CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
REGISTER TILBURGSE TAALPLASTIEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
SPECIAAL

print pagina

Tilburgse Taalplastiek

 op deze pagina's heeft Ben van de Pol een keuze gemaakt
uit de veelheid van lezenswaardige onderwerpen in T T P


Uit de schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (19)

 

STERVEN 1

 

Het onderwerp dat met een straatlengte voorsprong het meest aan de orde komt in de Tilburgse Taalplastiek is wel het lot dat iedereen wacht. Logisch natuurlijk, gezien de grote impact die elk overlijden op de naaste omgeving heeft. Op tal van manieren wordt het sterven door de Tilburgers plastisch verbeeld. Dat het niet allemaal even fijngevoelig is, komt door de "forsheid" die Pierre van Beek in aflevering 1 van zijn rubriek al aanstipte.

 

Heeft iemand "zijn houten jas aangeschoten", dan is hij gestorven. Een doodskist is zijn jas geworden.

 

Is iemand "zo goed als weg", dan scheelt het niet veel meer of hij heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld.

 

Een nogal frivole manier om over iemands dood te spreken ontmoeten we in: "Hij is kas(t)je zis(zes)!". Daarbij wordt er aan herinnerd, dat een doodskist uit zes planken bestaat.

 

Maar altijd nog beter dan er iemand aan toe is, die "op de Mokerhei mee z'n beentjes ligt te rammelen." Zo'n iemand is dood, "effenaaf" dood. Op de heide bij Mook werd ooit een veldslag geleverd.

 

Tot slot nog iets specifieks Tilburgs of eigenlijk specifiek Heikants. "Hij ligt aachter Jan Hensen" wil zeggen, dat iemand dood en begraven is. Het Heikantse kerkhof ligt namelijk achter de boerderij van Jan Hensen.

 

Had iemand "zijn gerechtighei(d)" gehad, dan werd daarmee te kennen gegeven, dat de betrokkene de laatste heilige Sacramenten had ontvangen, zoals dat in overlijdensaankondigingen pleegt te heten, maar dat de volksmond "bedienen" noemt.

 

Een koddige vergelijking vinden we in: "Hij hee liever een borreltje as den Heiligen Ollie". Vroeger, toen men een zwaar zieke pas op het laatste nippertje placht te bedienen, werd dit beschouwd als een teken, dat het op een eind liep.

 

"Uit de tijd zijn" betekent normaal verouderd zijn, niet meer in de mode. Wij gebruiken de uitdrukking echter ook als eufemisme (verzachtende omschrijving) voor: dood zijn. Als "onze pa allang öt de tèèd is", dan is hij dus lange tijd overleden.

 

"Het is nie secuur as-oe 'nen jas zonder zakken aonmeten", zei een gezapige verteller. (Het is niet secuur als men je een jas zonder zakken aanmeet.) Hij bedoelde met die jas een doodshemd en gaf daarmee een humoristische omschrijving van een triest geval.

 

Als we dan toch bij het onplezierige onderwerp van sterven verzeild geraakt zijn, hier nog iets: Van wie een dagenlange doodsstrijd doormaakt, kan men horen zeggen, dat hij (of zij) "'nen langen ossum (adem) heeft". Het duurt lang voordat de laatste ademteug ontglipt.

 

Overdrijving werkt vaak effectvol. "Ik ben doodziek," zei een Tilburger, "bekaant (bijna) afleggens gereed". Dit houdt in, dat hij zich nagenoeg overleden voelde. Een lijk wordt namelijk "afgelegd". Dat omvat alle werkzaamheden aan een pas overledene tot en met het in de kist leggen toe.

 

Een bejaarde vrouw, die op een bovenverdieping op de dorpel aan de buitenkant ramen zat te zemen, kreeg van een bezorgde buurvrouw te horen: "Zie maar da ge d'r nie uitvalt!" Het antwoord luidde prompt: "Niks aon verbeurd - 'nen hoop trubbel in een klein kuiltje!" Aardig gevonden, die gedachtensprong naar het begraven zijn.

 

Heeft iemand "er 't roeike ingeslaon" (ingeslagen), dan heeft hij de laatste adem uitgeblazen. De uitdrukking stamt uit de wereld van de wever en duidt op de afronding van zijn taak. Wanneer een wever op zijn getouw een stuk af had, zette hij een roede in de sprong van de ketting. Daarlangs werd dan het stuk afgesneden.

 

Het Rijke Roomse Leven heeft ook zijn sporen nagelaten in de taal van de spraakmakende gemeente. "Beter een martelares dan zondares" herinnert aan de troost voor de nabestaanden als een moeder in het kraambed stierf.

Een ander soortgelijk voorbeeld ligt in: "Beter twaalf op je boekje dan één op je concientie (geweten)."

 

Hij kan daarbij zelfs wel eens "kapoerewiets" zijn, dat betekent: dood zijn. Nu is het gebruik van dit zonderlinge woord onder dergelijke tragische omstandigheden totaal misplaatst. Men zal het in dat verband dan ook nooit horen. Het bezit een frivole klank en kan alleen gehanteerd worden voor een dood zijn, dat door niemand als tragisch ervaren wordt.

 

Een dorpeling die een bekeuring van de veldwachter kreeg, omdat hij na sluitingsuur in een café werd aangetroffen, had toch nog een helder ogenblik toen hij tot de man van de wet zei: "Ik stao liever in jouwen boek dan op het daogelijks gebed". Dat "dagelijks gebed" was het aflezen van de overledenen in de kerk. Dit woord heeft in het betrokken dorp de onsterfelijkheid gekregen, want het wordt nog graag door later gekomen generaties geciteerd onder het noemen van de naam van de "auteur".

 

Specifiek Tilburgs is de uitdrukking: "Hij is hardstikke Jantje Marinus", die nog velen als zeer bekend in de oren zal klinken. Het betekent - de oningewijde raadt het nooit! - hij is... dood. Jantje Marinus was exploitant van een zeer bekend café, dat graag door middenstanders werd bezocht. Waarom "dood" nu uitgerekend aan de naam van Jantje Marinus is verbonden, mag - wie het weet - ons komen vertellen. Er moet toch wel een oude middenstander leven, die daartoe in staat is. De RK Handelsvereniging - zaliger gedachtenis - heeft lang genoeg bij Jantje Marinus boven haar vergaderingen gehouden.

 

Sommige lezers zullen zich nog herinneren hoe weleens in veel huisgezinnen het Rozenhoedje gebeden werd. En ook hoe daarbij soms de gewoonte bestond buiten dit rozenhoedje nog wat extra te bidden voor met naam genoemde personen. Wat in latere jaren vooral op de jeugd irritant werkte. Ons werd een geval meegedeeld, waar men dit probleem nogal praktisch oploste met: "Één Onze Vader en één Weesgegroet voor allen, die in het sigarenkistje liggen"... Een gemoedelijke variant op de traditionele "zielen in het vagevuur". In dat sigarenkistje lagen namelijk de doodsprentjes"...

 

We kregen ook nog het raadseltje op te lossen van "de mollenwinkel bedissen", een uitdrukking, die we nog nooit gehoord hadden. Geen wonder, want het moet Bargoens, dat is dieventaal, zijn, waar we ons niet mee bezighouden, al stuiten we er dan ook wel eens een keer op. De uitdrukking betekent: sterven, doodgaan. "Mol" is dood en daarnaast hebben we als werkwoord "mollen", dat "doodmaken" of "vermoorden" betekent. Wel bekend uit 't toneelstuk "Pygmalion", waar de hoofdpersoon, die al wat was opgevoed in beschaafd spreken, de woorden laat vallen: "Mijn vader, ze hebben hem gemold"...

"Bedissen" betekent in het Bargoens onder andere "verdienen".