Bittere
noodzaak was het vroeger om op de kleintjes te letten, want de
meeste mensen hadden het niet breed. Zuinigheid was dus geboden.
Enige tijd geleden hebt u al op CuBra uitgebreid kunnen lezen hoe
vindingrijk de mensen in dezen waren. Voor wat betreft het zuinig
zijn bedient de Tilburgse Taalplastiek ons maar met mondjesmaat.
Gierigheid daarentegen is een heel ander verhaal. Om het
ongenoegen uit te spreken over iemand die iets ruimer in z'n
financieel vel zat en desondanks niets kon missen, waren er genoeg
mogelijkheden in ons dialect dat de goegemeente duidelijk te
maken. Hieronder een greep uit wat Pierre van Beek ons over gierig
en zuinig wist te vertellen.
Iemand
kan "zo gierig als een pin" zijn. Reken maar dat dit erg
gierig is. Men praat ook van 'n "gierige" of
"zuinige pin", waarmee de persoon wordt aangeduid, die
de gewraakte eigenschap bezit.
Verder
wordt er gesproken van "pinnekes gewicht" geven door een
winkelier. En hiermee zijn we dan vermoedelijk wel gekomen aan de
verklaring van de gegeven vergelijking. Tot de uitrusting van de
meeste weegapparaten behoort een pin of pinnetje, nl. de naald die
uiteindelijk het juiste gewicht aangeeft. Bij de ouderwetse
weegschalen, die vroeger in kruidenierswinkels aan het plafond
hingen, balansen met koperen of houten schalen, trof men een zeer
lange naald aan, die niet aan de aandacht kon ontsnappen. De
moderne snelwegers hebben trouwens ook nog vrij lange naalden, zij
het dan ook niet zo groot als die van de oude balansen. Wanneer de
winkelier angstvallig de naald of pin in het oog hield, opdat die
toch maar zeker geen overwicht zou aangeven, gaf hij "pinnekes
gewicht". De klant hield niet van zo'n scrupuleuze
nauwgezetheid. Zó kreeg deze uitdrukking een denigrerende waarde.
Wanneer
iemand "z'n geld aon z'n hart gewaasen is", zijn we niet
ver meer van de vrek uit de buurt. Men kan er vast van op aan, dat
voor zo iemand ook geldt: "Hij kan wel een halfke deurbijten
al was het dat-ie van ouwerdom op z'n tandvlees liep." Er
bestaan nu eenmaal van die "vuil meense"! Het typische
bij deze laatste kwalificatie is, dat het woord "vuil"
niet zijn normale betekenis bezit, maar met "gierig"
vertaald moet worden.
Iets
soortgelijks, maar dan in tegengestelde en gunstige zin, ontmoeten
we wanneer er gesproken wordt van "een interessaant
wijf". De bepaling bij "wijf" kan ook gemakkelijk
misverstaan worden, omdat ze eveneens afwijkt van het normale
woordgebruik. Ze betekent hier namelijk "zuinig".
Van
iemand, die inhalerig is doch daarentegen zelf niet gemakkelijk
"afschiet", wordt gerijmd: "Hij komt van Kleef, is
méér veur "den heb" dan veur de geef".
Het
woord "afschieten" heeft meer bepaaldelijk de betekenis
van met geld over de brug komen of ook wel doodgewoon:
"betalen".
Erger
gesteld is het wanneer men hoort, dat iemand "z'n eigen
tekort gedaan heej". Dat betekent namelijk niets meer of
minder dan dat hij zelfmoord heeft gepleegd. In tegenstelling tot
de grofheid, die de volksmond vaak kenmerkt, is dit keurig gezegd
en bovendien ook nog raak typerend.
Dezelfde
uitdrukking kennen we daarnaast nog in de meer gewone betekenis
van "niet goed voor zichzelf zorgen". Bv. omdat ze te
"vuil", dat is: te "gierig" zijn. Zó gierig
misschien "dat ze 'n dubbeltje doorbijten". Dat gaat te
ver. Hoogstens mag men het eens een keer "omdraaien"
voor men het uitgeeft, hoewel men hierbij toch ook al wel de grens
van overdreven zuinigheid begint te naderen.
"Een
scheutig iemand" is een bijdehand iemand. Zegt men
daarentegen: "Hij is niet erg scheutig", dan betekent
dit weer merkwaardig genoeg dat hij niet gemakkelijk over de brug
komt. Bv. als het op betalen ofwel "afschieten" aankomt.
Men
kan ook nog een heel eind "op scheut zijn", hetgeen wil
zeggen vergevorderd. Bv. bij het afleggen van een weg, het
uitvoeren van een werk, maar ook in "gezegende
omstandigheden".
Wanneer
men in Tilburg zegt: "Hij is van penning zestien"
bedoelt men 'n gierigaard. Iets "tegen penning zestien"
verkopen is iets heel duur van de hand doen. Er werd in vroeger
tijd wel geld geleend "tegen de penning zestien". Dit
betekende, dat één zestiende deel van het geleende geld als
rente moest betaald worden. Dat was dus behoorlijk veel,
niettegenstaande het feit, dat de mensen braaf katholiek waren en
de Kerk tegenstandster was van renteheffing. De tijd van Alva
(1572) was vooral berucht om zijn belasting van de tiende penning,
waarbij een tiende gedeelte van iedere verkoop in de schatkist
gestort moest worden.
Om
aan te duiden, dat iemand verschrikkelijk gierig is, hoorden wij
zeggen: "Wat hij weggeeft, kun je beter op een schop dan in
je handen nemen." Een goede verstaander heeft hier wel aan
een half woord genoeg!
Iemand,
die dik in de centen zat maar er heel zuinig mee omsprong, kreeg
te horen: "Ge moet mar goed zuinig zijn, mar hedde (hebt ge)
al 'ns ooit een braandkaast achter 'nen lijkwaogen zien rije?"...
Iemands
oren kunnen ook "te dicht bij zijnen kop staan". Wie dit
verweten wordt, hoort zich van gierigheid beschuldigd.
Wie
weinig sympathie voor liefdadigheid aan de dag legt, er in ieder
geval op uit is de portemonnaie dicht te houden, kan degene die
een beroep op hem doet afwimpelen met: "Geven? Van geven gaat
de beste geit dood". Meestal wordt de uitspraak bij wijze van
aardigheidje gedaan. De humor schuilt in het feit, dat het woord
"geven" in twee, elkaar niet helemaal dekkende
betekenissen wordt gebruikt. Bij de geit dient men te denken aan
"melk geven" wat niet hetzelfde is als iets wegschenken
door een mens. Een geit wordt gehouden voor de melk. Geeft zij die
niet meer dan is haar geen lang leven beschoren.
"Ge
zult oewe vleestaand (tand) uit moete trekke", zei een
huismoeder toen de vleesprijs zo sterk gestegen was, dat zij zich
genoodzaakt zag heel wat minder vlees dan voorheen of helemaal
geen vlees meer te gaan eten. In deze zegswijze kan het woord
"vlees" vervangen worden door ieder ander product
waarvan men de consumptie denkt te verminderen of helemaal stop te
zetten.
Aan
de vaderlandse wijsheid: "Zuinigheid met vlijt bouwt huizen
als kastelen" hebben onze mensen, in hun neiging tot
breedsprakerigheid en lust tot grapjasserij, niet genoeg. Daarom
voegen zij er nog aan toe:... "en as g'oe eigen nie
verschoont, krijgde luizen as kamelen!"
"Van
een halfke is de boer rijk geworre(n)!" houdt een aansporing
in op de kleintjes te letten. Sinds lang kennen wij de halve cent
niet meer. Hij was uitgevoerd in brons en droeg, net als de cent
en de "soe" (2,5 cent) uit die dagen, op de ene zijde de
Nederlandse leeuw. Het halfke had de grootte van een dubbeltje en
behoorde derhalve tot de kleinste muntstukken, die men kan
ontmoeten. De "soe" ontleende zijn naam aan het Franse
"sou", dat echter stuiver en niet halve stuiver
betekende. In Tilburg werden de "soeën" lange tijd
gebruikt als gasmetermunten. Ook de halve stuivers zijn, net als
de "halfkes", sinds lang door de geldontwaarding uit de
mode geraakt.
Uit
die arme weverstijd moet ook dateren de uitdrukking: "Te
wijd, Bet, twee keer van doen". Dat betekende een aanmaning
om wat zuinig aan te doen. Het viel te beluisteren, als er een te
groot stuk van het spek of van de broodkant werd afgesneden.