We
hebben altijd gedacht dat lopen een neutraal woord was, waar kleur
noch smaak aan zat. Dat bleek toch een kwestie van op het
verkeerde been gezet te zijn, want de Tilburgse Taalplastiek
vertelt een heel ander verhaal. Onderstaande selectie zal ook u
overtuigen!
Als
Goirlenaren naar de Rielse kermis tijgen, zeggen ze dat ze
"gaan spalken". "Spalken" houdt verband met
spatten van water, al kan niet ieder spatten met
"spalken" worden aangeduid. Men dient bij dit laatste
o.a. te denken aan een spatten met opzet. Een kind, dat wat wild
door het water waadt met de bedoeling, dat dit naar alle kanten
hoog opspat "spalkt". Het kan dan de vermaning te horen
krijgen: "Nie zô spalken!" Maar wat heeft dat nu met de
Rielse kermis te maken? Deze kermis wordt gehouden in de nazomer
en schijnt de ongunstige reputatie te hebben, dat het dan
"altijd regent". In Riel voelde de kermisbezoeker zich
dan genoodzaakt door de waterplassen te lopen. Dat die Goirlenaren
dit niet al te voorzichtig deden maar met de bedoeling anderen nat
te spatten, is een insinuatie die wij niet voor onze rekening
nemen...
Alliteratie
reikt ons nu plotseling ook het werkwoord "spolderen"
aan. Kinderen kunnen de trap "afgespolderd" komen. Ze
komen dan wild en met veel lawaai naar beneden. Het is interessant
de klankwaarde van "spatten" en "spolderen"
eens naast elkaar te zetten. In het eerste woord voelt men de
venijnigheid, in het tweede het holle lawaai. Waaruit blijkt, dat
verwoording van een zaak of handeling vaak niet op willekeur
stoelt, maar een heel subtiele - dikwijls onbewuste -
gevoelswaarde in zich draagt. Daarmee vertellen we natuurlijk
niets nieuws. Wie van de alledaagse taalgebruikers - en dat zijn
we allemaal! - realiseert zich echter dat wondere raffinement in
de taal. Ook in onze gewesttaal!
"Ik
moest zó lopen, da ik m'n boordekneupke nog heb uitgesmeten"
mag misschien een zeer persoonlijke vinding zijn, die geen
burgerrecht verkregen heeft, een goed voorbeeld van volkse
taalplastiek is het wel. Het gezegde stelt duidelijk voor ogen
hoezeer de man zich wel in het zweet. heeft gelopen. Hij begon
natuurlijk met het uitgooien van zijn jas, daarna het vest en het
eindigde bij het boordeknoopje. Men vindt hier de heerlijke
overdrijving en ook de humor, waardoor onze gewesttaal zich zo
vaak kenmerkt. Ze kan het maar niet duidelijk en concreet genoeg
voor ogen stellen en houdt zich ver van abstractie. Een
verschijnsel, dat trouwens kenmerkend voor streektalen is. De een
ziet dat als armoede, de ander als rijkdom. Kleur en fleur geeft
het in ieder geval.
In
Goirle vingen we de uitdrukking op: "Ze gaan als de zagers
van Beek". Om uitleg gevraagd kregen we er de volgende
verklaring voor:
In
vroegere dagen plachten houtzagers uit Hilvarenbeek in Goirle
bomen tot planken en balken te zagen, wat op een hoge installatie
geschiedde. Vervoer was er niet, de reis werd derhalve te voet
gemaakt. Tegen een paar uur lopen zag men toen niet op. Men koos
daarbij echter wel de kortste weg en die ging in dit geval door de
hei. Aangezien zo'n heipaadje smal was, liepen die zagers niet
naast maar achter elkaar. Deze manier van "reizen" was
zodanig tot gewoonte geworden, dat de zagers ook nog achter elkaar
bleven lopen op een brede weg. "Gaan als de zagers van
Beek" betekent derhalve: achter elkaar lopen.
De
spraakmakende gemeente kent zonderlinge "voertuigen" om
mee op reis te gaan, bv. het paard van Sint Franciscus, de
schoenmakerstram en ook de billewagen. En dat betekent steeds
"te voet" of per "pedes apostolorum" zoals het
de "geleerden" zeggen. En dat Latijn betekent dan weer
"met de voeten van de apostelen". Die konden immers toch
zo goed met hun voeten uit de voeten. De
"schoenmakerstram" verwijst naar de armoede van de
schoenmakers. Zij konden geen tramkaartje betalen. Wat overigens
lang niet voor de schoenmakers alleen gold.
Loopt
iemand in draf over de straat, dan kan hij zich horen toeroepen:
"Hé, ze hebben 'm al" of: "Zitten z'oe aachternao?"
Beide uitroepen associeert men met een vluchtende dief. Ook kan
men de hardloper naschreeuwen: "Waor is den braand?" In
alle drie de exclamaties beoogt men soms het harde lopen te
bagatelliseren. Er kan echter ook wel nieuwsgierigheid achter
zitten. Met vermijding van de directe vraag: Waar ga je naar toe?
hoopt men dan op indirecte wijze op die brandende vraag een
antwoord te krijgen...
"Hij
heeft heel de stad rondgefènteld" (ook wel afgefènteld)
betekent rondwandelen zonder een bepaald doel. Ook kon men wel
horen: "'t Is niks gedaon, dè gefèntel van die jongens en
mèskes 's aovends in de Heuvelstraot". Dat betrof de tijd,
dat er op zaterdag- en zondagavond heel druk pantoffelparade werd
gehouden in de Heuvelstraat. Als maar op en neer van den Heuvel
naar Jamin bij de Markt. Er waren mensen, die deze parade spottend
ook wel "mèskesmert" (meisjesmarkt) noemden. Misschien
was dat gefèntel dan toch niet zo doelloos als het woord zegt?
Wel
specifiek Tilburgs moet het werkwoord "gruiteren" zijn,
al kunnen wij ons niet herinneren het ooit te hebben gehoord. Het
zou duiden op de vroegere pantoffelparade in de Heuvelstraat. Dat
was het heen en weer wandelen van jongelui tussen de beide winkels
van De Gruyter. Er bevond er zich immers één op de hoek van de
Heuvel en één bij de Markt, die er nog is.
"Loop
toch nie zô te stawe(n)" hoorde iemand zich toevoegen, die
op een eigenaardige wijze liep. "Stawen" is het plat
uitgesproken werkwoord "stouwen", dat in dit verband een
specifieke wijze van zich voortbewegen aangeeft. Het duidt op een
moeilijke gang, maar niet iedere moeilijke gang kan als
"stouwen" gekwalificeerd worden. Hij moet de indruk
maken alsof de betrokkene met moeite iets voortduwt, bv. zoals een
arbeider een stootkar voor zich uitduwt. Een dergelijke kar wordt
dan ook wel "stouwkar" genoemd.
Iemand
die hard en vlug kon lopen, hoorden wij "een hakketener"
noemen en werken of lopen met het aan de dag leggen van grote
haast heet "spolliën".
Gewestelijke
taal heeft wel eens woorden, die een bepaalde manier van
voortbewegen aangeven, waarbij het ABN het niet zonder
omschrijving af kan. We dachten dat we met "kraffelen"
zo'n werkwoord bij de kop hadden. Ook treffen we "rondkraffelen"
aan. Het betekent zich moeilijk en ongelukkig voortbewegen. Het
beste voorbeeld voor "kraffelen" is wel iemand, die
begint met het leren schaatsenrijden. Zo iemand "kraffelt"
over het ijs en hij kan dan "kraffelèr" genoemd worden.
Een kindje, dat nog niet kan lopen, maar zich toch al wel met
enige moeite over de vloer weet te verplaatsen "kraffelt in
huis rond".
Een
typische manier van gaan hoorden wij aanduiden met het gekke
werkwoord: "horènkelen". Dat doet iemand, die bij het
gaan met de binnenkant van de hielen tegen elkaar schaaft.
Tenslotte manifesteert zich dit in het afslijten van de "kontefoors"
(verbastering van het Franse "contreforts") van de
schoenen. Ons "horènkelen" in deze zin stamt uit de
wereld van het paard. Men heeft ook paarden, wier enkels bij het
gaan elkaar raken. Zij krijgen ter plaatse kale plekken doordat
het haar wordt afgeschaafd. Dat heet "horènkelen".
Ooit
van het werkwoord "bòlliën" gehoord? Dat duidt een
moeizame manier van voortbewegen aan. Men kan bv. door de hoge
sneeuw bòlliën. We kennen echter ook een door de sneeuw "baoien"
of "baoieren". Hier staan we voor de dialectische
omzetting van "baden" in de betekenis van
"waden".
Dat
is helemaal niet zo'n rustige persoonlijkheid geweest als de man
die wij hoorden zeggen: "Ik zal eens op huis aan
druilen". Dat betekent langzaam en op zijn dooie gemak naar
huis gaan.
Een
vrouw die "op en neer sjanzjeert", loopt heen en weer.
Vaak klinkt hier een tikkeltje afkeuring of ontevredenheid door.
Het woord achten wij afkomstig van het Franse "changer",
dat o.a. veranderen betekent.
In dit verband valt ons nu ook het Tilburgse werkwoord "rettereren"
in. Dit betekent snel lopen; bv.: "Ziet hem eens rettereren!"
Maar dit snel lopen wordt dan gewoonlijk niet erg serieus genomen
en er zit een zweem van nervositeit in. Zo kan iemand "hers
en geens rettereren", wat min of meer doelloos en nerveus op
en neer rennen weergeeft. Wat er toch niet allemaal inzit in zo'n
mooi Tilburgs woord, dat vermoedelijk ook 'n verbastering van
Frans is. We hebben wel eens aan "retenir" gedacht, maar
daaruit valt de Tilburgse zin niet te verklaren.