CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
REGISTER TILBURGSE TAALPLASTIEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
SPECIAAL

print pagina

Tilburgse Taalplastiek

 op deze pagina's heeft Ben van de Pol een keuze gemaakt
uit de veelheid van lezenswaardige onderwerpen in T T P


Uit de schatkamer van de Tilburgse Taalplastiek (4)

 

NOORD- EN ZUID-TILBURG

 

De spoorlijn verdeelt Tilburg in een noordelijk en een zuidelijk stadsdeel. In aflevering 13 van de Tilburgse Taalplastiek besteedt Pierre van Beek hier aandacht aan:

 

In ons noordelijk stadsdeel - vroeger in de wandeling gemoedelijk "aon gene kaant van de lijn" (spoorlijn) genoemd - ziet nog een reeds lang ter ziele zijnde vrouw haar naam in een "gevleugeld woord" over de zuinigheid voortleven. De uitdrukking luidt: "Ge moet 't penneke bij 't steeltje haauwen, zeej wefke Eras"...

Menige oude "Turk", dat is een bewoner van "gene kaant" - méér speciaal van de kant van 't Goirke! - zal zich het gezegde herinneren en misschien komt dan meteen wel in gedachten het aardige, echt Tilburgse en specifiek "gene kaantse" lied met zijn prettige melodie van: "Jaanske en Fraanske van gene kaant", dat zo echt volks en geestig het Tilburgse levensmilieu van een nog niet zo ver achter ons liggende periode typeert. De Tilburgers ten zuiden van de spoorlijn hadden ook een afzonderlijke naam. Ze werden "kaaibuters" genoemd. Men hoort dit woord eigenlijk nergens meer. Dit in tegenstelling tot "Turk", dat de onsterfelijkheid schijnt verworven te hebben en op welke kwalificatie menigeen op wie het van toepassing is fier gaat nu het de scherpe kant van het voormalige scheldwoord verloren heeft.

Nu we het toch over "deze en gene kaant" van Tilburg hebben, is het hier wellicht het juiste moment de aandacht te vestigen op een verschijnsel, dat ons bij de samenstelling van onze rubriek is opgevallen. We ontmoeten namelijk de meeste medewerking van lezers "van gene kaant". Dit bevestigt het aan ingewijden overigens niet onbekende feit, dat in het noordelijk stadsdeel het gemeenzame Tilburgs het diepst geworteld zit. In het licht van de stadsuitbreiding van de laatste tien jaar gaat dit uiteraard niet helemaal meer op. Men moet Tilburg zien in zijn vóóroorlogse opbouw, waarin dan als "gene kaant" Goirke, Hasselt en Heikant domineerden.

De groei naar steeds grotere gemeenschappen vervaagt het specifiek eigene totdat dit tenslotte helemaal opgaat in het groter geheel. Het Tilburgse taaleigen is derhalve uiteindelijk ook tot verdwijnen gedoemd. Hoever deze ontwikkeling reeds is voortgeschreden leert iedere aflevering van onze rubriek, want we zijn er van overtuigd, dat hierin reeds vele uitdrukkingen de revue passeerden, die aan de jongere generaties volkomen onbekend zijn en als orakeltaal in de oren moeten klinken. Daarnaast verbaast het ons echter toch van tijd tot tijd uitdrukkingen voorgeschoteld te krijgen, die we lang vergeten en uitgestorven waanden en die dan - blijkens bijgevoegde omschrijvingen - in een bepaalde familiekring nog precies hetzelfde gangbaar zijn als dat een halve eeuw geleden in de onze het geval was.

Mogen we, om vast te leggen wat aan het verdwijnen is, eens een speciaal beroep op "gene kaant" doen? Weet u iets, gaat er dan eens even voor zitten en stuurt het onder het motto "Taalplastiek" aan de redactie.

 

Vier afleveringen later geeft Pierre van Beek dan een klassiek voorbeeld van verschil in dialect tussen "deze en gene kaant":

 

Van een trouwe lezer van deze rubriek ontvingen we iets aardigs. We moesten het wel twee maal overlezen alvorens we er achter waren en zo vergaat het u misschien ook wel. Het loont in ieder geval de moeite en dan zal men als eindconclusie moeten zeggen: het klopt. Men heeft het echter nooit zo "scherp" naast elkander gesteld gezien en daardoor ontsnapt het aan de aandacht. Er was een toeval nodig om tot de ontdekking te leiden. Hier gaan we dan!

Een moeder, afkomstig uit het zuidelijke stadsdeel, had een man uit het Turkenland, het noordelijke stadsdeel. Toen zij met haar baby, een jongen, (dat was er dus ene van "half-om-half") op haar schoot zat, maakte deze een natte luier. De man reageerde daarop met de niet van enig leedvermaak gespeende vraag: "Hôjjoew?" Z'n vrouw: "Wè zegde?" De man: "Hôjjoew! Dés toch gewoon Turks." Zij: "Ik verstaoget toch nie." De man: "Ik vraog alleen of dèt joe hô? Wè zeggen ze bij jullie daor tege?" De vrouw: "Hatjoe?"... Dit lijkt wel enige uitleg te vragen. "Hôjjoew?" betekent: "Had hij je?" (bv. te pakken of te grazen!). "Hatjoe" wil precies hetzelfde zeggen. Men had hier in de plaats van de "t" ook wel een "d" kunnen schrijven, maar de spelling die onze briefschrijver kiest, maakt de zaak nog wat ingewikkelder.

"Kaaibuters" en "Turken" staan hier in hun taal, mede tot eigen verrassing, abrupt naast elkaar: "Hôjjoew-hatjoe". Uit het tweede woord valt 't Algemeen Beschaafd Nederlands iets gemakkelijker te voorschijn te toveren dan uit het eerste. Dit tekent het overigens wel bekende feit, dat men in het noordelijke stadsdeel van Tilburg weleer een platter dialect sprak dan in het zuidelijke. Bovenstaand verhaal is historisch. Het gesprek vond veertig jaar geleden plaats en had een zo verrassend effect, dat het niet alleen toen veel hilariteit veroorzaakte, maar nadien nog vele malen in de familie werd opgerakeld - aldus onze zegsman.

We hebben niet kunnen nalaten de onvoltooide verleden tijd van het "Turkse" werkwoord "hôjjoew" in meerdere persoonsvormen na te gaan. We zijn daarbij gekomen tot het volgende rijtje: Ik hôm (ik had hem); jij (bestaat niet); hij, zij hôm (bv. hij hôm um - hij had hem om, was dronken); wij hônnum; gij hôttum; zij hônnum. (Het een en ander met een beroep om de clementie van de zetter!). Als we het niet goed hebben, zullen de Turken ons dat wel komen vertellen!