Gedurende
de Tweede Wereldoorlog was het misdienen erg in trek. Niet alleen
mocht je de mis dienen maar er werden ook allerlei activiteiten
georganiseerd wat normaal door jeugdverenigingen werd gedaan. Alle
jeugdverenigingen waren door de Duitsers verboden. Het kwam zover
dat er zelfs te veel misdienaars waren.
Ik
had er al jaren m’n zinnen op gezet om misdienaar te worden. Het
leek me prachtig om zo vooraan in de kerk dicht bij Onze-Lieve-Heer
te zijn en zo ten overstaande van honderden mensen deel uit te maken
van de "show".
Ik
was toen elf jaar. Ik was al eens wezen biechten bij de kapelaan die
over de misdienaars ging en ik vroeg hem telkens wanneer ik
misdienaar mocht worden.
Hij
zou het me wel laten weten zei hij dan. Ik hoorde maar niks. De
enige manier om hem te spreken te krijgen was in de biechtstoel. Dat
had tot gevolg dat ik zowat elke zaterdag in de biechtstoel zat met
hetzelfde verzoek. Dat begon hem blijkbaar te vervelen en jawel, na
nog een aantal bezoeken aan de biechtstoel kon ik me bij de club
aansluiten.
Zo
heb ik talloze keren de mis gediend bij alle mogelijke gelegenheden.
Door de week ’morgens vroeg, op het hoogaltaar of zijaltaar, op
zondagen, bij huwelijksmissen, begrafenissen, kruiswegstaties en
niet te vergeten tijdens de plechtigheden in de Goede week, met Pasen
en Kerstmis.
Je
moest alle gebeden in het Latijn kunnen beantwoorden en vooral het
Confiteor foutloos kunnen opzeggen.
Ik
had dat allemaal zo onder de knie en begon thuis op een oud dressoir
op zolder de mis te lezen. Dat was tijdens regenachtige dagen samen
met mijn broertjes een geliefkoosde bezigheid.
Ik
had me al zo lang staan te behelpen met een laken om en met een oud
bierglas als kelk dat de familie besloot daar wat aan te doen.
Met
behulp van een aantal ooms en tantes werd een altaartje in elkaar
gezet, kleren genaaid en bij de grafzerkenmaker, die bij ons in de
straat woonde, werd een altaarsteen gemaakt.
Op
Sinterklaasmorgen in 1943 vonden we 's morgens vroeg al dat moois
uitgestald bij
ons in de huiskamer tegen de schuifdeuren aan. Voor negen uur die
morgen had ik voor de familie tot hun groot genoegen al drie missen
gelezen. Mijn ooms en tantes losten elkaar af zodat we steeds met
een nieuwe mis moest beginnen. Tijdens een van de missen liet een
van mijn ooms een flinke, geluidloze, wind en maakte toen de
opmerking dat er ook een aantal boeren in de kerk zaten die een
flinke stallucht hadden meegebracht.
Ik
kwam er toen helemaal in en heb thuis later vele missen gelezen,
wijwater gemaakt, buurmeisjes en -jongens getrouwd, poppen gedoopt
en dooie mussen begraven. We legden een nachtkastje op de grond met
een sprei er over en daarop een bosje bloemen en dat fungeerde dan
als lijkkist. Hosties knipten we uit snoeppapier van alle mogelijke
kleuren
We
lazen ook wel eens een mis met "drie heren" waarvoor dan
mijn tweede broer en een vriendje als tweede en derde
"heer" fungeerden. We hadden dan twee extra kazuifels
nodig en die maakten we dan van aanplakbiljetten van de bioscoop die
we aan elkaar plakten, een gat erin knipten, voor en achter twee
grote kruizen er op getekend, een beetje afgerond van onderen en
klaar was kees. Twee oude onderjurken van moeder dienden als toga’s.
Mijn
broertje Kees hield gewoonlijk de preek. Om het trapgat naar de
zolder zat een soort omheining met een poortje. Het trapgat kon ook
worden afgesloten met een groot luik. Dat was een ideale preekstoel.
Als mijn broertje in de "preekstoel" ging staan
kwam hij net met zijn hoofd boven de balustrade uit. Hij ging dan
met twee voeten op een van de latten van de balustrade staan en
iedereen kon hem zien.
Hij
was een geweldige predikant. Vooral als er in de kerk een missieweek
was gehouden door de pater franciscanen dan sloeg Kees met zijn
vuisten op de preekstoel en lagen we soms plat op onze buik van het
lachen.
We
hadden van moeder een klein beetje wijn in een flesje gekregen waar
we heel zuinig mee waren. Mijn tweede broertje was als koster
aangesteld. Hij kreeg nooit van de wijn te drinken en zo vonden we
op een keer het flesje leeg. Bij nader onderzoek bleek dat de koster
alle wijn had opgedronken.
Zo
konden we ons uren vermaken. Het was allemaal toneelspel met een
Rooms tintje.
Mijn
moeder was er heilig van overtuigd dat ik later priester zou worden
en toen ik haar vertelde dat ik naar de beroepstoneelschool wilde om
toneelspeler te worden was dat voor haar een hele teleurstelling.
Dit
is een periode uit mijn leven waarvan ik de herinneringen voor geen
goud zou willen missen.
|