SNELMENU

PRINT PAGINA
INHOUD VAN BEEK
REGISTER TTP VAN BEEK
HOME
BRABANTS
 

Tilburgse Taalplastiek 11-20

onder redactie van Ben van de Pol


Nummer 11

 

geld

Bij ons unsterverhaal van de vorige aflevering hebben we gezien hoe in een bepaald geval het geld om de hoek kwam gluren. Men kon gewogen worden en te licht bevonden om aanspraak op de hand van een schone te maken. Daar kernachtige uitdrukkingen spontaan geboren worden en dikwijls van veel levenswijsheid getuigen, is het geen wonder, dat men ook in Tilburg verschillende uitdrukkingen gebruikt, waarbij geld en wat daarmee annex is een rol speelt. Trots, naijver, vinden ook hun weerslag in de gewesttaal van onze streek.

"Om de poem is het al te doen!" Men kan het hier horen zeggen, al is het woord "poem" nou niet bepaald Tilburgs. Het werd overgenomen uit het Bargoens of dieventaal. Het luidt daar echter "poen" en niet "poem".

 

rijk

Veel eigen gewestelijker ziet er een "meid mee mos aan d'r knieën" uit, waarmee bedoeld wordt een meisje, dat lang niet onbemiddeld is: "Ze heej iets veur den buik te bènen (binden)".

 

draagkracht

De financiële draagkracht van iemand, die "zo hard is as 'nen spijker op z'nen kop" wordt gelijk gesteld met nihil, hetgeen er meestal op neerkomt, dat hij in geldverlegenheid zit. Aangezien "ge 'nen kaai nie kunt villen" valt er niets te halen wanneer het om compensatie voor een schuld gaat.

 

gierig - zuinig

Wanneer iemand "z'n geld aon z'n hart gewaasen is", zijn we niet ver meer van de vrek uit de buurt. Men kan er vast van op aan, dat voor zo iemand ook geldt: "Hij kan wel een halfke deurbijten al was het dat-ie van ouwerdom op z'n tandvlees liep." Er bestaan nu eenmaal van die "vuil meense"! Het typische bij deze laatste kwalificatie is, dat het woord "vuil" niet zijn normale betekenis bezit, maar met "gierig" vertaald moet worden.

Iets soortgelijks, maar dan in tegengestelde en gunstige zin, ontmoeten we wanneer er gesproken wordt van "een interessaant wijf". De bepaling bij "wijf" kan ook gemakkelijk misverstaan worden, omdat ze eveneens afwijkt van het normale woordgebruik. Ze betekent hier namelijk "zuinig".

 

gierig - betalen

Van iemand, die inhalerig is doch daarentegen zelf niet gemakkelijk "afschiet", wordt gerijmd: "Hij komt van Kleef, is méér veur "den heb" dan veur de geef".

Het woord "afschieten" heeft meer bepaaldelijk de betekenis van met geld over de brug komen of ook wel doodgewoon: "betalen".

 

rijk

Iedereen is het er wel over eens, dat "het beter van een stad dan van een dorp afkan", wat inhoudt, dat wie veel bezit gemakkelijker iets kan afstaan zonder het te voelen dan de "kleine man".

 

uitdelen

Geestig gevonden lijkt ons: "Ge moet oe nie uitkleden veur ge naor bed gaot". In het algemeen betekent het, dat men zijn bezittingen niet vroegtijdig moet uitdelen. Meer concreet pleegt men er mee aan te geven, dat het niet verstandig is zijn geld reeds tijdens zijn leven aan zijn kinderen uit te delen, omdat men dan nog wel eens voor onaangename verrassingen kan komen staan.

 

levensverzekering

"Iemand onder de fonds hebben" duidt ook op zucht naar geld, al zullen jonge generaties de uitdrukking maar moeilijk thuis kunnen brengen. Vroeger bestond de mogelijkheid, dat iemand, die er het geld voor over had, een levensverzekering afsloot op het hoofd van iemand, die hij daarvoor zelf uitkoos in het vooruitzicht aan die man of vrouw iets te verdienen door hun "tijdig" overlijden.

 

verkwisten

Minder negatief dan hetgeen we hierboven de revue lieten passeren is de man, "die het niet over den balk gooit". Hier hebben we te maken met iemand, die zijn geld verstandig en weloverwogen besteedt en het dus zeker niet "onverdoens" (nutteloos) opmaakt door het bv. te besteden aan "onverdoense dingen" of "allerhande prullerij".

 

indruk - deugen

Vol ironie zit de uitdrukking: "Recht op m'n dochter, daar komt 'nen officier aan!" Ze duidt op een poging zich uit ijdelheid van zijn beste zijde te laten zien met de bedoeling wat meer te schijnen dan men is. Toch kan het best gebeuren dat zo'n dochter wel eens "geen knip voor d'r neus waard is", waarmee men aangeeft, dat ze niets waard is.

 

eer

Er zit niets kwaads in als men van iemand zegt, dat hij "op zijn ponteneur staat", want dan is hij op zijn eer gesteld. Het woord "ponteneur" stamt kennelijk uit de Franse tijd, die hier wel méér woorden - al of niet verbasterd - heeft achtergelaten. In het onderhavige kan men het "point d'honneur" terugvinden.

 

branie - verlangen

Bij "'ne vent mee veul pertentie" komen we ook bij de branie terecht en wel bij het woord "pretention", dat aanmatiging betekent. Wij gebruiken in Tilburg de verbastering voor een branieschopper, die zichzelf heel wat verbeeldt. Als hij daarbij nog kieskeurig is - en dat gaat gewoonlijk samen! - loopt hij wel eens kans te horen krijgen: "We zullen oe knorrievogeltungeskes (kanarievogeltongetjes) te eten geven". Wie niet de minste trek in dit uitgelezen gerecht heeft - of meer in het algemeen gesproken: iets absoluut niet verlangt: "Taolt (taalt) er niet naor".

 

Tot zover voor deze keer.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 12

 

armoede

We kregen, in aansluiting op ons jongste artikeltje, nog enige in ieder geval ook in Tilburg in zwang zijnde gezegden binnen, die de bedoeling hebben iemands welstand uit te drukken. Wat ze dan ook zeer kernachtig doen: "zonder er om te liegen."

Zo zegt men, dat "hij geen luis heeft om dood te trappen", in welk geval men wel heel arm moet zijn. "Geen luis in de mars hebben" betekent hetzelfde. Met iemand, die "geen nagels heeft om z'n eigen te krabben", is het al niet veel beter gesteld dan met degene, die "geen hem(d) aan z'n lijf heej".

 

positieverbetering - trots

Nu kan het gebeuren, dat de mensen op wie bovenstaand van toepassing is "in beteren doen geraken". Zo hebben we wel eens horen zeggen: "Hij kwam op 'nen schoen en 'nen slof binnengesukkeld en dertig jaar laoter was-ie 'nen fabrikaant meej lef." Hij zal dan wel niet meer "meej den vruugpreek (ouderwetse groen geworden parapluie) onder den arm en de "kredietjas" aan (we vermoeden dat hiermee de slipjas of "billetikker" bedoeld wordt) naar de kerk zijn gegaan.

De vooruitgang zij eenieder van harte gegund als men zich maar niet te veel op zijn fortuin laat "veurstaon". Men moet er niet "grootsig" (trots) op gaan, want dan kan men dat wel eens op een verschrikkelijk platte wijze, die we hier niet zullen aanhalen, naar het hoofd geslingerd krijgen.

 

positieverbetering

Iemand die vooruitgekomen is in de maatschappij is "goed verkoevereerd". Het heeft ons verbaasd een jaar of wat geleden in het maandblad "Onze Taal", dat over een schaar van taaldeskundigen beschikt, te hebben moeten lezen, dat men daar het werkwoord "koevereren" totaal niet kende. In Tilburg daarentegen kennen wij het des te beter! Ons woord bezit zeer oude papieren. Het stamt uit het Oudfranse werkwoord "recovrer" en kwam als "koevereren" reeds in het Middeleeuwse Nederlands voor. Het is gewestelijke volkstaal en wordt ook nog in Oost-Brabant gebruikt, waar men echter van "keuvereren" spreekt.

 

verwaand - pek

In dit verband schiet ons ook te binnen de volkse wijsheid "hoe kaolder hond, hoe méér vlooien", wat betekent, dat iemand, die zelf het minst betekent of presteert vaak meent de meeste eisen te mogen stellen. Ook is waar: "Als niet komt tot iet, dan kent iet zichzelve niet". Naoorlogse jaren en tijden van hoogconjunctuur zijn vaak bij uitstek geschikt om de waarheid van deze levenswijsheid sterk te accentueren.

De "hond" en de "vlooien" treden ook nog op in een typisch, eigen spreekwoord nl. "Wie bij de hond slaapt, krijgt vlooien." 't Is de volkse "vertaling" van het Algemeen Beschaafde: "Wie met pek omgaat, wordt er mee besmet."

 

terechtwijzen

"Ze moesten hem panaarsten", zal men wel tevergeefs in ieder woordenboek zoeken. Het betekent: "Men moest hem eens goed onder handen nemen".

Het o.i. zeer typisch Tilburgs werkwoord "panaarsten" werd op speelplaatsen van vroegere jongensscholen geducht "vervoegd". Wanneer een jongen in de ogen van zijn schoolmakkers wat misdreven had, werd hij "gepanaarst op 'nen klomp". Men nam de knaap vast bij armen en benen en liet hem dan vele malen achtereen met zijn "derrière" op een klomp botsen. Men noemde deze behandeling ook wel "jonassen".

 

maagzuur - troosten - galgenhumor

Een lezer zendt ons een aantal gezegden zoals die bij hem thuis in zwang waren en waarvan hij niet weet, of ze in Tilburg algemeen gangbaar zijn of waren. Van een aantal hiervan menen wij, dat dit laatste zeker het geval is.

Als iemand de mededeling doet, dat hij "het zuur" heeft, kan hij daarop prompt als repliek te horen krijgen: "Dan hedde 't zuut te verwochte", soms nog met de geestige toevoeging: "Dan was Tijl Uilenspiegel op z'n blijst!"

Herhaaldelijk stuit men op humor, weliswaar soms van een wat rauwe soort. Men kan iemand amicaal - of quasi-troostend - op de schouder kloppen, waarbij men hem eigenlijk wat voor de gek houdt met de woorden: "gij mee oewe kop tussen de deur en ikke douwe(n)!"...

Van galgenhumor getuigt: "'t Gao goed, zeej den dokter, 't aander been moet er ook af!"...

 

naamvals-n

Terloops willen we hier even wijzen op een typische eigenschap van onze gewesttaal, waarover de taalkundige "netopgevoede" niet-Brabander misschien in onze rubriek al eens gevallen is en die we ook weer in de zo juist gegeven uitdrukking aantreffen. We bedoelen het gebruik van een vierde naamvals-n bij een onderwerp.

Nu worden onze huidige generaties sinds tal van jaren niet meer met die vierde naamvals-n geplaagd. Ze werd afgeschaft. Vóór die tijd wist echter iemand, die een beetje zijn taal kende, dat een onderwerp in de eerste naamval stond en derhalve nooit een vierde naamvals-n kon krijgen. Wie tegen deze taalregel handelde, bedreef één van de grote taaldoodzonden. Men ziet het: zelfs in de taal is de kans op doodzonden minder geworden! De Brabander heeft in het verleden - en hij doet het nog - die taaldoodzonde steeds naar hartelust begaan. In de gesproken taal melkt bij ons nog altijd "den" boer zijn koei,... koei,... koei...! in het befaamde houten "emmertje". Curieus genoeg bevindt zich in dit gewestelijke gezelschap hier plotseling het Algemeen Beschaafde "emmertje" terwijl wij er toch ook ons eigen gewestelijk woord voor hebben.

Maar we hadden het over die "n" in de eerste naamval! Wij houden daarvan, omdat ze de taal een eigen cachet geeft en voor ons gevoel milder maakt. Bij de mens van het Brabantse platteland zit ze er in zijn spreken vaak nog goed in. Zó goed zelfs dat men ze - ook weer tegen een taalkundige regel in - soms nog aan kan treffen in namen van cafés zoals bv. "Den Engel". Al zijn we wat afgedwaald - die "n" leek ons interessant genoeg om er eens de aandacht op te vestigen.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 13

 

drinken

Nu een wat late vakantieperiode achter de rug is, gaan we weer vol goede moed verder met de Tilburgse Taalplastiek, hopelijk met veel medewerking van de belangstellende lezer. Laten we vandaag eens starten met een paar uitdrukkingen, die voortspruiten uit de spreekwoordelijke Brabantse gulheid en gastvrijheid.

"Op één been kunde nie lopen!"... Wie heeft zich dit nooit horen toevoegen als hem, o.a. na een bewezen dienst, een tweede borreltje gepresenteerd werd.

Soms krijgt een borreltje de kwalificatie van "afzakkertje". Maar dat is een heel specifiek borreltje, nl. het laatste glaasje dat op een feest, vlak voor het naar huis gaan, gedronken wordt.

 

uitnodigen - vergeten

Als een Tilburger ergens goed gegeten of gefuifd heeft (of buurvrouwen bij elkaar op de koffie, "op 't half elfke", zijn geweest), zegt men soms tot de gastvrouw: "Ge moet de schaoi (schade) maar 'ns komen terughaolen". Dit houdt de uitnodiging in om op zijn beurt bij de gast te komen eten of fuiven.

Hopelijk wordt de toekomstige gastheer intussen niet "los van kop", want dat betekent "kort van memorie" en dan zou hij de uitnodiging wel eens kunnen vergeten.

 

zelfmoord - verwaarlozen - gierig - zuinig

Erger gesteld is het wanneer men hoort, dat iemand "z'n eigen tekort gedaan heej". Dat betekent namelijk niets meer of minder dan dat hij zelfmoord heeft gepleegd. In tegenstelling tot de grofheid, die de volksmond vaak kenmerkt, is dit keurig gezegd en bovendien ook nog raak typerend.

Dezelfde uitdrukking kennen we daarnaast nog in de meer gewone betekenis van "niet goed voor zichzelf zorgen". Bv. omdat ze te "vuil", dat is: te "gierig" zijn. Zó gierig misschien "dat ze 'n dubbeltje doorbijten". Dat gaat te ver. Hoogstens mag men het eens een keer "omdraaien" voor men het uitgeeft, hoewel men hierbij toch ook al wel de grens van overdreven zuinigheid begint te naderen.

 

zeispreuken - Eras, wèfke - zuinig

In ons noordelijk stadsdeel - vroeger in de wandeling gemoedelijk "aon gene kaant van de lijn" (spoorlijn) genoemd - ziet nog een reeds lang ter ziele zijnde vrouw haar naam in een "gevleugeld woord" over de zuinigheid voortleven. De uitdrukking luidt: "Ge moet 't penneke bij 't steeltje haauwen, zeej wefke Eras"...

 

Noord- en Zuid-Tilburg

Menige oude "Turk", dat is een bewoner van "gene kaant" - méér speciaal van de kant van 't Goirke! - zal zich het gezegde herinneren en misschien komt dan meteen wel in gedachten het aardige, echt Tilburgse en specifiek "gene kaantse" lied met zijn prettige melodie van: "Jaanske en Fraanske van gene kaant", dat zo echt volks en geestig het Tilburgse levensmilieu van een nog niet zo ver achter ons liggende periode typeert. De Tilburgers ten zuiden van de spoorlijn hadden ook een afzonderlijke naam. Ze werden "kaaibuters" genoemd. Men hoort dit woord eigenlijk nergens meer. Dit in tegenstelling tot "Turk", dat de onsterfelijkheid schijnt verworven te hebben en op welke kwalificatie menigeen op wie het van toepassing is fier gaat nu het de scherpe kant van het voormalige scheldwoord verloren heeft.

Nu we het toch over "deze en gene kaant" van Tilburg hebben, is het hier wellicht het juiste moment de aandacht te vestigen op een verschijnsel, dat ons bij de samenstelling van onze rubriek is opgevallen. We ontmoeten namelijk de meeste medewerking van lezers "van gene kaant". Dit bevestigt het aan ingewijden overigens niet onbekende feit, dat in het noordelijk stadsdeel het gemeenzame Tilburgs het diepst geworteld zit. In het licht van de stadsuitbreiding van de laatste tien jaar gaat dit uiteraard niet helemaal meer op. Men moet Tilburg zien in zijn vóóroorlogse opbouw, waarin dan als "gene kaant" Goirke, Hasselt en Heikant domineerden.

De groei naar steeds grotere gemeenschappen vervaagt het specifiek eigene totdat dit tenslotte helemaal opgaat in het groter geheel. Het Tilburgse taaleigen is derhalve uiteindelijk ook tot verdwijnen gedoemd. Hoever deze ontwikkeling reeds is voortgeschreden leert iedere aflevering van onze rubriek, want we zijn er van overtuigd, dat hierin reeds vele uitdrukkingen de revue passeerden, die aan de jongere generaties volkomen onbekend zijn en als orakeltaal in de oren moeten klinken. Daarnaast verbaast het ons echter toch van tijd tot tijd uitdrukkingen voorgeschoteld te krijgen, die we lang vergeten en uitgestorven waanden en die dan - blijkens bijgevoegde omschrijvingen - in een bepaalde familiekring nog precies hetzelfde gangbaar zijn als dat een halve eeuw geleden in de onze het geval was.

Mogen we, om vast te leggen wat aan het verdwijnen is, eens een speciaal beroep op "gene kaant" doen? Weet u iets, gaat er dan eens even voor zitten en stuurt het onder het motto "Taalplastiek" aan de redactie. U krijgt daarvoor de dank van

 

TILBURGER

 

 

Nummer 14

 

step

Op de kunstijsbaan van Theresia hoorden wij dezer dagen een Tilburger zeggen: "Wè staot-ie toch mee z'n affeceerplenkske te haffelen!" De goede man bedoelde, dat een hockeyspeler niet al te best met zijn stick uit de weg kon. In dit zinnetje treffen we twee markante woorden aan, t.w. "affeceerplenkske" en "haffelen". Nu heeft het eerste bepaald niets met een hockeystick te maken. Dat het als zodanig gebruikt werd, moet een persoonlijke vinding van onze man geweest zijn. Een "affeceerplenkske" (plankje) is een geestig gevonden benaming voor een kinderstep. Aangezien dit stuk speelgoed een veertig jaar geleden bij de jeugd nog niet bekend was, is 't woord dus ook van jonge datum. Om het op z'n Tilburgs naar zijn juiste waarde te kunnen schatten, dient men evenwel ook nog te weten dat "affeceren" betekent "zich haasten" of "voortmaken". We hebben hier te doen met een verbastering van het Franse "avancer", wat o.a. ook de betekenis van "opschieten" bezit.

 

lopen

In dit verband valt ons nu ook het Tilburgse werkwoord "rettereren" in. Dit betekent snel lopen; bv.: "Ziet hem eens rettereren!" Maar dit snel lopen wordt dan gewoonlijk niet erg serieus genomen en er zit een zweem van nervositeit in. Zo kan iemand "hers en geens rettereren", wat min of meer doelloos en nerveus op en neer rennen weergeeft. Wat er toch niet allemaal inzit in zo'n mooi Tilburgs woord, dat vermoedelijk ook 'n verbastering van Frans is. We hebben wel eens aan "retenir" gedacht, maar daaruit valt de Tilburgse zin niet te verklaren.

Die gedachtenassociatie is wellicht te wijten aan het oude horloge van onze grootvader. Als men dit opende om het wat sneller of trager te laten lopen, zag men op het daartoe bestemde mechaniekje de letters A en R staan. Grootvader zei, dat die respectievelijk betekenden: "affeceren" en "rettereren". Moest het horloge sneller lopen, dan verschoof men een wijzertje in de richting van de A, moest het daarentegen trager gaan, dan ging het pijltje in de richting van de R. Bij grootvader leefde in "rettereren" misschien de gedachte van "retenir", dat is: tegenhouden of inhouden. Later zijn we er achter gekomen, dat de letters "avancer" en "retarder" - voorlopen en achterlopen - moeten betekenen. Grootvader heeft met zijn verbasterd en bovendien nog verkeerd Frans echter altijd goed uit de voeten gekund en voor ons is zijn verhaaltje steeds een praktisch ezelsbruggetje gebleven bij het knoeien in ons jongenshorloge.

 

stuntelen - troeteldier - stoeipoes

Intussen dienen we nog steeds op de Tilburgse ijsbaan te zitten, waar we nog met het woord "haffelen" zouden kunnen zitten "te haffelen" als we er tenminste niet goed weg mee zouden weten. Maar dat menen we wel te weten! "Haffelen" heeft diverse betekenissen.

Een ervan gaven we al in onze voorafgaande alinea. Verder betekent het "raar en onhandig omspringen met": "Zit toch nie zo te haffelen!".

Verder hebben we nog een "haffelkatje" met een letterlijke en een figuurlijke betekenis. Letterlijk is het een jong katje, waar de kinderen mee sjouwen en spelen en dat dus op nogal onhandige manieren wordt vastgepakt. Wanneer de naam "haffelkatje" echter figuurlijk wordt toegepast op een meisje, dan is dat meisje geen toonbeeld van ingetogenheid. Het laat met zich spelen zoals kinderen met hun "haffelkatje" spelen.

 

kat - bokking

Nu we toch in de kattewereld toeven: een jeugdig paartje liep zeer lief, arm om elkaars leest, door het wandelbos. Plots zei een gepensioneerde op een bank: "De kat sleept mee den bukkum!" We vonden het oergeestig. Iedere poging tot uitleg bederft het. Je kunt de betekenis enkel maar voelen! Daarin zit juist het geestige.

Het is mogelijk, dat het bij de jonge generatie niet zo aanslaat. Voor haar is een "bukkum" (bokking) bijna 'n onbekend product. Dit in tegenstelling tot 10-tal jaren geleden toen gerookte bokking een goedkoop volksvoedsel was. Vooral tijdens de vasten werd er nogal bokking geconsumeerd. Zodanig, dat men in die tijden van iemand, die een nogal bruine (gerookte?) huidkleur had wel eens schertsend kon horen zeggen, dat dit kwam van het vele bokking eten...

 

dancing

Een prachtig Tilburgs woord, dat - naar we schatten - tegen het eind van de twintiger jaren plotseling opdook, is het zelfstandige naamwoord "razzeldazzel". Hiermede werd een nieuwe dancing in onze stad aangeduid die - eufemistisch gezegd - niet aan de verwachtingen van het publiek voldeed. Zo kon men horen: "We gaan vanavond naar de razzeldazzel". Bij geen enkele Tilburger bestond er dan ook maar de geringste twijfel over wat hiermee bedoeld werd. Het woord is geladen van gevoel, er ligt een wereld van een overigens niet al te zwaar genomen minachting in en bovendien bootst het ook nog de aard van het dansen na. Men behoeft van dansen niets te weten om te voelen, dat het hier zeker niet om een Weense wals gaat. Toen in de loop der jaren aan een speciale kwalificatie van de betrokken dancing geen behoeft meer bestond, stierf het woord vanzelf uit. Het is derhalve maar een kort leven beschoren geweest. De uitvinder ervan is natuurlijk onbekend. Zijn vondst was echter zonder meer geniaal.

 

Het volk kan - zoals herhaaldelijk blijkt - in zijn taal verrassend origineel en beeldend uit de hoek komen. Mede daarvan leeft de taal. En door de spontaniteit zelfs feller en waarachtiger dan door opzettelijk gefabriceerde nieuwe woorden van taalgeleerden.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 15

 

huwelijk - samenwerken

Ook het huwelijk heeft de oude Tilburger aanleiding gegeven om zijn wijsheid op de hem eigen manier tot uitdrukking te brengen. Kijk maar: "In een span moeten de paarden dezelfde streng trekken", wat inhoudt dat man en vrouw in het huwelijk samen één lijn moeten trekken daar 't anders niet goed gaat. Anders "blèft het nie lang schoon staon"...

Sterk verwant aan bovenstaand is: "Met twee voor één gespan, dat trekt gemakkelijk". Ook dit verwijst naar de noodzaak van samenwerking. Het had echter méér de betekenis van het bestaan verlichten door met z'n tweeën de kost te verdienen.

 

trouwen - weduwe

Wanneer iemand een weduwe met veel kinderen trouwde, kon men horen dat hij nogal wat aandurfde, omdat er "zoveel lappen" opstonden. Afgezien daarvan was en bleef een weduwe toch altijd nog maar "opgewermde potaosie" (het Franse potage) dus: opgewarmde soep.

 

kinderen

Het kon wel eens gebeuren, dat een vrouw bij het overlijden van haar man achterbleef met twee kinderen, die nog niet konden lopen. Ze bleef dan "zitten mee twee platte kender", kinderen die altijd moesten zitten of liggen.

 

vrijster, oude - trouwen - deksel

Een meisje dat er nooit in geslaagd was een man te krijgen of "aan den haak te slaan" en een oude vrijster was geworden, kon men horen kwalificeren als "een votje (vaatje) zuur bier".

Ze behoefde daarom toch niet alle hoop op te geven, maar kon zich getroosten met die andere wijsheid: "Er is geen potje of er paast 'nen scheltje (dekseltje) op". Als ze dan - tegen alle verwachting in - een man had gevonden, die zeer goed bij haar bleek te passen, werd van toepassing: "Zo'n potje, zo'n scheltje". (We kennen in ons dialect ook het woord "scheel" in de betekenis van "deksel", bv. het scheel van de pan).

 

huwelijk - ruzie - trouwen - advies

Het kan in het huwelijk echter ook wel eens anders uitpakken, zodat er voortdurend "gekeven" en geruzied wordt over allerlei kleinigheden. In zo'n geval stond de volksmond klaar met: "Van mekaar meugen (mogen) ze nie en bij mekaar (elkander) deugen ze nie"...

Een moeder, die blijkbaar niet al te hard kon juichen over haar huwelijksgeluk zei venijnig-zuur tot haar dochter, die ze vrijen en trouwen wilde ontraden: "As het geluk veur de dommen was, dan zou de wereld veul gelukkiger zijn", wat overigens misschien ook op breder terrein heel juist is opgemerkt.

 

huwelijk - gemengd

Dat iemand van "gene kaant", bv. 'nen Turk, trouwde met een meisje van "deze kant" van de Spoorlijn, die Tilburg dwars door midden snijdt (dus met iemand uit het land van de "kaaibuters", waarover we al eens eerder schreven), kwam en kómt natuurlijk herhaaldelijk voor. Kwamen uit dit huwelijk kinderen dan waren er dat van "half om half"...

 

huwelijk - sleur - vrijgezel - kostwinner

Ja, hoe gaat het eigenlijk met die mannen: "Zolang ze vrijen zijn het minnebroeders, getrouwd worden het kruisheren". Men vertelt dat ook nog wel anders: "Zit de vogel in de kooi, dan fluit de vogelaar minder mooi".

Dit behoeft de jongeman die geen meisje aankijkt, maar ze "as 'nen staolen Jezus veurbijloopt", zich voorlopig niet aan te trekken. Zou hij echter eenmaal "gescheept" zijn, dan moet hij "vaoren", d.w.z. eenmaal getrouwd dan behoort de kost te worden verdiend.

 

meteen - verstaanbaarheid

Nu nog even enkele markante woorden. Een briefschrijver vraagt ons waar het Tilburgse woord "summedene" vandaan komt. Neergeschreven ziet het er nogal raadselachtig uit, maar de oplossing is eenvoudig. Het is de verbasterde samentrekking van het Algemeen Beschaafd Nederlands: "zo meteen" en betekent derhalve: direct of subiet. Soms leidt ons dialect wel eens tot totale onverstaanbaarheid voor de buitenstaander. Een klassiek voorbeeld is daarvan de uitroep van de Willem II-supporter op de voetbaltribune vlak vóór de wedstrijd: "'k Wossebegosse", waarop zijn makker antwoordde: "Asse mar kosse!" en een derde toeschouwer voegde daar nog aan toe: "Summedene". Vertaald betekent dat alles bij elkaar: "Ik wou dat ze begonnen. Als ze maar konden. Zo meteen".

 

huwelijk - geluk

Wie het in het huwelijk met zijn vrouw getroffen had, kon er trots opgaan, dat hij "twaalf gegooid had", bij welke uitdrukking op de achtergrond de gedachte aan het werpen met twee dobbelstenen meespeelt.

 

zwangerschap

Verwachtte een vrouw spoedig een kindje, dan was op haar van toepassing: "Ze lopt op d'r leste benen".

 

trouwen - leeftijd

Als een niet zo jonge man meer trouwde met een veel jonger meisje, leverde de volksmond daarop z'n commentaar in een geestig rijmpje, dat meteen zijn stellingname tegenover de stap bepaalde. Zie maar: "Beter de broek aan een wieg gescheurd dan een oud wijf op bed gebeurd" (getild).

 

verstaanbaarheid ABN

Dat echter zelfs Algemeen Beschaafd Nederlands totaal onverstaanbaar klinkt, komt niet zo vaak voor. Zegt u echter eens een beetje vlug en zonder accentueren onverwacht tot iemand: "Maaien abten hooi?" Dat verstaat geen mens. Neergeschreven is er de aardigheid af, het gaat enkel om het gehoor. De twee eerste woorden vloeien voor het gehoor - dank zij de door een "a" gevolgde "n" samen tot het zonderlinge "maaienabten" en de "h" van "hooi" valt bij het vlugge spreken gedeeltelijk verloren. Neemt u voor de aardigheid maar eens de proef. Verstaat iemand het zinnetje desondanks, dan komt dat omdat de betrokkene dit artikeltje gelezen heeft.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 16

 

uitdrukkingen

In Tilburg "hoemt" het in de taal van onze mensen van markante uitdrukkingen, hetzij van enkel stedelijk of van breder karakter. Men hanteert het zó spontaan, dat ze eigenlijk de gebruikers zelf niet eens opvallen. Iedere echte Tilburger kent er een massa. Gaat men er echter voor zitten om ze eens op te schrijven, dan valt het op hoe moeilijk het is er bewust een rijtje van bij elkaar te krijgen. Men komt dan doorgaans niet ver.

Die vele uitdrukkingen liggen veilig opgeborgen in de voorraadkamer van het onderbewustzijn en laten zich niet gemakkelijk opcommanderen. Ze zijn echter steeds paraat om op het juiste moment over de drempel te komen om de spreker hun diensten te verlenen, als ze zelf zien dat ze nodig zijn. Maar ze willen niet "gestuperd" worden!... Het is ongelooflijk hoeveel moois er leeft in de diepte van de volksziel en daaruit in de taal naar boven komt geborreld. Men dient er echter wel oor voor te hebben om stille binnenpretjes te beleven wanneer door de wol geverfde Tilburgers hun conversatie voeren.

 

voorzien

Dezer dagen hoorden wij iemand zeggen: "Nou, Harrie, ge zijt nogal goed ingespannen". "Jè, ingespannen as een luis op 'nen kletskop", antwoordde Harrie, zonder te weten dat hij daarmee midden in onze taalplastiek stapte. Het leek ons aanvankelijk in het kader van het gesprek allemaal nogal duidelijk. Bij nadere overweging, kwamen we er toch niet helemaal uit. Vast staat wel, dat die "kletskop" niets van doen heeft met de bekende stroperige koekjes, maar wel iets met een "zeer hoofd" of eventueel ook met een "kaal hoofd". Beide begrippen worden immers met "kletskop" aangeduid.

Alvorens verder te gaan dienen we echter even stil te staan bij de uitdrukking "ingespannen zijn", welke woorden gewoonlijk nog door het epitheton "goed" of "slecht" worden voorafgegaan. Alles bij elkaar betekent het dan "goed voorzien zijn van". Iemand die voor een bepaald werk goed van gereedschap voorzien is, noemt men "goed ingespannen".

De taak van onze luis schijnt te zijn te leven. Moet ze dit doen op een kaal hoofd dan lijkt ons dit weinig gerieflijk, want dat is voor het beestje niet meer dan een gladde woestijn. Het is derhalve slecht voorzien van wat het behoeft. In dit geval is de uitdrukking ironisch gebruikt en hoewel positief klinkend heeft ze een negatieve waarde. Men is: "slecht ingespannen".

En nu de tweede mogelijkheid. Misschien betekent een "zeer hoofd" voor een luis wel een paradijs. Daar valt in ieder geval méér te beleven dan op een kaal hoofd. Zó verstaan zou de spreker een positieve bedoeling hebben en dient de vergelijking tot versterking van wat hij wil uitdrukken.

Hoe het ook zij, in beide gevallen hebben we hier met echte taalplastiek te doen tot het opsporen waarvan onze rubriek in eerste instantie opgezet werd.

 

suizen - speelgoed

In de aanhef van dit artikel gebruikten wij de werkwoordsvorm "hoemt", afkomstig van "hoemen". U zult dit woord tevergeefs in Van Dale zoeken. Het is ons gewestelijk synoniem voor "zoemen". We hebben het vaak horen gebruiken in de volgende zin: "Hij kreeg slaag, dat het hoemde". Verder herinneren wij ons een ouderwets, zelfgefabriceerd stukje speelgoed, dat - als we ons niet vergissen - "hoem" of "hoemer" werd genoemd. Het bestond uit een ca. 15 centimeter lang en een centimeter of vijf breed dun plankje met een gaatje aan ene kant, waarin een touwtje was bevestigd. Men zwaaide het plankje aan het touwtje krachtig rond en dan ontstond er een "hoemend" ofwel "zoemend" geluid. Het lijkt weinig waarschijnlijk, dat in onze technische tijd met een overvloed aan duur en kostbaar speelgoed, de jeugd nog enige ambitie voor zo'n primitief speeltuig kan opbrengen. Een kinderhand is niet gauw meer gevuld. Zo is ook het woord "hoem" tot algeheel verdwijnen gedoemd.

 

omhoogduwen - buitengooien

In dit artikel komt ook nog het werkwoord "stuperen" voor (klemtoon op eerste lettergreep!), dat ook de dag van vandaag nog leeft in onze stad en omgeving. Aan Van Dale is het echter weer niet bekend. Wij hanteerden het voor de aardigheid in de wat brede zin van "een handje helpen". Het wordt echter veel méér gebruikt in een zeer strikte betekenis van "optillen", maar dat dan weer in een wel heel concreet geval. Wanneer een jongen over een muur of schutting wil klimmen, kan hij zich daarbij door een makker laten helpen. Deze duwt hem omhoog: eerst tegen het achterwerk en daarna desnoods nog tegen de voeten. Dat is ons "stuperen". Het optillen van een kei kan dus nooit "stuperen" zijn. Waar het woord vandaan komt weten we niet.

Het wordt ook nog wel eens in overdrachtelijke zin gebruikt, maar dan ligt de oorspronkelijke waarde dieper verborgen. Men kan iemand "buiten stuperen", hetgeen wil zeggen "de deur uit werken". Vaak heeft men dan een zeer speciale manier op het oog. Men doet het jongens door ze bij de achterkant van hun broek "bij het zuur" (weer zo'n prachtwoord) te grijpen, ze licht op te tillen, zodat ze nog maar net met de tenen de grond raken en ze zo, liefst op een drafje, naar buiten te werken.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 17

 

Noord- en Zuid-Tilburg

Van een trouwe lezer van deze rubriek ontvingen we iets aardigs. We moesten het wel twee maal overlezen alvorens we er achter waren en zo vergaat het u misschien ook wel. Het loont in ieder geval de moeite en dan zal men als eindconclusie moeten zeggen: het klopt. Men heeft het echter nooit zo "scherp" naast elkander gesteld gezien en daardoor ontsnapt het aan de aandacht. Er was een toeval nodig om tot de ontdekking te leiden. Hier gaan we dan!

Een moeder, afkomstig uit het zuidelijke stadsdeel, had een man uit het Turkenland, het noordelijke stadsdeel. Toen zij met haar baby, een jongen, (dat was er dus ene van "half-om-half") op haar schoot zat, maakte deze een natte luier. De man reageerde daarop met de niet van enig leedvermaak gespeende vraag: "Hôjjoew?" Z'n vrouw: "Wè zegde?" De man: "Hôjjoew! Dés toch gewoon Turks." Zij: "Ik verstaoget toch nie." De man: "Ik vraog alleen of dèt joe hô? Wè zeggen ze bij jullie daor tege?" De vrouw: "Hatjoe?"... Dit lijkt wel enige uitleg te vragen. "Hôjjoew?" betekent: "Had hij je?" (bv. te pakken of te grazen!). "Hatjoe" wil precies hetzelfde zeggen. Men had hier in de plaats van de "t" ook wel een "d" kunnen schrijven, maar de spelling die onze briefschrijver kiest, maakt de zaak nog wat ingewikkelder.

"Kaaibuters" en "Turken" staan hier in hun taal, mede tot eigen verrassing, abrupt naast elkaar: "Hôjjoew-hatjoe". Uit het tweede woord valt 't Algemeen Beschaafd Nederlands iets gemakkelijker te voorschijn te toveren dan uit het eerste. Dit tekent het overigens wel bekende feit, dat men in het noordelijke stadsdeel van Tilburg weleer een platter dialect sprak dan in het zuidelijke. Bovenstaand verhaal is historisch. Het gesprek vond veertig jaar geleden plaats en had een zo verrassend effect, dat het niet alleen toen veel hilariteit veroorzaakte, maar nadien nog vele malen in de familie werd opgerakeld - aldus onze zegsman.

We hebben niet kunnen nalaten de onvoltooide verleden tijd van het "Turkse" werkwoord "hôjjoew" in meerdere persoonsvormen na te gaan. We zijn daarbij gekomen tot het volgende rijtje: Ik hôm (ik had hem); jij (bestaat niet); hij, zij hôm (bv. hij hôm um - hij had hem om, was dronken); wij hônnum; gij hôttum; zij hônnum. (Het een en ander met een beroep om de clementie van de zetter!). Als we het niet goed hebben, zullen de Turken ons dat wel komen vertellen!

 

daarom

Met vreugde constateren wij, dat ook jonge lezers in onze rubriek geïnteresseerd zijn. Een jongeman deelt mede, dat als men bij hem thuis op een vraag waarom men iets gedaan had antwoordde: "Nou daarom...", zijn moeder repliceerde met een: "Daarom is geen reje (reden), as ge van de trap valt dan bende (ben je) gauw beneje" (beneden). Dit frappeert ons daar ook wij van onze moeder - maar dan tientallen jaren geleden! - onder gelijke omstandigheden hetzelfde antwoord kregen. Onze moeder liet echter het woordje "dan" weg en sprak van "trappen", wat het ritme van het rijmpje misschien iets aangenamer maakte. Of achter het rijmpje een diepere zin steekt of dat het alleen om het plezier om rijm en ritme gebruikt werd? De briefschrijver meent, dat er achter zou kunnen zitten, dat het gauw beneden willen zijn maar een vreemde reden is om van de trap af te vallen. In ieder geval intelligent gevonden!

 

water

Als kinderen te veel water wilden drinken, konden zij van hun moeder te horen krijgen: "Water? dat deugt nog nie in oe schoene!"

 

brood - wittebrood

Heel wat moeders doceerden vroeger ook de levensles: "Van brood worde (word je) groot, van mik worde dik." We stuiten hier op het typisch Brabantse woord "mik", waarmee - zoals ook heden ten dagen nog algemeen bekend al hoort men het niet meer zoveel gebruiken - wittebrood bedoeld werd. Brood zonder meer was altijd bruin brood.

 

zeuren

Wanneer iemand telkens weer zeurt over pijn hier en pijn daar, zegt men: "Ge beslècht (lijkt op) de vette ossen wel, die vulen het ook overal."

Kleine zeurende kinderen, die per se hun zin willen hebben, kunnen van moeder te horen krijgen: "Moeten is dwang en dreinen (ander woord voor zeuren) is kleinkinderzang."

 

beleefdheid

Indien iemand iets niet goed heeft verstaan en dan vraagt: "Welk" kan het antwoord luiden: "Delk". Dit wordt gebruikt in een bestraffende zin, omdat de vrager niet "met twee woorden" sprak. Dus niet vroeg "wat zegt u" of: "wè zegde" of wat platter nog: "Wè zidde" (wat zei je?).

Grappig-ironisch bedoeld is het bevel "met twee woorden" te spreken door te vragen: "Wè motte?" In letterlijke zin wordt hier aan het voorschrift voldaan, maar het komische resultaat is, dat de vraag op deze manier nog onbeleefder wordt dan het ene woordje "wè" al is...

 

Zo ziet men weer eens, dat er in dat taaltje van ons toch maar een hele hoop aardige dingen zitten, waar eigenlijk weinig of nooit bij wordt stilgestaan door hen, die ze hanteren.

 

TILBURGER

 

 

Nummer 18

Goropius Becanus, Joannes

Er dwarrelen nogal eens typische Tilburgse of Brabantse woorden op onze schrijftafel, waarvan de inzender graag de herkomst wil weten. Het is dikwijls heel moeilijk die met zekerheid te bepalen. Etymologie is een gevaarlijke bezigheid. Men kan er gemakkelijk naast zitten. Fantaseren is ook een verleidelijke liefhebberij. In dit verband schiet ons de volgende aardigheid te binnen, waar onze naaste omgeving ook bij betrokken is.

In 1518 werd op het landgoed "Gorp", liggende achter Goirle en behorende tot de gemeente Hilvarenbeek Joannes Goropius Becanus geboren. Goropius (Van Gorp) was een veelzijdig geleerd man. Hij kreeg grote bekendheid als medicus, geschiedschrijver en wijsgeer. Later wijdde hij zich ook nog aan de taalstudie. Hij was een van de eersten, die aan taalvergelijking deed. Volgens J.M. Lauwers bracht hij de geleerde wereld van zijn tijd in beroering door de bewering, dat alle talen van de Nederduitse of Kimbrische afstamden en dat Adam en Eva in het paradijs Hollands hebben gesproken. "Duyts" is "douts" en "duytse taal" is dus "de oudste taal", zo beweerde hij... Volgens hem betekende Adam "Haatdam", Eva "Eeuwvat", Methusela "Maak u zalig", Nimrod "Neem brood" enz. Ook zijn dienstmeid deed aan deze zonderlinge woordafleiding mee en noemde haar heer, omdat hij toevallig "een vooruitstrevend en gebogen" reukorgaan had "Bek-aan-neus".

 

trut - troel

We moesten hieraan denken, toen iemand ons poogde uit te leggen, waar het Tilburgse woord "trut" vandaan zou komen. Hiermede worden vrouwen of meisjes aangeduid, die doorgaans niet uitmunten door elegance in hun verschijning en al evenmin door intelligentie. Nauw verwant hieraan is de kwalificatie "doka", waarbij ook de gedachte aan moeilijk in beweging komen meespeelt. En om nog even in hetzelfde straatje voort te wandelen geven we dan nog "troela". Ook dit duidt een bepaald soort meisje aan in bovenvermelde geest maar wordt het meest door het epitheton "dik" voorafgegaan. Zo spreekt men derhalve graag van een "dikke troela". Daarnaast hebben we dan nog "een lekkere troel". Hieruit is het negatieve verdwenen. Men bedoelt er een aardig meisje mee, hoewel hiermede de juiste gevoelswaarde toch nog niet getypeerd is. Al deze woorden nader beziend valt het op hoe moeilijk het is de betekenis ervan nauwkeurig te omschrijven. Ze zijn ongemeen rijk genuanceerd in hun sentimentele geladenheid. Dat maakt juist hun kracht en waarde uit.

En nu terug naar onze "trut"! Rond de dertiger jaren had men ook in Tilburg nogal veel Duitse dienstmeisjes. Die heetten nogal 'ns "Trude". De niet-Duitssprekende huismoeders uit Tilburg spraken gemakshalve maar van "trut". Men kon de ene aan de andere horen vragen: "Hebben jullie ook zo'n Duitse trut?", zo vertelde men ons. Het is wel aardig gevonden, maar gefantaseerd. Het woord "trut" was hier al lang vóór de komst van Duitse dienstmeisjes in zwang. Wij herinneren ons, dat vroeger jaren op de Tilburgse maandmarkt een koopvrouw verscheen, die afkomstig was uit Den Bosch en als "de Bossche trut" werd aangeduid. De Duitsers hebben er derhalve niets mee te maken.

 

"als"

Door associatie met "veronderstelling" zien we ons plotseling op het spoor gezet van enkele met voorwaardelijkheid verbonden uitdrukkingen, die men in Tilburg kan horen.

"Als de lucht valt, zijn alle boonstaken kapot" zegt men tot iemand die allerlei bezwaren maakt van: als dit gebeurt... als dat gebeurt... Het leuke is hier, dat zijn houding in het belachelijke getrokken wordt door als "ramp" iets aan te duiden, dat in het kader van de verwachte catastrofe niet eens meetelt.

De steeds met "als" sprekende kan ook te horen krijgen: "As is verbrand hout!" In het Tilburgse dialect spreekt men namelijk niet van "als" maar van "as".

Wanneer het "ge-as" verschrikkelijk begint te vervelen, kan zo iemand zich ook, wat nijdig, voor de voeten gegooid zien: "As ons kat een koei was, dan konde gij ze molken!" (melken).

 

karnemelk - melk

Apropos, van "molk" (met Umlaut) gesproken! Daar zit ook wat merkwaardigs aan vast. "Molk" was weleer in Tilburg niet melk zonder meer, maar uitsluitend karnemelk. Zo at men "molke", dit was karnemelkse pap. En gewone melk? Die noemde men "rome" en dienovereenkomstig had men derhalve ook rome-pap. Dat was dus weer heel iets anders als wat heden ten dage hier - en ook in het Algemeen Beschaafd Nederlands - onder "room" wordt verstaan.

 

bang - beven

Wanneer men in Tilburg iemand "op zijn achterste zolder jaagt", dan maakt men hem met succes erg bang.

Misschien zit hij dan op die zolder wel "te reiren as 'n waoterhoentje". Reiren is een hier nog algemeen bekend werkwoord met de betekenis van beven of bibberen. "Hij zat te reiren als 'n rietje" zeggen onze mensen, waarbij ze onbewust ook nog aan alliteratie (beginrijm: r-r) doen.

 

Wie weet ons nog wat aardigs te vertellen voor de volgende keer?

 

TILBURGER

 

 

Nummer 19

 

leventje, lekker

In een vroeger artikel hebben we over een "zeer" hoofd gesproken. Naar aanleiding hiervan ontvingen we nog enkele gegevens. Zo zegt men bv. dat iemand een leven heeft als een luis op een zeer hoofd wanneer men bedoelt aan te geven, dat hij een heerlijk leventje kan leiden.

 

beledigen

Wanneer het "tegen het zeer been" was, heeft dat iets heel anders te betekenen. Het houdt in, dat men iemand door woord of daad gekwetst heeft. Hem op een gevoelige plaats heeft geraakt. Zo'n gevoelige plek hoort men wel "een lange teen" noemen. Dienovereenkomstig zegt men dan ook "het was op z'n lange teen".

 

kortaangebonden

Sommige mensen zijn nogal gauw op hun tenen getrapt. Dat komt dan omdat ze "kortaangebonden zijn", d.w.z. agressief van aard, waardoor ze niet veel kunnen verdragen of maar heel "weinig over hun kant kunnen laten gaan". Men zegt ook wel dat ze "kort in de kar zijn". Bij dat kortaangebonden zijn mogen we misschien denken aan een geit op een grasveldje, die daar vroeger met een kort touw aan een paaltje gebonden placht te staan. Doordat zo'n geit veel aan haar touw rukte, kon dat ook de indruk maken nukkig en kwaad te zijn.

 

lobbes - beledigen

Het kan wel eens gebeuren, dat iemand "uit z'n slof schiet" (opvliegt of plotseling met iets geweldigs voor de dag komt). Dat is allemaal goed en wel als hij dan maar niet begint te "vloeken dat de honden er geen brood van lussen". Iemand, die een "doebes" is, doet dat natuurlijk niet, want dan hebben we te maken met een goede kerel: zo eentje, waar ge wel "over lopen kunt". Maar het is tegelijkertijd toch ook een mens, die nu niet direct het buskruit heeft uitgevonden.

Bij zo'n man behoeft ge niet bang te zijn, dat hij gauw "gepikeerd" raakt. Dit laatste woord is enigszins sjiek. Men hoort het eerder in de mond van een burger dan in die van iemand uit het volk. Het is kennelijk een vernederlandsing van het Franse "piquer", dat letterlijk o.a. "steken" betekent en figuurlijk "kwetsen", overigens behoort dit woord tot het Algemeen Beschaafd Nederlands!

 

bazig - onveilig

Een "doebes" kunt ge niet gemakkelijk "op de kast jagen". Die laat zich niet kwaadmaken. Dit zal zeker niet opgaan voor een vrouw, waarvan men zegt, dat ze "niet prut is uitgevallen". Men heeft dan te doen met een katje, dat men niet zonder handschoenen behoeft aan te pakken. Het is er een "met haar op d'r tanden" en daarmee moet ge voorzichtig zijn.

Wanneer het ergens "niet prut" is, dan is het er niet pluis. Het deugt er niet. Overigens is het woord "prut" geen specifiek Tilburgs of Brabants. Het komt ook in de door ons gegeven betekenis in het Algemeen Beschaafd Nederlands voor.

 

lobbes

Met een hierboven geschetste vrouw kan men "opgelaten" zijn. Men zit er mee te kijken. Een vrouw (of ook een man!) waarvan de spraakmakende gemeente zegt, dat het er een (ene) "van fluitjeshout" is, deugt toch eigenlijk ook niet helemaal. "Daar zit niks in". 't Is een halve "sufferd", ene "laobes", niet kwaad maar ge kunt er nu eenmaal "niet mee uit de voeten"...

 

fluitje

Van "fluitjeshout" gesproken! Dat is wat het woord letterlijk zegt: hout om fluitjes van te maken. De kunst van fluitjesmaken verstaan de vaders van de jongere generaties niet meer. Die generaties hebben daar trouwens ook geen behoefte meer aan, want ze doen het met kostbaarder speelgoed. Onze dynamische tijd brengt er bovendien het geduld niet meer voor op.

Onze vader gebruikte elzenhout als fluitjeshout, maar als we ons niet vergissen was dit alleen in het voorjaar mogelijk, want het hout moest gemakkelijk "afgaan". Dit betekende, dat de schors of "bast" moest loslaten van het eigenlijke hout, waarvoor hij niet te hard mocht zijn. Zelf gaven we later echter de voorkeur aan het uit heggen gesneden hout van de wilde sering. Dit fluitjesmaken vormde een leuke bezigheid. Men moest daartoe de schors onbeschadigd van het te gebruiken stokje afgeschoven zien te krijgen. Dit bereikte men door de schors met speeksel te bevochtigen en hem dan, het stokje op de knie draaiende, met de hecht (het "heft") van zijn zakmes los te kloppen. Daarbij werd dan een liedje gezongen, waarvan we nog het volgende onthouden hebben: "Fluitje, fluitje flierehout, as ge dan nie af wilt gaon, za'k oe op oew köpke slaon"...

Merkwaardig genoeg wordt hier van "flierehout" gesproken: We hebben daarvan echter nooit 'n fluitje zien maken. Wel gebruikte men het hout van de flier voor het maken van klabotsen, klapbussen of proppeschieters. Daarvoor moest het merg uit het flierhout geperst worden. Voor het schieten werden verse proppen van elzenhout gebruikt, waarmee de buis zich goed luchtdicht liet afsluiten. De in de winkels te krijgen proppeschieters met een kurk zijn van latere datum.

Nu we toch in de tijd van de "primitieve mens" leven, mogen we ook nog wel even vertellen, dat de schors van een dikke elzentak ook werd gebruikt tot het maken van zgn. waldhoorns. Die kunst hebben we zelf echter nooit verstaan.

 

broek

Om na deze excursie op een zijpad weer tot onze taal terug te keren. Er bestonden ook "fluitjesbroeken". Dat waren de nog in zwang zijnde jongens- en mannebroeken, die aan de voorzijde met een paar knoopjes sluiten. Wie als kind een "fluitjesbroek" van zijn moeder kreeg, betrad daarmee de weg, die straks tot het "grote mens" zijn moest voeren...

 

TILBURGER

 

 

Nummer 20

 

ABN

Er bestaan in Tilburg tal van uitdrukkingen, woorden en gezegden, die er specifiek gewestelijk uitzien doch het daarom nog niet zijn. Ze komen ook in het Algemeen Beschaafd Nederlands voor, d.w.z. het woordenboek geeft ze. Maar al wat een woordenboek brengt, is niet algemeen bekend en wordt vaak nog minder algemeen gebruikt. Nu valt het op dat - hoewel dus eigenlijk "gewoon Nederlands" - bepaalde woorden bij voorkeur in onze streek worden gebruikt. Hier eigenlijk gemeengoed zijn terwijl men ze elders nauwelijks of helemaal niet hoort. Het ligt in de bedoeling, dat wij deze ook in onze rubriek zullen opnemen.

 

losbandig

Een voorbeeld van wat wij bedoelen is het werkwoord "begaoien". Dat ziet er, ook als men het fatsoeneert tot "begaaien", wel héél Tilburgs uit. Tóch bestaat dit ook in het Algemeen Beschaafd. Het betekent daar dan "bevuild" of "smerig". "Zich begaaien" wil zeggen zijn kleren met modder bevuilen. Zoals ieder wel opvalt, verandert in ons dialect de "aa" in "ao". Zó komen wij dus tot ons "begaoien", dat bij ons echter een méér overdrachtelijke betekenis heeft gekregen dan het in het AB bezit. Het begrip is ook breder geworden. We zeggen namelijk: "Wat heeft hij het toch begaoid." En dit betekent dan: Wat heeft hij het toch bont gemaakt.

 

sufferd

Het woord "gollipaop" (anderen zeggen: gallipaop) is in Tilburg algemeen bekend onder de man uit het volk. Men maakt van dit zelfstandig naamwoord zelfs ook een werkwoord. Zo kan men horen zeggen: Wat ben je toch een "gollipaop" en "sta daar nie zo te gollipaopen!" Voor de smeuïgheid moet men eigenlijk de hele zin in dialect zeggen. Vanwege de duidelijkheid - vooral voor de niet-inboorlingen - laten wij dit achterwege. Voor ons gevoel is een "gollipaop" een slome en niet erg snuggere man of jongen. Eigenlijk een soort sufferd of een "louw". Zo iemand kan wel eens "met een open trul (mond) staan te "louwen" d.i. sufferig kijken.

"Louw" wordt in Tilburg nogal eens gebruikt. Het woord is echter Bargoens, een geheimtaal van dieven en landlopers. Dit taaltje, dat over een uitgebreide woordenlijst beschikt en waarvan wij méér uitdrukkingen gebruiken dan men zich bewust is, heeft een sterke Duitse en Joodse inslag. "Louw" betekent daarin "niets". De man of jongen, die wij er in Tilburg mee aanduiden, zou dus eigenlijk een niets oftewel een "nul" zijn. Nu, dat klopt wel zo ongeveer. Zowel "gollipaop" als "louw" worden nooit voor een vrouw gebruikt. Voor deze zou men van "Sinte Dutsel" kunnen spreken.

Het is verleidelijk te geloven, dat het woord "gollipaop" uit de Franse tijd hier is blijven hangen. In het Frans bestaat nl. "galapiat", dat deugniet, vlegel of opgeschoten jongen betekent. Daarnaast kent het Frans ook nog "galopin" in de betekenis van brutale rakker... Zeker hebben we met een Franse oorsprong te maken.

 

opscheppen

De overgang tussen het vorige artikel en het volgende is een beetje abrupt. Misschien is er een stukje tekst weggevallen.

In 't Algemeen Beschaafd kende men "kaskenaode". Men zegt: Wat heeft-ie toch een hoop kaskenaode bij'm. Men praat ook over "kaskenaode maken". In het Algemeen Beschaafd luidt dit woord kaskenade. Het betekent: opschepperij. Het is afkomstig van het Franse "gasconnade", dat weer ophef, beweging, drukte betekent. Dit komt op zijn beurt van Gascogne. Dat is een streek in Frankrijk, waarvan de bewoners, de Gascogners, de naam hebben nogal opscheppers te zijn.

 

bonnefooi - tegelijkertijd

Gaat u er maar eens "op de bonnefooi" naar toe om u te overtuigen. Alweer Frans! Verbastering van: "A la bonne foi", wat betekent: op goed geluk af of "in goed vertrouwen".

Dit wilden wij u "meepesant" even vertellen. Hier stuiten we op de verbastering van het Franse "en pas" d.w.z. in het voorbijgaan.

 

Frans

Uit het vervolg van onze rubriek zal in de toekomst wel méér blijken, dat we in Tilburg - en trouwens in heel Nederland - een aardig mondje Frans spreken. Maar we weten het niet altijd. Zo kan het ons dan vergaan als die boer, die op zekere dag toen hij de betekenis van het woord "proza" leerde kennen, tot de verrassende ontdekking kwam, dat hij dat eigenlijk reeds zijn leven lang gesproken had...

 

rijk - Kolen, rijke Jan - Mutsaers

Geen leentjebuur spelen we met te zeggen "Gij beslècht (beslechten is: lijken op) de rijke Jan Kolen wel!" Of: "zijde gij de rijke Jan Kolen?"... Men kan dit toegepast zien op iemand, die doet of hij geld genoeg heeft. Volgens een lezer woonde deze Jan Kolen te Tilburg "op den hoek van de Telegraafstraat"...

Als we dan toch met namen gooien... "Boerke Mutsaers in 't Zaand" kent iedereen, maar wie zou nog weten waar "Mutsaers op de dam" gelegen was? vraagt een lezer tussen de "taalbedrijven" door. Wij niet! En u?...

 

verstaanbaarheid

Tot slot nog een dialectaardigheidje. "Toetheetoehojbem!" Natuurlijk 'n beetje "gemeen", dat we de woorden aan elkaar schrijven! Het zijn geen ontcijferde hiëroglyfen uit het graf van de Egyptische pharao Toet-Anch-Amon. Kijk maar: toe thee toe hoj bem. En dat betekent: tot thee toe had hij bij hem. Bv.: alles had hij bij zich, zelfs tot thee toe. Zo zeggen we dat in Tilburg!

 

Uit de medewerking van onze lezerskring blijkt, dat men veel interesse voor afzonderlijke woorden en taal- en dialectaardigheidjes heeft, ook wanneer deze nauwelijks iets of helemaal niets te maken hebben met wat onder "taalplastiek" verstaan wordt. Op gevaar af dat de titel de inhoud van onze rubriek niet meer dekt, zullen we ons hiermee - hopelijk tot plezier van de lezers - toch ook bezighouden. Men kan dus rustig alles insturen, waarvan men denkt, dat het in aanmerking kan komen.

 

TILBURGER