Dorus
rector
Sollicitatie
Ik
deed wat Kees me had "opgedragen" en Gerry me adviseerde: ik
solliciteerde naar rector. De sollicitatieprocedure was traditioneel.
Een brief schrijven, naar aanleiding daarvan een gesprek met
voorzitter, secretaris en de schoolcurator van het plaatselijk bestuur
van Ons Middelbaar Onderwijs (OMO), een psychologische test op het
bureau van Bovengaard. Ik had de directeur MI gewaarschuwd dat ik
gesolliciteerd had. Het gesprek liep voortreffelijk. Bovengaard zat
ook in de gespreksgroep; hij wilde een relatie leggen tussen gesprek
en test.. Tijdens het gesprek begon hij met me te complimenteren met
mijn sollicitatiebrief: "Een brief waarin zeer relevante
informatie staat met de nodige diepgang, hij is ook mooi en origineel
gecomponeerd." Of hij als psycholoog dat deed om mij op mijn
gemak te stellen, weet ik niet, zijn compliment had wel dat effect.
Onmiddellijk
daarna volgde het gesprek met de schooldelegatie: Adelbert, conrector,
Arnold, voorzitter, en Louis, secretaris van de docentenraad, Pieter
vertegenwoordiger van het niet-onderwijzend personeel. Vooral Adelbert
voerde het woord. Hij stelde me allerlei praktische vragen, ook zeer
moeilijke: als een leerling drugs gebruikt, wat zou u dan doen? Arnold
zei me een maand of wat later, dat het voor hem vaststond: jij moest
onze rector worden.
De
test ging prima, alleen tijdens het nagesprek met Bovengaard legde hij
een plaat op tafel waarop treintjes gerangeerd moesten worden. Met
geen mogelijkheid kreeg ik die treintjes in de vereiste of juiste
volgorde. "Toch is er een relatie tussen dit spelletje en aanleg
voor organisatie. Jozef had daar geen enkele moeite mee." Ik
begreep allang dat Jozef ook gesolliciteerd had, maar op grond van dit
onderdeel van de test, zou hij wel eens een neuslengte voor kunnen
liggen. Jozef vertelde me later, dat Wim hem gezegd had, dat ik
gesolliciteerd had. Hij kende me van het Avondlyceum, waaraan we
allebei verbonden waren.
Nagels
had ik ook als referent opgegeven; hij nam me in vertrouwen: "Het
bestuur weifelt over je religieuze overtuiging, heeft die wel de
nodige diepgang? Ik heb mijn mening gegeven en die is positief."
De secretaris van het plaatselijk bestuur van OMO had zelfs de pastoor
van Loon op Zand gebeld. De pastoor was van mening dat ik een
praktiserend katholiek was.
Een
paar dagen later belde de voorzitter me 's avonds op met de mededeling
dat hij mij als nummer 1 zou voordragen aan het Hoofdbestuur. Hij
maakte twee afspraken met me: hij zou me voorstellen aan het
Hoofdbestuur, aan de voorzitter, en me voorstellen aan leraren en
schoolleiding van het Cobbenhagencollege. Ik kwam uit mijn
studeerkamer, liep de woonkamer in en zei terloops tegen Gerry.
"Ze willen me benoemen." Verder niets, we keken weer naar de
tv.
Tot
mijn verbazing begon de voorzitter van het plaatselijk bestuur
tegenover de voorzitter van OMO over mijn nevenfunctie aan de KL. Hij
wilde, gezien ik toch meer verdiende, dat ik die nevenbaan op zou
zeggen, want mensen met een nevenbaan kun je nooit bereiken. De
voorzitter van OMO keek mij aan. Ik zei hem: " Als ik deze
nevenfunctie moet opzeggen, trek ik me nu terug. Mijn salaris gaat dan
zodanig achteruit, dat ik dat niet verantwoord vind t.o.v. mijn gezin.
U moet niet vergeten, dat ik als hoofddocent in schaal 15 zat, als
rector in 16, maar tussen deze twee schalen is veel overlapping.
Meneer de voorzitter kan mij niet bereiken op maandagavond van 17.30
tot 21.15 en op zaterdagmorgen. In de praktijk komt dat neer op drie
uur per week onbereikbaarheid." Ik zag dat de voorzitter van OMO
overtuigd was. "Zullen we het zo maar laten?" De andere
voorzitter knikte.
Toen
mijn benoeming had plaatsgevonden, kwamen er berichten o.a. in het
Nieuwsblad van het Zuiden, Info van de Katholieke Leergangen en
Omologie, het tijdschrift van Ons Middelbaar Onderwijs. Als voorbeeld
het artikeltje in Omologie:
Dr.
Th v. Doorn, nieuwe rector Cobbenhagencollege Tilburg
Bij
zijn collega's is dr. Th. Van Doorn bekend als een joviale
persoonlijkheid die, vanuit een intense belangstelling voor mensen
gemakkelijk contacten legt en voor wie binnen samenwerkingsverbanden
'n goede relatie met zijn medewerkers vooropstaat. Zijn publicaties op
literair en taalkundig gebied getuigen van zijn brede
wetenschappelijke belangstelling.
Uit
geest én gemoed komt zijn interesse in onderwijskundige problemen
voort.
In
de periode dat hij als leraar was verbonden aan het
Sint-Odulphuslyceum openbaarde die voorliefde zich o.a. in
activiteiten binnen OMO-verband rond het project moedertaalonderwijs.
(Toelichting: Dit project werd opgezet door de RU; de begeleider was
prof. Ten Brinke; we probeerden materiaal te bedenken voor een
leesmethode die gebaseerd was op de uit VS afkomstige SQ3R methode.
Deze afkorting staat voor: Survey, Questions, Read, Recite en Review;
globaal overzicht, op grond daarvan stel je jezelf vragen, met die
vragen in je achterhoofd lees je de tekst met als doel de antwoorden
op die vragen te vinden, dan herhaal je ze met eigen woorden en ten
slotte probeer je te komen tot een geïntegreerd overzicht. Ten Brinke
heeft tezamen met Drop deze studerende leesaanpak verwerkt in een
methode voor de onderbouw vwo en havo. Ik heb ermee gewerkt op
Odulphus, maar de leerlingen vonden het niet gemakkelijk.)
In
zijn werk aan de toen juist gestarte Nieuwe Lerarenopleiding, heeft
hij als hoofddocent Nederlands vanaf 1971 een belangrijk aandeel gehad
in de leerplanopbouw bij zijn afdeling, waar hij de laatste jaren ook
colleges vakdidactiek verzorgde. Die onderwijskundige belangstelling
komt niet primair voort uit geloof in technocratische
vernieuwingsmogelijkheden in het onderwijs, maar uit zijn aandacht
voor de opgroeiende mens, die voor dr. Van Doorn in het
onderwijsleerproces centraal staat. Zijn aanvankelijke keuze voor het
onderwijzerschap hangt hiermee ongetwijfeld samen.
De
Mollergemeenschap ziet hem node gaan en zal hem missen.
Jan
van Riel
Gedurende
een dag of tien ontvingen we felicitaties van oud-collega's op
Odulphus, onze oud-buurman, van toekomstige collega-rectoren. De
introductie op het Cobbenhagen daarentegen was koel. Ik mocht niets
zeggen, geen speech. De voorzitter van het plaatselijk bestuur bracht
me naar de rectorskamer. Ik begroette Wim, mijn voorganger, die ik
kende van het Odulphuslyceum waar hij leraar economie was. "Wim",
zei de voorzitter , "ik stel de heer Van Doorn voor aan de
leraren..." "Hij mag niet spreken", onderbrak Wim hem.
"Dat weet hij", reageerde de voorzitter; "drinken wij
hierna nog een glaasje op de nieuwe rector?"
We
gingen naar de lerarenkamer, het was 11.00 uur, pauze. Toen we
binnenstapten keek een honderdtal ogen in mijn richting. Toch waren er
leraren die mij voor een lid van het bestuur aanzagen. Ze dachten: het
wordt Jozef of Johan. Ze waren beiden in zondagspak en conrector
Adelbert niet, vandaar. De voorzitter stelde me voor. Na zijn toch wel
erg mager toespraakje, was er een ogenblik stilte, dat voor mij wel
een eeuwigheid leek. Eén knappe, lieve lerares, stond op, liep naar
me toe en feliciteerde me heel hartelijk. Toen stonden ook alle
leraren op en wensten me geluk met mijn nieuwe taak. We gingen terug
naar de rectorskamer. De voorzitter en ik verlieten het Cobbenhagen,
volgens sommige leraren via een achterdeurtje. Later hebben leraren me
verteld dat de schoolleiding behoorlijk op d'r donder heeft gehad voor
zo'n lege, koele ontvangst van hun nieuwe rector. Wim heeft dat
ruimschoots goed gemaakt: hij bracht met zijn vrouw een bezoek bij mij
thuis, Gerry kreeg een kostbaar bloemstuk. Op vrijdagavond voor de
paasvakantie werd er een grandioos feest georganiseerd; ik werd
daarvoor uitgenodigd door Wim; hij zei er nog niet bij dat dit feest
er voor de nieuwe rector was; dat moest ik horen van een aantal
leraren; ik vermoed leden van de feestcommissie.
Bij
de opening van Quirijn was ik als toekomstige rector van de buurschool
ook uitgenodigd. Ik ging met Wim samen naar die school. "Over een
paar weken ben ik rector af, en één probleem heb ik nog niet
opgelost: we hebben een nieuwe conciërge nodig, een die
administratief, technisch en op het gebied van onderhoud goed uit de
handen kan, maar uit gesprekken met sollicitanten blijkt dat
administratie en onderhoud in één mensenhand onmogelijk is."
"Dat
moet je niet zeggen, Wim, ik ken er een die dat samen heel goed
kan." Wim stond stil, keek me aan en zei: "Wie is dat
dan?" Ik zei: "Piet Mollen". Ik kende Piet heel goed
via onze gemeenschappelijke kennis Truus. "Zeg maar tegen Piet
dat hij morgen tegen een uur of elf welkom is voor een soort
sollicitatiegesprek." Piet, een heel goede kennis van Gerry en
mij, werd gelijktijdig met mij benoemd.
Toen
ik al een paar maanden op het Cobbenhagencollege was, schoot een
leerling uit 4 havo tijdens de ochtendpauze me aan en zei: "Ha, u
bent natuurlijk de nieuwe conciërge?" "Nee,"
antwoordde ik, "ik ben de nieuwe rector." "Sorry. Ik
dacht..." "Alle volwassenen hier zijn medewerkers, volkomen
gelijkwaardig, alleen de taken verschillen. Dat wel natuurlijk."
Ik gaf hem een klopje op zijn schouder en ging verder met de
surveillance.
Overzicht
projecten
De
projecten die op onze school zijn uitgevoerd tijdens mijn rectoraat:
*Project
democratisering
*Project
sociaal beleid
*De
toepassing in de schoolpraktijk
*Relatie
tussen niet-gehandicapten en gehandicapten
*
Bouwprojecten
Project
democratisering
Democratisering
was in, begin zeventiger jaren, ook binnen OMO. Ik had daarover veel
geleerd op het Moller, hoe het niet moest, maar in die tijd wel veel
nagedacht over en gestudeerd op dit thema. Jan van der Hart, eerste
directeur van het onderwijsbureau, nodigde mij uit voor een bespreking
over een rectorenconferentie met als thema democratisering. Meer
concreet vroeg hij: "Zou je over dit onderwerp een lezing voor de
rectoren van OMO willen houden als een soort warming up voor de
conferentie?" Ik heb die voordracht gehouden. De kritiek kwam
hierop neer: het was te theoretisch Ik heb mijn studie voortgezet,
zover ik kon concreter gemaakt en meer voorbeelden gegeven. Deze
uitgebreide "voordracht" is gepubliceerd in het tijdschrift
Omologie, deze ideeën heb ik geleidelijk aan ingevoerd op mijn
school.
De
conferentie viel tegen, vooral de voordracht van Dreesman.
Mediteren
over democratisering
Otto
Weiss moet eens gezegd hebben: mediteren over (en vult u maar in) is
zó buitengewoon vermoeiend dat velen de voorkeur geven aan het
regelen van (en vult u nu hetzelfde in). Mediteren over
democratiesering is ook voor mij vermoeiend, maar ik doe het zo graag
en nu zelfs hardop, terwijl ik me bewust ben het risico te lopen dat
een collega, bijvoorbeeld Theo Hoogbergen, me onmiddellijk met een
citaat van Shakespeare om de oren slaat: "Hij denkt te veel;
zulke mensen zijn gevaarlijk. 1)
Primaire
waarde
Democratisering
steunt op de primaire waarde die iedere mens als persoon toekomt en
het daarop stoelende recht en plicht eigen leven te sturen, de meest
primaire vorm van zelfbestuur. Iedere mens heeft als kennend, willend
en liefhebbend wezen het recht en de plicht zelf richting te geven aan
eigen leven in het samenleven met anderen. Samenleven en samenwerken
zijn onontbeerlijk, maar dan zo dat daarin ieder tot zijn recht kan
komen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het ideaal niet is, voor anderen
te bedenken wat goed voor hen is, maar hen dit zelf te laten bedenken,
ze daarbij te stimuleren, en zo nodig hen daarbij te helpen. 2)
Naarmate
een school groter wordt, moeten mensen meer samenleven en samenwerken
en dient democratisering toe te nemen. Maar dat heeft weer tot
consequentie dat door en tijdens het samenwerken en -leven
verschillende opvattingen over leven en wereld, verschillende
mensvisies manifest worden; pluriformiteit heet dat tegenwoordig.
Pluriformiteit heeft o.a. tot gevolg dat leiding des te
onontbeerlijker wordt, want pluriformiteit zonder leiding en
compromissen leidt tot verschillende doelen, tot verschillend beleid.
De wijdverbreide mening dat bij democratische verhoudingen de leiding
kan worden gemist, is een misvatting. Ook democratie veronderstelt
leiding en mensen die leiding uitoefenen.3) Wie gekozen wordt tot
leiden, wordt verkozen tot stut en steun van anderen. Het woord
verkiezen zou eigenlijk altijd omschreven moeten worden als:
"uitgekozen tot dienst ten bate van anderen". Met andere
woorden: de leidinggevende moeten dienstbaar zijn, geen macht maar
gezag uitoefenen; dat doen ze wanneer ze luisteren, stimuleren, nooit
dwingen, hard zijn tegen hard.
Een
prachtig ideaal, zegt de een; irreëel denkt of zegt zelfs de ander.
Als iemand bij democratisering denkt aan spreiding van macht ( en ik
ga er gemakshalve van uit dat hij onder macht hetzelfde verstaat als
ik dit begrip verderop omschrijf), dan is hij niet met een ideaal
bezig, maar is wel reëel. Hij moet dan ook hiërarchisch denken, want
macht veronderstelt hiërarchie en omgekeerd, en daarvoor geldt
hetzelfde: geen ideaal, maar wel realiteit. Zo denken niet alleen zij
die macht uitoefenen of op de top van de piramide zetelen, maar
eveneens zij die macht ondergaan of aan de basis van de piramide
zitten. Ik ben ervan overtuigd dat iedereen over democratisering als
ideaal moet mediteren en dient na te denken over de wijze waarop in de
huidige realiteit (waar nog steeds macht heerst en hiërarchie
bestaat) democratisering geregeld moet worden.
Ideaal
en werkelijkheid
Democratie
is niet zoals materiële welvaart een voorwaarde voor iets anders,
maar een waarde op zichzelf, een fundamentele christelijke waarde; ze
streeft een gemeenschap van mensen na die vrij en zichzelf dienen te
worden en geen pionnen in handen van anderen. Maar om dit ideaal te
bereiken, moeten deze vrije mensen er al zijn, want zonder hen is geen
democratie mogelijk. Al met al heeft het streven naar democratie als
ideaal iets van een vicieuze cirkel. Vicieuze cirkels kunnen
doorbroken worden, maar het kost tijd (mijnheer Molkenboer zou zeggen:
zij die geloven haasten niet, maar houden wel vol), en het gaat nooit
met macht en geweld. Denkers over interne democratisering hebben,
uiteraard zou ik zeggen, de meeste moeite met het betrekken van
leerlingen, vooral de twaalf- tot zestienjarigen, bij het
democratiseringsproces. Hoe breng ik dat proces bij hen op gang en in
welke mate dien ik hen bij het beleid te betrekken? Onze leerlingen
zijn nog te zeer onderweg naar die vrije mens. De pedagogische weg
loopt toch immers van macht c.q. manipulatie naar gezag, van ons gezag
naar het met gezag spreken en handelen van onze leerlingen. Ik ben van
mening dat eerst en vooral via de relatie leraar - klas, via
democratisch leiderschap in de microstructuur van onze school, deze
weg van democratisch denken en handelen van onze leerlingen dient te
worden afgelegd.
Ik
vind het niet ideaal, maar evenmin reëel dat werknemers, van
niet-docerend personeel tot rector, passief kiesrecht voor
bestuursfuncties hebben gekregen.4) Tot nu toe moeten ze niet, maar
kunnen toch. Deze opvatting meen ik met vier argumenten te kunnen
staven:
1.
Als de leuze: democratisering is het bestuur dichter bij de school
brengen, betekent: maak de afstand van middelpunt tot omtrek kleiner
(om in mijn beeldspraak te blijven), of zelfs reduceer hem tot 0, dan
zou in de bestuurder-werknemer wel eens het conflict kunnen ontstaan
tussen dienen van en belang hebben bij. Wanneer deze leuze betekent:
bestuurders- niet- medewerkers - dienen hevig geïnteresseerd te zijn
in het totale schoolgebeuren; zij dienen hun deskundigheid in en
ervaring om niet-schoolse zaken te kunnen transformeren naar het
onderwijs; dan nadert de werkelijkheid het ideaal.
2.
Een bestuurder-medewerker kan de jure wel niet verplicht zijn tot last
en ruggespraak, maar de facto ontmoet hij dagelijks zijn hele of
gedeeltelijke "achterban", de belangen van zijn collega's
kunnen strijdig zijn met zijn ideaal: dienen in vrijheid.
3.
Het is een ervaringsgegeven, door wetenschappelijk onderzoek bevestigd
5) dat een externe waarnemer niet gehinderd wordt door de blinde vlek
die iedere medewerker over zijn eigen werkterrein en -gemeenschap
heeft. Een bestuurder-niet-medewerker ziet en doorziet beter de
problemen van en in een school, niet zo zeer omdat hij een wijs of
bekwaam mens is, maar vooral omdat hij een externe waarnemer is.
4.
Zowel betrekkelijk kleine machtsverschillen tussen personen als
overmacht bevorderen conflicten. Bij een flink machtsverschil komen
conflicten minder voor.6) Uit ervaring zowel op Moller als op het
Cobbenhagen weet ik dat er minder conflicten ontstaan tussen mensen
als er "één schijf" tussen zit. Toegepast op school:
conflicten ontstaan eerder tussen rmargin-bottom: 1">Stijl van
leiden
Ik
wil proberen enkele leiderschapsstijlen te beschrijven; ze gelden
zowel voor bestuurlijk als schoolleiderschap.
De
eerste stijl, in het Engels tellstyle genoemd, steunt op macht. Onder
macht versta ik: invloed uitoefenen op het gedrag van anderen
overeenkomstig de bedoelingen van de machthebber. Deze invloed kan
worden uitgeoefend dankzij een of andere vorm van overwicht:
lichamelijke kracht, geld of goed, dankzij de functie die men vervult,
maar ook dankzij meer kennis en ervaring. Macht dankzij meer kennis en
ervaring speelt een belangrijke rol in de opvoeding van met name
kleine kinderen. Bij de machtsuitoefening speelt de aanvaarding door
de machtsmindere geen rol. Ze kan er zijn of niet, het is voor de
macht een irrelevante zaak. Omdat macht voorbijgaat aan de
aanvaarding, ligt dwang steeds in haar verlengde. Zo'n machthebber
dient ontslagen te worden, omdat mensen nooit gereduceerd mogen worden
tot objecten van zorg en leiding, maar dat ze een stem moeten hebben
in de omstandigheden waaronder zij leven en werken. Democratisering
ligt in het respect voor de menselijke waardigheid.
De
tweede stijl steunt op manipulatie. Er wordt mee bedoeld het
beïnvloeden van het gedrag van anderen overeenkomstig de bedoelingen
van de manipulator; de gemanipuleerden zijn zich van deze
beïnvloeding niet of nauwelijks bewust. Het is een soort subtiele
machtsuitoefening, de sellstyle. Een manipulator is des te
gevaarlijker naarmate hij beter gesprekstechnieken beheerst.
De
derde stijl, de consultstyle steunt op gezag. Gezag zou dan omschreven
kunnen worden, als het gedrag van anderen beïnvloeden op grond van
hun instemming die gebaseerd is op dialoog. In tegenstelling tot macht
is er bij gezag sprake van aanvaarding; ingestemd wordt met de invloed
die de gezagdrager uitoefent en dus ook met diens bedoelingen. In
tegenstelling tot manipulatie is bij gezag de gezagsmindere zich niet
alleen bewust van de beïnvloeding, maar heeft hij erover mee kunnen
praten in een of andere redelijke vorm van overleg. Gezag een...
--------------------------
1
Theo Hoogbergen, rector van het Peellandcollege in Deurne, op latere
leeftijd gepromoveerd, is een markante persoonlijkheid, maar wel een
uitgesproken pragmaat en een doener. Toen hij tijdens een vergadering
van alle rectoren van OMO, die eens per maand plaatsvond, tien
verschillende pragmatische voorstellen tot oplossing van een of ander
probleem achtereenvolgens aan het formuleren was, fluisterde ik tegen
mijn buurman: "Theo is als een ejaculatie, miljoenen worden
geloosd, slechts één is er maar vruchtbaar." Ik had het
kennelijk iets te luid gezegd, meer rectoren hadden het gehoord,
gelach. De voorzitter, die niets gehoord had en niets van dat gelach
begreep, riep ons tot de orde.
2
A.G.M. van Melsen, hoogleraar in de filosofie van de exacte vakken aan
de KUN : Geloof. wetenschap en maatschappelijke omwentelingen, 1977.
4
Het hoofdbestuur van OMO was daar in die tijd volop mee bezig. Het was
dus heel actueel.
6
Mauk Mulder, hoogleraar Universiteit Leiden, Conflicthantering
...afleiding
van zeggen "betekent "iets te zeggen hebben". De
gezagscrisis in onze tijd komt voor een groot deel juist hierop neer,
dat het gezagsrecht in twijfel wordt getrokken, omdat of het feitelijk
iets-te-zeggen-hebben bij de gezagsdrager ontbreekt, of omdat de
referentiekaders van hem en zijn toehoorders zo ver uit elkaar liggen
dat hij niet meer overkomt. De leidinggevende die nogal eens een
beroep wil of moet doen op zijn recht van iets te zeggen hebben, zal
bij zijn medewerkers op den duur niets meer te zeggen hebben.
De
feitelijke leider
De
leidinggevende die feitelijk iets te zeggen heeft of zal hebben, zou
ik als volgt kunnen karakteriseren:
*
Hij is mondig, maar kan beter luisteren dan spreken.
*
Hij durft en wil zich kwetsbaar opstellen, want hij gelooft dat
naarmate hij zich meer kwetsbaar opstelt, hij zich wonderlijkerwijs
beter beschermt. Alleen werkelijke openheid inzake uitoefening van
leiderschap geeft hem en anderen de mogelijkheid echt te kiezen.
*
Hij is bereid te allen tijde verantwoordelijkheid af te leggen niet
alleen aan het bestuur, maar vooral aan zijn medewerkers.
*
Hij onderkent in een vroeg stadium conflicten. In onze scholen met
hooggekwalificeerde medewerkers bestaat dit vroegste stadium meestal
uit polarisatie.
Enkele
symptomen hiervan zijn: het voortdurend herhalen, verdedigen, verkopen
van het eigen ongewijzigde standpunt, m.a.w. meningsuiting geen
meningsvorming; verhoging van emotionaliteit; zwaar accentueren;
meewarig neen schudden; strakke gezichten; gebrek aan humor, hoge
frequentie van "ja maar".
Wanneer
de leidinggevende deze symptomen opmerkt, kan hij o.a. aan de volgende
oplossingsstrategieën denken:
1.
Luisteren: in de gesprekstechniek noemt men een dergelijk
luistergesprek het tweekolommengesprek. Dit gesprek gaat uitsluitend
uit van het referentiekader van de ondergeschikte, die spreekt, de
gezagsdrager luistert en laat dit zien door in zijn eigen woorden weer
te geven wat de ander probeert te zeggen, tracht daarbij te verwoorden
wat de ander daarbij voelt, geeft kort, geordend, maar tevens
proberend weer. Argumenten zijn niet uitsluitend van rationele aard,
maar ook meestal van emotionele aard. Feelings are facts. Het
tweekolommengesprek bestrijdt effectief polarisatie.
2.
Wanneer het conflict te verwoorden en dus bewust gemaakt is, dan
kunnen leidinggevende en medewerkers het conflict gezamenlijk toetsen
aan de gemeenschappelijk onderschreven uitgangspunten.
Wezenlijk
aan de derde stijl, de consultsstyle, is inspraak van allen.
Besluitvorming
Deelname
aan democratische besluitvorming moet blijven binnen de uitgangspunten
van beleid. Daar dient een consensus over te bestaan. Immers aan
overtuigen met argumenten zitten ook nadelen en voorwaarden; uit
onderzoek blijkt, dat de relatie tussen leider en medewerkers die op
overtuigen d.m.v. argumenten steunt, niet bloeit onder tijdsdruk en
crisissituaties; dit heeft alleen maar polarisatie, verharding van
standpunten tot gevolg. Er dient als voorwaarde voor overtuigen met
argumenten een stuk gelijkheid in instelling, motivatie en bekwaamheid
te zijn. Aan beide kanten moet de nodige ruimte gegeven worden. Voor
elk windje dat de leider wil laten, moet hij vooraf geen overleg
hoeven te plegen. Wanneer men bij elke beslissing op consensus wil
aansturen, dan voert dit vaak tot onverantwoord uitstel van
beslissingen.
Beslissingen
nemen op grond van argumenten vereist de attitude en vaardigheid tot
het sluiten van compromissen. Een compromis is o.a. om twee redenen
ethisch waardevol: er spreekt respect uit voor de overigens andere,
misschien wel verkeerde overtuiging van de ander, omdat een compromis
de betrekkelijkheid van de onderscheiden visies tot uitdrukking
brengt. In de meeste conflicten hebben beide partijen gelijk. Dit
maakt sommige conflicten ook zo moeilijk oplosbaar. Elke partij meent
niet alleen gelijk te hebben, maar ze heeft het ook, zolang we op die
ene waarde letten die dit gelijk aantoont. Daarom is er ontstellend
veel gelijk in de wereld.7)
De
vierde leiderschapsstijl de zogenaamde jointstyle, de collectieve
machtsuitoefening is tot nu toe in het onderwijs irrelevant.
Wij,
medewerkers van OMO, pretenderen geïnspireerd te worden door het
voorbeeld van Christus. Zijn levensbeschouwing, Zijn levensvisie
liggen immers aan de basis van ons onderwijs. Daarom is meewerken aan
democratische, dit wil zeggen menswaardige verhoudingen a fortiori,
een opdracht van de christelijke school. Laten we toch maar
realistisch blijven, 5 % van onze idealen moet toch haalbaar zijn.
Sociaal
beleid op school
De
opvolger van Jan van der Hart, Gerard Janssen, oud-rector van het
Pauluslyceum, polste me of ik met nog drie andere rectoren, hijzelf en
twee medewerkers van het bureau, in de werkgroep
Voorbereidingscommissie Rectorenconferentie (VCR) wilde zitten die een
conferentie voorbereiden zou over sociaal beleid op school. Nou, dat
wilde ik wel. Tijdens de eerste vergadering kwam het punt aan de orde:
welke sprekers nodigen we uit. Rector Anton kende een hoogleraar op de
TUE die hij heel geschikt achtte. Hij had hem al eens gepolst en hij
was bereid een voordracht over dit thema te houden. Om wat meer van
hem te weten te komen, had Anton een brochure van hem in voldoende
exemplaren bij zich. We zouden dan de volgende vergadering over een
week kunnen beslissen. Voorbarige Anton, maar als die prof ons zou
bevallen, dan wonnen we veel tijd; Anton kreeg een compliment van de
voorzitter.
Ik
bestudeerde de tekst van de hooggeleerde; ik wist na eerste lezing
niet waar het over ging. Dan maar de indringende leesmethode
toegepast. Ik ontdekte twee fouten tegen de logica, de
leesmoeilijkheidsgraad van het stuk was ontzettend hoog; als je naar
zo'n man moet luisteren is de opname nul komma nul. Op de volgende
vergadering bleek dat niemand het gelezen had, hoogstens wat
doorgebladerd. "Wat denk jij ervan?" vroeg de voorzitter. Ik
spuide mijn kritiek. "Het blijkt, dat jij er veel tijd ingestoken
hebt om de brochure te bestuderen." Schaapachtig reageerde ik
met: dat was toch de bedoeling? "Wat is je advies?" "Ik
zou met deze man niet in zee durven gaan." De voorzitter vroeg
hoe de anderen daarover dachten. Iedereen behalve Anton was het met
mij eens. Anton en ik kregen het benauwd. Hij, omdat hij al min of
meer aan de prof had toegezegd dat het door zou gaan, en nu moest hij
het terugdraaien. "Dat vind ik hoogst vervelend", besloot
Anton zijn betoogje. Ik, omdat de hele verantwoordelijkheid nu op mij
rustte. Anton ging weg om die nare boodschap aan die prof mede te
delen; hij heeft om deze reden de commissie verlaten. "Wie vragen
we nu?" vroeg de voorzitter. "Is dat niets voor jou?"
vroeg Gerard mij. Ik schrok. "Wat weet ik nu over sociaal beleid,
Gerard? Niets." Nadat iedereen van de werkgroep zijn medewerking
had toegezegd en ik de steun zou krijgen van het hele onderwijsbureau,
besloot ik na een week bedenktijd het toch maar te doen.
7)
Van Melsen
Voor
een groot aantal rectoren was mijn voordracht, waar de werkgroep en
het onderwijsbureau zo enthousiast over waren, onder de maat. Het was
weer eens te theoretisch; ik dacht aan een uitspraak van Van MeIsen:
"Ervaring alleen is niet voldoende, er moet een wisselwerking
zijn tussen ervaring en theoretische visie." Het had geen handen
en voetjes, mijn humorgevoel was van een merkwaardig soort; dat was de
kritiek die uit de evaluatie naar voren kwam. "Trek het je niet
aan", zei Gerard, "rectoren willen iemand van hooggeleerd
niveau buiten OMO, en geen collega." Alleen Anton keek alsof hij
gelijk had gekregen.
Onderstaand
artikel geeft, ingekort, weer hoe sociaal beleid werd toepast, niet
alleen op onze school maar ook op andere OMO-scholen.
1.
Inleiding
Op
9 en 10 december 1980 hebben rectoren en hoofdbestuursleden van OMO
zich bezonnen op een wezenlijk aspect van sociaal beleid: de
satisfactie van de arbeid op school, d.w.z. het zich welbevinden in en
door het werk dat men als leraar of niet-onderwijzend medewerker
ervaart in zijn werk.
Hoe
moet dat dan, sociaal beleid? De rectorenvergadering stelde de VCR in
en zo is het gekomen.
2.
Kern
Sociaal
beleid op school
Schoolbeleid
houdt in de keuze van wegen en middelen om de doelen van de school te
bereiken; m.a.w. schoolbeleid is gericht op het verhogen van het
kennen, kunnen en willen van onze leerlingen. Sociaal beleid heeft tot
doel het welbevinden van leerlingen, leraren en niet- docerend
personeel op een systematische wijze te verhogen. Op deze
studieconferentie heeft VCR bewust de leerlingen buiten beschouwing
gelaten. Dat betekent dat we de eerste jaren niet over sociaal beleid
zijn uitgepraat.
Er
zijn allerlei middelen om het welbevinden van medewerkers te verhogen.
We noemen er een aantal zonder daarmee naar volledigheid te streven:
Het
project sociaal beleid van het Onderwijsbureau met o.a. als instrument
het functioneringsgesprek; taakomschrijvingen; carrièreplanning;
personeelsbeleid, waaronder valt: werving, selectie, begeleiding en
beoordeling van medewerkers; begeleiding bij ontslag; allerlei
regelingen zoals die voor wachtgelders, vutters; middelen om de
disfunctionerende medewerker te helpen; het project gezondheidszorg;
het geven van positieve feedback; het geven van een bloemetje,
attenties bij geboorte en jubilea, feesten, ziekenbezoek enz. Het zijn
alle- maal middelen om het welbevinden van medewerkers te verhogen.
De
satisfactie van de arbeid
Drie
deelprocessen
Zingeving:
het is de mate waarin men ervaart dat de arbeid die men verricht, door
zichzelf en anderen als waardevol wordt gezien. Daarbij spelen o.a.
een rol de idealen, de waardepatronen, het toekomstperspectief dat men
heeft, de ervaringen die men in zijn werk heeft opgedaan en wat
anderen, vooral in eigen ogen belangrijke anderen, van het werk dat
men verricht, verwachten.
Ruimte:
het is de mate waarin iemand zelfstandig kan en mag operen, eigen
keuzes mag en
kan
maken, oorspronkelijk en authentiek kan en mag zijn. Vanuit dit begrip
ruimte, om het
eens
te proberen, hebben we twee andere begrippen omschreven: sleur en
routine. Sleur is de
hardnekkigste
en gevaarlijkste kwaal van een leerkracht. Hij heeft
keuzemogelijkheden, maar jaren geleden heeft hij één keuze gemaakt
en hij houdt zich er nu nog aan, terwijl hij de zingeving van die
keuze vergeten is. Bij routine daarentegen wordt de ruimte die er is,
gebruikt, de zingeving blijft, het werk is gewoonte geworden. In
tegenstelling tot sleur is routine in ons werk een goede zaak.
Eén
voorbeeld: Twee jaar geleden is er een conciërge verbonden aan de
dagafdeling van een dag-avondschool. Voor hem heeft de schoolleiding
geen strakke taakomschrijving gemaakt. Wel had de rector hem gezegd
wat de schoolleiding van hem verwachtte. Ze gaven hem ruimte, maar je
kunt ook te veel ruimte geven, vandaar dat verwachtingspatroon dat de
rector hem had verteld. Dat patroon gaf de conciërge richtinggevoel.
De schoolleiding gaf deze conciërge zoveel mogelijk vrijheid om dat
verwachtingspatroon zelf in te vullen. In het begin was hij wat
angstig, vandaar dat ze regelmatig met hem doorsprak wat de rector van
hem verwachtte, en de schoolleiding ervoer dat hij steeds
zelfstandiger opereerde. In school ving ze signalen op als: "Onze
conciërge, daar kun je altijd van op aan, hij denkt overal aan."
Als je met hem praat, spreekt hij vol enthousiasme over zijn werk.
Creatieve
samenwerking:
Prof.
dr. J. Kistemaker heeft eens gezegd: innovatie is niet wat men bedenkt
en uitvindt, maar hoe men met elkaar samenwerkt. Een goede vorm van
samenwerking voert tot creativiteit. Wat moeten we ons bij dat
creatief voorstellen? Ed Cools, lid van het hoofdbestuur en in
OMO-kring bekend om zijn beschouwingen over democratisering, heeft
eens twee instituten met elkaar vergeleken die beide dezelfde
democratische structuur hadden. Op instituut A was de democratisering
een lijdensweg, op instituut B waren de medewerkers relatief tevreden.
Hoe kwam dat? Ze konden creatief samenwerken, ze pakten beleidsgericht
en prospectief hoofdzaken aan; m.a.w. medewerkers aan hoofdzaken
beleidsgericht laten werken naar de toekomst toe, waarbij ze
regelmatig terugkoppelen, is het welbevinden van mensen verhogen.
Zingeving, ruimte, creatieve samenwerking zijn processen. Deze
deelprocessen zijn dynamisch, ze ontwikkelen zich in de tijd. Een
leraar die plezierig en zinvol werkt met zijn klas en met zijn sectie
naar zijn gevoel, en ook voldoende ruimte krijgt, kan best over een
paar maanden klem komen te zitten. U kent het Badewanne-effect. Een
jonge leraar met idealen komt op school. Hij krijgt ruimte van de
schoolleiding, heeft tijdens zijn opleiding op creatieve wijze leren
samenwerken. Hij duikt de praktijk in en wordt geconfronteerd met de
normen van zijn leerlingen, van zijn collega's, de ouders van zijn
leerlingen, de school in haar complexiteit, zodat er na ongeveer
anderhalf jaar sprake kan zijn van de zogenaamde praxisshock. Zijn
zingeving is weg, hij wordt pragmatisch en afhankelijk van zijn
opkrabbelvermogen, komt hij de badkuip uit en vindt zijn oude idealen
min of meer gewijzigd terug.
Deze
drie deelprocessen hangen nauw met elkaar samen. Stel, een relatief
autonome leraar heeft een of andere keuze gemaakt die voor hem zinvol
is. Hij gaat nu samenwerken met andere relatief autonome collega's.
Hij zal alleen dan achter de keuze van zijn sectie gaan staan, als
haar keuze voor hem minstens even zinvol is als de zijne, ofschoon
haar keuze zijn ruimte kan beperken. Nog abstracter gezegd: arbeid is
interactie d.i. samenwerking; deze interactie is selectief, de keuze
moet derhalve zinvol zijn.
Op
drie niveaus
Deze
drie deelprocessen spelen zich af op drie niveaus: op het niveau van
de medewerker in de klas als individu; op het niveau van de medewerker
in een taakgroep; op het niveau van de medewerker op de school. Deze
niveaus werken op elkaar in. Het welbevinden van één leraar in zijn
klas heeft invloed op een of andere taakgroep waarin hij werkt,
bijvoorbeeld zijn vaksectie, een jaargroep, de schoolleiding en dat
beïnvloedt weer de school. Andersom: bijvoorbeeld de zingeving en
ruimte van de medewerker staan onder invloed van de zingeving en
ruimte van en de mogelijkheid om creatief samen te werken met de
taakgroep; zo'n taakgroep staat weer onder invloed van de school in
haar totale complexiteit.
De
schoolleiding stijgt als het ware in een helikopter en vliegt boven
dit landschap, de school, en kan het geheel overzien. In voorbeeld 1
starten we met het individu, in voorbeeld 2 bij een taakgroep.
Voorbeeld
1 Leraar P wil graag in havo 4 met projecten werken. Hij vindt dit
heel zinvol, omdat hij het heerlijk vindt om met zijn leerlingen
creatief samen te werken en dat kun je het best als je over een
bepaald thema ongeveer evenveel weet als je leerlingen. Maar hij heeft
de ruimte er niet voor, in de vaksectie, een taakgroep, is afgesproken
regelmatig gemeenschappelijke proefwerken te houden Dit is een keuze
van deze sectie en die kan voor haar zin hebben Bovendien past in het
scboolbeleid de leuze: de rooster is heilig, er mogen geen lessen
uitvallen. Wat kan de schooileiding nu doen? We denken twee dingen:
a
Ze drukt het schoolbeleid door; ze doet dan niet aan sociaal beleid,
het welbevinden van leraar P wordt niet verhoogd, integendeel.
b
Ze kan zich ook inleven in de zingeving van leraar P voor
projectonderwijs. Waarom wil P dat, wat zijn zijn motieven? Ze kan
vervolgens nagaan wat wel kan binnen de school, wat niet. Ze kan het
schoolbeleid wat veranderen; deze verandering heeft weer invloed op de
vaksectie en de samenwerking met andere collega's .
Voorbeeld
2 De sectie Nederlands begon in 5 VWO met verhaalanalyse. Tot het
schoolbeleid behoorden vier rapporten per jaar; het eerste verschijnt
onmiddellijk na de herfstvakantie (een besluit van de plenaire
vergadering). Wil een proefwerk over verhaalanalyse enige zin heb-
ben, dan kon dat volgens de sectie pas afgenomen worden medio
november. De sectie wilde voor 5 VWO geen rapportcijfer inleveren. Een
conflict dreigde o.a. met de mentoren van de leerlingen van 5 VWO:
i.v.m. hun begeleiding hadden ze dat cijfer nodig, want Nederlands is
het belangrijkste vak. De schooileiding nodigde de sectie uit voor een
gesprek, vroeg verduidelijking over haar zingeving en gaf haar de
volgende ruimte: het herfstrapport gaat naar de ouders onmiddellijk na
de vakantie zoals plenair is afgesproken, echter zonder het cijfer
Nederlands. Eind november ontvangen >
Samenvatting
Met
sociaal beleid op onze scholen proberen we het welbevinden van onze
medewerkers op systematische wijze te verhogen. We proberen dat door
de kwaliteit van de arbeid te verhogen; dat is een drieledig proces en
kan samengevat worden met drie sleutelwoorden zingeving, ruimte en
creatieve samenwerking; deze deelprocessen werken in op drie niveaus,
met name op het niveau van de leraar in de klas, op dat van de
taakgroep en op schoolniveau.
Toepassingen
van onze ideeën over democratisering en sociaal beleid
De
personeelsraad
De
personeelsraad (pr.), vooral onder leiding van mijn latere vriend
voorzitter Arnold, groeide van feestcommissie tot controlerend,
meedenkend en beslissend orgaan van de schoolleiding. Afbrekende
kritiek verdween geleidelijk aan en werd opbouwende. Deze pr. kon
zonder meer inschuiven in de latere Medezeggenschapsraad. Het was voor
mij een vreugde mee te maken, hoe het vertrouwen van het korps in de
pr. toenam en daardoor ook in de schoolleiding. Elke maandelijkse
vergadering begon met mededelingen wederzijds, zodat allen van alles
op de hoogte waren, zelfs over de financiën. Mijn voorganger Wim
hield de knip dicht voor iedereen, zelfs voor de conrectoren; dat was
een zaak voor de rector alleen en het bestuur. Ik ben begonnen dit
beleid te doorbreken en conrectoren en pr. daarbij te betrekken, met
hen te overleggen en hen binnen de kaders van het bestuur mee te laten
beslissen.
De
schoolleiding
Tussen
rector en conrectoren bevindt zich geen laag meer; de
"machtsafstand" zoals Mauk Mulder dat noemt, is klein,
wanneer dat het geval is, treden daar de meeste spanningen op, ja
zelfs conflicten. Tussen de leraren en mij zat wel een schijf
bestaande uit de conrectoren. Met leraren heb ik nooit een conflict
gehad.
Nou
mag men niet denken op grond van deze zwart-wit analyse, dat de sfeer
in de schoolleiding om te snijden was. Beslist niet, 80 % van de
vergaderingen verliep uitstekend. De eventuele spanningen tussen ons
drieën werd meestal gekatalyseerd door de moderator, maar vooral door
Adelbert. Adelbert was verbaal begaafd, kon zeer goed overweg met
compromissen en voelde dat hij bij mij meer ruimte kreeg dan bij mijn
voorganger; die beschouwde hem als een door het korps gekozene, en dat
was het ook volgens de benoemingsprocedure conrector, maar Wims
kandidaat was hij beslist niet, Adelbert had geen invloed in de
schoolleiding, nu wel.
De
sfeer werd beter vanaf het moment dat Bob conrector werd en die werd
alleen nog beter toen Frits en vooral Arnold in de schoolleiding
kwamen. Johan, die mij als mens graag mocht, zei me, dat hij
gesolliciteerd had naar een rectorschap in Best: "Ik ben een van
die gekken die dit baantje ook ambiëren". Arnold en Frits waren
vrienden van mij geworden. Arnold tot op de dag van heden.
Door
de samenwerking van pr. en schoolleiding werd de sfeer op Cobbenhagen
anders, die sfeer ontwikkelde zich in de richting van wederzijds
vertrouwen, wederzijdse openheid en samen verantwoordelijk zijn voor
het realiseren van de doelstellingen van de school. Jozefs
uiteenzettingen in schoolleiding en pr. waren glashelder. Met de
tegenstelling in aard en karakter van de leden van de schoolleiding
was ik zeer gelukkig, het voorkwam eenzijdigheid, maar buiten mijn
kamer vormden wij één blok.
Secties
Met
ingang van schooljaar 1978-79 diende elke sectie voor het nieuwe
schooljaar een begroting te maken. Tot nu toe kwamen de voorzitters
van de secties voor elk wissewasje aan de rector vragen of ze dat
mochten aanschaffen. De voorzitters waren blij met dit voorstel. De
begrotingen werden besproken met mij en ter goedkeuring voorgelegd aan
schoolleiding en pr. De sectie was nu in staat een beleid te voeren,
dat consistent was gedurende vele schooljaren. De begrotingen van de
secties lichamelijke opvoeding, tekenen, handvaardigheid, natuurkunde,
scheikunde en biologie waren vele malen hoger dan die voor de andere
vakken. Toch vond elke sectie het prettig, verantwoordelijk te zijn
voor het sectiebeleid. Langzaam aan vond er een regelmatig overleg met
alle sectievoorzitters plaats. Lang heeft het niet geduurd, omwille
van de grote verschillen van de secties en hun grote zelfstandigheid
door de wet gesteund. Ik ben toen begonnen met één keer per jaar met
alle secties te spreken. Eén conrector was daarbij aanwezig.
Met
één sectie hadden onze schoolleiding en in het bijzonder ik het heel
moeilijk. Het was de sectie van mijn eigen vak Nederlands. De oorzaak
van bijna alle problemen zat hem in de tegenstelling van twee aparte
leraren: Piet en Toon. Piet was behoudend, gaf nog steeds frontaal
les, besteedde bijna alle tijd aan literatuur tot 1900 en beschouwde
taalvaardigheid: lezen, schrijven, spreken, luisteren zoals dat
vroeger algemeen gold: de leerling heeft het of heeft het niet, je
kunt dat niet doceren. Bovendien was hij uitermate mild in
cijfergeving. Werden er afspraken gemaakt in de sectie, dan knikte hij
braaf ja: hij zou dat netjes doen, hij zou zich houden aan de
afgesproken correctiesleutel en norm, maar hij deed het niet. Piet gaf
zijn literatuurlessen met verve, in de Middeleeuwen was hij thuis als
geen ander; hij is niet voor niets gepromoveerd op Mariken van
Nieumeghen.9)
Toen
Arnold conrector werd, hebben we samen een jaar veel werk gestoken in
die sectie. Jozef en Johan vonden dat Arnold en ik deze neerlandici in
de watten legden. Ik kreeg er geen beweging in, de laatste twee jaar;
na zeven jaar aan deze sectie gewerkt te hebben met zo weinig
resultaat, gaf ik het op en heb ik de begeleiding ervan aan Arnold
overgedragen.
Maar
ook Arnold lukte het niet helemaal, ook al had hij er soms spanningen
met Jozef voor over. Toen Piet ook nog verklaarde dat hij tot zijn
65ste zou doorwerken, hebben we Toon geadviseerd: laat je voor een
gedeelte afkeuren. Financieel en vooral netto scheelde dat toen niet
zo veel. Na de afkeuring kwam zijn lestaak op 18 lesuren. Toon was
vrij exact aangelegd, hij had gymnasium B, we stelden hem voor een
zestal computerlessen te geven. Hij vond dit een geniaal voorstel.
Daardoor kwam zijn lestaak op 12, waarvan 6 in de bovenbouw. Dat
betekent voor een neerlandicus een geweldige verlichting: zijn enorme
correctietaak is zo arbeidsintensief, dat één eindexamenklas minder
niet alleen betekent 3 lesuren minder, maar 6 tot 7 uren correctie.
Toon werkte zich snel in en kon aanvang nieuwe schooljaar starten met
zijn computerlessen.
Ik
vond het allesbehalve een goede oplossing, heb het lange tijd als
falen van mezelf beschouwd, maar als ik Toon na mijn pensioen weer op
Cobbenhagen ontmoette, sprak en zag dat hij weer kon lachen en grapjes
maken, verzoende ik me er toch maar mee.
9)
De titel van Piet Eligh's proefschrift luidt: In wisselend
perspectief, bijdragen tot een historische benadering van Mariken van
Nieumeghen 1991. Over dit zeer leesbare proefschrift heb ik een
recensie geschreven in Omologie. Het meest verbaasde me - en ik heb
Piet daar ook een compliment voor gegeven - dat Ton één van de
paranimfen was.
Functioneringsgesprekken
Na
de conferentie sociaal beleid op school ben ik met
functioneringsgesprekken begonnen met alle medewerkers. Ik kon dat
natuurlijk onmogelijk alleen af, ook al was het korps mijn afdeling.
Het streven was iedere medewerker één keer per schooljaar. De pr.
vond deze gesprekken een goede zaak. We dienden bij de pr. een
voorstel in: elke medewerker maakt een keuze met wie uit de
schoolleiding hij wil spreken.
De
muziekleraar Peter had een groot probleem. Bij de bouw van het
Cobbenhagencollege was er op de tweede verdieping een speciaal
muzieklokaal gebouwd; kennelijk had de bestrijding van geluidsoverlast
voor andere leslokalen met zich meegebracht dat het muzieklokaal zo
geïsoleerd werd, dat er geen buiten- en gangramen in zaten. Het
probleem van Peter was dat zijn leerlingen, uitsluitend 1e-, 2e- en
3e-klassers, ontzettend onrustig werden; ze waren zich daar nauwelijks
van bewust, maar ze werden het wel. Peter stuurde dan ook te veel
leerlingen de klas uit, tot ergernis van conrector Johan. De
verhouding tussen Peter en Johan werd er niet beter op. Uit gesprekken
met andere leraren wist ik, dat ook zij problemen hadden met dat
lokaal, maar dat was maar één hooguit twee lessen per week. Ook
Jozef kende die klachten: leraren die een keer hun les in het
muzieklokaal moesten geven, foeterden, zochten op het lokalenrooster
naar een ander lokaal, maar ze wisten wel dat dat er niet was.
"Peter",
beloofde ik, "ik zoek hardnekkig naar een oplossing van jouw
probleem." Ik had een plan uitgedokterd: op de tweede verdieping
beschikte Cobbenhagen over een dubbel lokaal, gescheiden door een
schuifwand. Als dat het nieuwe muzieklokaal werd, kon het oude
muzieklokaal ingericht worden als reparatieruimte voor audiovisuele
leermiddelen en computers en opslag van de apparaten. De technisch
onderwijsassistent Etiënne zou een gat in de lucht springen; die
jongen kon nu echt niet uit de voeten.
Ik
legde Pieters en Etiënnes probleem voor aan de schoolleiding. Johan
werd ontzettend kwaad op mij, denk ik, maar hij kafferde Peter uit.
"Die vent heeft altijd wat, stuurt er bossen leerlingen uit. Laat
hem eerst maar eens beginnen met goed les te geven." Ik
luisterde, maar voelde me onzeker worden. Tot mijn verbazing nam Jozef
het heel rustig op. Hij zei zelfs: "Ik krijg misschien
roosterproblemen, maar als het niet eerder ingaat dan aan het begin
van het nieuwe schooljaar, dan kan ik er rekening mee houden. Ik vind
het een goed voorstel. Roosterproblemen mogen nooit ten koste gaan van
mensen." Ik gaf Jozef een compliment en hij zag dat ik het
meende. Adelbert en de moderator hadden ook geen bezwaar .We legden
het plan voor aan de pr.; het werd een hamerstuk met een pluim voor de
schoolleiding.
Vanaf
het begin van het nieuwe schooljaar stuurde Peter er praktisch niemand
meer uit. Waar ik nog even voor vreesde, waren de bezwaren van de
sectie aardrijkskunde, die zaten op dezelfde verdieping als muziek. Ik
vroeg ernaar bij de voorzitter van die sectie, maar die stelde me
gerust: "We horen wel eens iets, maar het is niet storend."
Peter is me altijd dankbaar geweest. Toen we 25 jaar getrouwd waren,
vroeg Peter: "Ik zou zo graag iets terug willen doen, mag ik het
orgel bespelen tijdens de eucharistieviering?" Dat deed me goed,
ik glimlachte: "Natuurlijk Peter, heel fijn. En wat zal Gerry
daar blij mee zijn."
Wie
ook zoiets wilde doen op onze zilveren bruiloft, was Marleen, de vrouw
van Bastiaan die leraar aardrijkskunde was op onze school. Marleen kon
ontzettend goed zingen; toen ze nog wat jonger was, was ze
professioneel. Ze zong Ave Maria.
Bastiaan
was een zeer beschaafd man; hij ergerde zich dood aan het taalgebruik
van sommige leerlingen. Vooral die van de 3e klas en 4 en 5 havo. Ik
wist niet dat leerlingen zo grof in de mond waren, totdat een leerling
uit Udenhout de klas uitgestuurd was bij een lerares. Hij moest naar
Adelbert, maar deze leerling had de conrector zo boos gemaakt, dat hij
hem doorstuurde naar mij. Alleen die leerlingen kwamen bij mij die de
conrector doorstuurde of die met de politie te maken kregen. De jongen
kwam binnen. Hij begon te ratelen: "Dat kutwijf kan er helemaal
niks van. Ze geeft mij altijd op mijn sodemieter, daar krijg ik nou de
kloten van. Ik heb niks gedaan." Wat moet ik nou met zo'n taal.
Ik keek hem eens aan, eigenlijk een leuk jong. "Jij wilt zeggen,
mevrouw moet mij niet." "Juist", zei de jongen,
"met jou kan ik praten." "Wat ben je toch een lummel,
waarom zeg je dat nu niet zoals ik dat deed." "Kan ik
niet." "Oké, maar je kunt die schuttingwoorden toch wel
weglaten? Hier heb je papier en een balpen. Schrijf maar eens
op." "Krijg ik nou een dictee?" "Hoe je het spelt
kan me nu niet schelen, schrijf op." Ik dicteerde de zin die hij
aan het begin had uitgesproken. Ik zag dat hij ervan schrok.
Bastiaan
had met het taalgebruik van leerlingen veel moeite. Ik had hem als
eens voorgesteld om het zelf te vertalen in beschaafd en beleefd
Nederlands wat een leerling zegt. Maar hij was dan zo emotioneel dat
hij dat niet kon.
Op
een ochtend, nog voor ik naar school reed, belde Marleen op. "Het
gaat zeer slecht met Bastiaan: hij wil ermee stoppen, zich laten
afkeuren. Hij ziet het helemaal niet meer zitten. Komt u alstublieft
naar ons." Marleen huilde even. "Ik kom onmiddellijk".
Ik belde Maria, mijn secretaresse, op en zei: "Ik kom nog niet
naar school, ik ben bij Basatiaan, waarschuw Jozef of Adelbert
maar." Bastiaan zat in peignoir met vermoeide ogen en een
afgetrokken gezicht in een fauteuil; hij had drie nachten niet
geslapen. "Ik kan het niet meer en ik wil het niet meer", zo
begon hij. "Ik ben een slechte leraar geworden, ik kan maar beter
opstappen. Wilt u de afkeuringprocedure op gang brengen?" Ik
luisterde en probeerde te vatten, hoe deze depressieve explosie
ontstaan was. Want tot nog toe waren er alleen maar kleine problemen
met leerlingen. Nu was Bastiaan nogal gesloten, je wist eigenlijk maar
heel weinig van hem.
Ik
wees hem erop met concrete voorbeelden, wat een goede leraar hij was.
Hij zag op dit ogenblik alleen maar de negatieve kanten. Ook de
schoolleiding was heel tevreden over hem. Hij had dit nog nooit
gehoord. Ik wees nog eens op de vertaalmethode van het belabberde
taalgebruik van sommige leerlingen. Ook de sectie aardrijkskunde zou
hem niet graag missen. Afgekeurd worden is voor jou maar ook voor je
gezin, vooral financieel, geen flauwekul. (Zelfs het woord kul zou
Bastiaan niet gebruiken gezien de oorspronkelijke betekenis van dat
woord.) Zo praatten we samen wat, Marleen sleepte maar koffie aan. Hoe
ik hem geholpen heb, is me nog steeds een raadsel. We spraken niets af
over terugkomen en lesgeven. Twee dagen later kwam Bastiaan de
rectorskamer binnen. "Je hebt me ontzettend geholpen, ik ga er
weer tegenaan." Gelukkig glimlachte ik altijd als ik een mens
ontmoette, dus zag hij mijn vertwijfeling niet. Bastiaan heeft tot aan
zijn vut nauwelijks problemen meer gehad met zijn leerlingen. Bij zijn
afscheid heb ik hem geschetst als een leraar naar mijn hart. Als
geschenk bood ik hem aan de bij hem nog ontbrekende delen van De Jongs
boeken over de tweede wereldoorlog. Op onze zilveren bruiloft zong
zijn vrouw Marleen het Ave Maria.
Het
niet-onderwijzend personeel (nop)
Het
niet-onderwijzend personeel, dat later in het rechtspositiebesluit
Onderwijs ondersteunend personeel (oop) werd genoemd, bestond op het
Cobbenhagen, toen ik daar in 1977 rector werd uit:
*
drie conciërges;
*
Drie technisch onderwijsassistenten (toa's);
*
Twee administratieve krachten;
*
Drie medewerksters huishoudelijke dienst, allen part time.
Het
oop was een zeer heterogene groep, van nauwelijks geschoold, tot op
het niveau van een leraar tweedegraads. Het waren en bleven vier
verschillende categorieën die tijdens hun werk wel veel met elkaar te
maken hadden, maar daarbuiten elkaar nauwelijks ontmoetten. De
werksters vielen overal buiten, zelfs tijdens hun werk, dat plaatsvond
als de anderen naar huis waren. Om met hen te beginnen: het
ziekteverzuim onder hen was zo hoog en het vinden van vervangende
krachten zo lastig, dat we in de schoolleiding al na een goed jaar
besloten over te stappen op een schoonmaakbedrijf. Dit bedrijf nam
deze dames over, als zij dat wilden. Slechts één wilde dat. De
schoolleiding was van een grote zorg verlost en ik in het bijzonder,
want ik was de directe baas van alle oop'ers
Piet
kwam tegelijk met mij in dienst als conciërge, hem kende ik nog het
best. Hij was een hardwerkende, eerlijke, en vooral trouwe medewerker.
Hij luisterde goed naar je, had alleen opbouwende kritiek en roddelde
nooit. Hetzelfde kon je zeggen van Jac Snels. De leerlingen droegen
hem op handen, hetgeen o.a. bleek vóór, tijdens en vlak na zijn
begrafenis. Jac is tijdens mijn rectoraat plotseling overleden op mijn
verjaardag. Hij was in zijn leven eerst schilder van beroep, werd
daarvoor afgekeurd, omdat hij zwaar astmatisch was geworden,
waarschijnlijk t.g.v. het inhaleren van gassen uit chemisch bereide
verf. Hij was zonder twijfel een van de beste conciërges die
Cobbenhagen ooit gehad heeft. Zijn vrouw werkte in een groentezaak als
hoofdverkoopster.
Ik
had haar geholpen toen Jac overleden was. Ze belde me 's morgens op
school op. Snikkend en huilend zei ze: "Ik kan geen
overlijdensakte krijgen van de gemeente: ze willen ze niet opsturen;
ik kan ze om 15.00 uur komen ophalen, maar dan houden jullie een
herdenkingsbijeenkomst voor Jac. Daar wil ik per se bij zijn." Ik
ging naar haar toe, ze woonde op de Schans vlak bij onze school.
"Ria, meisje, je bent diep bedroefd, het overlijden van Jac kwam
zo onverwachts voor je, laat je niet overstuur maken door die
ambtenaar." Ik belde de hoogste chef van de burgerlijke stand, ik
blies vriendelijk hoog van de toren: "Meneer, u spreekt met dr.
Van Doorn, rector van het Cobbenhagencollege. Ik zou u willen vragen,
kunt u de overlijdensakte van Jac Snels naar zijn echtgenote sturen? U
hebt reeds alle gegevens nodig voor deze akte ontvangen." Even
stilte aan de andere kant, wat gefluister en toen: "Natuurlijk,
rector, ik stuur de bode; over een half uurtje geeft hij hem aan
mevrouw Snels af." Ik ergerde me aan dat fietsergedrag van
sommige ambtenaren: knikken naar boven, stampen naar onder.
Tijdens
zijn begrafenisdienst, die geheel door het Cobbenhagen werd verzorgd
van priesters tot misdienaars, van redes tot zangkoor en organist. Ik
sprak in de kerk over Jac, zijn schildersperiode maar vooral over zijn
Cobbenhagen. "Jac was letterlijk en figuurlijk de sleutel van
onze school: letterlijk omdat hij conciërge was, figuurlijk omdat hij
een fijn mens was voor collega's en leerlingen, omdat hij een
vriendelijke relatie onderhield met leerlingen, terwijl ze toch niet
met hem gingen lachen; zijn warme belangstelling voor de jonge mens
verzachte de onaangename opdrachten die hij leerlingen soms moest
opleggen. Hij hield van het Cobbenhagencollege en het Cobbenhagen van
hem. Hij was heel blij met de nieuwe conciërgeloge op de begane
grond, hij noemde ze een viersterrenappartement; hij was er zo
gelukkig mee, omdat hij nu nog meer in staat was om samen met zijn
naaste collega's de ontvreemding van fietsen en helmen te
voorkomen."
In
haar dankbrief aan onze school schrijft Ria in het Cobbenhagen
Bulletin:
De
manier waarop u, Cobbenhagengemeenschap, meende afscheid van Jac te
moeten nemen, was zeer groots, en heeft me diep getroffen; in het
bijzonder denk ik dan aan rector Van Doorn, de conrectoren , de
moderator en hoofdconciërge Toon. Nu begrijp ik beter dan ooit waarom
Jac zich in deze gemeenschap zo thuisvoelde, Cobbenhagen is geen
cijferfabriek, maar een gemeenschap van mensen met een hart. Ik ben
oprecht g Toon was onder het oop de hoogst ontwikkelde. Hij had op het
kleinseminarie gezeten tot de zesde, toen wilde hij geen priester meer
worden, maar wel aan de slag en werd administratief medewerker op een
van de toen nog vele textielbedrijven; uit die periode kende hij Piet
Mollen. Hij was met een Duitse vrouw getrouwd, had kinderen, in
tegenstelling tot Jac, wiens huwelijk kinderloos was, wat ze allebei
verschrikkelijk vonden. Toon was zeer gezagsgetrouw. Meestal als hij
het met mij niet eens was, zei hij: "Ik denk er zo over, maar
zoals u het wilt, gebeurt het, want u bent de baas."
Ik
heb met Toon maar een paar aanvaringen gehad. Bij de tweede zette Toon
mij in een paar zinnen via de telefoon vast. We hadden OMO op de
hoogte gebracht dat Toon met de vut wilde. Dat was allemaal keurig in
orde, maar de heer Weijers, juridisch medewerker van OMO, had Toon een
brief geschreven, die hierop neerkwam: heer Toon, u gaat met de vut;
dit wil ook zeggen dat u uw huidige woning moet verlaten, aangezien
het een ambtswoning is. "En u hebt nog wel beloofd dat ik zo lang
mocht blijven zitten als nodig was." Ik dacht: "Ik ga naar
hem toe, want door die telefoon wordt hij gewoon razend. Dadelijk
krijgt hij nog een hartaanval." Ik ging naar hem toe, zijn vrouw
deed open, ze had de tranen in der ogen, ze snikte: "0, die Toon
er ist so böse op U." Ik kende haar taaltje een beetje, ik
verstond ze wel en bovendien had ik dat al door de telefoon gemerkt.
Toon bood me geen stoel aan, dus ging ik maar uit mezelf zitten. Pal
tegenover hem. Hij pruttelde nog wat na, had het over die hoge heren
die het maar allemaal uitmaken. Ik liet hem maar door praten. Hij
hield maar niet op. Ik kreeg een rare gedachtekronkel, dacht aan
parlementariër Boer Koekoek en zei: "En nou is het mijn
beurt." Toon zweeg. Ik legde hem glashelder uit, dat hij er niet
eerder uithoefde, dan nadat hij een voor hem acceptabele woning had
gekregen. Naarmate hij begon te beseffen dat een bestuur dat formeel
zo wel moet doen, werd hij rustiger; zijn vrouw ging naar de keuken en
bracht koffie. Ik heb mijn invloed aangewend voor een prima woning
voor hen beiden. Ik geef toe: het was de beste van de drie, want de
twee vorige, ook leuke woningen, hadden ze geweigerd. Piet Mollen, die
Toon opvolgde als hoofdconciërge, heeft ook deze ambtswoning
betrokken.
Ondanks
dat hij mopperde en niet alleen tegen mij, maar ook tegen zijn
collega's en tegen leraren, had Toon iets creatiefs. In zijn vrije
tijd maakte hij smyrnatapijtjes; bij zijn afscheid heb ik zo'n
werkstuk gehad, uit dankbaarheid stond er op het kaartje, voor alle
goede zorgen vooral voor onze nieuwe woning. Op school waren vooral
zijn Toonspreuken bekend. Hij hing die zo nu dan op in school op een
of ander prikbord. Verschillende zijn er verzameld door leraar Arnoud,
ze zijn op onze drukpers gedrukt en uitgegeven bij gelegenheid van
zijn afscheid. Hier volgen er een paar:
De
ouderen moeten begrip hebben voor de jeugd. Maar andersom doet ook wel
eens deugd.
In
het verleden en het heden zijn nog onvolkomenheden.
Het
leefklimaat dient opgefleurd. Maar nu zijn jullie aan de beurt.
Heb
je soms iets misdaan?
Kijk
100 meter dom en stel je aan. Zet daarbij open je babyogen,
daar
zijn er al zoveel ingevlogen.
Na
carnaval - dat hoor je wel meer - doet 't nergens pijn maar overal
zeer.
Volwassen
worden is 's Heren gunst. Volwassen handelen'n hele kunst.
Van
horen, zien en zwijgen
Kun
je ook frustraties krijgen..
't
is te laken als kinderen rommel maken
maar
ook een docentje is niet altijd 'n net ventje.
Het
zijn zelden de knappe koppen die in de klas de herrie schoppen
Hele
dagen Cobbenhagen
Niet
te geloven je komt 't te boven.
En
zij gedroegen zich als jonge honden Lieten alles vallen waar ze
stonden.
Je
komt in een klas, het ruikt er naar mensen,
Wat
meer hygiëne dat zou ik me wensen
Democratie
moet men niet laten ontaarden
In
anarchie. Dat is 'n monster zonder waarde.
Ieder
diertje zijn pleziertje
Geldt
voor leraar en scholiertje.
De
problemen rond de technisch onderwijsassistenten waren gering, behalve
die met Pieter. Pieter kwam bijna dagelijks te laat. Ik onderhield hem
daarover en toen zei hij, dat hij zijn vrouw moest helpen bij het
aankleden; ze had een of andere vorm van reuma. "Dat is
natuurlijk geen excuus voor je te laat komen. Hoeveel tijd heb je
daarvoor nodig?" vroeg ik hem. "Een half uurtje".
"Nou Pieter, je staat drie kwartier eerder op, dan heb je nog
tijd om de krant te lezen." Maar zo simpel lag het niet. Pieter
was een chronische telaatkomer. Voor zijn collega's betekende het, dat
zij het eerste uur twee practica tegelijk moesten geven. Klachten van
hun kant, klachten ook van de docenten natuurkunde die hem
beschuldigden, dat hij zijn vak niet bijhield. Ik heb eerst gewerkt
aan het te laat komen; door strenge controle door de hele
schoolleiding, kwam hij niet meer te laat, behalve op vrijdagochtend.
Een van zijn naaste collega's had dat in het bijzijn van Pieter tegen
me gezegd. Toen ik aan deze groep vroeg waarom op vrijdag? Antwoordde
Loek: "Dan komt u meestal later op school." "Ach, dat
is waar ook, dan ga ik in bad." Er werd gelachen, probleem was
opgelost, Pieter kwam praktisch nooit meer te laat, zelfs op vrijdag
niet.
Het
tweede probleem: zijn vakbekwaamheid, dat heb ik opgelost d.m.v. een
functioneringsgesprek met hem. Heel duidelijk kwam naar voren dat hij
al die vernieuwingen in zijn vak niet begreep, daarvoor had hij te
weinig achtergrond. Bovendien zijn jongere collega Etiënne, die wij
voor audiovisuele leer- en hulpmiddelen hadden aangetrokken, was in
België zo goed opgeleid, dat hij Pieter kon pakken, zakken en
verkopen. Etiënne deed graag practicum, had hij me wel eens verteld
en de leraren natuurkunde vroegen hem nogal eens, als Pieter
bijvoorbeeld met bouwzaken bezig was. Ik vroeg hem welk werk hij graag
zou willen doen hier op school? Onderhoud en bouwzaken, was het eerste
wat hij noemde. "Dat is geen volle dagtaak natuurlijk.
Audiovisuele leer- en hulpmiddelen ontwerpen, de leraren behulpzaam
zijn met het klaarzetten van apparatuur?" "Wat Etiënne op
het ogenblik doet", vulde hij aan. Hij knikte. "Vind je het
geen degradatie?" Ja, dat was het wel, maar introverte Pieter
werd, nu wat opener: "Ik ben die klachten van de sectie
natuurkunde beu, ik kan er nauwelijks iets aan doen om er een einde
aan te maken. De omgang met leerlingen gaat ook niet zo goed."
"Pieter, ik vat samen, wat jij wilt zeggen: audio is een
degradatie voor mij, ik ben niet voor niets al zo veel jaren technisch
onderwijsassistent, maar ik wil toch liever een beetje degraderen, dan
klachten van docenten moeten incasseren en afgaan voor leerlingen. Bij
audio heb je alleen met docenten te maken. Geef ik jou gedachten zo
goed weer?" Hij zuchtte. "Pieter, we spreken zo af: jij
praat met je vrouw over je nieuwe baan, je blijft hoofd van de
technisch onderwijsassistenten, daar hebben we het nog niet over
gehad, ik praat met de docenten natuurkunde, met Etiënne en met de
schoolleiding. Na de kerstvakantie kan deze ruil ingaan."
Pieter
verliet enigszins somber mijn kamer. De volgende dag vertelde hij me,
dat zijn vrouw er wel problemen mee had. "Moet zo'n broekie als
Etiënne jouw werk overnemen? En jij wordt zoiets als een elektricien.
Je hebt je onder de tafel laten lullen door de rector." Pieter
begon te twijfelen. "Je kent de consequenties: als je toch wilt
blijven voor natuurkunde, moet je aan het studeren slaan, cursussen
volgen enz." "Walter wil me daarbij helpen." Walter was
frater en had dus wel wat vrije tijd, bovendien een heel knap leraar
en goed natuurkundige. Als Walter hem bijles geeft, dan zou het toch
nog kunnen lukken. Ik had alleen nog maar met de schoolleiding over
het probleem gesproken. Twee maanden later sprak Walter me aan.
"Rector, ik heb er uren in gestoken, hij kan me wel napraten,
maar hij vat de essentie niet. Ik ben eerlijk: ik geef het op."
"Walter, we hebben ons best gedaan. We voeren ons plan uit."
Hij had met Pieter gesproken, die was zelfs opgelucht en aanvaardde de
nieuwe functie een paar dagen later.
Hij
is met de dop gegaan. Lang heeft hij daar niet van genoten, hij stierf
in de leeftijd van 56 jaar. Op zijn overlijdensadvertentie stond een
gedichtje dat hem zuiver karakteriseerde:
Ik
kon niet zeggen wat ik voelde ik heb het ook niet uitgelegd
maar
toch wisten jullie wat ik bedoelde. De stilte had het al gezegd.
Speechen
Een
rector moet wat afspeechen. Bij de opening van het nieuwe schooljaar:
op de algemene lerarenvergadering, tijdens de drie
eucharistievieringen opening nieuwe schooljaar voor leerlingen, een
aparte speech voor elke jaargroep, bij de diploma-uitreiking twee
keer: voor havo en voor vwo; bij de afsluiting van het schooljaar,
voor leerlingen in twee groepen verdeeld, want allemaal tegelijk
konden ze niet in de aula; afsluiting voor de leraren en afscheid
nemen van leraren en niet-onderwijzend personeel met een groots
afscheidscadeau, en door het jaar: opening van de studiedag voor de
medewerkers. Facultatief ook nog wel een aantal keren, voor een
jubileum van een leraar 25 jaar in het onderwijs bijvoorbeeld, voor
een leraar die promoveert enz.
Ik
geef eerst een voorbeeld van een afscheidsspeech, ik heb gekozen voor
die van Pim, omdat dat zo'n markante leraar was en een man die ik een
vriend zou willen noemen, en omdat enkelen van onze kinderen hem
kennen. De vriendschap met Pim was begonnen na het overlijden van zijn
vader. Pim is priester, toen zijn vader overleed was hij zijn thuis
kwijt. Hij was diep bedroefd. Hij kwam op mijn kamer, eigenlijk om te
bedanken dat de moderator, een conrector, en ik op de begrafenis van
zijn vader waren geweest. Hij was heel bedroefd, vertelde over zijn
vader en begon ineens luid te huilen. Ik stond op, hij ook en zo
stonden we in elkaars armen. Ik zei, dat ik hem kon aanvoelen, want
ook ik had mijn vader verloren. Toen hij weer wat bekomen was, dronken
we een kop koffie, spraken wat over ouders en familie, en over de
loutering van het dagelijkse werk. Pim zei: "Je hebt me echt
getroost, ik voel me weer een stuk beter." Ik wist eerlijk gezegd
niet hoe of waarmee, ik had alleen mijn hart laten spreken en vooral
naar zijn hart geluisterd.
Afscheid
van Pim
Als
je een classicus toespreekt, die ook nog pater is, Abraham heeft
gezien en tijdens zijn opleiding retorica studeerde, of preekkunde,
dan dient men zijn toespraak overeenkomstig de regels van de retorica
op te bouwen. Daarbij is het grondprincipe van de retorica belangrijk:
al het goeds bestaat in drieën. De structuur zou moeten zijn: 1.
Exordiurn, 2. Narratio en argumentatio, 3. Peroratio met andere en
simpeler woorden: Inleiding, Romp en Slot. Ik ben er niet in geslaagd
deze rede overeenkomstig alle regels van de klassieke retorica op te
bouwen, en wel om drie redenen: in een rede tot iemand die afscheid
neemt, dient men het eens te zijn met de scheidende, ik ben dat tot
driemaal toe niet. In zo'n rede dient de spreker het droeve moment
niet te zwaar te accentueren. Ik doe dat wel, want we zullen Pim erg
missen. Hij ons trouwens ook, want hij heeft ons carissimi genoemd.
Zo'n rede mag ook niet te lang duren, maar over Pim kom je nooit
uitgepraat. Derhalve betwijfel ik of hij niet zal proberen mijn
monoloog om te zetten in een dialoog; afijn, we zullen wel zien hoe
het afloopt.
Inleiding
Langdurig
onderwijskundig onderzoek in Duitsland en gelijktijdig maar
onafhankelijk in de V.S. naar: wat dient een leraar te zijn, leidde in
beide landen tot de eensluidende conclusie: een leraar dient een
normaal mens te zijn. Wanneer ik Pim tracht te karakteriseren als
mens, als religieus en sociaal bewogene en als blije prater - en dat
doe ik met argumenten en anekdoten - dan karakteriseer ik hem
tegelijkertijd als voortreffelijk leraar, die gedurende tien jaar aan
ons college werkzaam is geweest. Bovendien moet men in zo'n rede de
reden van vertrek aangeven.
Romp
Waarom
gaat Pim weg? Het motief voor deze stap is, zo schreef Pim, de
overweging dat voor mijn taak als leraar gemakkelijker een vervanger
te vinden is, dan voor het werk waarvoor op mij als priester een
beroep gedaan wordt. Ik ben het met het eerste gedeelte van deze
volzin niet eens; wij zijn er niet in geslaagd een vervanger voor Pim
te vinden, maar Pim wel. Het tweede gedeelte van zijn motief om te
vertrekken, het beroep op hem als priester, bewonder ik en u met mij.
Ik
geef dan een uiteenzetting waar Pim binnen de congregatie mee begint:
vernieuwing van het religieuze leven met vijf paters o.a. Pater Jan,
zijn opvolger in onze school. Deze vernieuwing vanuit een kleine groep
vond haar inspiratie in de visie van het kapittel van MSC en de
basisgemeenschap van Taizé; ze richtten zich vooral op het
jongerenpastoraat en achtten zich daarbij niet gebonden aan
parochiegrenzen. De kleine communiteit is gestart in Kaatsheuvel.
In
je boekje getiteld "Pim", uitgegeven bij je 25-jarig
priesterjubileum. citeer je Norbert, een priester die je ontmoette in
Taizé: "Uit hoofde van mijn ambt, heb ik Christus vaak op mijn
lippen, in deze dagen heb ik hem weer meer in mijn hart
gekregen." In een ander boekje voor een eucharistieviering voor
een 40-jarig bruidspaar - want ook heel arme mensen zijn wel eens 40
jaar getrouwd - zei je tot hen: "Wij praten veel over het
evangelisch leven, maar dat echtpaar is beter gediend met een paar
schoenen, dan met het evangelieboek."
Met
deze bezieling, die niet altijd overkwam, en niet altijd door je
medepriesters werd gewaardeerd, stond je voor onze leerlingen tijdens
de eucharistieviering begin nieuwe schooljaar bovenbouw. Maar deze
jongeren zagen en wisten ook dat je religiositeit authentiek was.
Pim,
zoals wij je kennen, weten we dat jouw sociale intelligentie zou hoog
is, dat we je een genie kunnen noemen. Jij kunt in alle eerlijkheid
zeggen en dat heb je ook gedaan zelfs zwart op wit, dat je nog nooit
iemand hebt afgeschreven. Je kunt mensen nooit iets weigeren, dat heb
je wel eens je zwakte genoemd; ik ben het weer eens niet met je eens
(wat zijn we het vandaag toch vaak oneens) ja zeggen tegen mensen en
tegen wat goed is, is kracht. Als pastor van het woonwagenkamp gaf je
de mensen je vertrouwen, je zette je fiets nooit op slot. Je liet die
mensen blijken, dat hier iedereen te vertrouwen was, je fiets werd
nooit gestolen en streng door de kinderen bewaakt.
Van
de andere kant heb je ook een scherp oog voor zakkenrollers. Tijdens
je laatste Romereis, zag je hoe zo'n gapper de portemonnee uit de tas
van je collega Wil wilde pikken, je greep de man bij zijn pols, blafte
hem in het Nederlands nog wel af en duwde hem bij de eerste halte de
bus uit.
Pim,
je geniet van de omgang met mensen, je probeert als het enigszins kan
een feestje te bouwen, meestal met helemaal niets. Op een gouden
bruiloftsfeest viel er niet zo veel te beleven, het was daar in jou
ogen geen feest, het was zonder meer saai. Je haalde de stofzuiger
voor de dag, liep voorop, de muziekband erachteraan en de polonaise
was gestart, de stemming is gedurende het hele feest prima geweest.
Een ander voorbeeld: je kwam met twee confraters met de trein van
Taizé, er zaten wel veertig tot vijftig Nederlanders in die coupé.
Je hield helemaal niet van zitten te zitten, je stond op, nam een zak
dadels mee, begon een praatje, gaf een dadel en weer verder. Het ijs
was gebroken, er werd gezellig gebabbeld en gepraat, de reistijd vloog
om.
Pim,
je bent een sociaal bewogene. Je bent ook een goed verteller, daar
getuigen je leerlingen van, ze vragen je wel eens om een verhaaltje.
Van jou is ook bekend, dat in de hoek van de Lerarenkamer, waar jij
zit, niet gekankerd en geroddeld wordt. Je bracht ook het
evaluatiegesprek op gang over de Pax Christi-voettocht met een aantal
leerlingen die deze tocht hadden meegemaakt. De leerlingen zaten op
mijn kamer, ik moest er hun woorden uittrekken. Toen kwam jij binnen,
begon te vertellen over jouw ervaringen met Pax Christi en toen kwamen
ze pas los.
Pater
Pim, je bent een blije prater.
Slot
Je
neefje vroeg je eens. "Ben jij een u?" Daaraan denkend zeg
ik: Pim, religieus en sociaal bewogene en een blije prater: Pim, je
bent jij, waar we U tegen zeggen.
Cadeaus
Sectie
klassieken: een kapstok voor de nieuwe communiteit in Kaatsheuvel.
Pim
had tegen zijn confraters gezegd, als ik nou eens een strijkbout
vraag, want zo'n ding heb je nu eenmaal nodig. "Ik zou me rot
lachen, als ze dat nou eens zouden durven geven, maar gegarandeerd,
dat durven ze niet: een priester, een classicus, iemand met twee
linkse handen geef je een boek, of iets wat kunstzinnig is. We gaven
Pim een strijkbout en ik zei erbij. "Volgens mijn vrouw en
Philips, en in deze volgorde, is het een hele goeie."
Mijn
toespraakjes voor wie dan ook. Leraren, leerlingen, ouders, ik schreef
ze altijd volledig uit. Voor mijn rectoraat werkte ik altijd met
sleutelwoorden, het geeft meer spontaniteit aan je spreken. Maar Wim
had me zijn ervaringen meegedeeld. er zijn altijd leraren en vooral
ouders die woorden in je mond leggen, die je niet gezegd hebt. Als je
ze opschrijft, kun je heel gemakkelijk aantonen, dat de criticus je
verkeerd verstaan heeft. Toen ik eens tegen de bovenbouw sprak en een
nogal ongelukkige vergelijking gebruikte: "Een leerling die niet
van studeren houdt, is als een theoloog die God ontkent", kwam
een leerling op me af en zei: "Ik kan me niet voorstellen, dat
een rector van een katholieke school, in het openbaar zegt: "Ik
geloof niet in God." Ik liet hem mijn tekst lezen en hij bood
zijn excuses aan. Al die speeches en toe- spraken heb ik jaren bewaard
in een ordner. Mijn laatste toespraak voor de leerlingen na de
proclamatie en voor de leraren op mijn laatste dag, heb ik voor de
vuist weg gesproken, gezegd wat in mijn hoofd opkwam en uit de grond
van mijn hart opwelde.
De
leraar -pedagoog
In
al die gesprekken en al die toespraken zeker tot de leraren, heb ik in
die negen jaar een aantal ideeën uitgesproken over de leraar die
tevens pedagoog wil zijn. Toen de redactie van Omologie een speciaal
nummer wilde uitgeven over De leraar om wie alles draait verzocht de
redacteur Theo Hoogbergen mij een bijdrage voor dit nummer te leveren
over de leraar-pedagoog.11)
De
leraar-pedagoog 12)
Een
pedagogische relatie
Onderwijskundigen
houden leraren voor, dat in hun lessen de leerling centraal dient te
staan. Dat is een grote vergissing. De twee uitersten, de leerstof
centraal of de leerling centraal, hebben het onderwijs al veel schade
berokkend. Bij goed onderwijs staat de relatie tussen le- raar en
leerlingen centraal. De leraar, de volwassene, die leerling en
leerstof kent, is in staat zinvolle relaties tot stand te brengen
tussen beide. Ontmoeting, dialoog, echt gesprek, samenwerken
veronderstellen, dat de leraar niet als zijn eerste taak ziet het
organiseren van onder- wijsleersituaties, zoals onderwijskundigen ons
voorhouden, maar zijn eerste taak is "aanwezig zijn" in zijn
klassen. Gerritse duidt die aanwezigheid aan met de term basale
communicatie.
Een
leraar op mijn school stond altijd achter zijn bureau in zijn boeken
te kijken, wanneer de klas binnenkwam. "Weet je nou wel wie er
binnenkomt?" Hij keek in zijn agenda. "Ja, 2 c".
"Ik bedoel toch iets anders, ga eens tegen de deurstijl staan,
als je leerlingen binnenkomen, begroet er eens een paar, stel eens een
vraag over hoe het met hem of haar gaat." Hij was een prima
kerel, had grote belangstelling voor zijn vak, promoveerde een paar
jaar later. Hij probeerde het eens, het ging wel beter, maar hij heeft
het niet langer dan een maand vol- gehouden.
De
wanorde in zijn lessen nam niet af, terwijl juist aanwezigheid zijn de
voorwaarde is voor orde in de klas.
Aangezien
deze communicatie alles te maken heeft met sfeer scheppen in de klas,
is het moeilijk om dit begrip te omschrijven. Ik zou het willen
toelichten door de vijf belemmerende factoren te noemen.
------------
11)
Omologie jaargang 13, Dr. 7, blz. 171 e.v.
12)
1.
De klas benaderen als anonieme massa, niet als Ine, Hens, Josje Eric,
Rinus, Marc, Josette, Sanne, Isabelle als personen op weg naar het
worden van een persoonlijkheid.
2.
De haast die zich niet alleen uit door gejaagdheid, maar ook in de
blik die niet werkelijk aankijkt; er is geen oogcontact. Ik ken een
leraar die naar een of andere kaart aan de achtermuur keek; hij
begreep maar niet dat zijn leerlingen zo onrustig waren, vooral de
jongeren. Ik wees hem daarop, hij oefende in oogcontact, lessen die ik
aan studenten op de leergangen gaf, en waarachtig het helpt, kon hij
me na een paar weken vertellen. Op de leergangen ben ik er met deze
oefening eens goed ingetuind. Een juffrouw was aan de beurt, ik wist
dat ze dit soort didactische en praktische oefeningen flauwekul vond,
of ze durfde niet goed. De oefening bestond hierin: één minuut
ontspannen voor de klas staan zonder iets te zeggen en de klas zwijgt
ook. Ze deed de oefening perfect. Toen ze ging zitten, vroeg ik haar,
hoe ze dit ervaren had. Onmiddellijk stoven twee dames op: "Karien,
ik vind, dat je meneer Van Doorn niet belazeren moet". De ander:
"Zeg het nou", En Karien bekende dat ze zowel een bril als
contactlenzen droeg en dat ze nu geen van beide op of in had." De
volgende lessen heeft ze eerlijk meegedaan, ze heeft nu minder angst
een groep aan te kijken
3
Aanwezigheid wordt ook belemmerd als de onderwijsinhouden
"waardeloos" zijn; wanneer een tekst niet mooi mag zijn maar
dient voor een of ander effect, of alleen als toetsmiddel. Gerichtheid
op de toetsingsuitslag bij Leraar en leerlingen bemoeilijkt de basale
communicatie.
4
De cerebraliteit is ook een belemmerende factor; er zijn mensen die
leven alleen in hun kop; als we ons geheel terugtrekken in abstract
denken, kunnen we niet tegelijk aanwezig zijn. Dagelijks kun je dat
waarnemen: iemand zoekt in zijn hoofd een naam, hij kijkt niemand meer
aan, kijkt naar dingen die niet storen, totdat hij die naam gevonden
heeft. Als een Leraar regelmatig zo voor de klas staat, zijn zijn
leerlingen ook afwezig. Mensen die uitsluitend rationeel bezig zijn,
staan niet rustig op de grond, hun voorhoofd is opvallend gerimpeld,
ze spreken hoger dan normaal. Op de leergangen oefende ik mijn
studenten in het tegenovergestelde: ik vroeg of ze in een kleine
spreidstand voor de klas wilden gaan staan, eerst maar eens diep
ademhalen. Soms duwde ik tegen hun schouder; raakten ze uit hun
evenwicht, dan wisten ze dat ze niet goed stonden. Overwegend
rationeel denkenden spreken hoger dan hun basis stemgeluid. Ook daar
had ik weer een oefening voor: "Sta je goed, rustig?" En dan
zei de student: "Ja, op mijn gemak", of zoiets. "Het
klinkt wel wat hoog. Ga is op deze lucifer staan; probeer die lucifer
te voelen." "Ja, ik voel hem", zei hij een terts lager.
5
Een vijfde belemmerde factor is de angst.
Jeugdbeeld
Een
leraar kent zijn leerling; hij ervaart dagelijks hoe de jeugd van
vandaag zich manifesteert. Uiterlijk: Amerikaans petje, rugzakje,
meisjes met blote navel, piercing, korte rokken, spijkerbroek,
oorbelletjes bij jongens, de meeste hebben ooit drugs gebruikt enz. Op
Cobbenhagen heb ik me altijd verzet tegen conrectoren of leraren die
bepaalde kleding wilden verbieden. Ik heb hun altijd voorgehouden dat
dat een zaak van de ouders is, het is hun primaire
verantwoordelijkheid hoe hun kind zich kleedt en voedt. Deze gedachte
gaf ik ook zo door aan de oudervereniging en op ouderavonden, wanneer
ernaar gevraagd werd. Op het gebied van taalgebruik op school droegen
wij wel een grote verantwoordelijkheid, en de taal van sommige
leerlingen was banaal, onbeschoft en brutaal. Het zou van groot belang
zijn dat leraren onderling met ouders, met jeugdwerkers van gedachten
wisselen over de bestaanswijze van onze jeugd. We kunnen een grondig
inzicht krijgen in de structuur van de persoonlijke ontmoetingen van
leerlingen door met hen mee te leven op drie bestaansgebieden: thuis,
op school en tijdens hun ontspanning vooral in het weekend.
Vakoverstijgend
denken
Elke
leraar geeft zijn vak, maar hij heeft moeite met de intergratie met
andere vakken, ze brengen zo met elkaar geen synthese tot stand. Als
zij al moeite hebben met die integratie, hoe veel te meer dan hun
leerlingen. Hun beeld van de werkelijkheid wordt misschien door het
onderwijs dat ze genieten, nog fragmentarischer dan het al was. Het is
toch nog steeds zo, dat wat de ene leraar op het bord schrijft, veegt
de ander uit.
Op
mijn school propageerde ik wat Van Achter onderzoekslessen noemt. Ik
verklap nu al dat ik de leraren niet zover gekregen heb. Hij noemt
deze lessen heel bewust zo, hij spreekt over onderzoeken, niet over
ontdekken. Om drie redenen wijst hij "Learning by discovery"
af :
1.
Jongeren zijn niet in staat fundamentele inzichten te ontdekken. Men
heeft dat wel degelijk geloofd. Neem bijvoorbeeld eens de vernieuwing
van het wiskundeonderwijs. Men dacht dat een eerste- of tweedeklasser
in staat was zelfstandig de stelling van Pythagoras te ontdekken. Dit
optimisme is niet bewaarheid geworden.
2.
Ontdekken is sterk productgericht, terwijl het bij onderzoekslessen
meer te doen is om het proces van het zoeken en onderzoeken.
3.
"Learning by discovery" promoveert de leerling tot
kunstenaar, terwijl het kind het genie is van het alledaagse. Het kind
ontdekt wat reeds alle kinderen voor hem ontdekt hebben.
In
onderzoekslessen zijn leerlingen en leraar:
*
op zoek naar de waarheid;
*
leerlingen verwerven een stuk autonomie;
de
vraaghouding wordt sterk ontwikkeld en de verwondering: de basis van
wetenschappelijk denken. Zich vragen stellen over de werkelijkheid is
toch wel een bijzondere menselijke activiteit. Zelfs feiten moeten
voldoende problematisch benaderd worden, wil men van echte kennis
spreken.
In
onderzoekslessen gaat het vooral om het onderzoeken als proces. Door
de leerstof in hoge mate een probleemkarakter te geven en door de
leerlingen relatief autonoom naar een oplossing van problemen te laten
zoeken, is de kans groot dat een van de belangrijkste doelstellingen
van het onderwijs wordt gerealiseerd: leerlingen te Ieren denken.
Van
Achter stelt zich het verloop van onderzoekslessen als volgt voor:
1.
De probleemstelling: de leraar stelt voor liefst een concreet en
praktisch probleem te onderzoeken en laat vervolgens zijn leerlingen
daarover van gedachten wisselen.
2.
Leerlingen zoeken zelfstandig en individueel naar de oplossing; de
leraar krijgt de kans om te observeren.
3.
Dan volgt een voortgezet onderzoek in de groep.
4.
Daarna verzorgen de leerlingen de rapportage.
5.
De klas bestudeert dan de waarde van de aangebrachte oplossingen. Ze
vergelijken en komen beargumenteerd tot een of meer "beste"
oplossingen: de synthese.
6.
De leraar is tot nu toe meer organisator en observator. Hij moet nu
wat zeggen, bijvoorbeeld wat hij ervan denkt en wat er overgeschreven
is.
Voorbeeld
van een onderzoeksles
Toen
ik nog op Odulphus lesgaf en later op de leergangen en op Moller in de
lessen vakdidactiek, heb ik de didactiek van deze onderzoekslessen
nogal eens toegepast, o.a. bij de lessencyclus over Het uur U van
Martinus Nijhoff. Dit voorbeeld geeft als een exempel hoe ik lesgaf.
Natuurlijk niet altijd zo, en op dit niveau en ik heb ook wel eens
slecht lesgegeven. Maar deze lessen hebben me zo veel plezier gedaan
dat ze terecht in Mijn herinneringen zijn opgenomen, en voor mijn
kinderen en kleinkinderen een indruk geven van de leraarspraktijk van
elke dag. Aangezien ik er gemakshalve maar van uitga, dat men Het Uur
U niet kent, of weer vergeten is, geef ik eerst een korte samenvatting
van dit verhalend gedicht.
In
dit gedicht beschrijft Nijhoff hoe het passeren van een man bij de
bewoners van een saaie. "deftige" straat de gedachte
losslaat aan alles waarin ze tekortgeschoten zijn. aan datgene was ze
hadden kunnen worden en wat ze in werkelijkheid geworden zijn:
De
dokter bijvoorbeeld, die
in
de straat als huisdokter pas
een
praktijk begonnen was
sinds
hij als jong assistent
een
verstrekkend experiment
had
opgegeven omdat
hij
er hoogstens droog brood van at,-
hem
bracht de wilde muziek
terug
in een stille kliniek;
hij
zag zichzelf daar staan,
witte
jas, rubber handschoenen aan:
in
de kast langs de muur
spraken
dingen van glazuur
email,
glas en metaal
een
tintelende taal
van
een achter alle kwaad
verrijzende
dageraad.
"Het
uur U" is een militaire term, oorspronkelijk uit de
loopgravenoorlog. Het is het door de legerleiding geheimgehouden uur
van de aanval. Alle voorbereidingen zijn getroffen, de stellingen
betrokken, maar tot de aanval gaat men pas over als het uur bekend
wordt gemaakt. Deze bekendmaking geschiedt door lichtkogels af te
schieten. De straat in het gedicht houdt het wolkje voor de damp van
zo'n lichtsein:
In
een wolkje ploft licht
tot
een blinkende ster uiteen
en
langs heel de vuurlinie heen
weet
men; dit meldt het uur u,
nu
gaat het beginnen, nu
verdwijnt
de onzekerheid
van
de mij gegunde tijd
nu
is het voor alles te laat.
Nijhoff
legt een duidelijke relatie tussen de man en de stilte, het wolkje en
de muziek.
De
"straat" is het beeld van onze gegoede maatschappij. Men is
door gemakzucht, onmacht, ijdelheid straatbewoner geworden in plaats
van levend mens te blijven. De "man" die door de straat
loopt, is zo'n levend mens. Zijn tegenwoordigheid herinnert de
straatbewoners aan wat ze verzaakt hebben. Men haat hem, men beschouwt
hem als de vijand, vooral omdat de hemel (het wolkje) en een inwendige
stem (de muziek) zijn partij schijnen te kiezen. Gedurende zijn lopen
door de straat moet men zich wel aan het leven gewonnen geven, men
ziet even het eigen tekort in, om echter terstond weer te ontwaken in
het doods bestaan van straatbewoner. Behalve de rechter, want hij is
de enige die eigen schuld bekent.
De
rechter zag zich staan
zonder
ambtsgewaad aan:
geen
toga, geen muts, geen bef,
niet
dan uit rechtsbesef
en
met geheven hand
deed
hij zijn eed gestand:
in
naam der gerechtigheid
schold
hij de zonde kwijt
en
had eigen schuld bekend -
Zo
ziet zich een prostituee, naakt als Diana, in een woud staan, een hert
kwam aan, en zij drinkt levend water, hert en water zijn symbool van
de kuisheid. Ook kinderen spelen een belangrijke rol in Het uur U. Het
zijn al een beetje straatbewoners, maar alle onbevangenheid is nog
niet weg.
Een
der jongens stond met
zijn
voet op een autoped
waarvan
hij aantoonde dat
het
richtingaanwijzers had.
"Daar
wordt het geen auto door, "
zei
de grootste in een plusfour.
"Van
auto's gesproken " zei
hij
er medelijdend bij,
"hebben
jullie er geen? "-
Ze
zien de man, lopen achter hem aan, ze spelen met andere woorden het
spelletje schaduwlopen, en als hij hen aankijkt, kijken ze naar de
straatsteentjes. De straatbewoners worden boos, woedend en roepen de
kinderen terug, die traag naar huis gaan. En allen keren weer tot de
orde van de straat terug, ook de vogeltjes komen weer terug.
Het
is een verhaal, een episch gedicht, op de laatste vier regels na, die
lyrisch zijn:
Hoe
mooi anders, ach hoe mooi
zijn
bloesems en bladertooi. -
Hoe
mooi? De hemel weet hoe.
Maar
dat is tot daaraantoe. 13)
-------------------
13)
Deze laatste regel is een klassiek voorbeeld van de dubbele bodem. De
hemel weet hoe, is een staande uitdrukking: "niemand weet
dat", maar hier wordt hemel ook in de betekenis van het hemelse,
het goddelijke opgevat. "Daaraantoe" verwijst naar hemel,
m.a. w. Hoe mooi bloemen en bladertooi zijn, weet niemand, alleen de
Hemel, daar moeten wij ons maar niet druk over maken, want het is iets
van de Hemel.
Ik
was in het bezit van een cassette waarop de voordracht van Het uur U
door Hans Benz van den Berg stond. De leerlingen van hbs B hadden
allemaal de tekst voor zich en lazen met Van den Berg mee. Op het bord
had ik de voor hen moeilijke woorden geschreven met de betekenis
erachter en in de volgorde waarin ze in de tekst voorkwamen.
Bijvoorbeeld: Hermes: deze god was de boodschapper van de goden vooral
van Zeus, en de god van de wegen, dikwijls afgebeeld met reishoed,
gevleugelde sandalen en herautenstaf.
en
het gevederd leder waarop
de
god Hermes van zijn bergtop
neer
te dalen placht
doorkruiste
het ruim niet zo zacht
als
hij op de straat kon gaan,
gewoon
lopend, met schoenen aan.
Agonie:
doodsstrijd, visioen: innerlijk droomgezicht, Diana: godin van de
jacht en de kuisheid; plusfour: ruimzittende broek die vlak onder de
knie is vastgegespt en over de knie bloest, enz.
Het
was een heel mooie declamatie en ik merkte dat de leerlingen onder de
indruk waren.
Probleemstelling
Ik
vroeg de klas wat ze zouden vragen als bijvoorbeeld Nijhoff op mijn
plaats stond. De een zei: "Die man die zo stil door de straat
loopt, wat is dat voor een vent?" Het waren er meer met die
vraag. Ik schreef op het bord:
probleem
1: Wie is de man in Het uur U?
Een
van de meisjes: "Er wordt nogal wat gezegd van de straatbewoners;
ik zou wel eens een karakteristiek van die bewoners willen
kennen."
2.
Karakteristiek van de straatbewoners.
"En
de kinderen, zijn het nou al straatbewonertjes? Ik zou wel eens de
overeenkomsten en verschillen Ieren kennen tussen de volwassenen en de
kinderen."
3.
Vergelijking volwassenen en kinderen in de straat.
Het
was al aardig wat. Het bleek ook dat er heel wat passages waren en
details die nog niet helder waren. Samen stelden we drie
onderzoeksgroepen in en de Zoekgroep:
Onderzoek
groep 1: Man. Groep 2: Straat. Groep 3: Vergelijking. Groep 4: De
zoekgroep. Er zaten ongeveer 24 leerlingen in de klas, dat is 6 per
groep, elke groep kiest een verslaggever; de groep helpt bij het
verslag. Het verslag bevat het antwoord op de gestelde vraag met zo
veel mogelijk argumenten.
Rapportage
De
rapportages werden aan mij afgegeven. Bijvoorbeeld: die van de groep
1: Man. Er kwamen twee interpretaties uit: de man in de straat is de
dood, de man in de straat is Christus. In een klassengesprek gingen we
alle argumenten na. Veel argumenten verwezen zowel naar de dood als
naar Christus; de leerlingen van groep 1: Man hadden de
godsdienstleraar om hulp gevraagd. Ik wees erop dat er in Het uur U
aanwijzingen zijn die alleen naar Christus verwijzen en niet naar de
dood:
Sterker:
de werkman die
nog
tot een uur of drie
voor
bomen in het middenpad
de
kuilen gegraven had;
had
zijn schop laten staan
en
was elders heen gegaan.
Synthese
De
man in de staat is de Christus, zoals Hij verschijnt in de evenmens,
de evenmens ontdaan van alle individualiteit: "de soldaat";
ja,
dat zijn gestrekte pas
Toen
de man kwam
En
met zijn gestrekte pas Voortliep...
gewoon
lopend met schoenen aan
Zoals
ook de man die men zag
het
minste niet droeg dat een man
van
een man onderscheiden kan.
die
hen als in een (bijzonder) oordeel confronteert met wat ze hadden
kunnen zijn en wat ze uiteindelijk ervan gemaakt hebben, een soort
eigen oordeel als je op sterven ligt.
We
hebben ook gesproken over unanimisme, een stroming in de literatuur
die verwant is met de surrealisme in de beeldende kunst. Uit de
zoekgroep kwamen dergelijke details naar voren. Ook deze: Nijhoff
hecht veel waarde aan het schuld bekennen van de rechter, dat blijkt
ook tekstueel:
gaf
heel de straat, kortom
ieder
en iedereen
-
met uitzondering van één
en
wie aandachtig las
weet
dat het de rechter was, -
gaf,
behalve de rechter dan,
geheel
de straat den man
-
sit verbo venia 14) -
het
heilig kruis achterna.
(14
Verontschuldiging voor de uitdrukking.)
Na
deze onderzoekslessen en de rapportage die verzameld werd uitgegeven,
gaf ik alle leerlingen een kopie van twee artikelen van Meeuwesse: De
straat als symbool en De man in de straat. Twee artikelen die niet
gemakkelijk zijn, ook niet wat de formulering betreft, bij deze
leerlingen gingen ze erin als koek. Op hun literatuurlijst voor het
eindexamen stond bij iedereen Het uur U.
Project
"Relatie tussen mensen zonder handicap en die met een
handicap"
Aanleiding
De
aanleiding om dit project te starten, was het eerste bezoek aan Corry
en Jo van de Ven: Corry en Jo vertelden Gerry en mij over hun zoon Ad,
die spastisch was, altijd in een rolstoel zat en nauwelijks voor ons
althans verstaanbaar kon praten. Wat zij meegemaakt hadden en vooral,
dat wij ons dat niet bewust waren; uit deze bewustwording is het
boekje Een ding dat leeft ontstaan, door Corry en mij geschreven en
het heeft mij op het goede spoor gezet: mijn leerlingen, ook al is het
om praktische redenen maar een klein gedeelte van hen, zullen zich er
eerder bewust van zijn hoe je met een gehandicapte medemens dient om
te gaan. Onze doelstelling is uit deze bewustwording van ons
voortgekomen.
Doelstelling
We
willen leerlingen vertrouwder maken met gehandicapten, zowel
lichamelijk als geestelijk gehandicapten. Veel jongens en meisjes, ook
volwassenen - ik was er zo een - weten niet hoe ze met deze mensen
dienen om te gaan. Ze weten zich geen houding te geven als ze met
iemand in een rolstoel geconfronteerd worden, als ze een mongooltje of
een debiel ontmoeten. Ze proberen deze mensen te ontlopen. Met dit
project proberen we een eerste aanzet te geven om de relatie tussen
niet-gehandicapten en gehandicapten te verbeteren.
Organisatie
Bob,
conrector 3 en 4 vwo, en ik zetten de hele organisatie van het project
in grote lijnen in een voormiddag in elkaar; we waren wat men noemt
congeniale personen. De projectdag zou plaatsvinden op 24 september
1981. Er zou een schoolprogramma zijn en een instituutsprogramma; we
splitsten de groep in twee subgroepen: één subgroep volgde voor de
middag het schoolprogramma en ging na de middag in een nog kleinere
groep naar een van de zeven instituten voor geestelijk en lichamelijk
gehandicapten die aan ons project zouden meewerken; de andere subgroep
omgekeerd. Bob en ik hebben die zeven instituten bezocht en onze
plannen en bedoelingen besproken met de directeur. Ze waren zelfs blij
met ons project, want het ging ons niet om "aapjes kijken",
maar om zo'n direct contact als verantwoord is, tussen leerling en
gehandicapte. Deze dag werd voorbereid in de godsdienstlessen.
Godsdienstlessen
Godsdienstleraar
Hein had eenvoudige, maar wel indringende en praktische literatuur
uitgezocht, die diende voor de klassengesprekken. Bijvoorbeeld:
Gehandicapt zijn is wat anders dan je gehandicapt voelen. Voor het
loket van een klein station staat een vrouw, ze heeft afasie. Ze zegt
tegen de lokettist: "Ik moet naar. ..Ik moet naar. .."
Verder dan dat komt ze niet. Nog eens zegt ze: "Ik moet. .."
Gelukkig is het niet druk. Bovendien is het een aardige lokettist; hij
neemt namelijk de moeite om wat geduld te hebben en even na te denken,
als er wat bijzonders gebeurt. Hij zegt: "Zal ik een handje
helpen, mevrouw? Ik ga de stations noemen, waar u hiervandaan naartoe
kunt. Zeg maar hó als u uw station hoort". En zo gebeurt het.
"Hó"! roept de vrouw, dat is mijn station! Een retourtje
graag." De lokettist had nog nooit iets over afasie gehoord.
We
hadden twee inleiders gevraagd. De gastles van de heer Holtmaat ging
over Zwakzinnigheid. Holtmaat was werkzaam op Piusoord. De heer Van
Lisdonk had een dwarslaesie opgelopen ten gevolge van een
auto-ongeluk. Hij vertelde zijn levensverhaal: Lichamelijk gehandicapt
worden, hoe beleef je dat?
Het
woord zwakzinnigheid zegt al wat het is, zwak van zinne, zwak van
verstand, van intelligentie. Bij een psychiatrische patiënt is de
ontwikkeling normaal op gang gekomen, bij hem is er later iets
gebeurd, bij een zwakzinnige is de ontwikkeling nauwelijks op gang
gekomen. De zwakzinnige leeft heel sterk in het nu. Holtmaat gaf de
enigszins verouderde indeling van zwakzinnigheid in: idioten:
ontwikkeling van een kind van één jaar; imbecielen: ontwikkeling van
een kleuter, ze kunnen lopen, zelf eten, zich wassen en gebrekkig
spreken; debielen: ontwikkeling van een kind van 6 tot 8 jaar. Er zijn
drie groepen van oorzaken: vóór de geboorte: medicijnen, voedsel van
de moeder, röntgenstralen; tijdens de geboorte: beknelling tijdens de
uitdrijving; oorzaken na de geboorte: geelzucht, stuipen, van de tafel
vallen.
Er
zijn in Nederland twee soorten scholen: zmlk-scholen: scholen voor
zeer moeilijk lerende kinderen; en mlk-scholen voor moeilijk lerende
kinderen. Op een mlk-school leren de kinderen globaal lezen, ze kunnen
een woord niet analyseren in verschillende klanken waar we
verschillende letters voor hebben; ze leren optellen en aftrekken en
met geld omgaan.
Op
Piusoord zijn er ongeveer 500 zwakzinnigen, zowel jongens als meisjes
Alle categorieën zijn vertegenwoordigd; de kleinste groep vormen de
debielen. Voor idioten is opname noodzakelijk, omdat ze in de
thuissituatie onmogelijk te handhaven zijn. Deze 500 mensen zijn
verdeeld over 50 groepen. We streven ernaar, dat ze leven in zo
normaal mogelijke huiselijke omstandigheden. Zowel het onderwijs aan
als de zorg voor zwakzinnigen is in Nederland uniek
Van
Lisdonk vertelde zijn levensverhaal. Wat hij vóór het ongeluk
gestudeerd had, hij wilde onderwijzer worden, gaf een gedetailleerde
beschrijving van het ongeluk en de revalidatie. Het geluk dat hij had,
als rolstoeler benoemd te worden als onderwijzer aan Charlotteoord,
een instituut voor gehandicapten, voor een niet-gehandicapte al een
zware job. "Ondanks de zeer kleine kans, dat mijn vrouw in
verwachting zou raken, vroegen we toch maar aan onze bevriende
huisarts om de pil. Hij keek ons verbaasd aan en zei "Je weet
toch, dat je geen enkele kans hebt om vader te worden?"
"Ja", zei ik, "één op de 200000; maar we willen
voorlopig geen enkel risico lopen." Hij hield er de spanning in,
vooral bij de meisjes "Vier maanden geleden ben ik vader
geworden." De meisjes zuchtten en gingen weer ontspannen zitten.
Een van onze leerlingen zei: "Ik was zo blij, dat hij een
dochtertje had."
Na
het einde van de lessen werd in het audiovisuele lokaal de film
getoond Een dag op Charlotteoord aan alle leerlingen van 4 vwo. Een
leerling Rick kwam ontroerd het lokaal uit. Ik vroeg hem, hoe hij de
film vond "Fantastisch, en dat niet alleen, ik zag mijn zusje op
die film, ze is ook gehandicapt en wel zo spastisch, dat ze niet
zelfstandig eten kan." Op de film zie je eerst hoe ze brood in
haar mond probeert te krijgen, het lukt haar niet. In een volgende
fragment wordt haar hand vastgezet in een stellage van stangen en
stangetjes; met dit apparaat kan ze zelf eten. 1k had die beelden van
mijn zusje nog nooit gezien."
Schoolprogramma
Ik
sprak een inleidend woordje en stelde onze gasten voor: mevrouw
Gerritse en mevrouw Schippers, hoofd en lerares aan de
revalidatie-mytylschool, verbonden aan de Johannastichting te Arnhem;
we zijn er twee keer geweest. eerst met Corry en Jo van de Ven en
Gerry, de tweede keer met Bob i.v.m. de organisatie van deze dag. Jan
en Ria Lips, Jan zou zijn levensverhaal vertellen, Jo en Corry, ze
zouden in het forum zitten, en Gerry, die behoorde tot de
referentiegroep van het boekje Een ding dat leeft. Toen ik het boekje
schreef, las zij elk hoofdstuk dat af was en gaf er commentaar op.
Mevrouw
Gerritse begon haar inleiding met ons te vertellen dat Ad, de zoon van
Jo en Corry, ook op de Johannesstichting had gezeten. De film die zij
liet zien, ging over observatie. "Via observatie proberen we te
weten te komen, wat de mogelijkheden en onmogelijkheden van onze
kinderen zijn. Dan wordt er een revalidatieplan gemaakt, dat
doorgesproken wordt met de ouders en als het even kan met het kind
zelf. Onze school heeft een kleuterafdeling, een kernafdeling, een
basisschool, en een afdeling voor communicatief gehandicapten. De
bedoeling van de kernschool, die geen jaarklassen kent, is dat de
leerlingen doorstromen naar een aangepaste lbo of zo'n mavo. Er zijn
ook leerlingen die doorstromen naar havo of vwo. De communicatief
gestoorde kinderen leren we "spreken" d.m.v. plaatjes en
bijzondere tekens.
Reactie
van een leerling: "Mevrouw Gerritse vertelde wat je wilde weten,
ze draait er niet omheen. De film vond ik heel interessant. Ik heb nu
een indruk, hoe die mensen op de Johannesstichting leven. Het schijnt
een heel goed instituut te zijn. Wat ik er allemaal over lees en hoor:
prima."
Het
levensverhaal van Jan Lips
"Ik
heb maar één keer pech gehad in mijn leven, daarna alleen maar
geluk. Het was een zeer moeilijke bevalling, een stuitligging, ik was
het eerste kind. Ik kreeg zuurstof te kort, daardoor een
hersenbeschadiging, de ziekte van Little. Ik weet niet wat lopen of
voetballen is. Mijn ouders zijn er zeer door getroffen, ze hebben het
bij één kind gelaten. Mijn grote voordeel is, dat ik kan praten, ook
al ben ik spastisch. Toen ik zeven was, kwam de pastoor praten over
mijn eerste communie. Hij zou met de hostie wel naar huis komen, maar
een klein stemmetje van achter de tafel zei: "Als ik dan niet in
de kerk mijn eerste communie mag doen, dan doe ik mijn eerste communie
niet."
Na
de lagere school ging ik naar de hbs. Deze school was helemaal niet
aangepast. Een grote sterke jongen nam mij in de brandweergreep en
droeg me zo via de meisjesingang de school in. Een jaar lang heb ik de
school niet anders gezien dan op zijn kop. Maar een mens past zich
zeer snel aan; na enige tijd zag ik alles rechtop ook al hing mijn
hoofd omlaag. Dat ik door de meisjesgang binnengedragen moest worden,
had een ontzettend voordeel: de hulp van de jongens was overstelpend.
Ik werd door een jongen die even zijn vriendinnetje wilde zien,
overgehaald zogenaamd iets vergeten te zijn.
Ik
ben ook gerevalideerd in een militair revalidatiecentrum. Ze wilden me
daar ook nog leren me aan en uit te kleden. Ik ben niet verder gekomen
dan één schoen uittrekken in tien minuten tijd. Na die weinig
succesvolle revalidatie ben ik in Tilburg economie gaan studeren. Ik
kreeg de colleges op de band thuis. Ik kon telefonisch vragen stellen
aan hoogleraren. Mijn wijze van studeren bracht met zich mee, dat er
veel vrienden en vooral vriendinnen bij ons over de vloer kwamen. Mijn
moeder maakte zich wel eens zorgen over die vriendinnen. Ik ben na
mijn studie gaan solliciteren en na een tijdje studentenassistent te
zijn geweest, benoemd bij CRM."
Jan
heeft een groot gevoel voor humor. Door de humor relativeer je je
handicap, stel je je kwetsbaar op. Bij een psychologisch onderzoek
vroeg de onderzoeker, die geïnteresseerd was in speciale ontwikkeling
van bepaalde vermogens bij gehandicapten, "Welk vermogen is dat
bij jullie?" "Het vermogen heeft iets te maken met het zesde
en negende gebod." Alleen de volwassenen lachten. Stem uit de
zaal: "Leerlingen weten niet wat het zesde en negende gebod
is." "Gij zult geen onkuisheid doen en hetzelfde niet
begeren", reageerde Jan. Leerling: "Wij weten niet wat
onkuisheid is." "Dan verspil ik daar verder geen woord meer
aan; gauw laten zo."
Reactie
van een leerling: het verhaal van Jan Lips is heel anders dan van
Gerard van Lisdonk. Die Lips heeft eigenlijk mazzel gehad: kunnen
studeren, een goede baan en een lieve vrouw Ria die zo graag reist en
dat moet ze nu heel vaak met een auto van het ministerie. Hij zit in
een rolstoel, maar weet niet wat lopen betekent, dat wist van Kilsdonk
wel. Het is een fijne man en hij vertelt zo vlot en boeiend.
Forumdiscussie
Ik
heb hier alleen maar de vragen van de leerlingen genoteerd.
*Meneer
Lips, hebt u uw handicap goed kunnen accepteren? Hebt u nooit
depressies?
*Mevrouw
Lips, u bent met een gehandicapte getrouwd, dat betekent toch, dat u
altijd voor hem moet klaarstaan?
*Mw.
Gerritse, hoe oud worden idioten gemiddeld?
*Mw.
Van de Ven, hoe hebt u het gehandicapt zijn van uw zoon beleefd?
*Mw.
Van de Ven, leert Ad nog bij?
*Mw.
Van de Ven, hoe waren de reacties van uw andere kinderen op hun
gehandicapte broer?
*Mw.
Lips, hadden uw ouders geen bezwaar tegen de verkering met uw man?
*Op
de Hondsberg in Oisterwijk hebben we enkele vegetatief levende jongens
gezien. Zou het niet beter zijn deze jongens een spuitje te geven?
Reactie
van een leerling: "Ik vond dat er hartstikke goede vragen werden
gesteld. Het waren telkens vragen waarvan je zegt, daar zou ik het
antwoord ook graag op weten. Tijdens de lunch was je lekker vrij. Je
kon doen wat je wou. Je kon rustig even naar buiten gaan. Het was ook
goed dat de forumleden verspreid over de zaal gingen zitten tijdens de
lunch. Als ze bij elkaar gebleven waren, zou je er niet zo gauw op
afgestapt zijn."
Instituutsprogramma
Ik
heb in mijn verslag één leerling die naar een bepaald instituut
geweest was, geïnterviewd, dus zeven leerlingen in totaal.
Charlotte-oord
Na
een rondleiding in groepjes van drie naar de therapiezaal, de
logopedie en de huishoudelijke afdeling hebben we tijdens de
lunchpauze met de kinderen gepraat. Een jongen vertelde ons hoe het
kwam dat hij op Charlotte-oord zat: hij had een zwaar auto-ongeluk
gehad, was daardoor niet alleen lichamelijk maar ook geestelijk
gehandicapt, hij leed aan geheugenverlies. Hij vroeg telkens of hij
ons mocht rondleiden, maar dat kon niet volgens onze begeleider, omdat
dan weldra een hele stoet achter hem aan zou rijden Een meisje ging
haar plakboek halen. Het eerste wat ze op Charlotte-oord leren, is een
verzameling aanleggen. Een jongen sprak met ons over de Beatles; hij
was er een fan van. "Ben jij dat ook?" vroeg hij mij.
"En vind je dat meisje - ze was spastisch - ook zo knap?" Ik
knikte, maar vond ze niet knap.
Zonnelicht
De
directrice splitste onze groep van zes in twee van drie Ik kwam in een
groepje mongooltjes van twee tot vijf jaar. We gingen wandelen in het
bos; we speelden eerst met hen om aan elkaar te wennen. Een vierjarig
meisje gaf me een klap in mijn gezicht. "Au", zei ik,
"dat moet je niet doen, dat is helemaal niet leuk." Toen
begon ze me kusjes te geven, heel erg lief. Voor we weg gingen,
moesten alle kinderen naar het toilet; we hebben sommigen geholpen.
Ieder van ons kreeg de begeleiding over één kind De moeilijkste
kinderen namen de leidsters, bijvoorbeeld een meisje dat geen contact
kon krijgen met andere kinderen en volwassenen. Wij kregen de kinderen
die goed aan de hand liepen en makkelijk meegingen. Mijn kind was niet
alleen een mongooltje maar ook een hartpatiëntje. Dat
contactgestoorde meisje kwam steeds naast me lopen; ze wilde zo graag
het wandelwagentje duwen, ze heeft dat ook gedaan. We hebben naar de
eendjes, konijntjes en geitjes gekeken; ik heb uitvoerig over deze
dieren verteld. Van de dierenverzorger mochten we binnen de kooi. De
kinderen aaiden de geitjes. Ook de kinderen die in een bolderwagen
meereden, kwamen eruit om de dieren te strelen. Ik heb nog nooit met
een gehandicapte omgegaan. Die kinderen zijn lief en aanhankelijk; als
je even met ze praat, komen ze telkens naar je toe en soms willen ze
je dan aaien. Ik ben na deze dag niet meer bang voor mongooltjes, ik
vind ze niet eng meer.
Piusoord
Onze
groep ging onmiddellijk naar de arbeidsafdeling. Elke afdeling kent
drie vleugels. In de groene vleugel werken de geestelijk het zwaarst
gehandicapten; ze doen heel makkelijk werk; in de blauwe vleugel is
het werk wat moeilijker en in de rode het moeilijkst. Ik zat in de
groene vleugel. De gehandicapten daar wilden onmiddellijk weten hoe ik
heette. Ze schreeuwden door elkaar en om het hardst: "Kom bij me
zitten, kom hier zitten." Dit groepje vouwde deksels voor
schoendozen. De kartonnen waren al voorgevouwen. Een ander groepje
duwde speentjes op kleine zuigflesjes gevuld met snoep. "Kom eens
effe helpen." Ik ging naar hem toe, en daar stond de eerste weer
naast me, of ik hem nog eens wilde helpen. En allemaal vragen ze:
"Doe ik het goed?" Met dove gehandicapten werken is wel het
allermoeilijkste, zeker als je geen gebarentaal kent. Gehandicapten
kwam ik eerst niet graag tegen op straat, ik zou ze in ieder geval
nooit aanspreken. Ik heb vandaag wel zo veel geleerd, dat ik niet meer
met een grote boog om een geestelijk gehandicapte loop.
De
instituten die tot nu aan bod kwamen, liggen alle in Tilburg.
Huize
Elisabeth in Goirle
In
dat tehuis woont Ad van de Ven.
Ieder
van ons zessen kreeg een gehandicapte toegewezen. We mochten met alles
meedoen. Mijn partner heette Jac. Zijn benen waren zo kort, dat hij
zich moest voortbewegen in een rolstoel. Wij begonnen met zijn vaste
werk aan het begin van de dag: de vogelkooi schoonmaken, hij liet mij
de tuin zien. Na de pauze gingen we naar de markt, ze is volledig voor
gehandicapten toegankelijk. Ik vond het een goed project.
Huize
Vincentius in Udenhout
Op
de MLK-afdeling hebben we een kookles en twee handwerklessen
bijgewoond. Ik plaagde de meisjes wat: "Let op, het kookt bijna
over." In de handwerkles: "Wat je gehaakt hebt, is dat een
kip of een haan?" "Het is een haan", antwoordde ze.
"in-top: 3; margin-bottom: 1">Huize Assisië in
Udenhout
Ik
heb met een paar jongens van dit huis de was opgehangen, boterhammen
gesmeerd. Ik heb een hele tijd met een blinde gepraat, die er
verschrikkelijk uitzag en door zijn spasme de gekste gezichten trok.
Ik moest me er echt toe zetten om met hem te praten. Maar na een
kwartier was ik zo aan hem gewend, dat ik de mooie kanten van hem zag,
zijn handen bijvoorbeeld. In het tehuis waarin mijn tante is
opgenomen, zijn ook veel gehandicapten; het bezoek aan Assissië was
niet mijn eerste ontmoeting met gehandicapten.
De
Hondsberg in Oisterwijk
Dit
instituut heeft onze bedoeling van dit project niet begrepen, of
wenste daaraan geen medewerking te verlenen. Het was, om een
uitdrukking van deze instituten te gebruiken: aapjes kijken, tot
vegetatief levenden toe. De Hondsberg had een heel programma gemaakt,
maar contact met geestelijk en lichamelijk gehandicapten was er niet
bij. Heel jammer.
Dit
project is tot het einde van mijn rectoraat ieder jaar uitgevoerd. Ik
trok me hoe langer hoe meer terug. De genodigden voor het
schoolgebeuren, wisselden per jaar. Bij het tienjarig bestaan ervan in
1991 ben ik door conrector Arnold uitgenodigd; ik was er erg mee
vereerd.
Voorzover
ik weet is het project een viertal jaren doorgegaan, dus in totaal is
het 14 jaar uitgevoerd.
Het
boeiendst, maar ook het spannendst in de betekenis van: hoe loopt dit
af, was de confrontatie tussen Mariët van Hattum en Corry van de Ven
tijdens het schoolprogramma. Ook Mariët had een boekje over haar
mongoloïde en autistische dochter Judith geschreven; dit boekje
draagt de naam van haar dochter. De twee moeders stonden wat betreft
hun houding ten opzichte van het gehandicapt zijn van hun kind
lijnrecht tegenover elkaar; bloedt de relatie tussen Mariët en Judith
dood, is Judith de oorzaak van het vastlopen van hun huwelijk die
tenslotte tot een scheiding leidt, die relatie tussen Ad, broers en
zus bloeit op, en hun huwelijk staat zo vast als een rots. Dit hele
gezin heeft de handicap van hun zoon en Ad zoals hij is, volledig
aanvaard. Mariët van Hattum: "Maar toen ik haar haalde en boven
aan de trap stond, dacht ik: ik smijt je de trap af, ik gooi je naar
beneden, ik kan niet meer, Juut. Ik vermoord je. ..?"
Er
was één leerling die geen vraag stelde, maar felle kritiek uitte
tegen mevrouw Van Hattum: "Mevrouw, ik begrijp niet dat u zulke
gedachten hebt, laat staan dat u ze ook nog opschrijft. Ik vind het
immoreel dat een moeder haar kind niet aanvaardt zoals het is. U hebt
het niet vermoord, eigenlijk wel, u hebt ze in een instituut gestopt
en daar heb ik geen enkel bezwaar tegen, maar u gaat er nooit naartoe,
u hebt uw dochter afgeschreven, een soort psychische moord." Ze
was diep geraakt, werd erg emotioneel door deze kritiek; zelfs tijdens
het diner met medewerkers en gasten bleef ze erop terugkomen.
"Zou
die jongen mijn boekje gelezen hebben?" Ik zei: "Ja, hij
zeker". "Zou hij dan niets van mijn gevoelens begrepen
hebben?" Ik wist er niet zo goed raad mee. Toen hielp Corry me.
Ze antwoordde: "Als ik bij mezelf te rade ga, dan zou die jongen
uw gevoelens zelfs respecteren, maar hij gebruikte het woord immoreel,
dat is van andere orde. Eigenlijk denk ik hetzelfde als die
jongen." Het werd stil aan tafel. Gelukkig sneed conrector Frits
een ander onderwerp aan.
Elke
projectdag die ik meemaakte, sloot ik ongeveer met dezelfde slotzin
af: "Aan ons de taak ervoor te zorgen dat gehandicapt zijn iets
anders is dan zich gehandicapt voelen.
Project
bouwzaken
Noodlokalen
Het
aantal leerlingen op onze school nam snel toe, de prognoses
voorspelden dat vanaf schooljaar 1978-79 we lokalen tekort zouden
hebben. De procedure was me bekend: een briefje naar het lid van het
plaatselijk bestuur bouwzaken, naar de medewerker bouwzaken van OMO de
heer Rockx, Jozef om de bijgestelde prognoses vragen. Rockx zorgde
voor de aanvrage bij het ministerie. Na de grote vakantie augustus
1977 startte ik de procedure. Bouwzaken was vooral een taak van
conrector en technisch onderwijsassistent Pieter. Mijn taak was de
contacten met plaatselijk bestuur, hoofdbestuur en ministerie te
onderhouden. Ik kreeg een brief van het Ministerie van Onderwijs,
afdeling bouwzaken: de door u aangevraagde noodlokalen staan leeg op
het Sint Pauluslyceum. Gezien de geringe afstand tussen voornoemde
scholen kunnen wij de kosten voor het verplaatsen van deze lokalen
niet subsidiëren. "Met andere woorden", zei ik tot het
bestuur, "stuur je jongste leerlingen, aantal zeven klassen, maar
naar Paulus; over mijn lijk. Als we niets bij het ministerie gedaan
krijgen, betalen we uit eigen schoolmiddelen. Het bestuur beloofde me,
als het ministerie niet door de bocht wilde, ik uit eigen
schoolmiddelen de verhuizing van de noodlokalen mocht betalen.
Intussen
was de voorbereiding van de nieuwbouw van de Aloysiusmavo zo ver
gevorderd, dat het hoofdbestuur een overleg had aangevraagd met heer
Tettero, directeur "onderwijskundig verantwoorde bouw
scholen". We zouden met zijn drieën gaan: Joosten, namens het
Hoofdbestuur, Ton, broer van Arnold en directeur van Aloysius, en ik,
rector namens de gemeenschap van scholen Cobbenhagen-Aloysius. In de
trein naar Den Haag, sprak ik met Joosten over de problemen rond de
aanvrage noodlokalen. "Wat let je, Dorus, om daar eens met
Tettero over te spreken. Het zijn toch duidelijk onderwijskundige
problemen: alle eerste- klassers in een andere school, dat worden geen
Cobbenhagers, maar Paulijnen."
De
heer Tettero was nog een jeugdige, vriendelijke man; hij ontving ons
hartelijk. Bouwzaken Aloysius had hij zo grondig voorbereid, dat we in
één kwartier daarmee klaar waren. Ik kreeg dus ruim de tijd.
"Meneer Tettero, onze school zit met een probleem dat in
onderwijsland nooit heeft plaatsgevonden. Jarenlang kende Cobbenhagen
bilocatie, dat is geen probleem voor ons, maar wat de afdeling
bouwzaken van dit ministerie nu van ons verlangt, mag ik toch wel
enigszins ironisch uniek noemen; een stuk van mijn school gaat op in
een andere, hoe zit dat dan met onze verantwoordelijkheid ten aanzien
van die kinderen? Wat denkt u, hoe de ouders daarop zullen
reageren?" Ik vertelde hem van de noodlokalen bij het
Pauluslyceum, de weigering van bouwzaken de verplaatsing te
subsidiëren. Ik legde hem de brieven voor. Zijn verbazing steeg ten
top. "Ik weet daar niets van. Bouwzaken heeft een grove fout
gemaakt, ze hadden mij om toestemming moeten vragen. Rector, ik beloof
u en bevestig dit schriftelijk, overmorgen ligt die brief op uw
bureau, dat op kosten van het ministerie de noodlokalen verplaatst
worden naar uw school." We bedankten de heer Tettero uit de grond
van ons hart. Onderweg naar het station zei Joosten: "Dat heb je
toch maar mooi voor elkaar gekregen. Een goede man die Tettero."
Toen ik in Omologie jaren later las, dat hij, zo jong overleden was,
greep me dat echt aan.
Ik
ontving de bewuste brief en Rockx zorgde ervoor dat de noodlokalen bij
Paulus werden afgebroken en bij het Cobbenhagen opgebouwd. Ruim voor
het nieuwe schooljaar stonden er zeven gewone klaslokalen en een
practicumruimte, die van stonde af aan gereserveerd werd voor het
leerlingenbestuur; in de loop van dat schooljaar hebben we die ruimte
plechtig en feestelijk geopend.
Uitbreiding
Al
enkele jaren ergerde ik me aan het stelen van helmen door
buitenstanders uit onze garderobe. Onder de lessen was er praktisch
niemand parterre; alle leslokalen lagen op de tweede en derde
verdieping, ook de conciërgeloge. Totaal geen toezicht dus. We hadden
geen bibliotheek en met de opkomst van grotere zelfstudie van
leerlingen was dat een must. Bovendien had het schoonmaakbedrijf geen
pauze- en opslagruimte. Ik sprak eerst in de schoolleiding, daarna in
het bestuur over mijn bouwplannen. Belangrijk is natuurlijk: kun je
het betalen? Ik noemde in het bestuur het reservebedrag dat onze
school gespaard had. Het was meer dan voldoende, volgens de
bouwkundige Lapidair. Rockx en een extern bouwkundig adviseur werden
erbij geroepen. Allen keurden het goed, ja waren zelfs enthousiast De
bouw kon beginnen; we gunden het onze schoolaannemer. In de loop van
schooljaar 1979-1980 was onze school een pracht van een bibliotheek
rijker, gelegen in het open gedeelte onder onze school, zaten de
conciërges onder en nam de diefstal volledig af.
Totdat
ik 's avonds om een uur of acht voor een bestuursvergadering een
belangrijk stuk op school moest ophalen, waarnaar de voorzitter van
het plaatselijk bestuur vlak van tevoren om gevraagd had. Ik reed de
voorplaats op, de lichten van mijn auto flitsten onder de school door;
onze school is er een op pilaren! Bij de fietsenstalling stond en zat
een tiental jongeren; ik zag op de grond kettingen liggen en ander
materiaal, meer dan voldoende om bij mezelf te zeggen inpakken en
wegwezen. Achteraf vernam ik van de politie dat het leden waren van de
beruchte Wagnerpleinbende in Tilburg-Noord. Het dringende stuk heb ik
de volgende dag opgestuurd en de vrij gekomen tijd benut om het
bestuur te verzoeken Herashekwerk rond onze school te laten aanbrengen
Het is wel een ander, goedkoper, maar een even degelijk merk geworden.
In het begin was het even wennen, vooral voor de leerlingen die nu
niet overal meer in- en uit konden, er waren maar twee poorten meer,
maar vanaf die datum is er geen fiets, geen helm of brommer gestolen.
Voor het hek was aangelegd hebben we twee inbraken gehad, waarvan een
door een van onze leerlingen, daarna nooit meer.
Ook
de zogenaamde laatste lesdag van de eindexamenklassen was geen
probleem meer. Voor dat hekwerk, dat de school beslist niet
verfraaide, toegegeven, hebben we met drie mensen van de schoolleiding
en twee conciërges vanaf 20.00 uur tot 8.00 uur 's morgens de school
bewaakt. We hadden van die laatste lesdag tot dan toe geen last gehad,
maar de ervaring van andere rectoren loog er niet om. Ze vertelden me
"Wat wil je de volgende ochtend doen, als alle meubilair je
school is uitgedragen en op het sportterrein gezet en ook nog
verregend is. Alle beklede stoelen uit de lerarenkamer moesten opnieuw
gestoffeerd worden." Bovendien hadden we een tip gekregen. De
zoon van een rotarian van onze club durfde de verantwoordelijkheid
niet aan en had zijn vader verteld wat de eindexamenkandidaten van
plan waren. Er waren leerlingen die over het hek probeerden te
klimmen, maar conciërge Piet hoefde maar even door de deur naar
buiten te komen en ze sprongen er weer af.
Verschillende
leerlingen waren al weggegaan. Om 8.00 uur gingen we met zijn allen
naar buiten, openden de poorten en zeiden tot de leerlingen die het
net zolang hadden volgehouden als wij: "Hebben jullie zin in
warme koffie en warme worstenbroodjes?" Nou dat hadden ze wel. We
zijn nooit te weten gekomen wat ze van plan waren geweest. Met de
voorlaatste eindexamenkandidaten hebben we gepraat en hun verzocht:
als jullie ook iets aan de laatste lesdag wilt doen, zorg dat er niets
kapot gaat, doe het ludiek en overdag, onze zegen heb je dan. Ze
hebben dat gedaan ook: de lessen onderbroken met zang en band, de
eerste klassen getrakteerd op iets lekkers, onder de pauze met zijn
allen de lerarenkamer bezet, maar de leraren wel toegelaten om samen
koffie te drinken. Onze kantinejuffrouw, moest wel twee ketels koffie
extra zetten. Geen overlast meer van leerlingen op de laatste lesdag.
Lift
Een
leerling van 3 havo liep in de grote vakantie tijdens een auto-ongeluk
een ernstige dwarslaesie op. Dat betekende dat hij in een rolstoel
terechtkwam Hij zou onze school op pilaren niet in en uit kunnen De
regeling van het ministerie van onderwijs en cultuur luidde wanneer
een school niet toegankelijk is voor een gehandicapte in een rolstoel,
dan kan hij bij de aanmelding voor de eerste klas die leerling niet
toegelaten worden, aangezien dan de bouw van een lift niet wordt
gesubsidieerd; hij dient verwezen naar de meest nabije school die vrij
toegankelijk is Nou dat was in Tilburg mogelijk, het Mill-Hillcollege
was vrij toegankelijk. Wanneer echter een leerling reeds op school
aanwezig en door welke oorzaak dan ook zodanig gehandicapt is, dat hij
de school niet kan betreden, dan wordt door het ministerie een lift
gesubsidieerd onder de gebruikelijke voorwaarden. We vroegen subsidie
aan, we bouwden de lift in één van de trapkokers, ze kon daar ook
maar net in, maar onze schoolaannemer en de liftbouwers slaagden erin
de lift "met de schoenlepel" in de trapkoker te plaatsen.
Hij gaf ons vele voordelen zware materialen waren te transporteren
zonder ernstige rugklachten van onze conciërges; we konden ook bij de
aanmelding gehandicapten aannemen; we konden tijdens ons
gehandicaptenproject niet alleen onze leerlingen naar de instituten
toesturen, maar ook gehandicapten naar onze school laten komen. En dat
hebben we ook gedaan: twaalf rolstoelen stonden op die dag voor de
school, er waren drie begeleiders bij; ze kwamen van Elisabeth uit
Goirle. Twaalf leerlingen van 4 vwo mochten de gehandicapten
begeleiden, verzorgen, naar het toilet brengen en ze dan helpen, eten
geven, organisatie I op I. Die gehandicapten keken hun ogen uit bij de
leswisseling: één minuut een kolossale mensenstroom en dan weer
rust. Ze bezochten lessen in de onderbouw overeenkomstig hun niveau en
natuurlijk op advies van de begeleiders, vooral tekenen en
handvaardigheid waren in trek, alhoewel ze ook graag naar gymlessen
keken. Toen ik die leerling op onze school met dwarslaesie sprak en
vroeg hoe het met hem ging, zei hij "Heel goed, ook met de
studie, maar waar ik ook veel lol van heb, is die lift, die hebben
jullie aan mij te danken; en als ik van deze school af ben, dan staat
er die lift nog als een gedenkzuil voor mij."
Een
belangrijke post grootonderhoud was het platte dak met een oppervlakte
van twee voetbalvelden. Het moest vernieuwd worden, het grind drong
diep in de onderlaag, er traden regelmatig lekken op. "We moeten
het dak echt vernieuwen, als er op verscheidene plaatsen de wind onder
slaat, ligt de dakbedekking op de grond." Ik sprak er met Frank
de Ruijter over, algemeen directeur van Koninklijke Besouw in Goirle.
"Jullie hebben toch zo'n dakfolie die wel platina voor het dak
wordt genoemd. Wat kost die folie voor onze school?" Ik gaf hem
de maten door, op een bierviltje rekende hij tijdens de lunch de
kosten uit, inclusief de legkosten. Het was aanmerkelijk goedkoper dan
de traditionele bedekking, er hoefde geen grind op, simpeler
deklijsten en het leggen was minder arbeidsintensief dus goedkoper.
Met deze gegevens stapte ik naar het bestuur en Rockx. Onder de
vakantie werd de nieuwe dakbedekking gelegd. "Ziezo", dacht
ik, "daar hebben mijn opvolger en diens opvolger geen omkijken
meer na."
De
Pers
Als
havo- vwo-school had ik als rector nauwelijks iets van doen met de
landelijke pers, uitsluitend met Het Nieuwsblad van het Zuiden, later
Brabants Dagblad genoemd. Je moest van de ene kant heldere antwoorden
geven bij interviews, van de andere kant voorzichtig zijn wilde je je
collega-rectoren niet over je nek krijgen De pers te woord staan was
uitsluitend de taak van de rector, natuurlijk kon hij een conrector
vragen het van hem over te nemen, om de doodeenvoudige reden dat het
interview ging over een onderwerp binnen zijn portefeuille, de
brugklas, de toelating, de Brazilië-actie bijvoorbeeld. Het minste
dols had je met artikelen die in de krant verschenen bij je benoeming,
bij je afscheid of een of ander jubileum van je school, de opening van
de nieuwbouw van de Aloysiusmavo.
Er
heeft ook een mooi artikel in Het Nieuwsblad gestaan over de opening
van een veiliger fietsroute: "Veilig en snel naar Tilburg,
Udenhout blij met fietsroute. Ik had wethouder Driessen aangesproken.
Hij had er oren naar .Hij zou het liefst hebben dat ik op een bepaalde
fractiebijeenkomst onze plannen zou uiteenzetten. Toen ik de agenda
voor die vergadering bekeek, was mijn onderwerp agendapunt 48.
"Dat wordt een latertje", dacht ik nog. Ik begroette Berry
Stok die bij mij op HBS B gezeten had. Toen de vergadering geopend
was, begon Berry: "Voorzitter, punt van orde, kan agendapunt 48
niet opgeschoven worden naar 1: meneer Van Doorn heeft wel wat anders
te doen dan hier zitten te wachten; het is ook in uw belang en het
onze, want we hoeven dan niet zolang op ons Nederlands te
letten." "Akkoord?" Driessen keek de vergadering rond.
"Meneer Stok, ik ben hier blij mee, want ook ik heb les van
meneer Van Doorn gehad." Waar ik vooral voor moest pleiten, was
dat er een stoplicht kwam op de kruising Heikantlaan en de
Sweelinkstraat. Dat verkeerslicht was absoluut noodzakelijk; in de
Heikantlaan is het vrachtwagen- en het huis- werkverkeer zeer
intensief, omdat er in Tilburg-Noord een groot industrieterrein ligt.
Onze
leerlingen, die van de Aloysiusmavo en van Quirijn die naar en van
Berkel-Enschot en Udenhout fietsten, moesten vaak zo lang wachten, dat
er zich voor de kruising een massa fietsen verzamelde, de achterste
drukten de eerste naar voren, daardoor ontstonden er heel gevaarlijke
verkeerssituaties. Gelukkig zijn er geen ernstige ongelukken gebeurd,
maar ik was heel blij en van een zorg verlost, dat de verkeerslichten
er op 2 november 1981 waren.
Over
het gehandicaptenproject is ook een artikel verschenen dat ideeën
bevat, genomen uit mijn verslag over dat project: ook lovende
artikelen over Piet Eligh, mijn collega op Cobbenhagen en de
leergangen, o.a. op 10 december 1981 in Literair café te Tilburg bij
gelegenheid van het verschijnen van zijn dichtbundel Lopend door de
herfst.
Er
waren nogal wat problemen bij het oprichten van diverse MR's; er was
één plaatselijk bestuur over zes scholen, de wet op de
medezeggenschap ging uit van één MR per school. Het kostte het
bestuur bloed en tranen en veel vergaderen om de reglementen van die
scholen onder één noemer te krijgen. Theresia bijvoorbeeld was van
mening dat ook leerlingen van de onderbouw passief kiesrecht hadden,
op Cobbenhagen waren de leden van de voorlopige MR het met mij eens,
dat deze leerlingen nog te zeer op weg waren naar volwassenheid om in
de MR te zitten. Het kostte mij weer bloed en tranen om toch op zijn
minst op onze school geen onderbouwleerlingen in de MR. te krijgen,
dat is te hoog gegrepen voor deze leerlingen en derhalve slecht voor
hun vorming. Ik won, het bestuur ging overstag.
Op
het meest onverwachte moment kreeg je een telefoontje van het Brabants
Dagblad, meestal van de onderwijsredactie, met het verzoek of ze over
een uur mochten komen voor een interview. Je probeerde je als het
enigszins kon vrij te maken. Deze keer was het thema: schoolgrootte
versus het welbevinden van leerlingen. Een of andere mevrouw was
gepromoveerd op dit onderwerp, en zij probeerde aan te tonen dat het
welbevinden van leerlingen op school omgekeerd evenredig was aan de
schoolgrootte. Ik was het met deze stelling niet eens. Ik gaf de
journalist een voorbeeld: "Als ik met mijn gezin 's morgens door
de drukke Heuvelstraat wandel, hebben wij met ons zessen veel plezier,
ook al lopen er daar honderden mensen." En ik vervolgde:
"Leerlingen hebben met hun klas te maken, waaraan een beperkt
aantal leraren les geven, ze hebben één klassenvertegenwoordiger en
één klassenleraar. Ze hebben natuurlijk ook buiten hun eigen klas
relaties, maar de grote massa gaat aan hen voorbij en ze worden daar
niet ongelukkig van."
De
volgende dag stond er een merkwaardige kop boven het artikel. Die dag
was het rectorenvergadering, aanvang 10.00 uur; ik kwam te laat, ik
weet niet meer waarom. De voorzitter onderbrak de vergadering. Ik
sloop naar een lege plaats, maar moest helaas langs hem heen. "Ik
begrijp wel waarom jij te laat bent, je liep met je gezin door de
Heuvelstraat." Gelach, alleen ik begreep het niet, want ik had de
krant nog niet ingezien. Cees Eestermans, die naast me zat, liet me
zijn krant zien. De kop boven het artikel luidde: "RECTOR WANDELT
IN DE VROEGTE DOOR DE HEUVELSTRAAT".
Het
werk van alledag
Op
zekere dag na mijn vertrek van Cobbenhagen stuurde Harry Verkoulen mij
een dikke paper getiteld: Het werk van alle dagfragmenten uit het
rectoraat van dr. Th. H. van Doorn 1977 -1986. Het was door hem met
medewerking van Frans de Kock, tekenleraar en drukker op het
Cobbenhagencollege, in elkaar gezet. In het voorwoord schrijft Harry:
"Bij
de functie van rector hoort soms een zekere plechtstatigheid: het
voorzitten van gewichtige vergaderingen, diploma's uitreiken, ouders
toespreken, de school vertegenwoordigen en zo meer.
Maar
er bestaat ook een leven van alledag: een verslag van een gesprek met
een sectie, een briefje aan de inspecteur, een berichtje voor de
publicator en noem maar op. Die laatste kant van een rectorsbestaan is
naar buiten niet zo opvallend, dus niet erg bekend, maar o zo
belangrijk in het mierennest dat we benoemen met het woord
"school".
Met
deze bundel willekeurig gekozen snippers uit het dagelijks werk van dr.
Dorus van Doorn willen wij een scheve doorsnede maken uit zijn
rectoraat. Met name "scheef", omdat minstens één gewichtig
terrein hier niet betreden wordt, dat van het personeelsbeleid. Heel
belangrijk in het gevarieerde takenpakket van een rector en zeker voor
Dorus van Doorn die "sociaal beleid" als hoge prioriteit
herkende. In dat beleid is de rechtspositie van de medewerker niet het
minste aspect. Op school, binnen OMO en daarbuiten stond hij bekend
als degene die het rechtspositiebesluit van buiten kende. Het leek ons
echter niet verantwoord persoonlijke zaken van medewerkers in deze
bundel zichtbaar te maken: wat privé is hoort privé te blijven.
Ondanks
deze zelfgekozen beperking hopen wij een keuze te hebben gemaakt die
recht doet aan rector Dorus van Doorn. Niet representatief maar toch
levensecht. Van alledag.
Namens
alle Cobbenhagers,
Harry
Verkoulen, je opvolger."
De
toelating
In
1977-78: 297 leerlingen toegelaten, zeven eerste klassen konden we
plaatsen, maar er moesten wel 80 kinderen doorgeschoven wordeng met
Theresia als eerste keus, terwijl deze school plaats genoeg had,
doorgeschoven met als tweede keuze bijvoorbeeld Paulus. Aanvankelijk
kon zeker Cobbenhagen als argument aanvoeren, we hebben geen plaats,
ik kan ze toch niet op het dak zetten."
Op
den duur kwam er hoe langer hoe meer verzet van de ouders, en bij de
algemene terugloop van het aantal aanmelders werd de strijd om en het
getouwtrek met leerlingen opgeheven; ik was toen al geen rector meer.
De
schoorsteenveger
We
hadden zoals altijd op woensdagvoormiddag schoolleidingsvergadering.
Er werd geklopt. Conciërge Toon kwam binnen. "Rector, de
schoorsteenveger is er. Kan ik hem de opdracht geven de schoorsteen te
vegen?" "Is dat een traditie, Toon?" "Ja, bij uw
voorganger, gebeurde dat elk jaar." Johan bevestigde dit.
"Doe dat maar, Toon." Ik vond het eigenlijk wel raar, de
installaties werden op gas gestookt; ik liet het maar zo. We gingen
verder met onze vergadering. Na de pauze om elf uur zouden we naar
Aloysius gaan voor het directieoverleg, waarvan ik ook voorzitter was,
ofschoon het meestal over de problemen van Aloysius ging. Ik zag
conciërge Ad onderweg. "Ad", vroeg ik, "wil jij eens
in de verwarmingsruimte kijken, wat die schoorsteenvegers uitspoken.
Ik vertrouw het niet." Ad keek me verbaasd aan, hij werkte nog
niet zo lang bij ons. "Schoorsteenvegers?" vroeg hij.
"Ga nou maar kijken, Ad, ik moet naar Aloysius." We waren
nog geen kwartier bezig met de bespreking, of technisch
onderwijsassistent Loek Mertens belde me. Of ik onmiddellijk wilde
komen, de schoorsteenvegers bedreigden de meisjes, de dames van de
administratie.
Ad
zag me aankomen, liep naar me toe en zei: "Die schoorstenen
hoeven nooit geveegd te worden. We stoken toch met gas?"
"Weet je dat zeker, Ad?" Hij liep met me mee naar de
administratie. Ik heb lang genoeg bij Etna gewerkt, omdat zeker te
weten. En dat heb ik die twee ook heel duidelijk gemaakt".
"Met andere woorden we worden belazerd?" "Ja." Ik
begreep nu waarom die schoorsteenvegers de administratrices lastig
vielen, ze wilden geld hebben en dan snel wegwezen. Ik liep de
Administratie binnen. Alleen de baas stond voor het bureau van de
hoofdadministratrice Cocky met een grote zware waterpomptang in zijn
hand. "Wat doe jij hier? Eruiiiit!" "Ik wil betaald
worden", schreeuwde de man. "Kom om half twee op mijn kamer
hiernaast." Tot mijn verbazing gang hij weg. Cocky zag bleek, ze
was erg geschrokken en bang. "Hij heeft ons uitgescholden, omdat
ik hem niet betalen wilde, hij vroeg 16.000,00 gulden. En hij zwaaide
maar met die tang." "Wat heeft hij gescholden?" vroeg
ik, maar begreep onmiddellijk dat die vraag op dit moment niet zo
relevant was. "Dat durf ik echt niet te zeggen, maar het was laag
en heel gemeen." De man ging mijn kamer uit. Ik keek Piet en Ad
aan. We moesten hartelijk lachen, wat een komedie! Piet en Ad gingen
ook weg.
Ik
had nog een half uurtje om wat te regelen. Ik had uiteindelijk via
Toon de opdracht gegeven. Dus ik zou wel wat moeten betalen. Ik belde
de juridisch adviseur van OMO. "Dorus je komt er niet onderuit,
betalen moet je, probeer te bemiddelen en zet maar een laag bedrag
in". Ik riep de conciërges Piet en Ad op mijn kamer; ik had
behoefte aan bodyguards
Ik
stond achter mijn bureau, Piet en Ad naast me. Piet zei nog gauw:
"We hoeven voor die baas niet zo bang te zijn. Heb je gezien hoe
labiel hij op zijn benen staat?" Ik wilde vooral bereiken, dat de
schoorsteenvegers nooit maar dan ook nooit meer op school zouden
komen. De baas kwam binnen. Hij stond met zijn grove gestalte voor me,
weer met die waterpomptang, mijn bureau tussen ons in, een veilige
afstand. "Jullie hebben ons belazerd; als vakman moest u toch
weten dat een schoorsteen die alleen condens ventileert, niet geveegd
hoeft te worden." Dat belazerd beviel hem kennelijk niet. Hij
begon te razen en te schelden van klootzakken, hoerenlopers,
kinderneukers. Piet vroeg nog laconiek: "Tegen wie van de drie
heb je het nou?" Hij begon te dreigen: "Ik steek je huis in
brand", waarop Ad: "Je weet nog niet eens waar de rector
woont." Waarop hij weer: "Dit soort klootzakken vind ik
altijd." Ik brulde als tijdens een toneel: "Nou is het
genoeg, je verlaat mijn kamer, nu." Piet en Ad kwamen naar voren
en namen een dreigende houding aan, ze speelden het spel aardig mee.
"U komt maar weer terug en zonder die tang, als u wat afgekoeld
bent."
Twintig
minuten later kwam hij terug. Hij had geen tang bij zich. Hij begon
poeslief, dat hij nooit problemen gehad had op deze school al tien
jaar lang; dat hij toch ook de kost moest verdienen. Ik onderbrak hem.
"Ik betaal je voor de opdracht die ik je via de conciërge
gegeven heb en voorrijdgeld. 200,00 gulden voor de opdracht en het
tijdverlet en 100,00 voorrijdgeld." "Dat voorrijdgeld is te
laag, daar kan ik het niet voor doen." "ƒ 150,00 en geen
cent meer." (Ik ben nooit goed geweest met afdingen.) Hij zweeg.
Ik vervolgde: "En je laat je hier op school nooit meer
zien." Ik belde Cocky. "Wil je me 350,00 gulden en een
kwitantie brengen." De man tekende de bon, telde zijn geld niet
na, stak het in zijn broekzak, mompelde zoiets van dank je wel en
vertrok. Ik heb hem inderdaad nooit meer gezien.
De
gymzaal
De
voorzitter van de sectie lichamelijke opvoeding schoot me onder de
pauze aan. "Rector wij mogen niet langer werken in de gymzaal, de
buitenmuur staat los, als er een bal tegenaankomt bij zaalvoetbal
komen er stukken steen naar onder". "Dat is een ernstige
zaak. Hoe vaak heb jij of je collega's dat gemerkt?" "Een
keer of vijf zes." "Praat er niet met collega's over en
zeker niet met leerlingen en ontzie die muur zoveel je kunt". Ik
riep weer de bouwdeskundigen intern en extern bij elkaar. We gingen
ter plaatse kijken. Johan met zijn gewicht van 180 kg nam een aanloop,
stampte met volle kracht tegen de muur; de muur trilde over de hele
oppervlakte. Een overtuigender bewijs kon niet geleverd worden.
Aannemer en architect van de school werden gebeld. Met volledige
medewerking van de laatste twee, was de achtermuur weer opnieuw
verankerd.
Huishoudkunde
Ik
had nog steeds met enkele hoofddocenten van het Mollerinstituut
contact. Sommige leraren en vooral Adelbert, conrector 4 en 5 havo,
zouden het interessant vinden als huishoudkunde werd toegevoegd aan de
facultatieve vakken. Ook het MolIer was enthousiast. Ik vroeg of zij
dat wilden verzorgen; het is een ideaal instituutspracticum niet met
denkbeeldige leerlingen maar met echte. In een maand tijd hadden we
voldoende leerlingen die dat practicum wilden volgen; de extra kosten
waren gering: f 20,00 voor materialen per cursus van een halfjaar. Een
paar jaar later gebruikten we de keukens van onze buurschool Quirijn
en kwamen de Mollerstudenten met hun docent naar ons toe.
OMO
Ons
Middelbaar Onderwijs wist je altijd wel voor een klusje te vinden. Zo
heb ik een cursus leesbaar en foutloos schrijven gegeven aan de
medewerkers van het onderwijsbureau; nota bene ik, die zelf nogal eens
worstelde met de spelling. Samen met drie rectoren tevens neerlandici
heb ik de interscolaire vaksectie Nederlands opgericht. We verzamelden
interessante lessen van prima kwaliteit en verspreidden die onder de
leraren Nederlands van de OMO-scholen. Maar neerlandici zijn
individualisten en menen zelf het wiel wel te kunnen uitvinden,
behalve natuurlijk als ze op taalkunde de nadruk leggen! Na een jaar
was deze sectie ter ziele en lag er op iedere OMO-school een dik pak
papier in een of andere hoek of lokaal, ongebruikt en daarvoor hadden
wij ons in het zweet gewerkt.
Het
programmaboekje
In
dit boekje schreef de rector altijd het voorwoord. Ik legde daarin de
nadruk op onze identiteit, zo'n beetje in de geest van Anna Terruwe,
zonder haar specifieke terminologie te gebruiken. Dat boekje stuurde
ik naar het bestuur. Ik heb er van het bestuur nooit iets over
gehoord. Wel van de pastor in de parochie De Schans. Juist toen ik op
het punt stond mijn voorwoord helemaal om te gooien en eens niet over
identiteit te schrijven, zei conrector Bob tegen mij: "Dat moet
je niet doen, de pastoor van onze parochie heeft geciteerd uit je
voorwoord. En de reacties van medeparochianen waren heel
positief."
Ouderavonden
en andere vergaderingen
Voor
deze vergaderingen, behalve die van het bestuur, moest ik een of
andere inleiding houden en uitspreken. Ik was ook altijd het laatst
weg, als de vergadering op onze school plaatsvond, dat was dus altijd
behalve die met het bestuur, die vonden verspreid over de vijf later
zes scholen plaats. Dat afsluiten kostte me ongeveer 15 minuten,
thermostaat voor het vergaderlokaal terugzetten, lichten doven, deuren
sluiten, alarm inschakelen, poort sluiten enz. Ik wilde niet dat een
van onze conciërges die hele avond in school moest blijven. Voor- al
de bestuursvergadering liep uit tot in de kleine uurtjes.
Ik
meende na zo'n vergadering dat ik alle lichten had uitgedaan, maar in
het handvaardigheidlokaal brandde licht. Ik weer mijn auto uit, liet
de motor aanstaan en het bestuurdersportier open; ik stond nog op de
parkeerplaats, de hekpoort was nog open. Ik deed een paar lampen aan,
deed het licht uit, zette het alarm aan, sloot af en liep naar mijn
auto. Ik keek verbaasd, toen ik op de parkeerplaats een politieauto
zag staan en twee agenten stapten op me af. "Wilt u zich
identificeren?" Ik liet mijn rijbewijs zien. Door het apparaatje
dat een van de agenten aan zijn oor hield, hoorde ik mee: "Deze
auto behoort toe aan de heer Th. H. van Doorn." "Wat deed u
in dat gebouw?" "De bestuursvergadering bijwonen en
afsluiten, ik ben de rector van deze school." "Kunt u dat
verifiëren?" Gelukkig had ik een brief met brievenhoofd in mijn
tas. Onder het logo stond: Rector dr .Th. H. van Doorn. Ik liet hun
dat zien. Ze werden wat vriendelijker. Toch vroegen ze nog: "Hebt
u gedronken?" Ik deed dat anders wel, maar deze keer niet, omdat
de vergadering op mijn school plaatsvond.. Ik zei: "Nee".
"Is het lang geleden dat u iets gegeten hebt? Ja we vragen dat,
omdat u er zo vermoeid uitziet." "De vergadering is
uitgelopen; van 19.30 tot 1.30 uur vergaderen en zorgen dat iedereen
ook nog een hapje krijgt, is nu eenmaal vermoeiend." "U
denkt dat u nog verantwoord rijden kunt?" "Ik dacht van
wel." "Doe het maar rustig aan, goedenacht, rector." Ze
gingen weg, ik sloot de poort en reed naar huis.
Nou
ken ik onderhand de kritiek op mensen werkzaam in het onderwijs,
jullie hebben toch tien weken vakantie of zoiets. Dat is waar, maar ik
geef nu niet het tegenargument: tijdens de vakantie worden voor
leraren de her- en bijscholingscursussen gepland. Voor mij gingen er
twee weken af aan het begin van de grote vakantie om het schooljaar af
te sluiten financieel en administratief, en leiding te geven aan de
onderhoudswerkzaamheden verricht intern door het niet-onderwijzend
personeel, extern door de schoolaannemer. Bovendien werd in die weken
de rooster gemaakt. Op het eind van de grote vakantie ging ik ongeveer
tien dagen eerder naar school om het nieuwe schooljaar op te starten.
De leraren kwamen op de maandag vóór de lessen die op woensdag
begonnen. De andere vakanties: herfst-, carnavals-, paas- en
hemelvaartsvakantie begon ik één dag eerder te werken. Niet leuk zo
in je eentje op school met soms iemand van het niet-onderwijzend
personeel, een school zonder ziel, want de leerlingen en leraren zijn
er niet.
Stagiaires
Gezien
mijn verleden, het MolIerinstituut, wilde ik stagiaires op school.
Zowel bij conrectoren als bij leraren riep dat wat weerstand op. Dat
hebben we nog nooit gedaan, ik wil geen pottenkijkers in mijn klas en
meer van die argumenten die wijzen op de horror novi, de angst voor
het nieuwe. Ik begreep wel dat ik niet met een te grote groep moest
beginnen, een stuk of drie. Ik nam contact op met de stagebegeleiders
van MolIer, maakte een aantal eenvoudige afspraken als: de koffie
onder de morgenpauze is gratis, soep in de lunchpauze 60 cent, enz.
Bij traktaties bij gelegenheid van een verjaardag wordt uitgegaan van
het vaste bestand van medewerkers, derhalve...Ik had dat niet
ingevuld. Tegen onze kantinejuffrouw had ik gezegd, "Als er nog
worstenbroodjes overblijven, geef ze dan aan onze stagiaires."
Wij hadden geen klagen over hen, er kwamen hoe langer hoe meer
aanvragen van de kant van de leraren. Stageplaatsen creëren en
uitvoeren, is werken aan de toekomst van het onderwijs.
Excursies
Behalve
de routine van alledag, waren er ook activiteiten die nog meer vreugde
of liever lol gaven. Ik ben maar één keer mee geweest, nl. naar
Oost-Berlijn toen de muur er nog stond. Ik was wel vaker gevraagd,
want de voorzitter wist wel dat ik de baas was over de
schoolknipbeurs, maar meestal kon ik niet; zo'n excursie duurde
meestal zes dagen, van maandag tot en met zaterdag. Ik heb de sectie
Duits: Bob, Rosemarie en Wim beter leren kennen. Wim tutoyeerde me
zelfs, dat deed hij nooit op school. Toen we de bus uitstapten aan het
eind van onze reis, zei hij: "De excursie is afgelopen, rector,
ik wens u wel thuis en tot maandag." Wat we allemaal gezien
hebben, het lijkt me niet zo zinvol om dat op te schrijven. Maar één
gebeurtenis wil ik toch verhalen. Op die dag zouden we vanuit
Oost-Berlijn waar we in een hotel logeerden, naar West-Berlijn gaan
via Checkpoint Charlie. Toen onze leerlingen in de namiddag iets
gingen drinken in West-Berlijn, ervoeren we met zijn allen een
groepsgevoel waarin vrijheid dominant was, dat stadsdeel was in
vergelijking met Oost-Berlijn, lichter, rijk aan bloemen, nauwelijks
politie, veel mensen, afijn door die tegenstelling was West-Berlijn
West-Europa op zijn best. De leerlingen werden uitgelaten, enkelen van
hen sprongen de dansvloer op, er volgde er meer; het werd zo gezellig,
zo vol vreugde, ik zal het nooit vergeten. Ik danste voorop de
polonaise, de aanwezige Duitsers hadden er plezier in.
Ik
zag echter een donkere wolk aandrijven. Onze chauffeur stond aan de
bar, hij stond zich zo ongeveer vol te gieten met hoog alcoholisch
bier. Ik liep naar Bob, de reisleider. "Dit kan niet, Bob, daar
moeten we iets aan doen". Rosemarie kwam bij ons staan. Ze
begreep onmiddellijk wat er aan de hand was. Ze riep een tiental
meisjes bij elkaar. Ze vroeg: "Ik weet zeker, dat jullie ons wilt
helpen." Dat wilden ze. "Jullie zorgen ervoor dat de
chauffeur niet meer van de dansvloer afkomt, je lost elkaar maar
regelmatig af, ik zal beginnen." Rosemarie ging naar de chauffeur
en vroeg hem: "Mag ik deze dans van u?"
Tijdens
de wandeling door de stad hadden nog al wat leerlingen boeken en
tijdschriften gekocht, sommigen voor veertig of vijftig gulden. Bob
had ze gewaarschuwd, het is op eigen verantwoording. Toen we weer door
die nauwe poort naar Oost-Berlijn reden, kregen we controle; het was
inmiddels donker geworden. Ik had de leerlingen gezegd, als je iets
meeneemt, stop het tussen je benen, jas erover en maar hopen dat daar
niet gezocht wordt." Er waren er toch die hun gekochte boeken en
tijdschriften in het bagagerek hadden gelegd. De douane nam alles in
beslag.
Het
was zo'n prachtdag met zo'n triest einde. Maar het werd nog erger:
twee meisjes trokken met zijn tweeën de stad in; dat was streng
verboden, omdat het in de stad 's avonds stikte van de zakkenrollers,
mannen die paspoorten te pakken probeerden te krijgen. Ze werden door
twee mannen lastiggevallen, ze wilden hun paspoort hebben. Gelukkig
hadden ze die niet bij zich, ofschoon dat voor vreemdelingen verplicht
was in Oost-Berlijn. Ze hebben die twee bij wijze van spreken met geld
afgekocht. Door angst waarschijnlijk raakten ze ook nog verdwaald. De
docenten noch ik misten ze, het was immers nog geen elf uur, dan pas
gingen leerlingen naar bed.
Bob
verrichtte de controle bij de jongens, Rosemarie bij de meisjes. Ze
kwam wit bestorven naar ons. "Rector er zijn er twee weg, niet op
hun kamer". "Dan gaan de drie mannen zoeken", merkte
Wim nuchter op. We waren nog niet het hotel uit, of daar kwamen ze
aan, begeleid door twee politieagenten. Rosemarie had de paspoorten al
gehaald, Bob liet het gastenboek zien, de agenten bekeken de papieren
en vertrokken. "Dat doen jullie nooit meer, denk ik, maar je hebt
geluk gehad, ze hadden je ook vast kunnen zetten, omdat je je niet kon
identificeren zonder paspoort." De twee meiden liepen met gebogen
rood hoofd naar hun kamer .
Het
was ondanks alles een fijne reis met boeiende collega's, en hartstikke
lieve leerlingen.
Lief
en leed
Het
pijnlijkste telefoontje dat ik ooit op Cobbenhagen ontvangen heb, was
dat van de politie; de agent deelde me heel zakelijk mede, nadat hij
eerst gevraagd had "Werkt mevrouw Rosemarie op uw school?"
Dat was zo, ze gaf op dit ogenblik les in het lokaal tegenover de
kamer van de moderator "Ik heb een droeve mededeling, haar man of
vriend is door een verkeersongeval overleden. Zou u haar dat willen
mededelen, dat kunt u beter doen dan wij. Hartelijk dank." Einde
gesprek. Ik riep de conrectoren bij me en de moderator. We besloten
het Rosemarie mede te delen op de kamer van de moderator die samen met
mij haar zou opvangen. Ik ging naar haar klas, vroeg haar met me naar
de kamer van de moderator te gaan. Een conrector, ik geloof Adelbert
ook leraar Duits, nam haar klas over. Ik zei tegen haar: "Rosemarie,
je vriend is omgekomen tijdens een verkeersongeval." Ik hoefde
het niet te herhalen, ze keek me aan alsof ze het voorvoeld had. Ze
vloog in mijn armen, legde haar hoofd op mijn schouder en huilde
bitter. De moderator haalde een glas water. Ze liet me na lange tijd
los, en vroeg naar details over het verkeersongeval, of haar vriend op
slag dood was. Gelukkig kon ik haar dat vertellen.
Ze
wilde heel graag eerst naar haar moeder en dan naar huis. "Rosemarie,
je moet niet zelf rijden, Jozef rijdt jouw auto en jij rijdt met mij
mee." In de auto vertelde ze dat haar man ook verongelukt was in
het verkeer, bijna op dezelfde wijze als haar vriend nu. Bij haar
moeder was er weer het verdriet en bij moeder nog meer door het feit
dat de vriend van haar dochter op dezelfde datum in het verkeer was
omgekomen als haar man. We hebben Rosemarie naar huis gebracht, ze was
heel rustig geworden en was in staat om het haar zoon te vertellen,
die net terug was van school.
Toen
haar vriend begraven werd, was er rectorenconferentie, ik moest het
woord voeren, dat wel, maar ik had dat best ook door rector Jan kunnen
laten doen. Adelbert verweet mij min of meer, dat ik toch de voorkeur
gaf aan de conferentie. "Je hebt zo veel voor haar gedaan toen
dat fatale bericht binnenkwam, je kunt je toch laten vervangen?"
Ik ben niet naar de begrafenis geweest van de vriend van Rosemarie, en
daar heb ik nu nog spijt van. Adelbert had me nog wel gewaarschuwd. De
voorzitter van OMO was het niet met Adelbert eens, toch had ik niet
naar hem moeten luisteren en me gewoon moeten laten vervangen.
Afscheid
van het Cobbenhagencollege
Afscheid
nemen van een bepaalde school heb ik zes keer meegemaakt; het afscheid
dat leerlingen, leraren, schoolleiding, plaatselijk bestuur,
oudervereniging van het Cobbenhagencollege en OMO Gerry en mij bereid
hadden overtrof verre alle vorige. Een week lang duurde het
afscheidsfeest van ongeveer 9.30 tot soms 24.00 uur: maandag en
dinsdag voor en door de leerlingen, woensdag de officiële
afscheidsdag met voor de middag een eucharistieviering en na de middag
receptie voor internen en externen. Donderdag afscheidsfeest van alle
medewerkers en vrijdag rapportuitreiking met proclamatie en afsluiting
van het schooljaar.
Voor
de leerlingen waren die twee dagen in de Drieburcht en op het
sportterrein van het CC; voor de onderbouw spelen als skippyslaan,
bouwestafette, dozen stapelen, veger-race, domino, zeepkistenrace,
puzzelrun. Er waren ook spelen bij die in verband stonden met mijn
afscheid, bijvoorbeeld de puzzelrun. Een groep leerlingen moest één
voor één een puzzelstuk ophalen, enkele jongenlui zetten de puzzel
in elkaar, aan het einde van het spel lag daar een foto van ongeveer
één vierkante meter van mij op de vloer.
Voor
de bovenbouw: CC knock-out-show, vossenjacht, een picknick op het
sportveld, modeshow, en 's avonds een concertavond o.l.v. van Paul,
onze muziekleraar, en moderne muziek en dans in The Talk of the Town.
Het
leerlingenbestuur had me gevraagd wat ik als afscheidscadeau van de
leerlingen wilde. Ik antwoordde: "Als je zoveel bij elkaar
krijgt, zou ik graag een geluidsinstallatie willen geven aan Lolita,
de sociëteit van gehandicapten in Tilburg e.o." De collecte
tijdens de eucharistieviering werd daar ook aan besteed. In de
ontroerende homilie van onze moderator werd dit bekendgemaakt; hij
voegde daaraan toe: "Wat gij de minste der mijnen gedaan hebt,
hebt ge mij gedaan."
In
de aula stonden met grote letters de jaartallen van mijn rectoraat en
mijn naam. Een grote pijl wees naar drie gestalten: de eerste met
rood-wit strepen, de tweede in het grijsachtig blauw en de derde in
het geel geverfd. Vooral de gestreepte had volgens de voorzitter van
de feestcommissie een bijzondere symbolische waarde: "Rector
Dorus stond nooit op zijn strepen." Op een avond tijdens de
feestweek, toen alle medewerkers verzameld waren in de lerenkamer, had
iemand een stuk papier met roodwitte strepen op de mat gelegd; toen
Gerry en ik binnenkwamen, stapte ik spontaan over dat papier heen; een
lerares zei: "Zelfs nu gaat hij niet op zijn strepen staan."
Op
de officiële woensdagmiddag waren er gelukkig niet al te veel
sprekers: de ceremoniemeester, de voorzitter van het plaatselijk
bestuur, de waarnemend rector, de voorzitter van de oudervereniging,
de voorzitter van het leerlingenbestuur, de directeur van de
Aloysiusmavo en ten slotte ikzelf. Ik heb mijn toespraak hieronder
weergegeven en wel om vier redenen:
Hier
staan we dan Van Doorn's! En toch moet de echte Van Doorn hier het
woord voeren, juist nu hij boordevol zit.
Geachte
aanwezigen,
Lieve
Gerry en kinderen,
Beste
vriendinnen, vrienden, collega's,
Beste
Leerlingen,
Robert,
je kunt me nog meer vertellen, spreken in het openbaar is moeilijk.
Maar weet je wat nog moeilijker is, spreken in het openbaar met bijna
niets op papier als twee citaten, waarvan jij er al een hebt
aangehaald, je hebt om een cliché te gebruiken het gras voor de helft
voor mijn voeten weggemaaid.
Tijdens
de toespraken van de geachte sprekers heb ik wat aantekeningen
gemaakt, heb ik wat krabbels neergezet in een oude agenda, krabbels
die ik bijna niet lezen kan. En ik kan op dit moment toch niet aan
mevrouw Cocky vragen naast me te komen staan en te lezen wat ikzelf
geschreven heb. Want zo ging het toch wel eens, hè Cocky. Als ik een
door mij geschreven concept aan haar voorlegde en we het samen
doorlazen, moest ik haar wel eens vragen: "Maar wat staat daar nu
weer, Cocky?" (Cocky knikte heftig.).
Dames
en heren, dit was het voorwoord nu de inleiding.
Conrector
Cees heeft me verzocht om tijdens de afscheidszitting ook iets te
zeggen. Hij heeft me daarbij twee beperkingen opgelegd:
*
niet langer dan tien minuten. Ik hoop dat u de tijd in de gaten houdt,
ik doe het in ieder geval niet;
*
het hoeven geen beschouwingen te zijn. Ik zal doen wat de conrector
zegt, maar een klein beschouwinkje mag toch wel hè Cees?
Het
beschouwinkje
Een
collega, hij is hier aanwezig en heet ook Dorus, zei eens in zijn
afscheidswoord na de laudatio: "Als de helft wat de geachte
sprekers over mij gezegd hebben waar is, dan ben ik heel mijn leven
verschrikkelijk onderbetaald." Ik ben het maar gedeeltelijk eens
met mijn collega. Ik ben het eens met dat onderbetaald, maar dat weet
je van te voren als je in het onderwijs gaat.
Ik
ben van mening dat de geachte sprekers de volle waarheid hebben
gesproken, want als ik dat niet geloofde, dan beschouwde ik u als
leugenaars. Wel nu dat doe ik beslist niet. Zulke reacties als van
mijn collega berusten op een misverstand. Het misverstand, dat
waarheid gelijk zou zijn aan werkelijkheid. Dat is niet zo, waarheid
is geïnterpreteerde werkelijkheid. Zoals geschiedenis
geïnterpreteerd verleden is. Als ik Arnold goed begrepen heb, moet
dat juist zijn.
Deze
omschrijving van waarheid heeft drie gevolgen voor het genre
afscheidstoespraak:
1.
De schrijver of spreker maakt een keuze. Hij is, hij kan ook nooit
volledig zijn.
2.
De geïnterpreteerde waarheid bestaat uit een keuze van goede kanten
van de scheidende. Het komt in dit land en voor zover ik weet in heel
de wereld niet voor, dat men tijdens een afscheidstoespraak, iemand
ongezouten de waarheid zegt. Als u een van mijn schaduwkanten met heel
vriendelijke woorden wilde belichten, (natuurkundig gezien praat ik nu
onzin: een belichte schaduw!) maar goed, u hebt er dan blijk van
gegeven, de regels van het genre afscheidsrede niet te kennen. Als
leraar Nederlands zou ik u daarvoor moeten berispen, maar vooruit, op
een dag als heden zij het u vergeven.
3.
Een spreker of schrijver die spreekt of schrijft over een ander, zegt
bijna evenveel over zichzelf als over de ander.
Slechts
één voorbeeld ter verduidelijking. Als Adelbert in de laatste
aflevering van Omologie schrijft (ik citeer):
"
't Is dat citroenbrandewijn fabrieksmatig wordt geproduceerd, anders
zou je toch denken, dat alleen hij, Dorus, dat spul drinkt."
(einde citaat). Dan zegt hij niet alleen Dorus houdt van C.B., maar
tegelijkertijd: ik, Adelbert, krijg dat spul niet door mijn strot
(Tussen
haakjes: mijn vriend, een groot natuurkundige, hier aanwezig, heeft
voor mij uitgezocht dat een borrel C.B. 250 k.joules is, een glas
witte wijn 350 k.joules. Derhalve: drink C.B. i.p.v. witte wijn
wanneer je wilt afslanken. En Gerry wilde me van de C.B. af en aan de
witte wijn krijgen, zodat ik van mijn buikje af zou komen. Vergeet het
maar!)
Deze
definitie van waarheid en de drie gevolgen wilde ik eerst onder uw
aandacht brengen, alvorens ik "kort" even stilsta bij elke
spreker.
Geachte
voorzitter van ons Curatorium,
Beste
Piet,
Ondanks
onze verschillen in vak en geaardheid konden wij het goed met elkaar
vinden. Jouw grote bestuurlijke voortvarendheid, - terwijl ik nooit zo
goed kon hardlopen -, mocht ik wat relativeren met wat humor. Je kent
mijn lijfspreuk, ontleend aan Mr.Jan Molkenboer, oud-voorzitter van de
Vereniging OMO: "Zij die geloven haasten niet, maar houden wel
vol."
In
mijn laatste brief als rector aan het bestuur schreef ik: "Ik
vond de bestuursvergaderingen altijd zinvol met flarden van warme
gezelligheid. Van jou kwam die gezelligheid altijd rond carnaval en in
vele vergaderingen na de pauze, wanneer we wat genuttigd hadden.
Bedankt
voor je vriendschappelijke leiding als voorzitter en voor je
vriendelijke woorden. Maar Piet, bij het scheiden van de markt, mag ik
je nog één financieel probleem voorleggen? Wat doen we met al die
flessen citroenbrandewijn, een volle kast. Zal ik ze kopen om de niet
te volle kas van het CC te spekken?
Geachte
Collega,
Beste
Jozef,
Ik
heb de negen jaren dat wij samenwerkten, altijd het gevoel gehad dat
wij complementaire mensen waren. De een vulde aan wat de ander miste;
de een hief de zwakte van een ander op door zijn sterkte. En dat was
een goede zaak voor het Cobbenhagencollege. In de cursus management
leren schoolleidingen dat een schoolleidingsteam heterogeen moet zijn
samengesteld. Dat geeft ongetwijfeld spanningen in zo'n team. Maar
onze zorg was 't, de jouwe zowel als de mijne en die van alle
collega's in dat team om die spanningen binnen de rectorskamer te
houden en daarbuiten als een eenheid op te treden. En als ik op die
negen jaar terugzie, zijn we daar vrijwel altijd in geslaagd. De
schoolleiding van het Cobbenhagencollege blijft heterogeen ook nu ik
er niet meer bij hoor. En daar ben ik in het belang van onze school
gelukkig mee.
Bedankt
voor je welgemeende woorden, zoals je altijd als je sprak het oprecht
meende. Je hebt namens alle medewerkers gesproken, en daarom zeg ik nu
op dit moment tegen u allen: Het Cobbenhagencollege is een goede
school, maar dat wist u al. Waarom is het een goede school? Simpelweg
omdat de leden van de schoolleiding, leraren, onderwijsondersteunende
medewerkers zo'n goei mensen zijn. En u als Brabanders begrijpt wat ik
hiermee wil zeggen.
Geachte
voorzitter van het Bestuur van de Oudervereniging,
Beste
Peter,
In
de handleiding voor besturen van de ouderverenigingen staat:
"Ouderparticipatie
is het medeweten, meedenken, meespreken over en meewerken van ouders
aan de identiteit en doelstellingen, inhoud en organisatie van het
onderwijs op school, hulp bieden bij de sociale taak van de school,
organisatie van evenementen, bevordering van een juiste houding van de
ouders t.o.v. de school, bemiddeling ouders - school en
voorlichting". Onder jouw stimulerende leiding realiseert ons
bestuur van de oudervereniging reeds veel van wat in de definitie van
ouderparticipatie staat genoemd. Je gaf voortreffelijk leiding in de
vergaderingen en we waren op tijd klaar. En hetzelfde geldt voor je
voorzitterschap van de MR. We hebben prettig samengewerkt en bedankt
voor je hartelijke woorden.
Geachte
collega directeur van de Aloysiusmavo,
Beste
Ton,
Het
doet mij plezier en ik weet jou evenveel, dat ook in dit schooljaar de
samenwerking in de gemeenschap van scholen geïntensiveerd werd, o.a.
door de gemeenschappelijke onderwijscommissie die nu bestaat uit de
onderwijscommissie Aloysiusmavo + de onderwijscommissie
Cobbenhagencollege. Juist het op elkaar afstemmen van
onderwijsprogramma's is de kracht van de gemeenschap van scholen.
De
samenwerking met jou, je schoolleiding en je leraren, maar vooral onze
gesprekken, jouw collegialiteit, de warme gezelligheid tijdens
informele bijeenkomsten, het zijn allemaal deze herinneringen waaraan
ik dacht bij gelegenheid van je jubileum, toen ik zei: "Er fluit
een vogel in mijn hoofd nu herinneringen aan mij voorbijzwemmen als
een school goudwinden."
Bedankt
Ton voor alles.
Geachte
voorzitter van het leerlingenbestuur,
Beste
Robert,
Jouw
citaat van prof. Cobbenhagen heb ik hier ook staan, maar ik voeg hier
iets wezenlijks aan toe: de leerling dient centraal te staan in
relatie tot zijn leraren. Met andere woorden en wat zwart-wit
geformuleerd: niet de leerling staat centraal in het onderwijs, maar
de relatie tussen leerlingen en hun leraren.
Dat
ik voor leerlingen een onopvallende rector was, vat ik op als een
compliment, en tegen de achtergrond van wat ik juist zei zeer
begrijpelijk. Immers het gaat in een school niet om de rector. Hij
staat wel in het middelpunt van het schoolgebeuren o.a. omdat hij de
eindverantwoordelijke is, maar aan het wezenlijke van het onderwijs:
lesgeven aan leerlingen, leerlingen begeleiden, neemt hij slechts
indirect deel. Lesgeven heb ik altijd graag gedaan en het heeft me
pijn gedaan, dat ik zelfs die paar lesjes op de MO-opleiding
Nederlands van de Katholieke Leergangen van de heer minister niet meer
mocht geven.
Met
heel veel vreugde hebben wij, mijn vrouw en ik, genoten van sport,
spel, concert, modeshow, dans en zelfs van de "sauna" in The
Talk of the Town. Ook hier weer blijkt hoe buitenlesactiviteiten een
wezenlijke bijdrage leveren aan de relatie tussen leraren,
onderwijsondersteunende medewerkers aan de ene kant en leerlingen aan
de andere kant. In jouw persoon dank ik alle leerlingen voor wat ze
tijdens deze feestweek gepresteerd hebben; het was grandioos. En
bedankt voor je voortreffelijke toespraak. Als docent MO-Nederlands
zou ik je daarvoor een 9 willen geven.
Als
mijn opvolger hier geweest zou zijn, zou ik het volgende tegen hem
gezegd hebben:
Geachte
opvolger,
Beste
Harry,
Uit
mijn omschrijving van wat waarheid is en de drie gevolgen voor
afscheidstoespraken moge blijken, dat je vanmiddag de waarheid hebt
gehoord, maar dat dat niet gelijk is aan werkelijkheid. Met de
werkelijkheid van het Cobbenhagencollege zul je vanaf het begin van
het nieuwe schooljaar te maken krijgen. Ik heb het volste vertrouwen
dat jij het CC goed zult leiden. Ik ben gelukkig met jouw benoeming en
ik complimenteer de benoemingsadviescommissie met deze keuze. Goed
werk vraagt veel inspanning en kost veel tijd. CC is een goede school
met goeie mensen, maar het zijn en blijven, gelukkig maar, mensen.
Heel
veel succes èn geluk als derde rector van het Cobbenhagencollege.
Geachte
Ceremoniemeester,
Beste
Jan,
De
stuurgroep had in jou geen betere ceremoniemeester kunnen vinden.
*
Je hebt bestuurlijke ervaring, je weet daardoor wat er zich dan
allemaal in en om een schoolleider afspeelt.
*
Je bent neerlandicus, speelt en regisseert toneel, je kent de kracht,
de macht en ook de onmacht van het woord.
Jouw
symbolische duiding van die rood-witte strepen op de achtergrond van
het podium en waar al niet in de school, is zonder meer een vondst:
onze rector staat nooit op zijn strepen.
Bedankt
Jan voor de leiding van deze middag.
Beste
Paul en Ben, beste leerlingen, hartelijk dank voor jullie muzikale
bijdragen tussen al die toespraken.
Ik
ben heel blij met de prachtige cadeaus: compactdisc en versterker die
ik ontvangen heb van bestuur, schoolleiding Cobbenhagen en Aloysius,
bestuur van de oudervereniging. Ook op muzikaal gebied ben ik
onopvallend, ik bespeel geen enkel instrument, behalve vroeger een
"mondmuziekske". Maar ik hou van muziek, vooral klassieke.
Namens
Gerry en onze kinderen dank ik alle mensen die deze feestweek bij
gelegenheid van mijn afscheid als rector hebben mogelijk gemaakt.
Namen kan ik niet noemen of ik zou alle namen uit ons vademecum moeten
voorlezen van alle leerlingen en alle medewerkers. Namen noem ik niet,
maar om Frits uit het hoofd te citeren: vertrouw erop dat wij jouw
inzet ten volle waarderen.
Geachte
Moderator,
Beste
Ad,
We
hebben deze officiële afscheidsdag geopend met een
eucharistieviering, waarin als centraal thema: Afscheid - Keerpunt,
door jou was gekozen. Dit keerpunt in mijn leven is voor Gerry en mij
misschien wel het grootste dat we ooit nog zullen meemaken.
De
slotzin van de eerste lezing en de slotzin van de tweede zijn door
jouw homilie verbonden en voor Gerry en mij inzichtelijk gemaakt. De
laatste alinea van de eerste lezing, die ik als rector-lector (maar
één lettertje verschil) mocht lezen, gekoppeld aan de laatste van de
evangelietekst, is voor Gerry en mij een richtsnoer voor nu, deze
feestweek, en later.
"Richt
uw dank tot God in de hemel, en looft Hem tegenover al wat leeft; want
Hij heeft u Zijn barmhartigheid bewezen." "We zijn maar
doodgewone knechten en verdienen geen dank, wij hebben alleen maar
onze plicht gedaan."
GOEIE
MENSEN VAN HET COBBENHAGENCOLLEGE..... (toen schoot ik vol, Gerry en
mijn dochter Josje kwamen naar me toe; toen ging het wel weer.)
Twee
dagen later op vrijdag, de proclamatie, maakte ik die zin af:
Goeie
mensen van het Cobbenhagencollege DUIZEND DUIZEND MAAL DANK.
De
receptie
Een
heel opvallende gast, opvallend omdat ik hem, gezien zijn leeftijd,
het leed dat hem overkomen is door het overlijden van zijn vrouw Jet,
en zijn gezondheidstoestand, helemaal niet op deze receptie verwacht
had: was prof. dr. Karel Meeuwesse, mijn opleider Letterkunde MO A en
B, en doctoraal. Hij was niet alleen voor zichzelf gekomen, maar ook
namens Jet, die ik kende o.a.als gecommitteerde uit de periode
eindexamens Odulphus, en die daar dikwijls met hem over gesproken had.
Na de receptie vroeg hij mij, zijn artikelen over de structuur van het
Wilhelmus te populariseren en zoveel mogelijk te verspreiden door
middel van lezingen. Beiden dachten wij toen nog niet aan Internet
waar het nu op staat. Ook Karel is reeds jaren geleden overleden.
Treffend
was ook het geschenk van Cocky, ze spelde me een "decoratie"
op, een mooie reversversiering.
Het
afscheidsfeest met alle medewerkers
Op
donderdag maakten we een bustocht naar Bokrijk. Een collegiale sfeer
vanjewelste. Vooral het avondfeest is me bijgebleven. Alle secties:
klassieken, Nederlands, de drie moderne talen, de exacte vakken,
tekenen en handvaardigheid, alle voerden een cabaretje op en
overhandigden een cadeautje. Als voorbeeld hiervan
Het
cabaretje van het onderwijsondersteunend personeel
WIST
U DAT...
Opkomst:
iedereen gaat zitten, behalve Gusta, Loek, Cocky?
Drie
mensen die zitten zeggen het volgende:
Hans:
Wist u dat de vergadering eigenlijk al om acht uur zou beginnen?
Piet:
Wist u dat er altijd mensen zijn die te laat komen?
Christine:
Wist u dat ik mijn balpen vergeten heb om de vergadering te notuleren?
Opkomst
Gusta, Loek, Cocky:
Cocky:
Wist u dat de rector vandaag afscheid van ons neemt en dat dit de
laatste vergadering is die hij bijwoont?
Loek:
Wist u dat we de rector vandaag Dorus noemen?
Gusta:
Wist u dat de rector graag vergaderde, vooral als het vergaderingen op
school waren?
erdana"
size="2">Gusta: Wist u dat de rector altijd voor iedereen
klaarstond en dat Flamingo een goede klant aan hem heeft gehad?
Cocky:
Wist u dat de rector tijdens zijn loopbaan hier op school een
bijbaantje heeft gehad, namelijk chauffeur één keer per jaar voor
een oop'er en dat hij zelfs die ene keer deze Volvo-fanaat in de kou
liet staan?
Gusta:
Wist u dat de rector ook wel eens met een blauwe mini op school kwam?
Cocky:
Wist u dat de rector met Gusta een overleg heeft gehad over jus
d'orange, omdat hij liever pakken dan flessen had, omdat dat
gemakkelijker was en dat hij bij zijn eerste pak jus d'orange al een
pak over zijn pak morste zo makkelijk was het?
Loek:
Wist u dat de rector van lekker eten houdt en meestal geen één
traktatie oversloeg en dat hij ook van een c.b. van G.B. hield, wat
hij nu wel zal gaan missen?
Gusta:
Wist u dat de rector meer vrije tijd gaat krijgen en daardoor
misschien thuis ook in de keuken meer tijd kan gaan besteden?
Cocky:
Wist u dat we daarom nu een liedje gaan zingen?
Loek:
Wist u dat we geen van allen kunnen zingen, maar de rector straks in
de keuken wel?
Gusta:
Wist u dat we het toch gaan proberen?
BLIKKENLIED
Wijs:
Toen onze Mop een Mopje was
Toen
onze rector rector was,
was
hij aardig om te zien.
Nu
gaat hij ons verlaten,
al
vrij snel bovendien.
Hij
houdt van lekker eten
dat
heeft hij ons verteld.
Daarom
nu deze blikkendoos,
want
hij heeft minder geld.
Wat
denk je wat we eten,
dat
zeggen wij je niet.
Je
moet het zelf maar weten,
wat
in het BLIKKIE zit.
Wie
weet is het een halve kip,
misschien
een blik met bier.
U
lust heel veel dat weten wij,
daarmee
dan veel plezier.
Heeft
Gerry dan eens een keer geen zin,
dan
is het niet zo erg.
Het
eten schiet er niet bij in,
ga
naar de BLIKKENBERG.
Je
pakt er willekeurig één,
misschien
een blik met biet.
Al
eet je eens met tegenzin,
vergeet
de oopjes niet.
Het
kan een rolmops zijn of worst
een
blik met erwtensoep.
Wellicht
een peertje voor de dorst,
het
is beslist geen troep.
Voor
het gebruik goed schudden maar,
kom
er achter wat het is.
Maar
dit is vast en zeker waar,
de
greep is wel eens mis!!!!!
Dat
is het fijne van de zaak,
de
greep is goed of niet.
Al
is het dan een keer niet raak,
daarom
dan geen verdriet.
Je
eet maar wat de pot je biedt
één
ding is zeker waar,
het
is verrassend wat je ziet
gebruik
de blikken maar.
Wij
dachten: wat een dure tijd,
voor
Dorus en zijn vrouw.
We
maken jullie vast wel blij,
daar
gaat het hier toch om!
Tot
kerstmis eten jullie nu,
wie
weet wat het zal zijn.
Met
deze blikken veel plezier!
vandaar
dit BLIKKENFESTIJN!!!!!
Cocky:
Wist u dat de rector ook wel eens taalfoutjes maakt?
Loek:
Wist u dat de rector een echte Brabander is en een contente mens?
Gusta:
Wist u dat de rector wel eens namen door elkaar gooide en Loek voor Ad
en Ad voor Loek aanzag?
Cocky:
Wist u dat wij wisten wat jullie niet wisten?
Loek:
Wist u dat de rector graag snuffelde op de rommelmarkt tijdens de
Brazilië-actie en daar altijd wel een bankstel of een kast kocht voor
een van zijn studerende kinderen?
Gusta:
Wist u dat de rector ook ijdel is, vooral als het om zijn buikje gaat?
Cocky:
Wist u dat de rector ons altijd beschermd heeft, vooral een keertje,
heel lang geleden, zelfs met gevaar voor eigen leven, toen er een
schoorsteenveger op bezoek was geweest, die nogal tekeerging op zijn
kamer?
Loek:
Wist u dat de rector altijd geprobeerd heeft tradities in ere te
houden, die we in de toekomst niet graag zouden missen?
Gusta:
Wist u dat de rector altijd wel tijd had voor een gezellig babbeltje?
Cocky:
Wist u dat veel mensen denken dat ze uitgerangeerd zijn na hun
pensioen en dat dat voor onze rector best mee zal vallen?
Gusta:
Wist u dat de rector zijn kamer al heeft opgeruimd?
FARIA-LIED
Wijs:
faria, faria
Dorus
gaat ons nu verlaten, faria
de
oopjes worden alleen gelaten, faria
We
zullen hem missen nu en dan
zijn
babbeltjes daar kon ie wat van, faria 5x
Kniezers
kom maar met je zorgen, faria
Dorus
schort ze wel op tot morgen, faria
Eerst
de kleine staf aan 't woord
voordat
een ander er van hoort, faria 5x
De
school die gaat hem echt aan 't hart, faria
Deetman
heeft hem veel getart, faria
Zorgen
om het personeel
je
kunt bij hem je grieven kwijt, faria 5x
Dames:
Vrouwen, laat je nu niet temmen, faria
laat
Cobbenhagen je niet remmen, faria
Een
vrouw al in de kleine staf
dat
was toch al te maf, faria 5x
De
mannen zullen we wel krijgen, faria
hun
aantal blijft niet eeuwig stijgen, faria
eens
zijn wij in d' meerderheid.
Beslissingen
worden aan elkaar gebreid. faria 5x
Allen:
Dorus, we wensen je het allerbeste, faria
kom
nog maar eens gezellig kletsen, faria
We
hopen dat je ons niet vergeet,
zowaar
je Dorus van Doorn heet. faria 5x
Het
waren negen goede jaren, faria
die
zullen we in gedachten bewaren, faria
Het
ga u goed in Loon op Zand
samen
met Gerry hand in hand. faria 5x
Afsluiting
van het schooljaar
In
de afscheidsweek heb ik meer dan in andere weken moeten speechen, maar
deze week deed ik ze allemaal uit mijn hoofd met in mijn hand een
klein spiekbriefje.
Mijn
laatste toespraak:
Beste
collega's,
Ik
heb op zondag 5 juli en daarvoor van alles bedacht en gedacht om deze
allerlaatste toespraak tot de mensen met wie ik in mijn werk het meest
te maken had en die het dichtst bij mijn hart staan, in elkaar te
zetten. Het is ook de eerste en tevens de laatste keer dat Gerry deze
afsluiting van het schooljaar meemaakt.
Ik
dacht, ik doe het op een humoristische manier, zoals ik dat vaak
genoeg gedaan heb tijdens diners met het Curatorium als tafelpreses.
Dat zou het voordeel hebben, dat ik mijn hart dan beter onder controle
kan houden. Maar dat kan niet hier en nu. Bij het Curatorium lukt dat
wel, omdat er tussen bestuur, Tros en mij een grotere afstand bestaat
dan tussen jullie en mij, althans zo beleef ik dat. (Tros: Tilburgse
Rectoren Omo-Scholen
Gerry
vroeg: "Wat ga je nu zeggen, Dorus?" "Ik had gedacht,
ik zeg tegen ieder van mijn collega's twee of drie zinnen, waarin ik
probeer een wezenlijk element of een wezenlijk moment in onze relatie
tot uitdrukking te brengen." Maar we bedachten gelukkig op tijd,
dat zo'n toespraak meer dan een uur zou duren, vooral als je niemand
mag overslaan, want dat kun je niet maken. Zolang, dat kan ik mijn
mensen niet aandoen.
En
toen is het toch maar de traditionele toespraak geworden, met een
summier overzicht van het schooljaar; met een afscheidswoordje tot
onze zes scheidende collega's; met het uitdelen van een fles wijn aan
collega's die nu hun 10de jaar op CC voltooien; en dan natuurlijk het
slot.
Persoonlijk
is de periode vanaf 13 januari en ook wel ervoor een droeve periode
geweest. Het heeft me veel pijn gedaan een half jaar te weten, dat ik
het CC zou moeten verlaten om gezondheidsredenen, want ik voel me op
CC om met Adelbert te spreken als een vis in het water en als een
vogel in de lucht.
Er
is over dit afgelopen jaar gelukkig ook heel wat positiefs te melden.
Ik heb het in tien puntjes samengevat:
1.
De samenwerking met de personeelsraad onder voorzitterschap van Philly
en het secretariaat van Elly . Ons overleg was gebaseerd op wederzijds
vertrouwen, coöperatief en constructief kritisch.
2.
Positief was ook de samenwerking met de Grote Staf, het middenkader
van onze school.
3.
De buitenschoolse activiteiten, waarvan de feestelijke afscheidsweek
en nog veel meer sportgebeurtenissen en ook de Brazilië-actie
hoogtepunten waren.
4.
De bloei van de gemeenschappelijke onderwijscommissie tussen CC en
Aloysius. Er wordt veel en zinvol werk verzet, terwijl er geen
taakuren voor ter beschikking staan.
5.
De OMO-projecten waar wij aan deelnemen: het taalproject, het
rekenproject en het project woordblindheid.
6.
De computer die bij deze projecten een grote rol speelt, neemt op onze
school een steeds grotere plaats in. In schooljaar 1985 - 86 zijn we
gestart met computerlessen, de belangstelling voor dit leer- en
opvoedingsmiddel neemt bij leerlingen en leraren snel toe.
7.
De benoeming van twee conrectoren.
8.
De benoeming van mijn opvolger.
9.
De zeer hoge eindexamenresultaten en hoge bevorderingscijfers. Werk
van u allen, dat is een compliment meer dan waard.
10.
Voor uw samenhorigheid, collegialiteit, uw warmte en gezelligheid
vanaf het begin tot het einde van mijn rectoraat ben ik u oprecht
dankbaar vooral ook in de feestweek.
Beste
mensen, bedankt voor alles! Het ga jullie heel erg goed, want dan gaat
het goed met het Cobbenhagen, en dat zal mij heel veel deugd blijven
doen. Adieu.
Toespraak
van Philly, voorzitter van de PR
Beste
Dorus en Gerry,
Dorus,
twee keer viel er op het Cobbenhagencollege een stilte nadat er een
mededeling over jou gedaan was. De eerste was dat toen de heer
Lambrechts, de toenmalige voorzitter van het plaatselijke bestuur,
aankondigde dat dr. Th. H. van Doorn uit Loon op Zand de tweede rector
van het Cobbenhagencollege geworden was. De tweede keer was 15 januari
1986: onze Dorus kondigt zelf aan dat hij met vervroegd pensioen
gaat...
Tussen
deze twee mededelingen ligt een periode van negen jaar. Jaren waarin
we je hebben leren kennen én leren waarderen. Het kennen ging snel
van start. Toen we in 1977 na de vakantie op school kwamen, vertelde
het onderwijsondersteunend personeel al dat we een gezellige rector
hadden die wel van een praatje hield.
We
hebben je leren kennen als een rector die democratisering belangrijk
vindt. De personeelsraad werd een echte personeelsraad, waar personele
zaken in de ruimste zin besproken worden, hierbij denk ik aan
prioriteitenvolgorde, bezuinigingen, het HOS-protocol en de daaruit
volgende urenverdeling, het fietsenhok enz. Soms ging het er fel toe
in de personeelsraad, maar jij, Dorus, bleef de vergaderingen altijd
op een vriendelijke manier leiden en gaf iedereen de kans zijn zegje
te doen.
Allen
hier op school, niet alleen de leden van de personeelsraad, hebben
ontdekt dat je met ongenoegens en met fijne zaken altijd bij jou
terecht kunt, je staat altijd open voor kritiek, bent niet snel
beledigd, wordt bijna nooit kwaad... Wie nu mocht denken dat je over
je liet lopen, trekt de verkeerde conclusie, die mensen hadden even
moeten luisteren, toen jij onze procedure voor de benoeming van een
conrector - met twee stemmingen - fel verdedigde tegenover het
bestuur, zonder ook maar een duimbreed toe te geven aan hun wensen.
Je
bent een democratisch mens, maar plenaire vergaderingen zie je niet
zitten. Waarschijnlijk ben je blij dat je de vraag naar meer plenums
nog net af hebt kunnen houden. We hebben je ook leren kennen als
iemand die heel erg meeleeft met ieders lief en leed, iedere dag aan
het begin van de pauze spiekte je even in je agenda wie er jarig was,
want je wilde niemand vergeten. Als er een blijde gebeurtenis had
plaatsgevonden of als een collega langdurig ziek was, verscheen er
heel snel een bloemetje van de directie. Als je maar enigszins tijd
had, ging je collega's die langdurig ziek waren of in het ziekenhuis
lagen, zelf opzoeken. Eens ging je zelfs op je verjaardag, gewapend
met een stuk nogatinetaart, koffie drinken bij een zieke collega.
Wat
we ook sterk gewaardeerd hebben, is het feit dat je ook collega's die
nergens in zitten, die nooit ziek zijn, die nooit problemen hebben,
die gewoon goed lesgeven, af en toe aansprak en hun dat vertelde. Dat
maakte de dag voor die collega's extra goed en gaf hun een stimulans
om nog beter verder te gaan.
Wie
uit het voorafgaande de conclusie getrokken heeft, dat we vandaag
afscheid nemen van Sinterklaas heeft het toch verkeerd, want gelukkig
wist je ons ook heel goed op de fouten te wijzen en op het eind van de
pauze om tien voor half twaalf. Tijdens Zonnewende in
Sint-Michielsgestel had je af en toe echt een trekje van Sinterklaas,
want je brugklasteam werd dagelijks op taart getrakteerd en de
leerlingen een keer op krentenbrood. Op Zonnewende legde je ook de
eerste contacten met de brugklassers. Naast de formele contacten met
de leerlingen, bleef je ook informeel met hen in contact, bijvoorbeeld
tijdens de kleine gesprekjes in de gang en tijdens de vele avonden
waarop je altijd present was.
Dorus,
je hebt veel bereikt, maar twee dingen heb je niet bereikt: de fles
wijn voor een 10-jarig dienstverband en een bloemetje omdat je ziek
was, want je was er altijd. Om symbolisch te tonen hoe we je
gewaardeerd hebben, wil ik je deze fles wijn en een afscheidsbloemetje
overhandigen, maar ik hoop - en ik weet dat ik namens alle collega's
spreek - dat het geen definitief afscheid is, maar dat we je samen met
andere gepensioneerde collega's nog regelmatig op school mogen
begroeten.
Dorus
en Gerry, het ga je goed en tot ziens.
Phil
Toespraak
van Arnold , oud-voorzitter personeelsraad, conrector
Ik
vind het een goed idee dat op deze laatste schooldag - de laatste dag
dat Dorus in ons midden is - niet alleen de "lopende"
voorzitter van de personeelsraad het woord voert, maar ook degene, die
voorzitter was toen Dorus zijn rectoraat begon. Dit onderstreept het
belang dat Dorus zag in de personeelsraad, als gekozen
vertegenwoordiging van het personeel. We zullen samen, elkaar
adviserend, informerend en kritiserend op weg blijven gaan om de
veranderingen, die de komende jaren zullen voorkomen, te kunnen
beheersen.
Het
afscheid deze week stond op een peil dat we van het Cobbenhagen mogen
verwachten. Dat gebeuren staat in sterke tegenstelling tot de entree
van Dorus op onze school. Die kille ontvangst was toen het gevolg van
meningsverschillen binnen de benoemingsadviescommissie, welke voor een
groot deel terug te voeren waren tot communicatiestoringen. Het ging
niet zozeer om jouw persoon Dorus, maar je ondervond wel de
persoonlijke gevolgen. Mag ik zo een beetje goedmaken wat toen echt
niet goed was?
Je
was nooit conrector geweest, al kende je het schoolgebeuren van
Odulphus. Je kreeg hier te maken met een gevestigde succesrijke school
met een eigen gezicht. Je moest een rector opvolgen die de school
duidelijk op zijn manier gestalte had gegeven en zijn stempel op het
geheel had gedrukt. Je moest leiding geven in een schoolleiding van
vele baasjes: ieder lid wist hoe het moest en had dit ook waargemaakt.
Jouw eigen inbreng kon daardoor slechts gering zijn, wilde je in een
goed lopende school geen brokken maken. Natuurlijk moesten ook de
conrectoren zich aanpassen, maar dit kan het best bij hun afscheid
naar voren gebracht worden.
Als
ik je goed beluisterd heb bij je afscheidswoorden deze week, dan merk
en voel ik hoe flexibel en creatief je bent en dat sommige
eigenschappen onvoldoende uit de verf gekomen zijn. Je hebt binnen de
mogelijkheden van de gegeven omstandigheden heel veel bereikt. En dat
telt. Aan twee facetten zal ik aandacht besteden.
1.
De schoolleiding
Laat
meningen botsen, toets elkaars mening. Hieruit komt het beste dat
haalbaar is naar voren. Als er eenmaal een beslissing gevallen is,
moet de schoolleiding als een eenheid naar buiten optreden. Je
grootste zorg was te voorkomen dat er een breuk in de schoolleiding
zou ontstaan. De eenheid in verscheidenheid was je ideaal. De
verwezenlijking is je gelukt. Dat is een zeer grote verdienste.
2.
Onderwijskundig gebied / personeelsbeleid
Ik
zal niet in herhaling vallen. Jouw uitgangspunt was de dienstbaarheid
van de schoolleider. Niet het persoonlijk prestige, maar de zaak die
opgelost moet worden, telt het zwaarste.
Jij
ziet de docent als de spil in het onderwijsproces, dat niet
leerstofcentraal of kindcentraal mag zijn. Je moet zorgen voor het
welbevinden van de leraren, voor het scheppen van optimale
omstandigheden, rekening houdend met de sterke en zwakke kanten van
leraren. Gisteren hebben we kunnen meemaken hoeveel talent er onder de
leraren aanwezig is, dat we wellicht meer moeten koesteren. Je moet
als schoolleider signalen opvangen, niemand afschrijven, overleggen
tot het uiterste. Dan gaat het goed met ons onderwijs voor leraar en
leerling.
Deze
twee kardinale uitgangspunten spraken mij als vertegenwoordiger van de
medewerkers sterk aan en dat is nog steeds het geval.
Jouw
gevoelswarmte, jouw warsheid van dikdoenerij, jouw dienstbare
opstelling, je openheid en je ruimte geven aan mensen zullen we
ontberen. Je bent een gelovig mens, Dorus. Dat is in je innerlijk
verankerd en je durft ervan te getuigen. Ik geloof en vertrouw dat jij
na je vertrek voort zult leven in die eigenschappen, die hier
verworvenheden zijn geworden.
Persoonlijk
zal ik jouw begrip, waardering en vriendschap missen hier op school.
Bedankt Dorus, namens de school en namens mezelf uit de grond van mijn
hart.
Arnold
Toen
het eigenlijke afscheid plaatsvond en ik iedereen langs ging, keken
allen ernstig en Ben en Gusta begonnen te huilen toen ik hun een hand
gaf. Nog droeviger was het afscheid van Cocky op de administratie,
Jozef stond erbij. Ze huilde zo, dat ik ze niet getroost kreeg. Wat ik
nooit ofte nimmer deed op CC: ik kuste haar. Toen ik de administratie
verliet, huilde ze nog.
Zo'n
afscheidsweek, door al die bevestiging, is het toch in diepste wezen
een langdurige bekoring van ijdelheid. Ik had dan ook de spreuk:
"ijdelheid der ijdelheden en alles is ijdelheid"
opgeschreven en het briefje in mijn binnenzak gestopt, maar het hielp
niet, want ik voelde me goed met al die lof.
Dit
was het glansrijke einde van de werkende periode in mijn leven; een
mooier einde ook van Doruske, inmiddels Dorus, kan ik me niet
voorstellen.
|