De
spoorlijn verdeelt Tilburg in een noordelijk en een zuidelijk
stadsdeel. In aflevering 13 van de Tilburgse Taalplastiek besteedt
Pierre van Beek hier aandacht aan:
In
ons noordelijk stadsdeel - vroeger in de wandeling gemoedelijk
"aon gene kaant van de lijn" (spoorlijn) genoemd - ziet
nog een reeds lang ter ziele zijnde vrouw haar naam in een
"gevleugeld woord" over de zuinigheid voortleven. De
uitdrukking luidt: "Ge moet 't penneke bij 't steeltje
haauwen, zeej wefke Eras"...
Menige
oude "Turk", dat is een bewoner van "gene
kaant" - méér speciaal van de kant van 't Goirke! - zal
zich het gezegde herinneren en misschien komt dan meteen wel in
gedachten het aardige, echt Tilburgse en specifiek "gene
kaantse" lied met zijn prettige melodie van: "Jaanske en
Fraanske van gene kaant", dat zo echt volks en geestig het
Tilburgse levensmilieu van een nog niet zo ver achter ons liggende
periode typeert. De Tilburgers ten zuiden van de spoorlijn hadden
ook een afzonderlijke naam. Ze werden "kaaibuters"
genoemd. Men hoort dit woord eigenlijk nergens meer. Dit in
tegenstelling tot "Turk", dat de onsterfelijkheid
schijnt verworven te hebben en op welke kwalificatie menigeen op
wie het van toepassing is fier gaat nu het de scherpe kant van het
voormalige scheldwoord verloren heeft.
Nu
we het toch over "deze en gene kaant" van Tilburg
hebben, is het hier wellicht het juiste moment de aandacht te
vestigen op een verschijnsel, dat ons bij de samenstelling van
onze rubriek is opgevallen. We ontmoeten namelijk de meeste
medewerking van lezers "van gene kaant". Dit bevestigt
het aan ingewijden overigens niet onbekende feit, dat in het
noordelijk stadsdeel het gemeenzame Tilburgs het diepst geworteld
zit. In het licht van de stadsuitbreiding van de laatste tien jaar
gaat dit uiteraard niet helemaal meer op. Men moet Tilburg zien in
zijn vóóroorlogse opbouw, waarin dan als "gene kaant"
Goirke, Hasselt en Heikant domineerden.
De
groei naar steeds grotere gemeenschappen vervaagt het specifiek
eigene totdat dit tenslotte helemaal opgaat in het groter geheel.
Het Tilburgse taaleigen is derhalve uiteindelijk ook tot
verdwijnen gedoemd. Hoever deze ontwikkeling reeds is
voortgeschreden leert iedere aflevering van onze rubriek, want we
zijn er van overtuigd, dat hierin reeds vele uitdrukkingen de
revue passeerden, die aan de jongere generaties volkomen onbekend
zijn en als orakeltaal in de oren moeten klinken. Daarnaast
verbaast het ons echter toch van tijd tot tijd uitdrukkingen
voorgeschoteld te krijgen, die we lang vergeten en uitgestorven
waanden en die dan - blijkens bijgevoegde omschrijvingen - in een
bepaalde familiekring nog precies hetzelfde gangbaar zijn als dat
een halve eeuw geleden in de onze het geval was.
Mogen
we, om vast te leggen wat aan het verdwijnen is, eens een speciaal
beroep op "gene kaant" doen? Weet u iets, gaat er dan
eens even voor zitten en stuurt het onder het motto
"Taalplastiek" aan de redactie.
Vier
afleveringen later geeft Pierre van Beek dan een klassiek
voorbeeld van verschil in dialect tussen "deze en gene
kaant":
Van
een trouwe lezer van deze rubriek ontvingen we iets aardigs. We
moesten het wel twee maal overlezen alvorens we er achter waren en
zo vergaat het u misschien ook wel. Het loont in ieder geval de
moeite en dan zal men als eindconclusie moeten zeggen: het klopt.
Men heeft het echter nooit zo "scherp" naast elkander
gesteld gezien en daardoor ontsnapt het aan de aandacht. Er was
een toeval nodig om tot de ontdekking te leiden. Hier gaan we dan!
Een
moeder, afkomstig uit het zuidelijke stadsdeel, had een man uit
het Turkenland, het noordelijke stadsdeel. Toen zij met haar baby,
een jongen, (dat was er dus ene van "half-om-half") op
haar schoot zat, maakte deze een natte luier. De man reageerde
daarop met de niet van enig leedvermaak gespeende vraag: "Hôjjoew?"
Z'n vrouw: "Wè zegde?" De man: "Hôjjoew! Dés
toch gewoon Turks." Zij: "Ik verstaoget toch nie."
De man: "Ik vraog alleen of dèt joe hô? Wè zeggen ze bij
jullie daor tege?" De vrouw: "Hatjoe?"... Dit lijkt
wel enige uitleg te vragen. "Hôjjoew?" betekent:
"Had hij je?" (bv. te pakken of te grazen!). "Hatjoe"
wil precies hetzelfde zeggen. Men had hier in de plaats van de
"t" ook wel een "d" kunnen schrijven, maar de
spelling die onze briefschrijver kiest, maakt de zaak nog wat
ingewikkelder.
"Kaaibuters"
en "Turken" staan hier in hun taal, mede tot eigen
verrassing, abrupt naast elkaar: "Hôjjoew-hatjoe". Uit
het tweede woord valt 't Algemeen Beschaafd Nederlands iets
gemakkelijker te voorschijn te toveren dan uit het eerste. Dit
tekent het overigens wel bekende feit, dat men in het noordelijke
stadsdeel van Tilburg weleer een platter dialect sprak dan in het
zuidelijke. Bovenstaand verhaal is historisch. Het gesprek vond
veertig jaar geleden plaats en had een zo verrassend effect, dat
het niet alleen toen veel hilariteit veroorzaakte, maar nadien nog
vele malen in de familie werd opgerakeld - aldus onze zegsman.
We
hebben niet kunnen nalaten de onvoltooide verleden tijd van het
"Turkse" werkwoord "hôjjoew" in meerdere
persoonsvormen na te gaan. We zijn daarbij gekomen tot het
volgende rijtje: Ik hôm (ik had hem); jij (bestaat niet); hij,
zij hôm (bv. hij hôm um - hij had hem om, was dronken); wij
hônnum; gij hôttum; zij hônnum. (Het een en ander met een
beroep om de clementie van de zetter!). Als we het niet goed
hebben, zullen de Turken ons dat wel komen vertellen!