Theo van Doorn
Een fragment uit 'Doruske, van
baby tot meester'
Voor meer avonturen van Doruske
op deze site, klik HIER
Met de kermis in het najaar was
het feest in ons dorp. Donderdagvoormiddag was het markt; er stonden
niet alleen vis-, groente-, fruit-, banket- en suikergoedstalletjes,
maar ook wel meer dan veertig koeien. Op de koeienmarkt waren de boeren
druk in de weer. Als de kopers de koe zo goed als overal geknepen en
betast hadden, begon het handgeklap tussen koper en verkoper en als
beiden tot een akkoord kwamen, werd er contant betaald uit een grote
portefeuille aan een ketting. Op die markt stond ook een stier ongeveer
50 m van de koeien af. Een dik touw liep van de ring door zijn neus naar
een ring in de muur van het patronaat. Op een afstand stond ik met een
paar vriendjes dat kolossale beest te bekijken. Ik was er bang van, die
kop en vooral die gespierde nek op die brede borst geplant, zo’n beest
drukt je met één stoot hartstikke dood tegen de muur omhoog.
De stierhouder kwam uit het café
een paar huizen van het patronaat af, liep naar de stier en bukte. We
konden niet zien wat hij eventueel wilde oprapen, want we keken tegen
zijn kont aan. Plots onbeschrijfelijk snel gaf de stier hem een stoot,
hij viel plat op de grond; de stier gaf hem nog een stoot en nog een en
nog een. Wij zagen zo bleek als een doek. Het ging allemaal razendsnel.
Ik zag dat mensen de dokter gingen halen, even later kwam de ziekenauto
die hem naar het ziekenhuis in de stad bracht. We waren zo geschrokken
dat we zwijgend naar huis gingen. ‘s Avonds vertelde vader, dat de
stierhouder overleden was, gestorven aan inwendige bloedingen. "Een
stier is nooit te vertrouwen", zei vader, "hoe lang kende en
verzorgde deze man hem al niet, en toch..." Dat beeld van die
woedende stier en die hulpeloze man kreeg ik niet van me afgezet.
Ik viel wel in slaap, maar werd
telkens wakker en dan was er dat beeld weer. Ik droomde ook. Een leeuw
stond met zijn voorpoten over mij heen, ik lag op mijn rug. Telkens
duwde hij het botje tussen mijn benen met zijn achterpoot plat. Dat
botje was van levensbelang, als het plat lag, was ik dood. Toch kon ik
het nog rechtop zetten, leefde dus weer, en zo ging dat maar door, plat,
overeind; ik werd nat van het zweten wakker.
Deze ochtend begon de kermis, ik
heb me daar op een voor mij vreemde manier afgereageerd. Ik draaide in
een keer al mijn kermisgeld erdoorheen. Ik kocht een serie van twintig
kaartjes à ƒ 0,25 per stuk voor de cake-walk, ik maakte de ene rit na
de andere; ik werd dol van die op- en neergaande planken, de roltrappen,
de roetsjbaan aan het eind van de rit. Ik liep naar huis. Het was net of
er bijen in mijn hoofd gonsden. Ik raapte zomaar een lucifer op en vroeg
me af, wat moet ik daar nou weer mee? Voor ons huis stond een
vrachtwagen, ik keek in de cabine, daar zat niemand in, ik keek links en
rechts, en plots, waarom? draaide ik het ventieldopje van een band af,
stak de lucifer in het ventiel, de band zakte sissend in elkaar. Ik liep
wat vlugger dan anders ons huis binnen.
Het was middagpauze, moeder had,
omdat het kermis was, wat boterhammen klaargemaakt; ik pakte er twee,
riep luid hou doe en ging de winkel in, trok de geldla open en pikte
vier gulden voor een nieuwe serie cake-walk. De vrachtwagenchauffeur
stond zwetend en vloekend de leeggelopen band te verwisselen. Ik liep
door of ik daar part nog deel aan had. Ik kocht mijn kaartjes aan de
kassa. De juffrouw lachte me toe en zei: "Je bent een heel goede
klant van ons. Veel plezier." Ik begon mijn tweede serie cake-walk.
Ik beleefde er weinig plezier aan, omdat het toch gestolen geld was.
Doodmoe kwam ik thuis; ik at mijn melkpap met beschuit en ging naar bed.
Ik sliep als een os, geen dromen over stieren en leeuwen, geen rare
botjes die je nog niet kende. De volgende dag stond ik monter op en
slenterde over de kermis. Ik kon nergens in wegens geldgebrek. Toch vond
ik dat niet zo erg, want ik had veel kijkplezier.