De structuur van het Wilhelmus
Het Wilhelmus is een naamdicht, de eerste letter van
elke strofe vormt te zamen de naam Willem van Nassov, in de 16e en
17e eeuw was de letter v gelijk aan de u en omgekeerd bijv. uut =
"uit" spelling wt. Leerlingen op school lazen dan wel eens
Willem van Nassov, maar voor zover ik weet, zei ik dan, is hij geen
Rus. Dit naamdicht is heel functioneel. Dit lied voert de prins van
Oranje sprekend in, het is een ik-verhaal; hij is de hoofdfiguur,
het gaat vanaf de eerste regel tot de laatste over hem. Hij houdt
een rede, een oratio.
Ook naar de vorm bepaalt zijn naam het gedicht en wel horizontaal:
de eerste versregel Wilhelmus van Nassouwe geeft het metrum aan, de
zogenaamde Franse alexandrijn, een drie jambisch vers.
M.a.w. Willem van Oranje staat naar vorm en inhoud centraal in het
Wilhelmus:
- zijn naam Willem van Nassov bepaalt verticaal het aantal
strofen;
- zijn verlatijnste naam Wilhelmus van Nassouwe geeft
horizontaal de verslengte en het metrum aan;
- Willem van Oranje is de centrale ik-figuur in het Wilhelmus.
Langs vier verschillende ingangen proberen we de
structuur van het Wilhelmus bloot te leggen nl.:
- het thema van het hemelse vaderland;
- het thema van de aardse vaderlanden;
- de IK-U relatie: Ik, Oranje, voor U, mijn volk;
- De stijlfiguur van de inversie.
1. De eerste ingang: het thema van het hemelse
vaderland
IV 5-8
Graef Adolff is ghebleuen
In Vrieslandt in den Slach
Zijn Siel int eewich Leven
Verwacht den Jongsten dach.
Het hemelse vaderland in de persoon van Graaf Adolf.
- Zeer uitdrukkelijk komt het hemelse vaderland naar voren in de
bijbelse vergelijking. Even kort samenvatten: Oranje wordt
vergeleken met David Alva met de tiran Saul; de Nederlanden zijn het
Israël van het Nieuwe Testament.
IX 1-8
Nae tsuer sal ick ontfanghen
Van Godt mijn Heer dat soet,
Daer na so doet verlanghen
Mijn Vorstelick ghemoet,
Dat is dat ick mach steruen
Met eeren in dat Velt,
Een eewich Rijck verweruen
Als een ghetrouwe Helt.
Na de vergelijking Oranje = David verwacht je niet dat Oranje als
dat soet ziet, met eren te mogen sterven in dat velt, maar verwacht
je dat hij een aards rijk verlangt, zoals koning David heeft
gekregen in het Israël van het Oude Testament, Oranje verlangt niet
naar het Israël van het Nieuwe Testament, de Nederlanden, maar hij
verlangt naar een eeuwig rijk.
Het hemelse vaderland in de persoon van Oranje.
XIV 8
'Tsal hier haast zijn ghedaen.
Het hemelse vaderland voor het volk.
2. De tweede ingang, het thema van de aardse
vaderlanden
- In de eerste strofe is er sprake van drie aardse
vaderlanden:
Door zijn geboorte (1533) behoort Oranje tot het Heilig Roomse Rijk
der Duitse Natie.
Als prins van Oranje wordt hij in de 16e eeuw het uitdrukkelijkst
verbonden met de Nederlanden, vanaf 1544 is hij prins van Oranje.
Vanaf 1555 als lid van de Raad van State en vanaf 1559 als
stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht is hij onderdaan van de
koning van Spanje.
Deze drie aardse vaderlanden komen in dezelfde chronologische
volgorde in het Wilhelmus terug.
- Het Heilig Roomse Rijk der Duitse Natie treft u aan in strofe V. U
kunt daar de sleutelwoorden Vorst - Rijck - Helt (r35 en 39) lezen;
in strofe IX Vorstelick ghemoet (r.68), Ryck (r 71), Helt (r 92).
- De Nederlanden verschijnen weer vanaf strofe X r 81; In de
Nederlanden stond Oranje vooral bekend als prins, "Als een
Prins op gheseten" en vooral strofe XIII Prinslick en
Princelick. Terecht mag strofe XIII de Prince-strofe genoemd worden
en de herhaling van Princelick heeft zin.
-Tenslotte in de 15de strofe komt het derde vaderland terug: Spanje.
r. 115 Dat ick tot gheenen tijden / Den Coninck heb veracht
3. De derde ingang, de Ik-U relatie
Gerard Brom vat het Wilhelmus heel bondig samen met: Ik,
Oranje, voor u, mijn volk. Deze Ik-U relatie markeert de structuur
van het Wilhelmus ook, evenals het thema van het hemelse en aardse
vaderland.
Zoals u op het schema kunt zien en in de tekst natuurlijk, komt deze
Ik-u relatie voor in strofe III en IV (bij 20/25) strofe X t/m XIII
en in de Oorlofstrofe nr. XIV.
4. de vierde ingang de inversie
d.w.z. naamwoordelijk deel of object vooraan dan het gezegde of de
persoonsvorm en vervolgens het onderwerp.
In strofe 1 komen vier zinnen voor alle met inversie; de inversie
wordt voortgezet in de eerste zin van strofe 2.
Wilhelmus van Nassouwe
Ben ick van Duytschen bloet
Blijf ick tot inden doet
Ben ick vrij onverveert
Heb ick altijt gheeert
In Godes vrees te leven
Heb ick altijt betracht
Strofe XV zin 1 kent ook inversie:
'Voor God wil ick belijden'
Laten we tot slot de zinsbouw van de eerste vier regels van strofe
XIV, de Oorlofstrofe eens vergelijken met de eerste vier regels van
strofe drie. Ik lees ze naast elkaar voor, ik begin met de eerste
regel van strofe III.
r.17 e.v. r.105 e.v.
Lijdt u mijn Ondersaten Oorlof mijn arme Schapen
Die oprecht zijt van aert, Die zijt in grooten noot,
Godt sal u niet verlaten, U herder sal niet slapen
Al zijt ghy nu beswaert: Al zijt ghy nu verstroyt:
Deze stijlfiguur heet parallellie en is in het Wilhelmus
functioneel.
Alle stukjes van de structuur van het Wilhelmus vallen op hun
plaats.
|