Een oude Tilburger, die van vroeger zat te verhalen, toverde
onbewust een sprekend beeld te voorschijn toen hij vertelde, dat
Jantje Marinus voor zes cent een borrel schonk "waar ge mee
twee ogen in kondt kijken". Niet te vragen hoe groot die
borrel wel was. En ook niet hoe lang geleden. Dat kan alleen maar
vóór de eerste wereldoorlog geweest zijn.
"Op één been kunde nie lopen!"... Wie heeft zich dit
nooit horen toevoegen als hem, o.a. na een bewezen dienst, een
tweede borreltje gepresenteerd werd.
Soms krijgt een borreltje de kwalificatie van
"afzakkertje". Maar dat is een heel specifiek borreltje,
nl. het laatste glaasje dat op een feest, vlak voor het naar huis
gaan, gedronken wordt.
"Daar zulde ook geen zatsel mee oplopen" wordt gezegd
wanneer alcohol in een opvallend kleine hoeveelheid wordt
gepresenteerd, bijvoorbeeld in een klein glaasje of in een glaasje
dat slecht gevuld is. "Zatsel" is een gewestelijk
zelfstandig naamwoord, afkomstig van het volkse bijvoeglijke
naamwoord "zat", dat de vervanging is van het meer
beschaafde "dronken". Zo spraken we in Tilburg vroeger
nogal eens van "zatlap" voor dronkaard. We menen dat het
woord thans minder wordt gebruikt.
De uitdrukking waarmee wij hierboven startten, behoeft niet per se
op gebruik van alcohol te slaan. Men kan ze zelfs wel horen al
heeft ze betrekking op een glaasje limonade. Dan is ze echter nóg
sterker ironisch dan in het eerste geval.
"Snevel en tranen geven geen vlekken" is de originele,
volkse vertolking van een psychologische waarheid. Wie in staat is
zijn leed uit te huilen, is er beter aan toe dan degene, die het
opkropt. Verdrongen leed werkt lang na en kan tot ernstige
complicaties leiden. Uithuilen daarentegen betekent afreageren en
bevrijding, wat de geestelijke gezondheid ten goede komt. Het
ondervonden leed slijt of verdwijnt eerder, laat derhalve geen
vlekken na, juist zoals alcohol.
Als je vroeger in Tilburg, en trouwens ook wel elders, "er
onder werd gezet", pleitte dat niet voor een goed gedrag.
Meestal gold het overmatig gebruik van sterke drank, waardoor de
betrokkene in de bekende kennelijke staat verkeerde. In Tilburg
moesten vroeger dronkaards op het stadhuis bij de commissaris
"boven komen". Daarna werden ze "er onder
gezet", verhuisden ze naar de zich onder het stadhuis
bevindende cel. Ook in sommige gemeentehuizen lag de cel vaak
onder in het raadhuis.
"Aachtermekaar" is een in Tilburg veel gebruikt woord
voor "direct". Het houdt in dat een daad snel op een
andere volgt. Dit woord roept ons een aardig gevatheidje in
herinnering. De ene drinker zei tot de andere: "Als gij in oe
leven nie zô veul gedronken hadt, zô de nâ een paar huizen
hebben". De andere antwoordde: "Vooruit, aachtermekare
uitdrinken en dan gaon we kijke waor jouw huizen staon!"
(Historisch).
Wanneer vroeger het werkvolk tijdens de schafttijd even "een
half maatje" (jenever) ging halen, kon het gebeuren, dat ze
de kastelein vroegen: "Hedde (heb je) er ôk 'nen veldwachter
bij?" In dit geval was een "veldwachter" een
glaasje zonder voet. Deze benaming zou haar oorsprong vinden in
het volgende: kasteleins waren niet erg gesteld op het bezoek van
een veldwachter in hun zaak, ook niet al kwam hij er om zelf een
borreltje te kopen. Men schonk hem in met tegenzin en gaf hem een
glaasje, waaraan het voetje was afgebroken. Dit hield een stille
wenk in, dat men verwachtte, dat hij het borreltje
"staandebeens" diende achterover te slaan en er niet op
zijn gemak bij behoorde te gaan zitten. Was er geen kapot glaasje
voorhanden, dan zou zelfs de kastelein demonstratief de voet van
het borreltje hebben afgeslagen. Dat lijkt ons nogal straf.
Iets wat goed in de smaak valt, zowel letterlijk als figuurlijk,
"gaat er in als snevel (jenever) in een kaailegger". Het
schijnt dat de keileggers vroeger de reputatie hebben genoten van
een stevige borrel te drinken.
Wordt er van een borreltje gezegd, dat het "maar een
foezeltje is", dan heeft men te maken met slechte jenever.
Het ABN kent hiervoor echter ook het woord "foezel". Dit
houdt ongetwijfeld verband met clandestiene praktijken bij de
verkoop van jenever. Onze Van Dale vermeldt echter niet het
werkwoord "foezelen" in onze betekenis.
Dat tenslotte met "foezel" slechte jenever wordt
aangeduid, menen we al vroeger gemeld te hebben. Dit woord duikt
in de Nederlandse taal echter pas op in de 18de eeuw. Er bestaat
ook foezelolie. Dit is een mengsel van hogere alcoholen, ontstaan
bij de gisting van suikerhoudende stoffen. Hij heeft een
onaangename reuk en smaak en wordt daarom uit jenever en brandwijn
afgezonderd. Nu is het wel duidelijk hoe slecht smakende jenever
aan zijn minderwaardige naam komt.
Daarnaast kennen we echter nog een heel andere
"foezelmand". Volgens de drankwet mag alleen in cafés
met vergunning sterke drank verkocht worden. Hoewel daarop streng
controle was, werd er hier en daar toch wel stiekum jenever getapt
voor goede bekenden. Dit gebeurde dan niet in de caféruimte, maar
in de keuken of achterkamer. De jeneverfles zat daar verborgen in
de "foezelmaand" en ook wel vaak in de wieg van de baby.
Bij het afrekenen in het cafélokaal gaf men dan op hoeveel
borrels men "achter" had gedronken. Dit gebeurde echter
in "geheimtaal". Had men bv. twee borrels genoten, dan
luidde het: "twee keer tegen de wieg gestoten". Hiermede
komt deze uitdrukking, die we hier al eens summier behandelden als
een borreltje drinken, in een helderder licht te staan. De wieg
heeft nu haar verklaring gekregen. Ook de uitdrukking "twee
keer gefoezeld" was gangbaar bij de afrekening.
In België, waar in cafés de verkoop per glas van sterke drank is
verboden, hebben wij ooit een andere praktijk beleefd, die van
méér brutaliteit getuigde. Toen aan een grenskantoor de
inzittenden van een autobus op Belgisch gebied
"aanlegden", glipten ze door een spleet van de
schuifdeur naar een tijdelijk afgesloten deel van het café. Op de
rand van het met zwart zeildoek bedekte biljart stonden daar de
borrels al ingeschonken klaar als soldaten in het gelid. Dat had
daar een of andere "foezelaar" even versierd...