DE
PASTOOR
Net
als de duivel komt ook de pastoor in de Tilburgse Taalplastiek
goed aan zijn trekken. Wat aantal vermeldingen betreft, moet de
laatste het echter dik afleggen tegen zijn concurrent. Desondanks
valt er toch genoeg te genieten van hetgeen Pierre van Beek
verzameld heeft over de vroeger mijlenver boven het gewone volk
verheven functionaris.
"Mee
de kromme errem (arm) lopen" raakt ook de pastoor, al behoeft
dit wel enige uitleg. Vroeger - en in sommige dorpen wellicht
thans nog - was het het gebruik, dat er in de slachttijd bij de
boeren "iets van het varken" naar de pastoor werd
gebracht, 'n "kermenaai" (karbonade) bijvoorbeeld. Dit
gebeurde dan in de hengselmand, die uiteraard aan "een kromme
arm" werd gedragen. De uitdrukking betekende derhalve, dat
men wat van de slacht naar de pastoor bracht.
Er
gaat het verhaal van zo'n dorpspastoor, die belangstellend bij het
slachten stond te kijken en zich zichtbaar een beetje te opvallend
in de voorpret verheugde, waardoor hij van de boer het volgende
raadseltje op te lossen kreeg: "Witte gij, meneer pastoor,
het verschil tussen O.L. Heer en dees vèrken? Nie? dan za'k 't oe
zeggen: Onze Lieven Heer is veur alle minsen gestorven en dees
vèrken veur mijn alleen". Dat zal wel niet zo
"cru" gemeend geweest zijn als het klonk en de "kermenaai"
zal desondanks toch wel "mee de kromme errem" gekomen
zijn... En als het niet waar is...
"Hij
is er mee gesteld als een wever mee 'n lui wijf" betekent dat
iemand met de betrokken persoon of zaak niet veel kan uitvoeren.
Dat ze hem meer tot last dan tot hulp dient.
"Ge
zijt er goed mee gesteld" zegt men in onze streken. In deze
zin betekent "gesteld zijn": goed van pas komen. De
positieve uitdrukking wordt echter ook in negatieve zin gebruikt,
zoals we hierboven al gezien hebben. Men bereikt daarmee een licht
ironisch effect, zoals we dat bv. ook aantreffen in: "Ze zijn
er mee gesteld als een dorp mee 'nen zotte pastoor". Men is
er dan "mee opgelaten".
Van
volkse wijsheid en ervaring getuigt: "Hoe meer kunstjes een
aap kent, hoe meer hij er moet maken." De betekenis daarvan
is, dat op iemand, die over veel vaardigheden beschikt - die dus
van alle markten thuis is - nogal eens vaak een beroep wordt
gedaan. Er zit echter toch nog een achtergrond achter de
uitdrukking. En deze is, dat zo'n beroep op iemands vaardigheid te
veel als de gewoonste zaak van de wereld wordt beschouwd en dat
men te vaak uit het oog verliest, dat er voor zo'n extra
vaardigheid misschien ook wel eens iets kon worden betaald. De
pastoor doet per saldo ook geen twee missen voor één geld en
voor niks gaat de zon op...
Wanneer
iemand van een zaak goed op de hoogte is, kan men dit bij ons
horen uitdrukken in de vergelijking: "Hij is er thuis als de
pastoor in zijnen kerkboek". Met dit boek is dan het brevier
bedoeld, waarin in een nu voorbije tijd een pastoor vele malen per
dag, volgens voorschrift, placht te bidden. Een in kerk of
pastorietuin brevierende pastoor vormde eens voor de gelovigen een
zeer vertrouwd beeld.
We
noteerden nog een andere uitdrukking, die ook een "goed thuis
zijn" inhoudt. Indien iemand uitleg wordt gegeven van een
zaak, waarover hij geen uitleg behoeft, omdat hij er zelf beter
van op de hoogte meent te zijn dan degene die hem wil voorlichten,
dan kan hij de overbodige voorlichting de pas afsnijden met:
"Ge moet mij in Antwerpen de weg leren kennen!" Het komt
ons voor, dat die uitroep tendeert naar een bepaald gedeelte van
Antwerpen.
Nu
we het dan toch over geld hebben: "Geld is het slijk der
aarde!" preekte de pastoor in de laatste mis. De volksmond
zorgde onmiddellijk voor een commentaar met: "mar hij dabt er
zelf toch gère (graag) in!" Zoals hier reeds vroeger gemeld,
is "dabben" gewestelijke taal voor: met slijk knoeien.
Dat
het hemd nader is dan de rok, wil zeggen dat eenieder het eerst
voor zichzelf zorgt, weet het Nederlandse woordenboek wel. Bij ons
zeggen ze datzelfde op hun manier met: "De pastoor zegent z'n
eigen het eerst." Wèl korter maar minder plastisch kan men
ook te horen krijgen: "Eigen gaot veur!" Hier speelt
echter méér de gedachte aan familiebetrekking mee.
"Eigen" heeft soms de betekenis van: tot de familie
behorend.
Als
we er dan toch de pastoor bij gehaald hebben ook nog maar het
volgende: "Pas op, as de pastoor gao praote, lekt alles
uit". Dit vormt de waarschuwing, dat men geen dingen mag
vertellen, die men ambtshalve weet en waarbij de verplichting tot
geheimhouding bestaat.
"De
pastoor en de kapelaon lopen achter hetzelfde vaon" is de
meer plastische uitdrukking, dat twee mensen er dezelfde principes
op na houden. Ze ligt zeer dicht bij die andere: Het zijn twee
handen op één buik.
Op
de ons gestelde vraag wat er onder een "pastoorsweeuw"
verstaan dient te worden, moeten we helaas het antwoord schuldig
blijven. We weten er niet méér van dan dat we hier met een al of
niet echte weduwe te maken hebben. Maar misschien kan een
lezer(es) ons wel uit de droom helpen.
Als
de bisschop een priester wijdt, wijdt de duvel een
pastoorsmeid", getuigt niet van veel respect voor een
pastoorsmeid. Op die van de oude stempel drukte het odium, dat ze
nogal bazig waren en met de pastoor samen de parochie regeerde. In
meer overdrachtelijke zin kan het gezegde duiden op het bewaren
van evenwicht tussen goed en kwaad.
Het
getuigde van niet veel respect voor "het heilige huiske",
doch het werd dan toch maar gezegd van een dorpspastoor: "Hij
weet alles van de heilig makende Genade, maar kent geen gulden uit
een cent". Daarmee was de wereldvreemdheid van het
slachtoffer kernachtig geboetseerd.
Een
Tilburgse pastoor deed in zijn zondagspreek zijn best de gelovigen
uit te leggen, dat er maar één God is. Toen de voorbijrijdende
tram zijn stoomfluit liet horen, raakte hij de draad niet kwijt
doch paste zich slagvaardig aan de situatie aan met: "Ja,
beminde gelovigen, zo waar als de tram toet, zo waar is er maar
één God!" De beeldende kracht van zijn uitspraak was
zodanig, dat zijn woord jaren nadien nog voortleefde. Overigens
méér tot vermaak dan tot stichting.