KAARTEN
Behalve
het drinken was ook het kaarten een geliefde vorm van
tijdverdrijf. Vaak werden beide sporten samen beoefend, waardoor
de emoties nog hoger opliepen dan normaal. Hoe populair het
kaarten was, blijkt wel uit het grote aantal uitdrukkingen dat
Pierre van Beek schijnbaar moeiteloos in de Tilburgse Taalplastiek
ten tonele voerde. Hoewel wij dachten redelijk thuis te zijn in de
kaartterminologie, bleek het meeste voor ons toch terra incognita
te zijn.
Wie
bij het spel "niet bekent", d.i. niet de kaart van de
gevraagde kleur op tafel gooit, "sokt", afkomstig van
het werkwoord "sokken". Is men echter wat
"deftiger" aangelegd, dan wordt er wel van "saken"
gesproken. Wie met opzet "sokt", belaaitafelt de boel,
oftewel mild gezegd: hij bedriegt. Men gebruikt voor de vertaling
echter liever een wat forsere krachtterm. Is het "opgelegd
pandoer" dan ligt de zaak heel duidelijk.
Sommige
kaarters kunnen nogal eens tekeer gaan over de slechte kaarten,
die ze in handen krijgen. Ze zijn vaak zeer origineel in het
uitvinden van krachttermen om uiting aan hun gevoelens te geven.
Iemand zendt ons de uitdrukking "ongegaoierde kaort in z'n
hand hebben". Dat zijn dan heel slechte kaarten. Mogen we
hier aan "ongenadig slecht" denken?? Met zulke kaarten
kun je "ginne kaoter strikken" (geen kater strikken),
eens geducht en met succes je slag slaan.
Een
kaartspeler, die slechte kaarten in handen had gekregen, hoorden
wij deze kwalificeren als: "toddezakken van kaorten". In
onze streken was voorheen het woord "todden" méér
gangbaar dan "vodden". Ook zelfs nu nog ligt, naar wij
menen, "vodden" niet al te best in een Tilburgse
volksmond. Wie over "voddeman" spreekt, verraadt
daarmede vaak een boven-Moerdijkse afkomst.
Een
kaartspeler luchtte zijn ontevredenheid over de kwaliteit van zijn
kaarten met de ontboezeming, dat hij waaibomenhout in zijn hand
had. Hij bedoelde dat ze slecht waren en wilde meteen wat
origineel uit de hoek komen. Heel erg juist lijkt ons het beeld
niet. Onder een waaiboom dient men te verstaan een vrijstaande
boom. Dit in tegenstelling tot een leiboom, welke tegen een muur
of latwerk groeit. Over de kwaliteit van het hout wordt daarbij
niets gezegd. Waaibomen kunnen immers allerlei soort bomen zijn.
Wanneer
iemand bij het kaartspelen geen enkel "prentje" in zijn
handen heeft, wordt er wel eens gezegd: "Het ziet er zo leeg
uit als in de Hapertse kerk." Kaarten zonder prentjes worden
ook "léége kaarten" genoemd. Zeker omdat er naar de
smaak van de speler niet voldoende waarde in zit of veel tekening,
zoals dat met "prentjes" het geval is. Het kan dat men
het woord "léége" als "laag" dient te zien.
In de vergelijking kan men ook in de plaats van de Hapertse kerk
"de Stiphoutse kerk" ontmoeten. De voormalige 18de
eeuwse schuilkerk van Hapert bezat geen enkel beeld. Ook de kerk
van Stiphout was vroeger zó armoedig, dat er geen beelden in
voorkwamen.
"Auwoeren
troef - schuppen aos uitspeulen!" viel er weinig fijn uit de
mond van een hartstochtelijke kaartspeler, die een einde wilde
maken aan het gekeuvel en geklets van zijn ploeggenoten. Het
beginwoord is de in onze streken veel gebruikte verbastering van
'n combinatie van "oud" met het uitoefenen van het
oudste beroep ter wereld. Het betekent: kletsen of onbenullige
praat verkopen.
Een
kaartspeler, die zat te treuzelen met het op tafel leggen van een
kaart, hoorde zich door een ploegmaat toevoegen: "Allé,
kaorten of takkebossen!" Daarmee werd hem te verstaan
gegeven, dat 't tijd werd met iets voor de dag te komen, ook al
zou het gek of helemaal verkeerd zijn.
"Ge
hebt nog een kans als er goei op de lummel liggen" wordt
gezegd om aan te geven, dat er nog wel een mogelijkheid tot succes
bestaat, als Fortuna tenminste een handje meehelpt. De uitdrukking
stamt uit de wereld van het kaartspel. In onze stad en omgeving
worden verschillende spelen met de kaart gedaan, zoals bijv.
smousjassen, hoogjassen, pandoeren en nog wel andere, waarin de
"lummel" een rol speelt. Die "lummel" bestaat
uit een aantal kaarten, die de spelers in eerste instantie niet in
handen krijgen, maar welke voorlopig na iedere "gift" op
tafel blijven liggen. Er bestaat daarbij de mogelijkheid, dat een
bepaalde speler zijn kaarten voor "de lummel" ruilt in
de hoop, dat deze beter zijn dan die welke hij in de hand heeft.
"Mee
aoze (azen) kunde (kun je) nie maoze!" zei een rijmelende
kaartspeler toen een ploegmakker die bij het rikken "mezjère"
(niets halen) deed, "er in speelde". Een troost in een
dergelijke situatie ligt in de waarheid-als-een-koe: Er in
gespeeld is ook gespeeld.
De
kaartspelers hebben we hier al eens meer op laten draven. Ze zijn
er weer eens.
Degene,
die voorzichtig speelt, "zit te huipen", zo schrijft men
ons. Dit zou dan weer een andere betekenis zijn, dan die welke wij
aan "huiperd", waarover we hier reeds vroeger schreven,
meenden te moeten toekennen. Een huiperd was immers 'n huichelaar
of farizeeër.
Foezelen
bij het kaartspelen zou, volgens onze zegsman duiden op
"slecht spelen". Wij dachten dat het meer te maken had
met oneerlijk spelen.
Wie
onbegrepen speelt, "speelt een ander van 't seef" of
"leidt hem van het nest".
Moet
er betaald worden omdat de partij verloren is, dan kan dat, bij
grof spel, nog wel eens "duur op 't stok komen".
Toen
iemand tijdens het kaarten een medespeler stilletjes een teken
gaf, kreeg hij van een ander de waarschuwing: "Mok (maak) gin
(geen) pergestikus". Moeten we hierin misschien het Franse
woord "gestes" (gebaren) zien?
"Ik
laat mijn kaart muken" zei een speler en hij liet ze nog even
op tafel liggen toen anderen die van "de eerste gift" al
opraapten. "Muken" - men hoort ook "meuken" -
dat wij hier al eens behandelden, is Middelnederlands en betekent
zacht of rijp laten worden, bv. appels.
Iemand
die bij het kaarten links naast degene zit, die de kaarten gegeven
heeft, "zit op de vurhaand" (voorhand) en is het eerst
aan de beurt om te zeggen wat hij van plan is te doen.
"Aachteraaf
kaokelen de kiepen", zei de wat geïrriteerde kaartspeler,
die zich na het spel door zijn "maat" voorgerekend zag
hoe hij eigenlijk had behoren te spelen. Hij bedoelde dat het
gemakkelijk praten is, wanneer men de gang van zaken kent.
Het
leuke hierbij is echter, dat de uitdrukking ook een letterlijke
betekenis bezit. "Aachteraaf" (achteraf) betekent niet
alleen nà een voorafgaande gebeurtenis maar tevens
"verafgelegen". Iemand woont "achteraf", dat
is ver buiten de bebouwde kom. Dat was o.a. het geval met boeren
en die hielden steeds kippen.
Een
kaartspeler, die bij het rikken "acht slagen deed" zei:
"Hier, sopt hier oewen erpel (aardappel) maar 'ns in!"
Het klonk als een uitdaging, die suggereerde, dat de tegenpartij
hard zou moeten spartelen om hem "er in te speulen."
Een
kaartspeler trok een uit te spelen kaart en hij liet dat vergezeld
gaan van de mededeling: "Ze moeten van goeie huize
komen". Hij gaf daarmee te kennen, dat hij heel wat "in
zijn handen" had en dat het de tegenpartij niet gemakkelijk
zou vallen hem te overtreffen."
Een
vrouw, die pas het kaartspel rikken had geleerd, speelde een
tegenspeelster, die "mezjèr" deed, "er in".
Zij gaf zichzelf een compliment met de enthousiast gestelde vraag:
"Is dat niet goed gestoten voor een jonge bok?" Daarbij
wordt dus uitgegaan van de gedachte, dat een jonge bok ook het
stoten nog moet leren. De algemene betekenis van de uitdrukking is
het leveren van een prestatie door iemand, waarvan wordt
aangenomen, dat hij er nog niet de nodige vaardigheid voor
verworven heeft.