INHOUD 
GOUDDELVER
HOME
INHOUD POEZIE
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

Gouddelver - gedichten


 

10 MEI 1940 BIJ HET JULIANAKANAAL

 

Zij lagen in hun kazemat,

mijn vader en zijn maten.

Het was nog vroeg, nog bijna nacht

toen zij in 'n oorlog zaten.

 

Zij stonden scherp, dit was het uur:

de Duitsers staken over.

Te schudden stond hun mitrailleur.

Granaten vlogen over.

 

Het water mengde zich met bloed

van Duitse aanvalsgolven.

Maar niet te stoppen was die vloed

van aanstormende wolven.

 

't Gevaar kwam op als een gruwelijk spook,

't was schreeuwen, jagen, hitsen.

De nachtlucht stonk naar kruit en rook,

kanonnen braakten flitsen.

 

Mijn vader zag: 't was bijna raak

bij enkele van zijn maten.

Hij kroop erheen, een linke taak.

''Er uit!'' riep hij. ''Verlaten!''

 

Daar kwamen zij, nog net op tijd.

Er klonk een dof gedaver.

Hun kazemat, haar hoekpunt kwijt,

was bijna hun begraver.

 

Zij glipten rakelings langs de dood,

de schutter en de lader,

maar dapper vochten ze in 't morgenrood

weer verder naast mijn vader.

 

Het was een strijd tegen overmacht,

er was geen kans op winnen.

Maar de dood heeft hen niet afgevlagd,

die trok hen nog niet binnen.

 

Nu gaan zij ieder jaar op reis

naar Roosteren aan het water.

Want 'n tiental gaf wel 't leven prijs

voor 't Nederland van later.

 


 

Bommer - Op leven en dood

 

In 1572 werden te Gorinchem drie katholieke mannen die zich tegen de geuzen hadden verzet veroordeeld tot de galg: Aert Conincks, Dirk Bommer en diens zoon. De laatste werd, naar middeleeuws gebruik, vrij gelaten omdat een meisje onderweg hem ten huwelijk vroeg.

 

Zij zag zijn radeloos gezicht,

zijn ogen, zoekend in de rijen.

Hij zag veel vrouwen schreien,

wie redde hem van het gericht?

 

Vaak had zij hem zien lopen.

Het was geen grote, sterke vent,

niet eentje die de wetten kent.

Maar zijn oogopslag was open.

 

Wat nu te doen? Straks is het voorbij.

Voorbij zijn kans en ook de mijne.

Dan lijdt hij onbeschrijfelijke pijnen.

En sta ik huilend in de rij

 

Ik zag hem graag, al wist hij ’t niet.

Van hem kwam nooit een teken.

Nu moet ik wel, mijn hart zal breken.

Nu moet ik wel, al durf ik niet.

 

Zij drong zich uit het volk naar voren

en riep verstikt: ik trouw met hem.

Waar stond zij toch, het meisje met die stem?

Hij hoorde haar. Was hij nog niet verloren?

 

Hij zag haar staan, met bleek gezicht.

De wereld draaide onder zijn voeten.

Niets bracht hij uit, maar bodemloos ontmoetten

zich hun ogen daar, zo kort voor het gericht.

 

Wij weten niet, hoe het hun verder is vergaan.

Haar woord was voor hem levenslang.

Dirk Bommer ging zijn laatste gang.

Maar zag zijn zoon met vreugde gaan.

 

Niets is zo groot als liefde van een vrouw.

Karakter houdt die parel diep omsloten.

Gelukkig is de man die door één houw

van ‘t lot zijn levensoester zag ontsloten.

 

17 februari 1999


Hij had genoeg gezien

 

Op 10 mei waren zij gepakt,

krijgsgevangene gemaakt

en daags daarna al op transport gesteld.

 

Hij belandde in Neu Brandenburg.

Het kamp zat vol.

Fransen, Polen, Afrikanen zelfs.

 

Ze leden honger,

kregen brandnetelsoep

en gekookte ongeschilde aardappels.

 

Hij bewaarde er steeds een paar

in zijn pet, geheime reserve

voor nog kwadere dagen.

Er werd om voedsel gevochten.

 

Voor het eten rukten zij

in drommen aan, de gevangenen,

om te wachten

in een eindeloze rij.

 

Wie niet recht in het gelid stond

sloegen de bewakers

met de kolf van hun geweer

tegen de benen.

 

Sommigen bleven zonder dat

al moeilijk overeind.

 

Na twee maanden konden ze kiezen:

naar Krupp

en veel verdienen

of met niets

terug naar Nederland.

 

Mijn vader koos het laatste.

Hij had genoeg gezien.

 


 

Water in Veldhoven

Een impressie.

 

De Dommel: mooi maar onbereikbaar,

Want Veldhoven maakt geen avances.

(Ze gaat er met Waalre vandoor!)

 

De Gender: verstopt en ingeklemd,

sprankelend in het verborgene.

(Een klein meisje, bedeesd en bescheiden.)

 

De Run: onvindbaar en misvormd,

Een boerenmeid, niet te benaderen.

(Geen tijd voor fratsen, het water moet weg.)

 

Slechts even wordt zij speels

En maakt zich mooi voor het Witven.

(Het grietje in de waterballentent.)

 

De Rundgraaf: een droge diepe kuil, ooit een beek

Maar beroofd van haar aard en oorsprong.

(Is het een meid of een kerel?)

 

Maar ja, dan toch….

De Vlasroot: spiegel van de hemel.

(Het mooiste kind van Veldhoven.)