Brabantse worstenbroodjes (12 stuks)
deeg:
500 g witte tarwebloem
25 g gist
10 g zout
2 dl lauwe melk
50 g zachte boter
1 ei
vulling:
300 g mager rundergehakt
150 g mager varkensgehakt
1 sneetje wittebrood
1 ei
peper en zout
nootmuskaat
voor het bestrijken:
water
1 eierdooier
extra:boter
om in te vetten
Zeef
de bloem in een kom. Maak een kuil in het midden en verkruimel hierin de
gist.
Leg het zout op de rand van de bloem, tegen de komwand aan.
Voeg al roerend de lauwe melk bij de gist in de kuil.
Neem al roerende steeds wat bloem mee en meng tot de kuil gevuld is met
een onregelmatige dikke brij. Er blijft dus nog een rand losse bloem over.
Laat de kom - afgedekt met een doek - 30 minuten op een warme plaats
staan.
Voeg de zachte boter en het ei aan het zetsel toe en kneed dan alles
dooreen, tot het deeg zeer soepel en elastisch geworden is (ca. 10
minuten).
Laat het deeg op een warme plaats 15 minuten rusten (in een kom, bedekt
met een doek).
Maak intussen het gehakt aan en zorg ervoor dat het goed gekruid is en
pittig smaakt.
Maak er 12 rolletjes van 12 cm lang van.
Beboter een bakblik.
Rol het deeg uit tot een rechthoekige lap met een dikte van 1/2 tot 3/4 cm
en verdeel de lap in rechthoeken van 18 bij 12 cm. Bestrijk de lapjes met
water en leg op elk lapje een rolletje gehakt.
Vouw eerst de korte randen om het gehakt en dan de lange. Voorkom dat er
veel lucht tussen het deeg en het vlees komt en zorg ervoor dat het deeg
goed op elkaar sluit.
Leg de worstenbroodjes - met de over elkaar geplakte kant onder - op het
ingevette bakblik. Bewaar enige afstand tussen de broodjes, zodat ze nog
kunnen uitdijen. Dek de broodjes af met een dikke, met bloem bestrooide
doek en laat de broodjes op een warme plaats uitrijzen (30-45 minuten).
Bestrijk de uitgerezen broodjes met verdunde eierdooier (1 eierdooier en 2
theelepels water).
Zet het bakblik iets onder het midden in een goed voorverwarmde oven
(200-225 °C). De baktijd bedraagt 20-30 minuten.