Uit de
schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (15)
SCHIJNHEILIG
In
oorsprong waren kwezels katholieke vrouwen die de gelofte van
kuisheid hadden gedaan maar niet tot een kloosterorde behoorden.
Zij hielden zich bezig met allerlei religieuze en sociale
werkzaamheden en werden door iedereen gerespecteerd. Heel
geleidelijk aan heeft zich een enorme betekenisverschuiving
voorgedaan en werd kwezel een afkeurende en smadelijke benaming
voor vrouwen of meisjes die een zeer of overdreven vroom leven
leiden. De Tilburgers hielden niet van al dat onwaarachtig gedoe
en kwamen daar rond en plastisch voor uit. Pierre van Beek legde
het volgende daarover vast in de Tilburgse Taalplastiek:
Het
is merkwaardig welk een afkeer het volk schijnt te hebben van
"fijne" meense en kwezels. Het steekt dit in zijn taal
niet onder stoelen of banken en houdt ervan die afkeer dan nog
eens op een originele manier wat aan te dikken. Luister maar:
"Van fèn (fijn in de betekenis van "vroom") meense
en motrègen worde vern....; ge zijt nat zonder dè ge er èrg in
hed." Voor ons taalgevoel ligt er wanneer het woord
"fijn" in Tilburg gebruikt wordt, vaak nog een nuance
in, die "vroom" eigenlijk niet bezit. Vooral in ons
voorbeeld houdt "fèn" mede scherpe ironie in. Men
bedoelt hier uiterlijk vroom. Dus zonder dat de innerlijke
gesteldheid evenredig is aan het uiterlijk vertoon. De H. Schrift
- en ook ons volk - noemt die "effenaaf" Farizeeërs!
"De fèn zen de mèn, zeej den duvel, en de groffen komen
vanzelf wel!" spreekt voldoende voor zichzelf.
De
verstokte Tilburgse vrijgezel Dusée, die we al eens eerder ten
tonele voerden, moest de schijnheiligen ook niet. Hij gaf zijn
oordeel op de volgende, wel heel karakteristieke en vooral ook
plastische wijze: "Ik zie ze nie gère, die sloef-sloef, 's
mergens de kerk binnensjokken en zo lang stil blijven staon om
die...ie...iep... in 't wijwaotersvat te dopen!"... Hoe
scherp is dit gezien en hoe snijdt de afkeer er doorheen. Men
lette vooral op het langaangehouden "die...ie...iep",
dat zo treffend de trage beweging van het "soppen"
aangeeft. Als men het even in gedachten nadoet, voelt men dat dit
"soppen" zo traag geschiedt, opdat iedereen toch maar
genoeg kans zal krijgen te zien hoe vroom men wel is... Deze éne
zin van een eenvoudige Tilburgse mens is zó geladen van gevoel en
vormt zo'n prachtvoorbeeld van plastiek, dat er geen
litterator-van-professie bestaat, die hetzelfde, op een even
beknopte wijze, beter weet uit te drukken!
Ons
Willeke Dusée had nog méér in zijn mars. Hij scheen goed van de
tongreep gesneden, 'n veelprater troefde hij af met: "As ge
zo groot waart as ge lomp zijt, dan konde oew sigaar aon de zon
aonsteken!"
We
kregen nog een variant op een reeds vroeger behandelde
uitdrukking: "De fèn zijn de mèn, zeej den duvel, de
groffen komen vanzelf wel". De variant daarop luidt: "en
'nen groffe vang ik tussenbaaie ôôk". "Tussenbaaie"
is tussenbeide of somtijds, en "fèn" betekent
"fijn" in de zin van overdreven godsdienstig, tot op het
kwezelachtige af.
Toen
we eens ooit in dit blad een artikel over kwezels lazen, zijn we
daarin "een spurriekwezel" niet tegengekomen Ze heeft
wel bestaan in de volksmond. Deze duidde er een schijnheilige
vrouw mee aan.
De
uitdrukking: "Een kwezel, 'nen ezel en 'nen notenboom moeten
slaogen hebben" getuigt ook niet van sympathie voor de
kwezel, die zich hier in een zonderling gezelschap bevindt.
Daardoor echter wordt juist een komisch effect bereikt, dat zijn
oorzaak vindt in het verrassende en op het eerste gezicht
onverklaarbare. Dit laatste geldt méér voor de jongere dan voor
de oudere generaties. De noteboom, die men vroeger bij schier
iedere boerderij aantrof, is in de loop der tijden uit de mode
geraakt. En zo weten velen niet meer, dat noten niet geschud of
geplukt als bv. appels, maar afgeknuppeld werden. Hier is het
slaan dus op zijn plaats. Niet op de kwezel natuurlijk!... De ezel
behoort het evenmin te ondergaan, maar hij kreeg het helaas wel
eens en de kwezel verdient het naar de volksmond blijkbaar. Die
volksmond neemt geen blad voor de mond en is nu eenmaal niet
teerhartig. Gelukkig meent hij het nooit zo kwaad als het klinkt,
omdat er altijd de humor doorspeelt.
Fijn
in de mond is men inderdaad niet altijd en met vrome zaken werd
nogal eens nonchalant omgesprongen. Zoals bijvoorbeeld in het
geval van de kwezel, die op late leeftijd ging trouwen. Nu stonden
kwezels - soms terecht en soms ten onrechte - niet in zo'n goede
reuk. En dan eindelijk nog te gaan trouwen... Dat kon helemaal
niet door de beugel! Maar de kwezel voerde ter verdediging aan,
dat ze het deed om alle sacramenten te kunnen ontvangen. De
reactie van de toehoorder daarop luidde: "Zal ik jou eens met
mijn schup op oewe kop slaon, dan kunde den H. Ollie ook krijgen
en dan hedde ze alle zeuven!"
|