Het
trouwen was natuurlijk, mede gezien de toen heersende zeden en
gebruiken, een smakelijk gegeven voor de spraakmakende gemeente,
die in dezen dan ook vele registers opentrok. Het kostte dus
weinig moeite een dwarsdoorsnede van dit onderwerp uit de
Tilburgse Taalplastiek te oogsten.
Van
trouwen gesproken: een jongeman meende de stap gerust te kunnen
gaan wagen, want - zo zei hij - "de mensen zijn toch deur
voor deur getrouwd".
Plastisch
voor de dag kwam de man, die vond dat "trouwen voer zoeken
voor andermans geit was". Met die "geit" was dan
oneerbiedig de dochter van een ander bedoeld.
Als
wij vandaag van trouwen beneden zijn stand spreken, zou onze man
dat wat kleurrijker gezegd hebben met: "Met een appel naar
een noot schieten".
Nog
een boerewijsheid: "Als ge gaat trouwen, moet ge beginnen met
een oude vrouw en een jong varken, anders boert ge over de start
(staart)". En dat betekent dan weer: Ge gaat over de kop, of:
ge rooit het niet.
"Wie
de zot trouwt om de pot, verliest de pot en houdt de zot"
vindt zijn ABN-variant in: "Wie het wijf trouwt om het lijf,
verliest het lijf en houdt het wijf".
Wij
hoorden echter ooit een moeder "zin is koop" zeggen met
betrekking tot een dochter, die met een jongen wilde trouwen, die
door de moeder van de toekomstige bruid niet direct met open armen
werd ontvangen. De uitdrukking was toen een uiting van berusting
in de zin van: Je kunt er toch niets tegen doen, als ze eenmaal de
zinnen op elkaar gezet hebben...
Nu
we dan toch aan het trouwen zijn: Als een trouwziek meisje
eindelijk een man definitief aan de haak geslagen heeft, wordt er
wel gezegd: "Nou ze dan zo wijd is, meent ze desse (dat ze)
de vogel af heej".
In
het algemeen betekent "de vogel af hebben" iets gewonnen
of bereikt hebben. Het gezegde vindt zijn oorsprong bij de
schuttersgilden. Daar deed en doet men immers aan het
"vogelschieten". Het gaat er daarbij om een op een
schutsboom geplaatste houten vogel naar beneden te schieten.
Gewoonlijk komt die vogel in stukken en brokken naar beneden. Wie
het laatste stuk afschiet, wordt tot koning uitgeroepen.
Als
in een gezin een van de jongere zonen eerder trouwde dan de
oudste, werd dit origineel uitgedrukt met: "Daor groeit de
toemet (nadruk op eerste lettergreep!) boven het hooi".
"Toemet" is de gewestelijke vertaling van het ABN
"toemaat", waarmede bedoeld wordt het gras, dat opgroeit
nadat er voor de eerste keer gehooid is. Het gras dat in de
hooimaand juli wordt gemaaid, pleegt hoger te staan dan dat van de
tweede snede, de toemaat. Dat dit laatste hoger zou zijn, moet als
abnormaliteit beschouwd worden. Het trouwen van een jongere zoon
vóór de oudste ziet men ook als een afwijking van de normale
gang van zaken.
"Het
laatste kebke uit de maand" stamt uit de terminologie van de
varkenskoopman. Onder "kab" verstond die een jong
varken. Hij bracht die beestjes in een platte mand naar de
Tilburgse "verkensmert", het stadsgedeelte tussen de
huidige Nieuwstraat en de Primus van Gilsstraat. Om dit deel aan
te duiden spreekt de oude volksmond nog van Varkensmarkt. Daar
moeten we in ons geval echter niet heen. De gegeven uitdrukking
heeft een figuurlijke betekenis. Men kan ze te horen krijgen als
de laatste dochter uit een groot gezin aan de man is gebracht. Er
zit ook in verdisconteerd, dat de zusters nogal vlot "de deur
uit" zijn gegaan.
In
met enige kinderen gezegende gezinnen werd het vroeger als het
meest voor de hand liggend aangenomen, dat wanneer trouwen aan de
orde kwam, de oudste zoon of dochter het eerst de stap zette. In
een geval dat een vrijer uit een rij dochters niet
"bovenaan" begon, maar er een uit de middenmoot koos,
werd door de schoonvader van de bruid deze gang van zaken beeldend
uitgedrukt met: "Hij heeft in het nest geroerd".
Wanneer
iemand een weduwe met veel kinderen trouwde, kon men horen dat hij
nogal wat aandurfde, omdat er "zoveel lappen" opstonden.
Afgezien daarvan was en bleef een weduwe toch altijd nog maar
"opgewermde potaosie" (het Franse potage) dus:
opgewarmde soep.
Over
een weduwnaar of weduwe die hertrouwt, heeft de spraakmakende
gemeente natuurlijk ook haar zegje klaar: "De eerste trouw je
uit genegenheid, de tweede uit verlegenheid". Bij deze
wijsheid krijgt men dan het aardigheidje toe, dat het grootste
deel van beide woorden uit dezelfde letters bestaat.
Als
een niet zo jonge man meer trouwde met een veel jonger meisje,
leverde de volksmond daarop z'n commentaar in een geestig rijmpje,
dat meteen zijn stellingname tegenover de stap bepaalde. Zie maar:
"Beter de broek aan een wieg gescheurd dan een oud wijf op
bed gebeurd" (getild).
Een
vrijgezel van wie niemand meer verwachtte, dat hij nog wel eens
zou kunnen gaan trouwen, besloot op gevorderde leeftijd toch tot
de grote stap. Toen de dorpsfilosoof het nieuws verteld werd,
reageerde hij met de diepzinnige conclusie: "Als ge aan een
ouwe struik water giet, gaot-ie nog wel eens bloeien!"
"Den
dieë (of de die) is het trouwgeld niet meer waard". Een
denigrerende maar aardig gevonden uitspraak over een man (of
vrouw), die de spraakmakende gemeente te oud acht om nog in het
huwelijk te treden.
Een
meisje dat er nooit in geslaagd was een man te krijgen of
"aan den haak te slaan" en een oude vrijster was
geworden, kon men horen kwalificeren als "een votje (vaatje)
zuur bier".
Wel
eens gehoord van een "oliebruid"? Dit is de volkse
kwalificatie van een meisje, dat in de zgn. "besloten
tijd" van de vasten de "roepen" krijgt, omdat er
grote haast bij het huwelijk is. De vastentijd was vroeger een
periode, waarin voor de bereiding van het eten nogal veel olie in
de plaats van vet werd gebruikt. Misschien kon van zo'n bruidje
wel gezegd worden, dat ze "het wiegestro nog achter haar ogen
had hangen". Dit betekent dan, dat ze nog "groen",
d.w.z. onervaren was.
Ziet
een meisje zich voor de noodzaak gesteld een gedwongen huwelijk
aan te gaan, dan weet de volksmond te vertellen, "dat ze kalk
in d'r ogen heeft gekregen". Een onecht kind hebben we wel
eens een "kind over de halve deur" horen noemen.
"Wie
de koei trouwt, heej 't kalf ôôk" zei de boer en dat sloeg
op een gedwongen huwelijk.
Is
daarentegen "het kalf de koei nie wèèrd (waard)", dan
loont het niet de moeite of "het beschiet er niet aan".
Bij dit "beschieten" hebben we te maken met een
verouderd werkwoord, dat "waarde hebben",
"helpen" of "betekenen" aanduidde. In Tilburg
kan men het nog herhaaldelijk horen gebruiken.
En
wel eens ooit horen spreken van "een kind van de beddeplank"?
Daarbij gaat het dan om een kind, dat precies negen maanden na het
huwelijk ter wereld kwam.
Wordt
het kind vroeger geboren, dan "zit er iets van St. Anna
onder". Dit moet verband houden met het gebruik, dat als een
bruid als maagd naar het altaar schrijdt de lofzang van Maria werd
gezongen. Was er geen maagd, dan zong men het lied van Moeder
Anna. En daarmee was dan ieder voldoende georiënteerd. Vroeger
zei men in Tilburg dat een bruid onder de laatste omstandigheden
niet "in het wit" mocht trouwen.