Ook landbouwgrond.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): … patrasen, die op den groesros zijn gewassen.

 

Grouwe

Zelfstandig naamwoord

Schemering

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): …doe ge ’t mergen op staoi zoo tegen den grauwen.

- De Bont - bnw. grouw, grauw; … bij het aanbreken van de dag of bij het vallen van de avond.

- Brabantius - grouwen, znw. m. schemering.

 

Haacht

Bijwoord

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): ’t Is ummers zoo haacht nie; doe ge ’t mergen op staoi… Daar geannoteerd met: haacht, druk ; van hach [gevaar]. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: haastig, presseerend.

- WNT kent alleen een zelfstandig naamwoord:  lemma HACH II, 3; — in ouder vorm HACHT — znw. vr. en soms onz.: Gevaarlijke onderneming, waagstuk.

 

Hčrdlaaj

Zelfstandig naamwoord

Uit hčrd (haard, huis) en leiden, binnenleiden.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ge weet ummers, det ti mergen ten herdlaai is geneuid? Daar geannoteerd als: Het ingeleide van een nieuwen dienstbode, met gevolgelijke vermakelijkheden.  - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als:  boerenfeest, dat gegeven wordt als er een nieuwe knecht of eene nieuwe meid in dienst komt. 't Jonge volkje uit de buurt komt bijeen en leidt den dienstbode over den haard. Wien de eer te beurt valt, trakteert.

- WTT 2017 – De Bont geeft een andere invulling van deze feestelijkheid: ‘Weg is den herdlaai’, waarbij de jonge echtgenoot resp. echtgenote over een bezem moest dansen...’ Een huwelijksfeest dus.

 

Hčrsop

Voornaamwoordelijk bijwoord

Samentrekking Van hčrs + op: deze kant op, hierheen.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - Komt hersop, in 't huukske…

 

Kaaj

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Leęg vee, zulde zegge, schčt geen kaaijen op stal. Daar geannoteerd als: ‘Kempiesch spreekw. bet. Ledig vee geeft toch mest.’

- Niet in Mandos.

 

Kaauw

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ze zoo’nt van kaauw besterven.

 

Kaauwmčrt

Zelfstandig naamwoord, naam

Kou-markt. Zo genoemd omdat de kou-markt in de winter werd gehouden, in Tilburg op 25 januari.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mergen is 't kaauwmert, ik zel ze [het vee] ’r henen staauwen.

 

Keuter

Zelfstandig naamwoord

Boer met een klein bedrijf; cf. keuterboer.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): aan een of anderen keuter…

 

Krek

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Wet schildoe of zedde nie regt krek? Daar geannoteerd als: regt correct, gezond.

- In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: gezond

 

Labendig

Bijwoord

- WNT – lemma Labendig - Geweldig, duchtig. In verschillende oostelijke en zuidelijke dialecten gebruikelijk. 

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): lk weet er labendig  regttoevoort  geenen raod toe. Daar echter geannoteerd als een bastaardvloek: ‘Bendig , behendig [Huijdecoper]; waar deze bastaardvloek van daan komt, weet ik niet.’

- In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: Labendig, waarlijk, wezenlijk.

 

Lekkes

Voegwoord

Alleen aangetroffen in ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Gij gao lekkes aovend nie bizzen veur de eerste baauw. ‘Lekkes wordt daar niet verklaard; wel: ‘“Bizzen veur de eerste baauw” d. i. op de eerste vermaning heen gaan. Bizzen, biezen, bijzen is alleen nog gewestelijk en beteekent snuiven, brieschen en ’t gevolgelijke rondhollen. Baauwen zijn groote vliegen.’

- De Bont: lekkes aovend (lees lekkes t' aovend) = van avond, deze avond.

- WTT 2017 - ‘Lek’ lijkt een verkorting van ‘gelijk’, ‘ongeacht welke’.

 

Lôojke

Zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm.

- De Bont: Looikalf = stierkalf (in tegenstelling tot maalkalf = vrouwelijk kalf).

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Van ’t looike valt er goeschiks ook al nie veul te beuren.

 

Lutske

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - Komt hersop, in 't huukske; griest en lutske ’t is dondekaoters kaauw.

 

Madňrrie

Bastaardvloek

De etymologie is niet duidelijk. 

 - ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Madorrie! ’t is al laot, ons klukske sleu daor tien.

 

Mis (onzijdig)

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Veur 't mis.

 

Mistere

werkwoord, zwak

Meesteren, dat wil zeggen naar de dokter gaan; vergelijk ‘heelmeester’.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Want mistere kost iet, dč beloof ik.

 

Muntig

Bijwoord en bijvoeglijk naamwoord.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): ’t Doe niks af om ’t [de koe] muntig op de haai te vaoren staauwen. Daar niet geannoteerd, ook niet in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882).

- WNT – lemma muntig - nog thans [1908] is in Z.-N. die term in gebruik voor eene koe die nog melk geeft, maar sedert een jaar niet vol of drachtig is geweest…

 

Nuuver

Bijwoord (lange u)

IJverig, nijver

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - Moejer! zoo nuver legde 't aon mé ’t gelap aon die mouwen.

- De Bont - bijw. nuver, ijverig

 

Ötkoome

Zelfstandig naamwoord

Uitkomen

Hier: de lente

- ‘Een roestpraatje’, Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882; en niet in dezelfde tekst in Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En 't [vaarsje] is sens den uitkome al čning keere gelaaid. Daar geannoteerd als: sinds de lente.

 

Palmmčrt

Naam

Palm-markt. De markt rond Palmpasen.

 

Pluiere

Werkwoord, zwak

Aan een slepende ziekte of een kwaal lijden.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mer 't [de ellende] komt van den Heer (…) deur 't zwart van de patrasen, en 't pluiere van 't jonk, dat naauw dood is. Daar geannoteerd als: sukkelen. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: lang ziekelijk zijn, uitteren.

- WNT – lemma Pluieren: Kwijnen, aan een slepende ziekte sukkelen, ziekelijk zijn. (1932)

 

Pril

Naam

De maand april.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): As ’t vee in den Pril nie en geldt, kunder meę wachten in den treuren.

 

Raojen čn daoje

Uitdrukking.

Raden (raadgeven) en daden (doen).

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Gij zč nog al sneu, Trien, help me nou is raoijen en daoijen.

 

Rčchttoevoort

Bijwoord

Samentrekking van rechttoe + voor(ui)t.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): lk weet er labendig  regttoevoort  geenen raod toe. Daar geannoteerd als: Om ronduit te spreken.

- De Bont – bijwoord rechttoevóort, eerlijk, oprecht.

 

Rččre

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ik rččr as ik denk, aon de zwaor cijzen, laasten en paachten…

 

Roest

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): ’k Heb grooten vaok , kom nao de roest…

 

roestpraatje

Zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm.

Uit ‘Roest’, zie aldaar, + praatje.

Een praatje voor het slapen gaan.

- WTT 2017 - In 1867 verscheen op 5 oktober in het Weekblad van Tilburg een berijmde tekst van ongeveer 60 regels onder de titel ‘Een roestpraatje’. Het is een dialoog tussen een boer en diens vrouw in het dialect van Hilvarenbeek. Ze bespreken het wel en wee van hun dagelijks bestaan. De inzet is van didactische aard: dialectische woorden en uitdrukkingen behouden voor een groter publiek. De auteur van het rijm wordt niet vermeld, wel de naam van degene die de tekst aan het weekblad heeft aangeboden als ingezonden stuk: Jan C. van Alfheim (waarschijnlijk een pseudoniem). ‘Een roestpraatje’ werd echter herdrukt in de driedelige verzameling met teksten uit zeer veel regio Van de Schelde tot de Weichsel (1882), en daarin wordt de auteursnaam wel gegeven: Hendrik Broeders, een schoolmeester uit Hilvarenbeek. De versie in Van de Schelde tot de Weichsel is overigens een tiental regels uitgebreider dan die in Weekblad van Tilburg. Waarschijnlijk is dit de oudste dialecttekst die in Tilburg in druk is verschenen. Het gedicht eindigt met de woorden van de boer:

Madorrie! ’t is al laot, ons klukske sleu daor tien,

’k Heb grooten vaok , kom nao de roest, ’t sa, gaauwkes, hurre Trien!...

 

Slabbe

Werkwoord, zwak.

Drinken (door dieren).

- ‘Een roestpraatje’, in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882): Want vruug geweeterd zulle ze [de biggen] stug zčn en borstig goed slabbe [drinken].

 

Smčnke keere

Bijwoord

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En [ik] slaop er smenke keeren te minder um, dč zwččr ik oe…

 

Sneu

Bijwoord

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Gij zč nog al sneu, Trien, help me nou is raoijen en daoijen. Daar geannoteerd als: snedig. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: snood, gevat.

- WTT 2017 – Uit ‘snug’, waarover het WNT zegt: bnw. en bijw. Een woord dat samenhangt met Snugger (…) Het komt in de algemeene taal zoo goed als niet voor, maar gewestelijk in uiteenloopende vormen, o.a. sneug, sneuj (Onze Volkst. 2, 106 voor de Neder Betuwe, verg. ook 1, 225 voor N. Brab.)

 

spinning

Zelfstandig naamwoord

Spinning, afgeleid van spinnen

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En daor en up spinningen kan i zen wammis niet derven;

- In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: burenfeest; de meisjes uit de buurt komen samen, ieder met haar spinnewiel. De boerenjongens blijven ook niet thuis, blijkens Driekske, die er ‘geneuid’ was.

- De Bont - …jonge meisjes en vrouwen van een of andere buurt gingen 's avonds met het spinnewiel op de nek naar een bepaalde boer om er gezamenlijk te spinnen, te zingen en te snappen; bij het huiswaarts keren in de late avond werden ze niet zelden door de jongelui ‘uit de buurt ötgeklapt (uitgeklapt).’ - WTT 2017 - Onder ‘uitgeklapt’ mogen we misschien verstaan dat de uitgenodigde jongens met handgeklap de meisjes erop attent maakten dat het tijd was om naar huis te gaan. Mogelijk volgde daarna de ‘uittocht’ van de spinsters onder het toeziend oog van de verzamelde jongemannen, allemaal in hun beste ‘wammis’ om indruk te maken.

- Dorrus Misters - Nieuwe Tilburgse Courant - 17 mei 1952, ‘Onze Tilburgse folklore

15. Boeren in de winter’: Maar waar komt dan de naam spinning vandaan? Die naam is afgeleid van spinnen en het is de naam van de avondbijeenkomst der meisjes en jongens uit een dorp of buurt, waar gesponnen werd. Het einde van die avonden werd gevierd met een feestelijk avondje voor de oudere jeugd uit de directe omgeving en intiemere kennissen.

- J.LF. Dankelman CssR, PEERKE DONDERS Schering en inslag van zijn leven, 1982: Ook het samen aardappel steken en in zakken doen was burenplicht, ook voor de vrouwen. Dan was er de 'meskes-spinning', oorspronkelijk een bijeenkomst van werkelijk vlasspinnende meisjes. Ook daarentegen trad de geestelijkheid op vanwege de stoeizieke boerenjongens, die bij het vallen van de avond rond de boerenbehuizingen

zwierven.

 

Staauwe

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mergen is 't kaauwmert, ik zel ze [het vee] ’r henen staauwen.

 

Staoi aon, op

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867) - ’t Is ummers zoo haacht nie; doe ge ’t mergen op staoi…

 

streek

Voorzetsel

Omstreeks, tegen, rond

- ‘Een roestpraatje’, in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882): Wil 't [de zeug] speulen en deuge't [namelijk de bevruchting], hege't lichtlik streek Lich[t]mis al kabbe [biggen].

 

Temčntij

Bijwoord

Vanochtend

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mer vajer! Ou brudt iet in ’t heut; ’k zaag ’t te mentij aon oe weze…

- De Bont - znw. (alleen in de verouderde verbinding te mänte heden ochtend,

van morgen; Brabantius - te mentie, die het uit ‘te mergentčit’ ontstaan denkt, in tegenstelling met Van de Schelde tot de Weichsel I, 344 (ook Weijnen, De Nederl. Dialecten blz. 35), waar tementij uit ‘te metten tijd’ - mnl. te mattintide - wordt verklaard.

 

tonkčůle

Werkwoord, zwak

Tonkuilen, inkuilen.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En det de mert van de patrasen, die ge ton kuilde.

 

ummers

bijwoord

immers

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Ge weet ummers, det ti mergen ten herdlaai is geneuid?

 

vaore

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Met dčt gedaacht heb ik al čning daog vaoren draogen. Daar geannoteerd als: gaan , nog in bedevaart, bedegang. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: gaan, loopen; verg. bedevaart.

- Vroeg Middelnederlands Woordenboek – lemma Varen III - Gaan, zich begeven, zich verplaatsen, reizen.

 

Verduldig

Bijvoeglijk naamwoord, bijwoord.

Eigenlijk geen dialect, maar daarin langer in gebruik gebleven dan in de Standaardtaal.

Geduldig.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): we motten mar verduldig lijen.

- WNT – lemma Verduldig 1.

 

Verččremoeje

Werkwoord, zwak

Verarmoeden, armer worden.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): ’t verčrremoeit en ’t is mar geleuter.

 

Vervu

Zelfstandig naamwoord.

Verkorting van ‘vervoedering’. Ook: vervoeden.

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Op half vervu te langen aan een of anderen keuter. Daar niet geannoteerd. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: op halve vervoedering geven. Men geeft een stuk vee onder

beding, dat de meerdere opbrengst na eenigen tijd half aan den eigenaar en de andere helft aan den kleinen boer komt, die zich met de voedering belast heeft.

- De Bont: Zegsw. op half vervuui haauwe (houden): wanneer bv. een zog moet baggen kan een ander dan de eigenaar ze de kost geven op voorwaarde dat de helft van de jongen voor hem is.

 

Vręűke

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): As vreuken nie meer en hulpt en alleskes veul overstuurs gee? Daar geannoteerd als: hard werken; zou het als wroken oorspronkelijk naast werken gestaan hebben?

 

wammis

Zelfstandig naamwoord

Wambuis, kiel

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): En daor en up spinningen kan i zen wammis niet derven.

 

Weetere

Werkwoord, zwak.

- De Bont: het vee drenken, te drinken geven.

- ‘Een roestpraatje’, in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882): Want vruug geweeterd zulle ze [de biggen] stug zčn en borstig goed slabbe [drinken].

 

weeze

Zelfstandig naamwoord

Wezen; hier: gezicht

- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): Mer vajer! Ou brudt iet in ’t heut; ’k zaag ’t te mentij aon oe weze…

 

zonne

Zelfstandig naamwoord.

De zon; hier: zonsopgang in de vervoeging na een voorzetsel.

- ‘Een roestpraatje’, in Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882): Um kort te gaon, ik weet waor 't schaait; véúr zonne  zuloe vaore [op weg gaan].