INHOUD HOPPEN-BROUWERS
CUBRA HOME

 

SNEL NAAR EEN ARTIKEL

 

Agatha

Agnes

Allerheiligen

Allerzielen

Amandus

Andreas

Anna

Antonius abt

Apollonia

Barbara

Bavo

Benedictus

Bernardus

Blasius

Catharina

Cornelius

Driekoningen

Dymphna

Egidius

Franciscus

Geertrui

Hubertus

Jacob

Johannes de Doper

Joris

Jozef

Kerstmis

Kerstnacht

Lambertus

Laurentius

Leonardus

Lucia

Margriet

Maria Boodschap

Maria Geboorte

Maria Lichtmis

Maria ten hemelopneming

Maria Visitatie

Markoen

Martinus

Michael

O.L.V. ter sneeuw

Pasen

Petrus

Pinksteren

Rita

Sebastiaan

Sylvester

Thomas

Valentijn

Vitus

Vrijdag de 13de

Willibrordus

 

Deze artikelen verschenen oorspronkelijk in 'Kroniek van de Kempen', een wekelijkse rubriek in vijf Kempische weekbladen. Ze werden gebundeld in het achtste jaarboek (1990) onder dezelfde titel als die van de rubriek.

Ik de rubriek werden de beschouwingen geïllustreerd met devotieprentje van de desbetreffende heiligen (afgedrukt in grijs). Voor deze internetversie is gekozen ze te illustreren met details uit schilderijen.

 

Frans Hoppenbrouwers

 

KALENDER VAN HET KLEINE GELOOF
 
 


 

INLEIDING

 

Op de eerste vraag uit de catechismus 'Waartoe zijn wij op aarde', waarover filosofen zich qualitate qua het hoofd hebben gebroken, kreeg ik in mijn leven twee antwoorden, juist in de periode dat ik de lagere school bezocht. Het eerste antwoord luidde: wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor in de hemel te komen. Enkele jaren later gaf een nieuwe versie van de catechismus als antwoord op deze eerste levensvraag: wij zijn op aarde om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn. Zelfs de oppervlakkige lezer zal tussen deze twee antwoorden een wereld van verschil ontdekken. Maar intussen hebben onze ouders en voorouders geleefd met de idee, dat het grote geloof uitsluitend voor de hemel was. Daarom creëerden ze, door de eeuwen heen, deels voortbouwend op overgeleverde Germaanse rituelen, het kleine geloof, dat antwoorden en oplossingen moest geven op de vragen en de problemen van dit aardse leven. Zo ontstond een dualiteit in geloof, die door de kerk meestal werd geaccepteerd, zeker in gekerstende vorm, maar die soms ook met harde middelen de kop werd ingedrukt. 

Veel minder dan wij hadden onze voorouders de mogelijkheden zich te verweren tegen de grillen van de natuur. Ziekte, armoe, honger en niet te vergeten de dreigende duisternis van de nacht, lagen voortdurend op de loer. Geen wonder dat ze zich hiertegen probeerden te wapenen met de rituelen en gebruiken van 'het kleine geloof'. 

Dankzij onze hedendaagse medische en sociale voorzieningen, centrale verwarming, onderwijs en misschien meer nog het elektrische licht, menen wij die wapenen niet meer nodig te hebben. Ziedaar de reden waarom de religieuze folklore tot volledige ondergang is gedoemd. Het heeft geen zin daarover te treuren of er nostalgisch over te doen. Maar misschien is het wel nuttig er nog eens bij stil te staan hoe onze voorouders hun grote en kleine geloof beleefden. 

'Het kleine geloof' was de additionele geloofsbeleving van veelal ongeletterde, arme mensen, die onder meer afhankelijk waren van kwakzalvers en een goede oogst. Dat maakte hen kwetsbaar en dat deed hen zoeken naar bovennatuurlijke 'huismiddelen', die wij maar al te gauw naïef en infantiel zullen noemen, maar die voor hen een broodnodige aanvulling waren op 'het grote geloof' van de officiële kerk. 

Vanuit deze visie schrijf ik daarover en zo dient het ook gelezen te worden. 

Hier past ook een woord van dank aan mijn moeder, die me hier en daar op het goede spoor zette, maar ook aan de vele anderen, die mij, vaak ongemerkt, op ideeën brachten.

 

Frans Hoppenbrouwers 

 

Driekoningen en het drievoud

6 januari

Bartolomé Esteban Murillo (17de eeuw)

Op 6 januari vieren we Driekoningen, ongetwijfeld een van de oudste en daarmee eerbiedwaardigste feesten van de kerk. Er komen zoveel lijnen en gebruiken samen in dit feest, dat het ondoenlijk is, een zinvol overzicht te geven van alles wat er rond deze dag op schrift is gesteld. Daarom beperken we ons tot een bepaald facet. 

Neem bijvoorbeeld het getal 3. Van oudsher, ongeveer in het begin van de derde eeuw na Christus, was het feest van 6 januari opgebouwd uit drie elementen, verwijzend naar drie feiten, waarvan de Evangeliën melding maken. Epiphania duidt op de openbaring middels een ster aan de heidenen. De Romeinse kerk heeft die benaming tot op de dag van vandaag gehandhaafd. Bethphania gaat terug op het wonder tijdens de bruiloft van Cana, waarbij Jezus water in wijn veranderde en in feite zijn openbaar leven begon, zijn godheid zichtbaar maakte. De doop in de Jordaan door Johannes, toen de vader vanuit de hemel getuigde: 'Dit is mijn welbeminde zoon,' zorgde voor deze benaming: Theophania, de openbaring van god zelf. De drie koningen of wijzen, het evangelie noemt ze magiërs of astrologen, behoorden waarschijnlijk tot een priesterkaste in Perzië, die veel invloed had. De geschriften geven niet veel duidelijkheid over de hoeveelheid wijzen, aan wie de openbaring ten deel viel. Er wordt gesproken van 15, 12, 4, 3 en 2 wijzen. De overlevering zorgde ervoor, mede omdat er drie soorten geschenken waren, dat we uiteindelijk spreken van drie wijzen uit het oosten. 

Ook wat de namen van de magiërs aangaat, is er in de loop der eeuwen veel verwarring geweest. Er is onder meer sprake van Sarachim, Magala, Galgalat, Amerus, Appelius, Damascus, Mansor, Theogene, Ator, Seit, Sator en Peratoras. Pas in de achtste eeuw duiken de namen op van Caspar, Melchior en Balthasar. Er worden dan zelfs mededelingen gedaan over de persoon en het uiterlijk van die onderscheiden magiërs. Zo wordt Caspar beschreven als een jongeman zonder baard, met de overmoed van de jeugd. Melchior is een bezadigde grijsaard met een grote, witte baard, wat aarzelend in zijn doen en laten. Balthasar tenslotte wordt voorgesteld als een donker type met de vurigheid van een zuiderling. 

Ze offerden drie gaven: goud, wierook en mirre. 

Goud is het edelste metaal, het minste wat je God kunt aanbieden als teken van eerbied en onderdanigheid. Wierook is een aftreksel van een plant, dat wordt verbrand, waarna de geurige rook als een gebed opstijgt naar de hemel. 

Mirre betekent traan in het Grieks. Dit bittere sap lekt uit de schors van een struik en is zeer aangenaam van geur. Men gebruikte mirre vooral om lijken te balsemen, vandaar dat de overdrachtelijke betekenis in de sfeer kwam te liggen van boete en versterving. Toegepast op Christus verwijst de mirre naar zijn mensheid, sterven en begrafenis. 

De heiligheid van het getal drie vind je werkelijk overal terug in geschriften van religieuze aard in welke godsdienst dan ook. De zegening van dit getal is zo oud als de mensen. 

Patroonsfeest: 6 januari. 

St. Antonius en het varken

17 januari

Joos van Craesbeeck - De temptatie van Sint Antonius (1650)

Tot diep in de Middeleeuwen was het een algemeen verschijnsel, dat varkens losliepen in de veelal modderige straten van zowel dorpen als steden. Om begrijpelijke redenen gaf dat met name in een stad veel overlast, viezigheid en stank. Langzaam maar zeker begonnen schout en schepenen het loslopen van varkens te verbieden, vooral om hygiënische redenen. Het duurde echter meer dan een eeuw voordat alle steden gehoor gaven aan dit gebod en dat wilde niet eens zeggen, dat de mensen er zich aan hielden. Pas toen de bestuurderen er toe overgingen strenge straffen uit te delen, zoals verbeurdverklaring van het beest, kregen de stedelijke straten een wat beter aanzien. Wat de varkens betreft moeten we niet denken aan de gladde, 'opgefokte' vleesproducten van de huidige bio-industrie, maar aan kleinere, flink behaarde beesten, die meer op wilde zwijnen leken. Ze waren bovendien sterker van constitutie en vooral ook grimmiger en gevaarlijker dan hun tegenwoordige equivalenten. 

Het verbod van schout en schepenen m.b.t. het laten loslopen van varkens gold overigens niet onverbiddelijk voor alle wroeters. In het algemeen maakte men uitzonderingen ten aanzien van drie categorieën: Antonius-varkens, Cornelius-varkens en Hubertus-varkens. Dat waren dieren die aan de kerk, een klooster of ook wel aan de gemeenschap toebehoorden. Ook na de inwerkingtreding van bovengenoemd verbod, bleven deze beesten, per stad zo'n tien à twaalf, het Middeleeuwse straatbeeld beheersen en verpesten, want niet zelden was er een aanwijsbaar verband tussen de loslopende varkens en het uitbreken van de pest. De aan een heilige toegewijde varkens voedden zich voornamelijk met huisafval, dat de burgers door de ramen naar buiten kieperden. Dit had voor hen twee voordelen. Op de eerste plaats raakten ze op een simpele manier hun rommel kwijt en in tweede instantie deden ze een werk van barmhartigheid. In de wintermaanden werden de varkens immers gevangen en verkocht, waarna de opbrengst verdeeld werd onder de armen. Naar aanleiding van dit feit neem ik de vrijheid, verband te leggen tussen deze 'offerdieren' en ons huidige spaarvarken. In de varkens uit de Middeleeuwen stopte men wat van de eigen overvloed, zij het dan in de vorm van etensresten; hedendaagse kinderen doen het geld wat ze overhebben in een spaarpot, die niet zelden de vorm heeft van een varken. Met name in sommige delen van Vlaanderen bestaat nog de gewoonte om op of omstreeks 17 januari, de feestdag van de H. Antonius, varkenskoppen bij opbod te verkopen. Het geld gaat naar de kerk of naar een ander goed doel. St. Antonius Abt wordt in verband gebracht met het varken, omdat de duivel hem in de gedaante van een zwijn probeerde te verleiden. De heilige kluizenaar leefde in de derde eeuw. 

Patroonsfeest: 17 januari. 

St. Sebastiaan, geliefd patroon der gilden

20 januari

Gerrit van Honthorst (17de eeuw)

 

Op 20 januari vieren we het feest van St. Fabianus en St. Sebastianus. Beide heiligen stierven voor hun geloof de marteldood. De H. Fabianus was een paus, die de kerk bestuurde van het jaar 236 tot 250. De H. Sebastianus was een soldaat. Dat een soldaat het tot heilige bracht, heeft altijd zeer tot de verbeelding van het volk gesproken. Vandaar dat hij qua bekendheid de H. Fabianus naar de tweede plaats heeft verdrongen. Gelukkig zijn heiligen niet afgunstig! Hoewel St. Sebastiaan christen was, in het geheim, diende hij in het leger van keizer Diocletianus, onder wiens bewind de christenen hevig werden vervolgd, bij duizenden in de gevangenis belandden en de marteldood stierven. Juist omdat hij soldaat was, kon St. Sebastiaan zonder veel moeite in de gevangenis komen. Daar bemoedigde hij de christenen en sterkte hen in het geloof. Maar zijn geheim bleef niet lang bewaard en hij viel in ongenade bij de keizer, die hem door soldaten met pijlen liet doodschieten. Ze lieten hem inderdaad voor dood liggen, maar hij was slechts zwaar gewond en herstelde door de goede zorgen van de H. Irene. Na herstel ging hij regelrecht naar de keizer om te protesteren tegen de steeds feller wordende vervolgingen. De keizer liet hem gevangen nemen, waarna hij op de renbaan van het paleis werd doodgeknuppeld. 

Zijn lichaam werd in het stadsriool gegooid, maar de H. Lucia liet het opvissen en eervol begraven in de catacomben onder de Via Appia, waar zoveel martelaren rusten. 

Omdat St. Sebastianus met pijlen werd doorboord, werd hij al snel na zijn dood aangeroepen tegen de pest. De pijl die komt aanzoeven en plotseling zijn moordende werk doet, is al van oudsher het symbool van die gevreesde ziekte. Van daar dat er honderden kerken, altaren en hospitalen werden gesticht onder de bescherming van zijn naam. Ter afwering

van de pest werden er eveneens in zijn naam broederschappen en genootschappen opgericht. In tijden van pestepidemieën droeg het volk zijn beeltenis om de

hals of droeg ijzeren pijltjes bij zich en streek zich daarmee over het hoofd. Eveneens als afweer tegen de pest, dronken de mensen gewijde wijn uit zijn schedel. In onze tijd is St. Sebastiaan vooral bekend als patroon der gilden en der schuttersgilden, die in Zuid-Nederland, België en het Duitse Rijnland nog volop bestaan. De gilden die zijn naam dragen, hebben op 20 januari hun zogenaamde teerdag. Dan wordt er goed gegeten en gedronken. Als drank is bier favoriet en er wordt vooral braadworst gegeten. Na de maaltijd schieten de gildebroeders op de vogel. Wie de vogel afschiet wordt de koning en krijgt de koningsketen om. In Lier, in Vlaanderen, bakken de vrouwen van de gildebroeders zogenaamde bastiaanbroodjes. 

Spreuk: Fabiaan en Sebastiaan doen het sap in het hout gaan. 

Patroonsfeest: 20 januari. 

St. Agnes, de zuivere

21 januari

Alessandro Turchi (16de eeuw)

Je zou, met enig recht van spreken, kunnen stellen dat de H. Agnes niet zo goed meer past in deze tijd van vrije seks en het najagen van eigen lusten. In mijn ogen kun je met méér recht zeggen, dat haar voorbeeld in onze tijd des te waardevoller is. 

Voor de H. Agnes gelden in de kerk twee feestdagen, 21 januari en 28 januari. Op de eerste datum herdenken we haar marteldood, op de tweede datum vieren we haar geboortedag. Van bijna alle heiligen wordt alleen de sterfdag herdacht, maar de kerkleiders vonden haar voorbeeld zo belangrijk, dat ook haar geboorte aandacht verdiende. De naam Agnes is afgeleid van het Griekse Hagné, dat zuivere betekent. De H. Augustinus bracht de naam ook in verband met het Latijnse Agnus (lam) en sindsdien is dat de meest verbreide verklaring. 

De H. Agnes wijdde haar leven al zeer vroeg aan Christus. Als opgroeiend meisje droeg ze al de zwarte maagdensluier, ten teken van haar verbondenheid met Christus. Tijdens de vervolging van keizer Diocletianus gaf ze zich vrijwillig aan als christin. Omdat hij op de hoogte was van haar wil om ter ere van Christus maagd te blijven, veroordeelden de rechters haar tot het werken in een bordeel. Ze werd gedwongen zich te ontkleden en zo met haar mooie lichaam de lust van de klanten op te wekken. Maar God liet haar niet in de steek, want haar haren begonnen zo snel te groeien, dat ze haar hele lichaam bedekten. Toen een jonge man zich desondanks aan haar wilde vergrijpen, viel hij dood neer. Op voorspraak van St. Agnes kwam hij echter weer tot leven en bekeerde zich. Daarna werd ze, tevergeefs, levend geroosterd, waarna de beulen haar keel met een zwaard doorstaken. 

Na haar dood werd haar graf voor veel christenen een plaats van samenkomst. Ze verscheen daar eens, omstraald met licht en aan haar voeten een pasgeboren lam, zinnebeeld van haar zuivere liefde. In Rome werden daarna op Agnesdag twee lammeren gewijd. De wol van deze dieren werd gebruikt om er het pauselijke pallium van te weven, een smal schouderkleed, symbool van het feit, dat de paus de goede herder vertegenwoordigt. Op Agnesdag leeft de gewoonte in Utrecht en Vlaanderen, dat mannen geschenken geven aan vrouwen en meisjes. Die geschenken heten nieten of angen. Daags voor 21 januari onthielden meisjes zich vroeger van spijs en drank. In de droom van de volgende nacht zagen ze dan hun toekomstige man. 'Op Agnesdag begint de lente', zeiden onze voorouders, 'de leeuwerikken komen terug, de vogels paren op die dag en de bijen zwermen uit'. Als men het eerste koekje dat op die dag gebakken wordt aan de kippen voert, leggen ze veel eieren. 

Weerspreuk: Als Agnes en Vincentius komen, begint men het wintervuur te schromen. 

Patroonsfeest: 21 januari. 

Lichtmis, feest der vrouwen

2 februari

Jacques Daret (1434)

Het feest van Maria Lichtmis valt precies 40 dagen na kerstmis. Dat heeft alles te maken met Joodse tradities, die strenge voorschriften hebben ten aanzien van moederschap en pasgeborenen, met name en vooral m.b.t. eerstgeborenen. De voorschriften voor de moeder tonen een opvallende parallel met wat wij vroeger 'de kerkgang' noemden; 40 dagen (zes weken) na de geboorte van Jezus ging Maria, als Joodse vrouw, naar de tempel en offerde, ter zuivering van de erfzonde, twee jonge duiven. Eveneens 40 dagen na de geboorte van Jezus volgde volgens de traditie de opdracht in de tempel. Daarnaast vieren we op 2 februari de ontmoeting met Simeon. In de westerse kerk dateert deze viering van het jaar 496. Er zijn gegronde aanwijzingen dat de lichtprocessie op deze dag gezien moet worden als 'tegenstander' van een Romeins feest, waarbij met fakkels werd gelopen. 

Vast staat in ieder geval wel dat Lichtmis in onze streken door de eeuwen heen steeds duidelijker in het teken kwam te staan van Maria. Het feest werd in de Volksmond ook wel vrouwedag genoemd, ter onderscheiding van Hoge Lieve Vrouwedag, 15 augustus. Het woord Lichtmis is eenvoudig te verklaren. Tijdens de mis werden kaarsen gewijd, uitgedeeld en in processie rondgedragen. Langzaam maar zeker gingen, naast de vrouw der vrouwen, ook moeders en huwbare meisjes delen in de aandacht op 2 februari. In sommige streken had de vrouw het die dag voor het zeggen in het gezin. Daarnaast ontstonden er nog velerlei vormen van gebruik en geloof. De met Lichtmis gewijde kaarsen brachten veel zegen. Als het feest op een zondag viel, was de zegenende kracht echter tienvoudig. Na de mis namen de gelovigen een of meer kaarsen mee naar huis om ze te kunnen gebruiken op moeilijke momenten: onweer, epidemie-en, barensnood, bediening. Ook gebeurde het dat de huisvader driemaal met een brandende lichtmiskaars om het huis liep. Hij zegende er daarna de kinderen mee en brandde tenslotte met de kaars drie kruisjes boven de deur, ter zegening en bescherming van gezinsleden, have en goed. Met hetzelfde doel plakte men stukjes van de kaarsen in de vorm van een kruis op deuren van huizen en stallen, ploegen, eggen, karren en zelfs op fruitbomen. Hier moeten we weer verwijzen naar de vruchtbaarheidsriten van de Germanen, die in februari de winterfeesten afsloten. In het verlengde daarvan liggen ook de gebruiken om druppels was van de kaarsen op het vee te laten druppen of in het zaaigraan. Lichtmis was vroeger een feestelijke dag. Er werden vooral pannekoeken gegeten. Wie de meeste pannekoeken kon 'verwerken' zou het hele jaar gelukkig en zonder geldgebrek zijn. Tot slot: met Lichtmis is geen wijfke zo arm, of ze maakt het panneke warm. 

Patroonsfeest: 2 februari. 

De H. Blasius en het veredelde zuurtje

3 februari

Giovanni Frnacesco de Rosa (17de eeuw)

Op het feest van de H. Blasius was het meestal koud in de kerk. Toch waren er, ondanks de kou, op 3 februari meer mensen dan gewoonlijk, want de pastoor zou na de mis de Blasiuszegen geven. De banken zaten vol met moeders en hun talrijke kinderen. Vaak hadden ze ook nog een zuigeling op de arm. Na het Ite Missa est ging iedereen naar voren tot bij de pastoor, die voor de communiebank stond met twee gewijde kaarsen, die hij kruiselings vasthield. Eén voor één kregen de gelovigen de twee uiteinden van de kaarsen tegen beide zijden van de hals gedrukt. Dat gaf voor een jaar bescherming tegen allerlei vormen van keelziekten en dat was een hele geruststelling in een tijd dat geneesmiddelen even schaars waren als nu de gelovige gebruiken. Tegenwoordig nemen we een dropje en, als dat niet helpt, zo 'n veredeld zuurtje, dat voor een kwartiertje helpt. Mocht het dan nog niet overgaan, dan zoeken we hulp bij de huisarts of zelfs bij de specialist. De Blasiuszegen wordt hoogstens nog gegeven in een paar kerken in Vlaanderen en Nederland, die aan de heilige zijn toegewijd. Deze tijd leent zich niet meer voor dat soort eenvoudig vertrouwen. Wij kiezen voor de weg van de wetenschap en de zekerheid van de empirische bewijzen. 

Als dat zo is, vraag ik me toch af, waarom steeds meer mensen hun heil zoeken bij alternatieve geneeswijzen, handopleggers, gebedsgenezers en kwakzalvers. Een mensenleven kan blijkbaar niet enkel steunen op de vindingen van het eigen ras. Vandaar dat we behoefte hebben aan een Toegevoegde Waarde. Ook de Blasiuszegen past in het hoofdstuk Toegevoegde Waarden, omdat hij een beroep doet op bovenmenselijke krachten. Of deze zegen ooit mensen werkelijk heeft behoed voor welke keelziekte dan ook, mogen we met recht betwijfelen, al weetje als mens maar nooit. Het idee dat de H. Blasius in het bijzonder hielp tegen keelziekten, berust immers op een legende, die vertelt dat de heilige eens een kind heeft gered, dat een visgraat in de keel had. De H. Blasius, een bisschop die leefde in de vierde eeuw, werd bovendien aangeroepen tegen eczeem, brandwonden, maagpijn, waterzucht, verzweringen en allerlei kinderziekten. 

Patroonsfeest: 3 februari. 

St. Agatha en de borstkanker

5 februari

Allessandro Turchi (17de eeuw)

Op het gevaar af voor seksist te worden uitgemaakt - je weet maar nooit vandaag de dag - waag ik het de borsten als de mooiste ornamenten van de vrouw te betitelen. Ze onderscheiden haar het opvallendst van de man en ze dragen bij tot de warme uitstraling, die vrouwen zo onweerlegbaar nuttig maken in deze zakelijke, technocratische maatschappij. Voor veel vrouwen is het dan ook een ramp, als ze een of beide borsten moeten missen, bijvoorbeeld omdat een kwaadaardig gezwel amputatie noodzakelijk maakt. Ondanks een goede prothese, niet van echt te onderscheiden, voelen veel vrouwen zich in hun diepste wezen aangetast en met name de psychische gevolgen zijn vaak traumatisch. Misschien moet je wel een vrouw zijn om dat precies te kunnen aanvoelen. Het zit hem niet in de prothese, niet in het uiterlijk zichtbare, maar juist in de diepste lagen van haar ziel. Er zijn zelfs vrouwen die een amputatie weigeren en daarmee het risico lopen vroegtijdig aan kanker te overlijden. Wat heeft dit verhaal nu te maken met de H. Agatha, zult u zich afvragen. Ze leefde in de derde eeuw, de periode die zoveel martelaren en martelaressen heeft voortgebracht. Als christin koos ze voor een leven zonder man. In haar tijd was dat niet alleen een drieste, maar vooral ook een onaanvaardbare houding, die door de gehele gemeenschap als verachtelijk werd beschouwd. 

Nu wilde het lot bovendien dat stadhouder Quintianus zijn oog op haar liet vallen en haar tot zijn bruid bestempelde. De heilige Agatha weigerde, terwijl ze wist, dat dit haar duur zou komen te staan, vooral omdat de stadhouder zijn gezichtsverlies koste wat kost zou willen terugwinnen. 

Hij leverde de H. Agatha over aan een paar beulen, die haar in haar diepste wezen raakten, door haar beide borsten af te snijden en haar in een cel alleen te laten met haar ellende. De legende vertelt, dat de H. Petrus haar verscheen om haar te bemoedigen, waarna hij haar beide borsten teruggaf. Quintianus was niet erg onder de indruk en liet haar roosteren op gloeiende kolen. Terug in de cel stierf de H. Agatha aan haar wonden op 5 februari 251. Op die dag viert de kerk haar gedachtenis, al meer dan zeventien eeuwen. Ze was een moedige vrouw, die koos voor wat haar het meest dierbaar was, ondanks de gevolgen. Sinds haar dood wordt ze aangeroepen tegen alle vormen van kanker, in het bijzonder tegen borstkanker, deze martelares uit de oude tijd, wier moed misschien kan doorwerken in de onze. 

Patroonsfeest: 5 februari. 

De H. Apollonia of de fluoride

9 februari

Naar Carlo Dolci (17de eeuw)

Binnen de korte periode van een aantal dagen viert de kerk de gedachtenis van vier heilige vrouwen, die alleen leefden in de eerste eeuwen van het christendom. Met name in de rij der martelaren zijn vrouwen erg goed vertegenwoordigd, overtreffen zelfs het aantal mannen. Zowel de H. Agnes, Brigida, Agatha als Apollonia verkozen een celibatair leven, zodat ze zich volledig aan het geloof konden wijden. Voor een vrouw was dat in die tijd veel moeilijker dan voor een man, die nu eenmaal veel meer ruimte kreeg om zijn eigen leefpatroon in te vullen. Vrouwen werden dan al gauw verdacht van excentriciteit en opstandigheid en er waren altijd wel een paar mannen in de buurt, die zo'n houding met geweld de kop in wilden drukken, zeker als die vrouwen bovendien christinnen waren. Zo verging het ook de H. Apollonia, die leefde in de derde eeuw, onder het schrikbewind van keizer Decius, die alles wat christen was tot in de grond wilde uitroeien. Christenen waren verachtelijke mensen die bloedoffers brachten en zelfs kinderen aten. Dat beeld hadden in ieder geval de leidende figuren in het Romeinse Rijk. 

Toen de H. Apollonia voor de rechter werd geleid, verdedigde zij haar geloofsovertuiging, zowel in woord als in daad, zo overtuigend dat de juristen met de mond vol tanden stonden. Om zich te wreken en hun geschonden blazoen weer wat op te vijzelen, leverden ze de H. Apollonia uit aan de beulen, die haar de tanden uit de mond sloegen. Weinig onder de indruk van deze gruwelijke behandeling, zette ze de juristen nogmaals voor schut. Uiteindelijk stierf ze op de brandstapel. 

Dat het gelovige volk haar begon aan te roepen tegen de kiespijn, is in feite een bijkomstigheid. Daarmee wil ik overigens niet zeggen, dat het niet hielp. Van mijn vaders kant heb ik nogal wat familieleden die Ploon heten en we hebben allemaal een ijzersterk gebit, waar zelden iets aan mankeert, al generaties lang. Dat kan natuurlijk een erfelijke kwestie zijn. Het ligt in ieder geval niet aan de fluoride, het tegenwoordige wondermiddel in de tandpasta. 

Dat het volk een remedie zocht tegen de kiespijn lag vroeger overigens erg voor de hand. Het is een zeer pijnlijke zaak en er woonde niet op elke hoek een tandarts. Bovendien nam de H., Apollonia genoegen met een muntje in de offerblok en bij de tandarts loopt de rekening al snel op. Ik houd ze in ieder geval in ere, de 'Plonen' in mijn familie. 

Patroonsfeest: 9 februari. 

St. Amandus en de gezinsbijdrage

13 februari

Rubens - Amandus en Walburga (1610)

 

Heel vroeger benoemde de kerk pas een priester in de parochie, als de gemeenschap groot genoeg was om de zielzorger te onderhouden. Dat was een verstandige maatregel, want het mes sneed aan twee kanten. Enerzijds kon de priester zich volledig aan de zielzorg wijden, omdat hij niet gekweld werd door wereldlijke zorgen, anderzijds wist de parochie, vanaf het begin, precies waar ze voor gekozen had: voor wat hoort wat. Tot ver in de zestiger jaren van deze eeuw is deze afhankelijkheidsrelatie tussen herder en parochie blijven bestaan. Nu heeft elke zielzorger een vast inkomen en dat biedt in ieder geval meer zekerheid. Over de manier waarop dat vroeger ging, kan ik een paar aardige staaltjes vertellen. 

Als de pastorietuin in mijn geboortedorp in het voorjaar aan een grote beurt toe was, gaf de pastoor vanaf de preekstoel een simpele hint: ik zag al mensen in hun moestuin bezig. In de daarop volgende dagen bracht een boer een volle kar mest en een paar leden van de Jonge Boerenstand namen de pastorietuin eens goed onder handen. Als tweede voorbeeld noem ik het banken verpachten, dat overigens nogal eens aanleiding gaf tot wrevel: de dikste beurzen hadden de beste banken. Vaak tot genoegen van de pastoor werd er op de pachtdag driftig tegen elkaar op geboden, waarbij prestige een veel grotere rol speelde dan devotie. Zo bracht de verpachting van één bank soms meer dan honderd gulden op, bijna een kapitaal in die tijd. 

Lezend over de H. Amandus (Sint Amand of Sint Manten) kwam ik een verhaal tegen dat prachtig in dit rijtje past. In Vlaanderen werd de heilige onder meer aangeroepen ten behoeve van een voorspoedige bevalling van het vee. Wierp de koe daarna een gezond kalf, dan was het jonge dier voor St. Amand. Het werd naar de kerk gebracht, waar iemand er een relatief laag bod op deed. De betreffende boer betaalde dat bedrag aan de kerk en nam het kalf weer mee naar huis. Natuurlijk waren er boeren die probeerden er onder uit te komen. Ze brachten het kalf op zo'n vreemd tijdstip naar de kerk, dat je mocht verwachten dat er niemand zou zijn om een bod te doen. Daarmee was de kous af. Maar dan kwam plotseling de pastoor vanachter een pilaar tevoorschijn en deed alsnog een bod, vaak hoger dan gebruikelijk was. Zo voorzag de pastoor zich van wat we tegenwoordig de gezinsbijdrage noemen. 

Sint Amandus leefde in de zevende eeuw. Hij was onder meer bisschop van Maastricht en stichtte met name in België veel kloosters. Terecht wordt hij dan ook wel de apostel van Vlaanderen genoemd. 

Patroonsfeest: 13 februari. 

Valentijn, patroon der geliefden

14 februari

V.l.n.r.: Valentinus, Stephanus, Maximilianus - houtgravure uit een missaal (1505)

St. Valentijn was een Romeinse monnik - Valentinus - die in het jaar 262 de marteldood stierf. Volgens de legende was hij een groot liefhebber van bloemen, die hij, als uiting van zijn liefde, in grote aantallen wegschonk. De kerk heeft het feest van St. Valentijn vastgesteld op 14 februari en dat niet zonder reden. Omstreeks die tijd van het jaar vierden de Romeinen voordien de zogenaamde Lupercaliën, een feest gewijd aan Pan, waaraan een zee van bloemen te pas kwam. Voor de Germanen was het de tijd van herinnering aan Freijers bruidstocht naar Gerda. Er werden door jongemannen dan fakkeloptochten gehouden, waarbij het zoeken naar een toekomstige vrouw voorop stond. Om deze twee feesten te kerstenen bepaalde de kerk dat St. Valentijn of St. Velten op bovengenoemde datum gevierd zou worden. Sindsdien bleven de gebruiken op deze dag een smeltkroes van heidense en christelijke tradities. St. Valentijn werd aangeroepen tegen de koorts, de stuipen en tegen oogziekten, maar ook, op volksetymologische gronden - Vellen: vallen tegen epilepsie of vallende ziekte. In het volksgeloof zien we wel meer van deze onlogische, naïeve redeneringen opduiken. We moeten daarbij wel bedenken, dat het hier gaat om ongeletterde mensen, die bij ziekte en ongeluk elke strohalm grepen om zich aan vast te houden. Door de eeuwen heen is St. Valentijn vooral de patroon geworden van de liefde. In de Angelsaksische landen schenkt men familie, vrienden en kennissen veel bloemen, ten teken van vriendschap en liefde. In Duitsland, Frankrijk en onze streken waren en zijn het vooral de verloofden die elkaar op deze dag geschenken geven. 

Het volksgeloof zegt, dat op 14 februari de vogels hun wijfje zoeken. Voor jongens en meisjes was dit aanleiding om elkaar ook maar eens op te zoeken. De jongens hadden dan het recht het meisje naar hun keuze een geschenk te geven of een liefdesbrief te schrijven. Ook zond men elkaar krakelingen of andere in elkaar gevlochten voorwerpen, als symbool van de zogenaamde liefdesknoop. Een mooi verhaal doet nog steeds de ronde over de begijntjes. Aangezien zij ervoor gekozen hadden ongehuwd door het leven te gaan en zich te wijden aan gebed en geloof, kozen zij op 14 februari de heilige, die ze het komende jaar extra zouden vereren. Ze trokken daartoe een lot uit een grote zak, waarin briefjes zaten met daarop de namen van alle heiligen door het jaar.

Hier en daar werd Valentijnsdag ook als ongeluksdag beschouwd, aangezien Judas Iscariot op die dag geboren zou zijn. Zo kwam men op de ongelukkige gedachte dat mensen en dieren op St. Valentijn geboren, jong zouden sterven. Laten wij het maar houden op het bloemenfeest, ter ere van St. Valentijn, die bemoediging en troost bracht aan veel mensen, door hen een bloem te schenken. Het voortzetten van deze traditie is niet alleen aardig, maar misschien wel broodnodig. 

Patroonsfeest: 14 februari. 

St. Geertrui en de muizenissen

17 maart

 

Adriaen Collaert - gravure (coll. Rijksmuseum)

Nagenoeg iedereen heeft er wel eens last van, dat hij de slaap niet kan vatten, omdat er allerlei gedachten door zijn hoofd spelen, die een kluwen lijken te vormen, met zoveel beginstukken en eindpunten, dat hij er kop noch staart aan ziet. Dat kluwen is bovendien voortdurend in beweging, draaiend en malend, uitzettend en inkrimpend. Precies op dat irritante verschijnsel duidt het prachtige woord 'muizenissen', dat in feite muizenest betekent. "Wie ooit een muizenest gezien heeft, zal er geen moeite mee hebben een vergelijking te trekken met de woelende wirwar in zijn hoofd, als hij slapeloos ligt te woelen, van de ene zij op de andere gaat en uiteindelijk maar opstaat om bijvoorbeeld een glas warme melk te drinken. Een nest met een stuk of vijf jonge muizen biedt namelijk een vergelijkbaar beeld. Door het voortdurend krioelen van de jongen, lijken de eindjes garen, touw, papier en haar, waarvan het nest is gemaakt, onophoudelijk te bewegen. Maar de vergelijking gaat ook op in overdrachtelijke zin. 

Voor de Germanen was de muis het symbool van de geest, de ziel, en zo stond het diertje onder de direkte bescherming van de doodsgodin Freya. Na de kerstening is dit idee in ons blijven voortleven, maar bovendien werden een aantal karaktertrekken van Freya overgeheveld naar St. Geertrui. 

Het volksgeloof zegt, dat de ziel de mens bij zijn dood verlaat in de vorm van een muis. Zo werd St. Geertrui eerst gezien als de begeleidster van de ziel, op zijn weg naar de laatste bestemming. Later ging men haar ook aanroepen tegen muizenplagen. Uit de Geertrudisbronnen werd water geschept, waarmee men huizen, stallen en schuren besprenkelde, in de overtuiging dat de muizen dan weg zouden blijven. 

Met name vrouwen zijn vaak overdreven bang voor muizen. Die angst is op minstens twee manieren afdoende te verklaren. In de eerste plaats noem ik dan het oergegeven dat de muis de zichtbare gedaante is van de ziel en daarmee rechtstreeks in verband staat met de dood. Reden genoeg om op je hoede te zijn. De tweede reden die ik wil aanvoeren is misschien nog verhelderender. Vroeger dachten de mensen in alle ernst, dat muizen zich niet voortplantten, maar ontstonden uit vettigheid en smerigheid, zomaar vanzelf. Als er muizen werden gesignaleerd in haar directe omgeving, kon de vrouw des huizes vragen stellen bij haar properheid en daarmee was tevens haar status in het geding. Zo begonnen de nachtelijke muizenissen en was de kring rond. 

Patroonsfeest: 17 maart. 

Vrijdag de dertiende en de zinloze angst

Juan de Juanes (16de eeuw)

De mens lijdt het meest van het leed dat hij vreest, maar dat zelden op komt dagen. Zo ongeveer zei mijn moeder het altijd. Het is in ieder geval een van die spreuken, die een waarheid als een koe bevatten, vandaar dat ze uitstekend van toepassing is op de zinloze angst van veel mensen voor 'vrijdag de dertiende'. Er zijn er zelfs onder ons, die op zo 'n dag zorgvuldig binnen blijven en ook daar secuur alles vermijden, dat enig risico inhoudt. Dat geldt overigens niet alleen voor Nederland, maar voor heel West-Europa. Met name in Duitsland heeft men er veel weet van. Voor veel moeilijk te definiëren angsten geldt de stelregel, dat een verklaring de vrees al voor het grootste gedeelte wegneemt. 

De hersenspinsels rond vrijdag de dertiende zijn in de Middeleeuwen ontstaan vanuit een vrome, christelijke cultuur, die enerzijds nogal rechtlijnig en anderzijds mysterieus was en daardoor behoefte had aan ver doorgevoerde symboliek. Vooral het volk kon er wat van. Vrijdag de dertiende bestaat uit twee elementen: een dag en een getal, vrijdag en dertien. Eerst zullen we die vrijdag eens bij de kop vatten. Die dag heeft iets boosaardigs gekregen, omdat Christus op een vrijdag gestorven is. Zo werd het een doemdag, een dag van onheil. Tot voor kort zou een boer op vrijdag nooit aan een nieuw karwei beginnen, want dan rustte er een vloek op. Dat deed hij overigens ook niet op maandag, want ook die dag was niet helemaal jofel. Zo kon het gebeuren, dat de boer op zaterdag reeds een paar voren ploegde om het karwei pas op maandag te voltooien. Wij kennen nog de uitdrukking: hij heeft het zeker maandagmorgen. 

Wat betreft het geval dertien is het van hetzelfde laken een pak. Naast drie en zeven is twaalf in de bijbel een veel voorkomend, gezegend getal. Het getal dertien moeten we dan ook zien als een overschrijding van twaalf, een teveel, een ongelukkige toevoeging, die voorbij schiet aan het volmaakte. Bovendien zaten er bij het Laatste Avondmaal dertien mensen aan tafel, Jezus met de twaalf apostelen. Twee daarvan, Judas en Jezus, stierven vrij spoedig daarna. Zodoende kreeg het getal dertien een boosaardige uitstraling in het alge- meen, maar in het bijzonder als het om een maaltijd ging. Zo gaat men in Frankrijk nooit met dertien man aan tafel. In voorkomend geval nodigt men steeds een veertiende uit, die dan gratis aanschuift. Er zijn zelfs berichten, dat mensen voor een deel in hun levensonderhoud voorzien, door zich bij regelmaat 'als veertiende' aan te bieden. 

Tellen we nu vrijdag op bij dertien, dan komen we op het summum van onheil.

Sint Jozef en de assertiviteit

19 maart

Georges de la Tour (17de eeuw|)

Over het leven van St. Jozef zijn ons maar zeer weinig feiten bekend. Hij huwde met Maria, die een kind kreeg, waarvan hij niet de vader was. Toen hij ontdekte dat Maria al voor hun huwelijk zwanger was, had hij het daar moeilijk mee, want hij 'bekende haar niet'. Even dacht Jozef erover Maria in stilte te verlaten, om haar niet in opspraak te brengen, maar via een droom werd hem duidelijk gemaakt, dat hij dat plan beter kon laten varen. Sindsdien wijdde Jozef zijn leven aan Maria en haar kind. Dit gegeven roept niet het beeld op van een man, die uit het leven haalt wat erin zit, carrière wil maken, desnoods met de ellebogen werkt om iets te bereiken, steeds gelijk wil hebben en dat nog van de daken schreeuwt ook. Nee, dat is juist het beeld van de geslaagde man in de moderne samenleving. Die is goedgebekt, goedgekleed, vlot, assertief, van zichzelf overtuigd en als het erop aan komt nietsontziend. Het tegendeel van St. Jozef, mag je wel zeggen. Misschien wel daarom is St. Jozef voor het gelovige volk nooit zo populair geweest. Blijkbaar ging er te weinig van hem uit, toonde hij te weinig initiatief. Omdat hij nu eenmaal als timmerman te boek stond, werd hij de patroon van de bouwvakkers en omdat hij, volgens de legende, stierf in de armen van Jezus en Maria, werd hij het symbool voor een zalige dood. Maar dat zette ook geen zoden aan de dijk. De bouwvakker vertrouwt uiteindelijk meer op zijn workmate en aan de dood denken we liever niet. Toch zijn er redenen genoeg om van St. Jozef een ander beeld te schetsen, maar dan kom je onveranderlijk weer bij karaktereigenschappen terecht, die momenteel niet meer in de mode zijn: nederigheid en dienstbaarheid. Je zou bijna zeggen, dat deze twee begrippen lijnrecht ingaan tegen het instinkt van de man, die juist handig moet zijn en overheersend. Daar ligt nou de kracht van St. Jozef.  Hij onderdrukte zijn instincten en koos daarmee voor de moeilijke weg, die alleen de groten der aarde kunnen gaan. Dienstbaar en nederig, dag in dag uit, kiezen voor de ander, totaal en met hart en ziel. Assertief is een woord, dat ongeveer vijftien jaar geleden opdook en een tijdje hevig in de mode was. Er werden zelfs cursussen gegeven in assertiviteit: de mens moest mondig worden, leren opkomen voor zijn eigen belangen. Zo te zien heeft die cursus succes gehad. Daarom durf ik te voorspellen, dat het over een aantal jaren voor mannen weer mode wordt wat bedeesder en meer verlegen op te treden. Misschien dat St. Jozef dan de plaats krijgt die hem toekomt. 

Patroonsfeest: 19 maart.

Benedictus en het voorgesneden brood

21 maart

Initiaal (detail) uit een gebedenboek

 

Voordat ons moeder vroeger een nieuw brood aansneed - en dat gebeurde nogal eens in een groot gezin - maakte ze er met het broodmes altijd drie kruisjes over. Dat vergat ze nooit. Het was een ingeslepen gewoonte, die hoorde bij de rituelen van het leven, zoals de was op maandag en het in bad doen van de kinderen - in een grote teil met warm water -op zaterdag. Ik vroeg ons moeder naar de betekenis van die drie kruisjes op het brood. 

'Dat deed ons grootmoeder al', zei ze na enig nadenken. In eerste instantie vond ik dat antwoord niet bevredigend. Ik had meer willen horen. Maar later kwam de gedachte in me op, dat er nauwelijks een beter antwoord mogelijk is. Doorpratend over het onderwerp kwamen we samen nog tot de conclusie, dat die drie kruisjes te maken hadden met haar zorg voor het gezin, het welzijn van ons allemaal. Toch bleef de eerste reden mij het meest aanspreken: ons grootmoeder deed het al. Zeker nu ons moeder alleen woont, koopt ze voorgesneden brood, zoals nagenoeg iedereen. Het is gemakkelijk, zeker als het in de diepvriezer moet. Maar dat voorsnijden door de machine ontneemt het brood voor een deel de waardigheid. Het is een artikel geworden in een plastic zak. De laatste sneetjes kieper je zonder veel wroeging in de vuilnisbak. Dat brood ziet er in ieder geval minder degelijk en minder kostbaar uit dan het nog hal/warme, sterk geurende brood dat ik voor ons moeder bij de bakker haalde. Ik hoor nog het raspende geluid van het broodmes, als ons moeder er de drie kruisjes over maakte. Het was niet alleen een vertrouwd geluid, maar het droeg bij aan de sfeer van het samen aan tafel zitten, veilige geborgenheid. Nostalgie? Natuurlijk is dat nostalgie, maar dan wel van het goede soort. Wat heeft Benedictus nou met die drie kruisjes te maken ? Hij leefde van 480 tot 548. In feite is hij de vader van alle kloosterorden. Met een aantal volgelingen leefde hij sober, maar vooral ook streng in een klooster in Vicovaro. Juist die strenge opvatting van het kloosterleven werd zijn volgelingen op een bepaald moment te veel. Ze wilden van hem af. Daarom deden ze vergif in de drinkbeker van de heilige. Die had echter de gewoonte zijn eten en drinken vooraf te zegenen. Dat deed hij dus ook - ingeslepen gewoonte - met de beker die zijn volgelingen voor hem hadden klaargezet. Meteen nadat hij er zegenend het kruisteken over maakte, sprong de beker met een klap uit elkaar. 

Wie weet waar ons moeder ons met haar drie kruisjes allemaal voor behoed heeft!

Patroonsfeest: 21 maart. 

Maria boodschap en de ontaarde moeders

25 maart

Onbekende meester

Maria boodschap was vroeger een belangrijke feestdag. Het is het oudste Mariafeest, dat al meer dan 1500 jaar gevierd werd en wordt. Er is zelfs een tijd geweest dat men op dit feest (25 maart) het nieuwe jaar aan liet vangen. Dat zal ongetwijfeld ook te maken hebben met het feit, dat het feest samenvalt met het begin van de lente. Maria boodschap valt negen maanden voor Kerstmis en herinnert dus aan de moederwording van Maria. Toch een feit om even bij stil te staan. In een tijd dat er nogal luchtig gesproken wordt over reageerbuisbaby's en draagmoeders - alsof het leven niet meer is dan een doorgeefluik - is het ongetwijfeld nuttig eens stil te staan bij het moederschap en de betekenis ervan voor de mensheid. Los van romantiek en sentimentaliteit kan elk weldenkend mens weten, zonder halsbrekende toeren uit te halen, dat gemotiveerde moeders voor de wereld van levensbelang zijn. Gemotiveerde vaders horen daar in één adem bij, maar ze komen toch op de tweede plaats, zeker als je niet alleen naar onze westerse cultuur, maar naar de hele wereld kijkt. Misschien wel omdat ik in een kindertehuis werk, heb ik geleerd het moederschap heel nuchter te bekijken, in ieder geval ontdaan van de bos rode bloemen, de smartlap en het moederdagsyndroom. Moeders zijn gewone mensen. Maar tegelijkertijd zijn ze wel belast met een van de moeilijkste en langdurigste taken in dit leven: het ter wereld brengen, verzorgen en opvoeden van nieuwe mensen. Dat is een klus om u tegen te zeggen. In mijn werk ervaar ik bijna dagelijks, dat vrouwen onder die last kunnen bezwijken. Ze zien zich dan genoodzaakt de opvoeding van hun kinderen uit te besteden aan een tehuis. Voor het falen van die moeders zijn allerlei redenen aan te wijzen, maar er is nagenoeg altijd sprake van een traumatische ervaring. Opvallend daarbij is, dat de vaders in zo'n geval meestal met lege handen staan, niet de veerkracht of de moed op kunnen brengen de taak van hun vrouw over te nemen. Ze hebben er gewoon geen aanleg voor of ze hebben er geen zin in. Pas in zulke gevallen - men spreekt boosaardig wel eens van ontaarde moeders - besef je ten volle, hoe hard moeders in deze maatschappij nodig zijn. Alle moeders die een kind in een internaat hebben, om welke reden dan ook, wens ik hierbij veel sterkte. Ik ben ervan overtuigd dat Maria een boodschap aan hen heeft. 

Patroonsfeest: 25 maart. 

St. Joris en de draak

23 april

Rafaël (1505)

Met name omdat er in de Kempen nogal wat gilden zijn die St. Joris als patroon hebben, lijkt het me zinvol wat meer over deze heilige te vertellen. Officieel heet hij Georgius. Hij was officier in het Romeinse leger en tevens eerlijk en oprecht. Toen de keizer weer eens een christenvervolging aankondigde, protesteerde St. Joris in het openbaar. Dat kostte hem al gauw de kop. Sindsdien werden er allerlei legenden rond zijn naam en bestaan geweven. 

Eigenlijk weten we alleen met zekerheid, dat hij ooit bestaan moet hebben. Een van de bekendste legenden zal ik in eigen woorden vertellen. 

In de vroege ochtend van een mooie lentedag kwam St. Joris in de stad Silene aan. Ondanks het vroege uur stonden er al heel wat bedrukte mensen hij elkaar onder de bomen van een plein. St. Joris informeerde naar de reden van hun droefgeestigheid. De meeste mensen keken hem aan en haalden hun schouders op. Maar één man deed een stap naar voren en vertelde het verhaal. Al geruime tijd werd de stad geterroriseerd door een draak, die in de heuvels huisde. Het beest zag er uit als een enorme, gevleugelde krokodil en het had bijna voortdurend honger. De stedelingen voerden het monster dagelijks twee schapen, maar na verloop van tijd raakten ze door de voorraad heen. Juist op de morgen dat St. Joris verscheen, hadden de stedelingen afgesproken dan maar een kind aan de draak te voeren. Het lot had uitgewezen, dat uitgerekend een dochtertje van de koning als eerste opgeofferd zou worden. In de namiddag zou het drama moeten plaatsvinden. 

Ontdaan en geraakt door het verdriet van de mensen, besloot St. Joris een eind te maken aan die gruwelijke situatie. 's Middags ging hij met het dochtertje van de koning de stadspoort uit en wachtte in het open veld op de komst van de draak. Het begon al te schemeren toen het beest van over de heuvels kwam aanzeilen. Hij wilde meteen aan de maaltijd beginnen. Maar St. Joris hief zijn lans en stak het monster recht in het hart. Daarna sleepte hij de draak naar de stadsmuur. Daar stonden alle stedelingen te juichen, de koning voorop. Dit verhaal van St. Joris en de draak is natuurlijk nooit gebeurd. We moeten het dan ook opvatten als een zogenaamde allegorie, een verhaal om het volk te onderrichten. Omdat het feest van St. Joris op 23 april valt, volop in de lente, is het verhaal waarschijnlijk een uitbeelding van de strijd van de winter tegen de zomer. 

St. Joris is de patroon van onder meer ridders, soldaten, schutters en verkenners. 

Patroonsfeest: 23 april. 

St. Markoen en het koningszeer

1 mei

Devotieprentje - 20ste eeuw

Omdat onze Vlaamse taalgenoten in bijna alle opzichten getrouwer in de traditie staan, hebben ook meer Vlamingen de moeite genomen folkloristische en religieus-folkloristische zaken op te tekenen. Vandaar ook dat je, geïnteresseerd in deze zaken binnen ons taalgebied, relatief vaker een Vlaams boek in handen krijgt, dat handelt over deze materie. Op 1 mei of op de eerste zondag van mei wordt op sommige plaatsen in België St. Markoen (de H. Marculphus) gevierd. Hij is een van die typische volksheiligen, die werd aangeroepen tegen een bepaalde ziekte. 

Van deze heilige abt is onder meer bekend, dat hij op een bepaald moment al zijn bezittingen aan de armen schonk. Daarna stichtte hij het klooster van Nanteuil in Frankrijk. In het jaar 558 stierf hij als abt van dit klooster. De legende zegt verder nog, dat kwaadwillige mensen de oogst van het klooster op een bepaald moment in brand staken, uit weerzin tegen de heilige roep, die uitging van St. Markoen en zijn vrome volgelingen. Als straf verspreidde St. Markoen een aantal besmettelijke ziekten, die het mensdom eeuwenlang teisterden. Een van die ziekten is het 'St. Markoenzeer' of 'koningszeer', naar de heilige ook wel 'het Sinte markoen' geheten. In de Middeleeuwen en nog lang daarna golden de gezwellen van de halsklier, een van de belangrijkste kenmerken van de kwaal, als een beschamende familieziekte en als tekenen van Gods straffende hand. Vandaar dat er werkelijk alles aan gedaan werd om van de ziekte verlost te worden. 

De naam 'koningszeer' gebiedt nadere uitleg. Het woord is letterlijk overgenomen van het Engelse 'kings evil' en gaat terug op de gedachte, dat alle Engelse koningen van de Middeleeuwen de kwaal door handoplegging konden genezen. In latere tijden werd St. Markoen ook aangeroepen tegen andere kwalen, zoals zweren, haarworm, reumatiek, slecht genezende wonden en pijn, waarvan men de oorzaak niet kende. Mensen die een gunst verlangden van de heilige, moesten zich streng aan bepaalde regels houden, met name wat voedsel betreft. Zo mochten ze nooit vlees gebruiken van duiven, ganzen en varkens; groenten als erwten, knol, prei en uien waren eveneens uit den boze. 

Ook vis, in een rivier gevangen, stond nooit op het menu. Verder moesten ze de drie feestdagen van St. Markoen, (1 mei, 7 juni en 2 oktober) met zorg onderhouden. 

Toen de geneeskunst bovengenoemde ziekten meer en meer onder de duim kreeg, nam de verering van St. Markoen zienderogen af. In Vlaanderen kreeg hij toen de bijnaam 'de luie heilige'. Een verklaring daarvoor geeft de volgende anekdote. Toen een pastoor de offerblokken, voor de heiligenbeelden in de kerk opgesteld, weer eens ledigde, opende hij ook de offerblok bij St. Markoen. Daarna moet hij de woorden gesproken hebben: 'Het is altijd dezelfde die niks heeft'. 

Patroonsfeest: 1 mei. 

De H. Dymfna en de psychiatrie

15 mei

Devotieprentje (20ste eeuw)

Al vanaf de Middeleeuwen kent de Belgische plaats Geel, gelegen in de provincie Antwerpen, een bijzondere zorg voor de geesteszieken. Naast een groot psychiatrisch centrum en een voorziening voor zwakzinnigen, is er de zogenaamde gezinsverpleging. Geestelijk gehandicapten worden opgenomen in gezinnen en nemen zoveel mogelijk deel aan het leven van alledag. Dat is uniek in de wereld, maar het heeft Geel naast bekendheid ook nogal wat spot opgeleverd, vooral in de directe omgeving. Wie ooit in Geel is geweest en verder wil kijken dan zijn neus lang is, gaat op zoek naar de oorsprong van dit eeuwenoude gebruik. Hij stuit dan al snel op de H. Dymfna en haar geschiedenis. Volgens de legende was ze een Ierse maagd en prinses, die leefde in de zesde eeuw. Ze was niet alleen ontzettend knap maar ook gelovig.

Nu wilde het noodlot, dat ze een barbaarse vader had, die in vuur en vlam van haar raakte en incestueuze bedoelingen kreeg. Om zich daaraan te onttrekken, vluchtte ze met haar beschermer, de H. Gerebernus, per boot uit Ierland weg en belandde in Geel, na veel omzwervingen en ontberingen. Met een aantal soldaten was haar vader haar achterna gegaan en uiteindelijk vond hij haar. Zijn soldaten vermoordden de H. Gerebernus en St. Dymfna werd door hem persoonlijk onthoofd. In de eeuwen daarna ontstonden in Geel en omgeving een aantal bidkapellen, gewijd aan St. Dymfna. Ze werd aangeroepen tegen krankzinnigheid, zwakzinnigheid, zenuwkwalen en epilepsie. Uit alle windstreken kwamen de zieken naar Geel om hulp en genezing.

Het feit dat geesteszieken in de Middeleeuwen heel vaak hetzelfde werden behandeld als bandieten, heeft daarbij zeker een rol gespeeld. Zo werd Geel steeds meer overspoeld door krankzinnigen en de bevolking raakte er min of meer mee vertrouwd. Ze begonnen patiënten in hun gezinnen op te nemen, ofwel tegen betaling ofwel 'tegen kost en inwoning', als vergoeding voor het werk dat ze hen lieten verrichten. In de Middeleeuwen moesten de geesteszieken, als ze in Geel arriveerden, een noveen houden ter ere van St. Dymfna. Tijdens die periode kropen ze negen keer per dag door een opening onder het graf van de heilige, het zogenaamde kruiphuisje, om genezing te vinden. In de vijftiende eeuw moesten 'de sotten in eene schale met graan opgewogen worden.' Dat wil zeggen dat ze hun eigen gewicht aan graan moesten offeren of laten offeren. 

De St. Dymfna-kerk in Geel is overigens om nog meer redenen een bijzonder gebouw. 

Patroonsfeest: 15 mei. 

De H. Rita en de blijf-van-mijn-lijf-huizen

22 mei

Onbekende Mexicaanse schilder (18de eeuw)

De verering van de H. Rita is in Nederland en Vlaanderen nog vrij jong. Het begon in Gent, waar paters Augustijnen in 1927 een beeld van de H. Rita plaatsten, in opdracht van hun algemene overste. Daarna kwam de bedevaart op gang en ontstonden er in Vlaanderen meer genade-oorden, waar mensen de H. Rita aanroepen in hopeloze of onmogelijke zaken. In Nederland kennen we haar naam vooral door de Rita-huizen, waar vrouwen in nood onderdak vinden.

De H. Rita leefde in Italië van 1381-1457. Ze was een weinig benijdenswaardige vrouw, die nogal wat te verduren kreeg. Hoewel de boeken er niet over uitwijden en slechts van 'veel ontberingen' spreken, moet haar huwelijk een hel zijn geweest, waarbij we aan allerlei vormen van mishandeling moeten denken en slaafse onderworpenheid. Na haar huwelijk trad ze in bij de Augustinessen in Cascia. Daar stierf ze aan een pijnlijke, ongeneeslijke ziekte. Geen wonder dat veel beproefde vrouwen in uiterste nood bij haar kwamen om hulp en troost. Ontroerend is het, dat die vrouwen gewijde rozenblaadjes van de bedevaartplaats mee naar huis namen: tedere symbolen van liefde. Een mislukt huwelijk met een man die je mishandelde en op alle manieren onder druk zette, was toen inderdaad een hopeloze zaak, waar je een leven lang niet aan ontkwam.

De H. Rita heeft dat allemaal doorgemaakt, op de tanden bijtend en doorzettend tot het uiterste. Daarom is ze ook heilig geworden. Heel anders is het met de beproefde vrouwen van tegenwoordig, die de roep van heiligheid niet in zich dragen, maar gewone mensen zijn en niet opgewassen tegen voortdurende mishandeling en vernedering. Toch proberen die vrouwen hun kinderen zo goed mogelijk op te voeden en er van te maken wat ervan te maken is. Als ze dan uiteindelijk hun heil zoeken in een blijf-van-mijn-lijf-huis, mogen wij daar niet over oordelen en zeker niet veroordelen. Dan past ons, zoals altijd, de christelijke plicht verdraagzaam te zijn en vooral ook behulpzaam. Sommige van die vrouwen zou de H. Rita, die het onmogelijke presteerde, misschien troost kunnen bieden, maar dat is meer een wens dan een feit. Iedereen die werkzaam is in de hulpverlening en met mishandelde vrouwen in contact komt, zal beamen dat dit probleem menselijke kracht te boven kan gaan. En daar word je stil van. 

Patroonsfeest: 22 mei. 

De H. Vitus en de B-verpleging

15 juni

Anonieme Duitse schilder ca. 1450

Op een lichamelijke ziekte rust een veel kleiner tahoe dan op een geestelijke ziekte. Over een lijfelijke kwaal wordt soms nogal openhartig gesproken, maar iemand die onder behandeling is van een psychiater of verpleegd is in een psychiatrisch ziekenhuis, zal dat in de meeste gevallen proberen te maskeren. Daar praat je niet over, dat hou je voor jezelf.

Waar komt dat heimelijke vandaan en wat voor betekenis moeten we daar aan hechten? Om een antwoord te vinden op die vraag, moeten we ontzettend ver terug in de tijd. In onze streken zijn geesteszieken altijd met de nodige argwaan bekeken. In de middeleeuwen werden ze zelfs vaak hetzelfde behandeld als misdadigers en geketend of in de gevangenis gegooid. Enerzijds wist men geen raad met deze mensen en anderzijds gold toen algemeen de overtuiging, dat krankzinnigheid, zwakzinnigheid en epilepsie rechtstreeks verband hielden met de duivel, die in het lijf van de zieke huisde. Bovendien werd het vaak ervaren als een schandvlek op het blazoen van de familie en daarvan vind je nog resten terug in onze tijd.

Zo'n twintig, dertig jaar geleden werden zwakzinnige kinderen jarenlang binnenshuis gehouden, bijvoorbeeld op een opkamertje, want je liep niet te koop met je schande. Gelukkig is daar de laatste tijd verandering in gekomen. Er zijn nu psychiatrische ziekenhuizen en instituten voor zwakzinnigen, die niet meer de kenmerken hebben van een gesticht, zoals die inrichtingen vroeger genoemd werden.

Op 15 juni valt het feest van de H. Vitus. Omdat hij de duivel uitdreef bij de zoon van de Romeinse keizer Diocletianus, werd hij aangeroepen tegen allerlei vormen van geestesziekten en in heel Europa genoot hij aldus grote faam. Bij mijn weten wordt dat aanroepen momenteel nergens meer in praktijk gebracht. Wij laten de hulp aan psychiatrische patiënten en zwakzinnigen met een min of meer gerust hart over aan de verpleging en de groepsleiding. Dat zijn voor het overgrote deel goed opgeleide mensen, die van de hulpverlening hun beroep hebben gemaakt en de plaats innemen van de religieuzen, die dat werk vele tientallen jaren op de schouders hadden. Het is moeilijk, specifiek werk, dat op zijn minst onze waardering en steun verdient, maar over het algemeen weten we er weinig van. Misschien kan het feest van de H. Vitus aanleiding zijn daar eens bij stil te staan. 

Patroonsfeest: 15 juni. 

Sint Jan en het Sint Janskruid

24 juni

Tintoretto -De geboorte van Johannes de Doper (1550)

Tot diep in de eerste helft van deze eeuw was het St. Jansfeest een glorieus gebeuren, dat vooral op het platteland uitbundig werd gevierd. 

Veel mensen zullen nu niet eens meer weten dat het feest op 24 juni valt, precies een half jaar voor Kerstmis, en dat is geen toeval. Wat het kerstfeest was voor de winter, was St. Jan voor de zomer. Dat heeft in oorsprong alles te maken met de plaats van de aarde t.o. v. de zon, die zowel op 25 december als op 24 juni in een kritiek stadium is, zeker in de ogen van de oude Germanen, voor wie de zon een goddelijk symbool was en de kracht waar alles van afhing. De momenten van de winterzonnewende en de zomerzonnewende waren voor hen heilige tijden, die in het teken stonden van huiver en bezinning. 

Na de kerstening van Europa greep de Kerk deze diep in de mensen gewortelde feesten aan om er een nieuw licht op te laten schijnen. Al in de vijfde eeuw werd St. Jan een verplichte feestdag, waarop de geboorte van Johannes de Doper werd gevierd. Hij was immers een halfjaar ouder dan Christus. 

De poging van de Kerk om de zomerzonnewende te voorzien van een christelijk stempel is voor een deel zeker geslaagd, maar bij het volk bleven er nog vele eeuwen gebruiken in zwang, die rechtstreeks verwezen naar de oude Germanen. Enkele van die gebruiken werden door de Kerk geaccepteerd (bijvoorbeeld het wijden van de St. Janstros), maar er bleef ook veel leven, dat zonder meer valt onder het begrip 'bijgeloof'. Rond St. Jan speelt de plantenwereld daarbij een grote rol. Planten in de St. Jansnacht geplukt, golden als bijzonder zegenrijk. Ze brachten geluk en genezing en weerden heksen en boze geesten. De meest bekende plant in dit opzicht is het St. Janskruid, dat zelfs zijn naam aan de heilige ontleent. De plant behoort tot de hertshooifamilie. In de volksmond heette het St. Janskruid 'aardse zon', vanwege de helder gele bloemen, die als symbool golden voor de zon en ook dezelfde krachten hadden: het verdrijven van duisternis en boze geesten. De plant komt zeer algemeen voor, met name in de bermen van meer landelijke wegen. 

Ook aan het water werd op St. Jansdag bijzondere kracht toegeschreven. Het gold als bijzonder heilzaam je in het stromende water van een beek te wassen, maar dan wel tijdens de eerste slag van het middaguur. Water tussen twaalf en een uur 's middags geschept, hield volgens het bijgeloof een heel jaar lang genezende kracht. Dauw, op de morgen van St. Jansdag opgevangen, genas alle oogziekten. 

Patroonsfeest: 24 juni. 

Sint Pieter en de Rozenhoed

29 juni

Peter Paul Rubens (1612)

De H. Petrus werd als Simon, zoon van Jonas, geboren in Bethsaida. Als visser woonde hij een tijd bij het meer van Genezareth. Door toedoen van de apostel Andreas kwam hij in contact met Jezus, die zijn schoonmoeder genas van een slepende ziekte. Na de wonderbare visvangst sloot Simon zich voorgoed bij Jezus aan. Jezus noemde hem op een bepaald moment Petrus, steenrots, waarop de kerk gebouwd zou worden. Petrus preekte in Korinthië en Antiochië en vertrok later naar Rome, waar hij, samen met St. Paulus, de marteldood stierf.

Het feest van St. Pieter (29 juni) valt nog volop in de periode van de dertien dagen, waarin de Germanen en Kelten de zomerzonnewende vierden. Deze periode begon met St. Jan (24 juni). Veel gebruiken op St. Pietersdag herinneren aan St. Jan, maar hier en daar zijn er ook verschillen. Wat ons land betreft  werden er vroeger alleen in Limburg zogenaamde Pietersvuren gestookt. In België en met name Vlaanderen was dat gebruik veel breder verspreid en hier vinden we ook de gebruiken die afwijken van St. Jans-dag. Zo noem ik het in brand steken van de zogenaamde rozenhoed. Zo'n 'hoed' bestaat uit twee hoepels, die kruisgewijs met elkaar zijn verbonden met gekleurde stroken papier, papieren rozen en andere versieringen. In deze rozenhoed hangen twee St. Pietersleutels, de een om wonden met zilverpapier, de ander met goudpapier. Het zilver symboliseert de macht om onwaardigen uit de kerk te bannen. Het goud geeft de macht aan om zonden te vergeven. Een andere uitleg is, dat de gouden en zilveren sleutels duiden op de geestelijke en wereldlijke macht van de paus. Op St. Pietersavond werd de rozenhoed tussen twee huizen boven de straat of tussen twee bomen boven een plein gehangen. Heel vroeger stookte men onder de hoed een vuur, waar vooral kinderen doorheen sprongen. Wie dat het langst volhield, was de St. Pieterskoning. Later werd het vuur vervangen door een tafel met daarop een aantal brandende kaarsen, waaromheen gedanst en gezongen werd: Sinte Pieter zijnen hoed verbrand van koleire, van koleire, Sinte Pieter zijnen hoed verbrand van koleire in de as gestampt. 

De verbranding van de rozenhoed, uiteindelijk, was tevens het einde van het feest. Met name in Moerbeke was het gebruikelijk, dat een kastelein een ham in de rozenhoed hing. Daaronder speelde een groep muzikanten, die na enige tijd de hoed naar beneden haalden en zich te goed deden aan de ham, waarna de schenk van de ham onder muzikale begeleiding plechtig werd begraven. In andere plaatsen was het op St. Pieter gebruik lawaai te maken door bijvoorbeeld zwepen te laten knallen of het kraaien van een haan na te doen. Dit laatste zou verwijzen naar het hanegekraai, dat Petrus eraan herinnerde dat hij Cristus verloochend had. 

Patroonsfeest: 29 juni. 

Maria Siep

2 juli

Rafaël (1517)

Op 2 juli viert de kerk het feest van O.L.V. Visitatie, een feest dat door paus Urbanus VI voor heel de kerk verplicht is gesteld. We herdenken dan het feit, dat Maria haar nicht Elisabeth bezocht en het prenatale bezoek van Jezus aan Joannes. De intredezang van deze dag is werkelijk een jubelzang: Salve, sancta Parens, enixa puerpera Regem: qui coelum terramque regit in saecula saeculorum. Heil u, o heilige moeder, u die baarde de koning die hemel en aarde bestuurt in de eeuwen der eeuwen. In de volksmond heet dit feest ook 'kleine Mariadag' om het te onderscheiden van de twee grote Mariadagen: 15 augustus en 8 september.

Een andere naam die ontstond in de volksmond is, om begrijpelijke redenen, O.L. V. van St. Jan. Met name in het West- Vlaamse Poperingen wordt er sinds 1479 veel aandacht besteed aan het feest met deze titel en niet zonder reden. De legende zegt namelijk, dat in genoemd jaar een moeder een beroep deed op O.L. V. van St. Jan, omdat ze een dood kind had gebaard. Op voorspraak van de H. Maagd werd het kind weer tot leven gewekt. Enkele jaren later werd dit wonder officieel door de kerk erkend. Sindsdien komt het volk in groten getale naar Poperingen om te bidden en de kleurige processie te bewonderen, die er op de zondag na 2 juli door de straten trekt. Aan deze ommegang doen meer dan vijftienhonderd mensen mee met praalwagens en groepen die het bezoek van Maria aan Elisabeth en het wonder van Poperingen uitbeelden. In het Middeleeuwse Nederland heette het feest van Maria Visitatie O.L.V. Vandinghe, wat is afgeleid van het woord vanden, dat weer de betekenis heeft van een bezoek brengen, met name aan zieken. 

In Limburg spreekt men wel van Maria Siep. Dat verwijst naar siepen, sijpelen, regenen. Het volk zegt dan ook, dat regen op Maria Visitatie veertig dagen aanhoudt. 

Om een in mijn ogen wat merkwaardige reden, plaatsen houtzagers zich onder het patronaat van Maria Visitatie. Precies zoals Maria en Elisabeth tegenover elkaar stonden tijdens hun ontmoeting, zo kijken ook twee mannen die een boomstam in stukken zagen elkaar recht in de ogen. Meer voor de hand ligt het feit, dat vroedvrouwen 2 juli als patroonsdag vieren. Maria ging immers naar Elisabeth om haar te helpen rond de geboorte van St. Jan. Het karakter van de maand juli wordt gekenmerkt door nogal wat onweer. Daarom bevestigden veel mensen vroeger twijgen van de hazelaar aan hun huizen. De legende zegt immers dat Maria tijdens een zwaar onweer op de vlucht naar Egypte met Jozef en Jezus schuilde onder een hazelaar. 

Een variant op het Limburgse gezegde rond Maria Siep is de volgende weerspreuk: Regent het op Maria Vis, dan regent het zes weken gewis. 

Patroonsfeest: 2 juli. 

Sinte Margriet slaat de sikkel in het koren

20 juli

Miniatuur (15de eeuw)

Over feitelijke gegevens aangaande het leven van Marina Antiochië beschikken we nauwelijks. Rond het jaar 305 werd ze geboren als dochter van de afgodspriester Aidessios, in de streek Pissidia. Na de dood van haar moeder, kort na de geboorte, vertrouwde Aidessios zijn dochter toe aan een voedster, die haar in het geheim een christelijke opvoeding gaf. Haar vader, zo vertelt de legende, wilde niets meer van haar weten en liet haar in de afgelegen velden het vee hoeden. Daar ontmoette ze bij toeval een vooraanstaand man, die onder de indruk kwam van haar schoonheid en haar ten huwelijk vroeg. Marina weigerde echter met een niet christen te trouwen en dat kwam haar duur te staan. Ze kwam in de gevangenis, waar ze de wreedste folteringen onderging, maar engelen genazen haar wonden. Toen vroeg ze God de duivel te mogen zien, die de beulen immers had aangezet tot de martelingen. De duivel kwam in de gedaante van een draak, die ze echter verdreef door het teken van het kruis. Uiteindelijk werd ze onthoofd. De Oosterse Kerk viert het feest van Marina van Antiochië op 11 juli, maar in de Westerse kerk herdenken we haar op 20 juli onder de naam H. Margarita, wat parel betekent. 

Kruisvaarders en pelgrims naar het H. Land zorgden ervoor dat haar verering over heel West-Europa werd verspreid in de late Middeleeuwen. Sinte Margriet werd met name aangeroepen door zwangere vrouwen. Ze lieten een h. mis lezen ter ere van de heilige en brandden kaarsen bij haar beeltenis. Als de geboorte zich aankondigde, las men de 'passie van Sinte Margriet', in de hoop op een voorspoedig verloop van de bevalling. Dat dit gebruik aanleiding gaf tot allerlei bijverschijnselen, bijgeloof en bespottelijke handelingen, laat zich raden. 

In de folklore heeft Sinte Margriet een duidelijke plaats gekregen, niet in de laatste plaats omdat de korenoogst vaak op haar feestdag begon. 'Sinte Margriet brengt de zomer', zeggen ze nog op het platteland. 'Sinte Margriet slaat de sikkel in het koren,' duidt rechtstreeks op de aanvang van de oogst. Hooi binnenhalen op de naamdag van deze heilige was een gevaarlijke onderneming, want dan 'sloeg de bliksem op de hooischuur.' Dat het feest van Sinte Margriet wat het weer op die dag betreft, bepalend is voor de komende 40 dagen of zes weken, is nog steeds diep geworteld in het volksgeloof. Talrijk zijn dan ook de weerspreuken, die daar op wijzen: regen op St. Margriet, zes weken boerenverdriet. 

De Margriet, de bloem die naar de heilige is genoemd, heeft volgens het volksgeloof een voorspellende kracht. Afgeplukte witte kroonblaadjes leerden verliefde meisjes het beroep van hun toekomstige man kennen. De piepkleine blaadjes van het gele hart werden omhoog gegooid, waarna de meisjes ze met de rechterhand probeerden op te vangen. Het aantal blaadjes in de hand was bepalend voor het aantal kinderen dat ze zouden krijgen. 

Patroonsfeest: 20 juli. 

St. Jacob en de hoed

25 juli

Geen nadere gegevens bekend

Jacobus de Meerdere of de Oudere kreeg deze naam om hem te onderscheiden van de andere apostel Jacobus, die derhalve de Mindere of de Jongere heet. Hij was de broer van de apostel Joannes, met wie hij, samen met Petrus, tot het geliefde drietal van Jezus hoorde. Afkomstig uit Galilea, was hij behept met het diepe geloof en de onstuimigheid van dit volk. Daarom gaf Jezus hem, net als zijn broer Joannes, de bijnaam 'zoon van de donder.' Jacobus preekte het evangelie in Jeruzalem en Samaria. Herodes Agrippa liet hem in het jaar 44 onthoofden. Voor het vervolg van dit verhaal is de volgende legende over de H. Jacobus onontbeerlijk. 

Op een mooie dag trok Jezus met de apostelen over een zandweg door de korenvelden. Ze waren allemaal hongerig, vandaar dat ze wat aren plukten en met de graankorrels hun honger stilden. Daarbij werden ze betrapt door een veldwachter, die als straf de apostelen hun hoed deed inleveren. Jacobus beloofde echter zijn hele leven het koren te beschermen en met eerbied te behandelen, waarna hij zijn hoed terugkreeg.

Als we deze legende koppelen aan het feit, dat het feest van St. Jacob midden in de korenoogst valt, ligt het voor de hand, dat hij vereerd wordt als patroon van de oogst. Vanwege de hoed waarmee hij wordt afgebeeld, namen ook de hoedenmakers hem tot patroon, evenals de molenaars, die het in de oogsttijd erg druk kregen. Voor de boeren was de oogst duidelijk de drukste tijd van het jaar en dat was zo opvallend, dat de feestdag van St. Jacob synoniem werd voor grote drukte. Zo is het gezegde te verklaren over iemand die tijdelijk erg veel te doen heeft: hij heeft z 'n Japik. Dat werd bijvoorbeeld gezegd van de smid, die veel paarden moest beslaan als het 's winters glad was, maar ook van de pastoor, die na Pasen veel paren in de echt verbond.

Een mooi gebruik met een diepere betekenis was de St. Japiksdracht van de bindsters in de oogsttijd. Ze waren overwegend in het wit gekleed en dat verwijst naar het heilige ritueel van de oogst, waarbij het wit als de kleur van de onschuld, bijna was voorgeschreven, als middel om boze invloeden te weren. Uit de bonte rij van volksweerkundige spreuken zal ik een paar kenmerkende citeren: Op een hete Jacobsdag volgt een strenge winter. 

St. Jacob brengt brood of hongersnood.

Als met St. Jan de linde bloeit is met St. Jacob de rogge rijp. 

Helder op St. Jacobsdag, veel vruchten op najaarsdag. 

Patroonsfeest: 25 juli. 

Naar St. Anneke gaat men om een manneke

26 juli

Antoon Claeissens - Anna, Maria, en het kind Jezus (2de helft 16de eeuw)

Het Hebreeuwse Hannah, waarvan de naam Anna is afgeleid, betekent lieftallige. De H. Anna is de moeder van de H. Maagd Maria en dus de grootmoeder van Jezus. Alles wat we van de H. Anna weten, komt uit de apocriefen. Daar lezen we onder meer, dat haar vader Mathan heette. Hij verwekte drie dochters, Sobee, Anna en Maria. Maria trouwde in Bethlehem en werd de moeder van Maria Salome. Sobee huwde eveneens met een inwoner van Bethlehem en werd de moeder van Elisabeth en daardoor de grootmoeder van Joannes de Doper. Anna tenslotte trouwde met Joachim die uit Gallilea kwam. Ze woonden in Nazareth. Het feit dat ze kinderloos bleven, drukte zwaar op hen, temeer omdat de goegemeente aan kinderloosheid een straf van God verbond. Hun vurige gebeden werden echter verhoord en Anna baarde een dochter, die ze Miriam of Maria noemde.

De H. Anna wordt al vanaf de vierde eeuw vereerd en er zijn veel kerken en heiligdommen aan haar gewijd. Bij mijn moeder, die zelf Anna heet, hangt in de kamer een afbeelding van 'St. Anna te drieën'. Het is een klein primitief schilderijtje dat de H. Anna, de H. Maria en het Jezuskind voorstelt op een wat merkwaardige, houterige manier, maar dat maakt het schilderijtje juist aandoenlijk. Er zijn ook beroemde kunstschilders, die 'St. Anna te drieën' gestalte hebben gegeven, zoals Leonardo da Vinci, Hugo van der Goes, Joos van Cleve en Mendes da Costa.

De verering van St. Anna te drieën was in Nederland lange tijd zeer verbreid. St. Annadag werd dan ook op veel plaatsen uitbundig gevierd. Het gezegde deed zelfs opgang, dat het verschrikkelijk zou gaan onweren in de komende dagen, als het feest van St. Anna niet de nodige aandacht kreeg. De stedelijke bevolking trok niet zelden naar een bepaalde plaats buiten de stad. Zo ontstond bij Antwerpen het eiland St. Anneke, dat in de Schelde ligt. St. Anna was de patrones van het huwelijk, maar ook van de meisjes die op zoek waren naar een man, maar er vooralsnog geen gevonden hadden. Vandaar de uitspraak: naar St. Anneke gaat men om een manneke. In het bijzonder de kantwerksters in Vlaanderen vierden St. Annadag uitbundig. Het volk riep St. Anna aan tegen de koorts, oogziekten, zweren en onvruchtbaarheid en hier en daar zelfs tegen bedplassen.

Tot slot weer een paar (weer)spreuken: Werken met St. Anna de mieren, de winter zal kortstondig tieren. 

Met St. Job en met St. An is 't koren in de schuur of in de wan. 

Patroonsfeest: 26 juli. 

Onze Lieve Vrouw en het sneeuwwitte verlangen

5 augustus

Jacopo Zucchi - Il miracolo delle neve - Het wonder van de sneeuw - 16de eeuw

Talrijk zijn de feestdagen die de kerk ter ere van Onze Lieve Vrouw, Maagd der maagden en moeder van de mensheid, in het leven heeft geroepen. Met name Maria Lichtmis en Maria ten Hemelopneming kent iedereen nog, maar voor de andere feesten moeten we al dieper in ons geheugen graven, want de tijden zijn snel veranderd. Daarom is het misschien wel goed de Mariafeesten door het jaar nog eens op te sommen, zoals ze vroeger werden gevierd. 

Maria Lichtmis 2 februari, Maria Verschijning 11 februari, Maria Boodschap 25 maart, Maria Visitatie 2 juli, O.L. Vrouw van de berg Carmel 16 juli, O.L.V. ter Sneeuw 5 augustus, Maria ten Hemelopneming 15 augustus, Onbevlekt Hart 22 augustus, geboorte 8 september, naam 12 september, Zeven Smarten 15 september, ter Slaven 24 september, Rozenkrans 7 oktober, Moederschap 11 oktober, Opdracht 21 november, Onbevlekte Ontvangenis 8 december.

De Maria Maggiore, de prachtige basiliek in Rome, is om verschillende redenen de kerk van de H. Maagd. Naast Maria Maggiore draagt de basiliek dan ook de namen Maria ad praesepe (Maria bij de kribbe) en Maria ad nives (O.L.V. ter sneeuw). De naam Maria ad praesepe verwijst naar een wonderbaarlijke gebeurtenis tijdens een kerstnacht in het verre verleden. Maria legde toen immers het kind Jezus in de armen van de H. Cajetanus van Thieria. Sindsdien werd de basiliek een waar pelgrimsoord, dat door duizenden en duizenden gelovigen werd bezocht. 

Dat we op 5 augustus het feest vieren van O.L.V. ter sneeuw mag verwondering wekken, aangezien sneeuw in augustus nog zeldzamer is dan een zomerse dag in december. Maar juist op dit feit is de titel terug te voeren, zo vertelt de legende. Paus Liberius, al oud en zwak, stond in het jaar 352 aan het hoofd van de Katholieke kerk. Na een zeer warme dag in augustus kon hij 's nachts de slaap niet vatten en daarom besloot hij de nachtelijke uren te vullen met gebed. Opeens hoorde hij een stem, die alleen aan de H. Maagd kon toebehoren. Ze vroeg hem in Rome een basiliek te bouwen, die aan haar was toegewijd. Liberius antwoordde, dat hij er de volgende dag op uit zou trekken om de nodige gelden in te zamelen, maar Maria zei hem dat zij zelf voor het geld zou zorgen.

'Ga morgen naar de heuvel van Esquilinus die vol sneeuw zal liggen', zei de H. Maagd.

'Sneeuw in augustus?' vroeg Liberius verbaasd.

'Ja', antwoordde de H. Maagd. 'Precies waar die sneeuw gevallen is, moet je de basiliek bouwen.'

Diezelfde nacht verscheen ze ook aan Patricius, een schatrijke Romein. Ze beval hem voor het nodige geld te zorgen en morgen eveneens naar de heuvel van Esquilinus te gaan. 

In de vroege morgen ontmoetten paus Liberius en Patricius elkaar op de heuvel, die helemaal met sneeuw was bedekt. In de sneeuw zetten ze de lijnen uit voor de nieuwe basiliek en nog dezelfde dag werd met de bouw begonnen.

Vooral in bergachtige streken zijn er kerken met de naam O.L.V. ter sneeuw, bijvoorbeeld op L'Alpe d'Huez: Notre Dame de la neige. 

In onze streken was O.L.V. ter sneeuw de patrones van de kantwerksters, die op 5 augustus de wens uitspraken, dat hun kantwerk wit zou blijven als de sneeuw, een sneeuwwit verlangen, derhalve. 

Patroonsfeest: 5 augustus. 

De H. Laurentius en het gloeiende rooster

8 augustus

Onbekende kunstenaar

In het jaar 258, om precies te zijn op 8 augustus, stierf de H. Laurentius de marteldood in Rome. Geboren in het Spaanse Arragon vertrok hij als jongeling naar Rome, omdat hij opviel vanwege zijn deugdzaamheid en wijsheid. Paus Sixtus benoemde hem tot diaken en belastte hem met het beheer van de kerkelijke goederen en daarmee in feite met de zorg voor de armen. Op een bepaald moment werden paus Sixtus en vier van zijn diakens door keizer Valerianus (253-260) gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Laurentius was niet bij de veroordeelden en dat speet hem zeer. Op weg naar de executieplaats begeleidde hij de paus en vroeg hem samen met hem te mogen sterven. 'Jouw tijd zal spoedig komen', antwoordde Sixtus. 'Verdeel eerst de kerkelijke goederen onder de armen, zodat ze niet in de verkeerde handen vallen. Ik verzeker je, dat je binnen drie dagen de marteldood zult sterven'. Nog diezelfde dag begon Laurentius de kerkelijke goederen uit te delen, zeer tegen de zin van de stadhouder van Rome, die er zichzelf mee wilde verrijken. Hij liet Laurentius twee dagen tijd om die schatten te verzamelen; die ging meteen aan het werk en verzamelde rond zich alle zieke, ongelukkige en arme gelovigen van Rome. Bij de stadhouder aangekomen met die schare mensen, sprak Laurentius de historische woorden: 'Hier zijn de schatten van de kerk'. De stadhouder kon er niet om lachen. Hij liet Laurentius geselen, waarna de heilige op een gloeiende plaat werd gelegd. Door de moed en de vastberadenheid van de heilige, werden verschillende beulen bekeerd. Tenslotte werd Laurentius op een groot rooster levend gebraden. De verering van de H. Laurentius verspreidde zich over heel Europa en hij werd zelfs de patroon van Spanje. Talrijke kerken zijn aan hem toegewijd. Ook de folklore ruimde een belangrijke plaats voor hem in. Er ontstonden allerlei gebruiken, die in de meeste gevallen met vuur te maken hadden. Zo dacht men dat het huis het verdere jaar van brand gespaard zou blijven, als er op 10 augustus geen vuur werd ontstoken. 

Wie op de feestdag van de H. Laurentius een onze vader bad, verloste een ziel uit het vagevuur, zei het volk. 

Op Laurentiusdag komt er honing in de heide, zeggen de imkers. Voor vijf weken brengen ze hun bijen dan ook naar een heideveld. Het was tevens de dag om groen voer te zaaien: Wie op zijn tijd rapen wil eten, moet Sint Laurens niet vergeten. 

Als het waaide op Laurentiusdag, was dat slecht voor de boekweit: St. Laurens wind maakt de boekweit blind. 

Peren die omstreeks 10 augustus rijp zijn heten St. Laurensperen en de sterrenregen die dan vaak te zien is wordt ‘Laurentiustranen’ genoemd. Omdat hij door vuur de marteldood stierf, is Laurentius de patroon van onder meer koks, bakkers, bierbrouwers, brandweerlieden en kolenbranders. 

Patroonsfeest: 10 augustus. 

Maria en de Kruidwisch

15 augustus

Kalligrafie van Arnold Sauwen (1920) - Bron:

http://www.kalosgrafein.be

Vanaf 15 augustus, Maria ten Hemelopneming of Hoge Lieve Vrouwedag, tot 8 september, Maria Geboorte of Lage Lieve Vrouwedag, laat de natuur zich volgens het volksgeloof in allerlei opzichten van de beste kant zien. Nachtdieren als vleermuis en uil verliezen in die periode van 24 dagen hun duistere krachten, padden en slangen waren in die dagen niet giftig. 

Nog tot in de eerste decennia van deze eeuw gaf dat aanleiding tot wrede gebruiken. Vroeger stonden de mensen dichter bij de natuur, maar ze gingen er hardvochtiger mee om, vooral omdat ze er afhankelijker van waren. Zo kwam het nog- al eens voor dat vleermuizen en uilen levend aan een staldeur werden gespijkerd in de tijd tussen 15 augustus en 8 september. Ze waren dan niet gevaarlijk en een dergelijke behandeling stond er borg voor, dat ook de soortgenoten een jaar lang ongevaarlijk bleven. Padden en slangen ondergingen hetzelfde lot. Ze droogden uit op de staldeur en trokken zodoende alle onheil en gif naar zich toe. Een heel ander en humaner gebruik geldt de plantenwereld in deze periode. Kruiden en wortels, tussen 15 augustus en 8 september geplukt, bezitten een bijzondere kracht en werken zeer heilzaam, zegt het volksgeloof.

Op enkele plaatsen, met name in Brabant en Limburg, leeft nog het gebruik van de kruidwisch. Tijdens de hoogmis op Maria ten Hemelopneming worden daar ruikers met bloemen en kruiden gewijd: benedicta herbarum in festo assumptionis B. Maria Virg. Daarom wordt het feest ook Onze Lieve Vrouw Kruydtwijn (wijding) genoemd. Het lijkt me een goede gelegenheid wat dieper in te gaan op de gebruiken rond de kruidwisch, die ongetwijfeld verwijst naar de natuurverering van de Germanen, maar nadien gekerstend werd. Maria ter eer plukken de mensen 's morgens de bloem der velden, de lelie der dalen, de roos onder de doornen, ter herinnering aan het feit, dat de apostelen in het graf van de H. Maagd niet haar lichaam, maar geurige kruiden en bloemen vonden.

Vroeger bestonden er vaste regels voor het samenstellen van de kruidwisch, die, al naargelang de streek, uit bepaalde bloemen en kruiden bestond, waartoe echter altijd oogstkruiden en donderplanten behoorden. Oogstkruiden zijn dan aren van tarwe, rogge en haver. Als donderplanten golden boerenwormkruid, alsem, roomse kervel, rein vaan, duizendblad, alant, O.L. Vrouwe bedstro, hemelbrand, koningskaars en zwarte toorts. Verder werden meestal dahlia's, gulden roede, marjolein, korenbloemen, notenbladeren en takjes van fruitbomen verwerkt. 

Na de wijding, voor of tijdens de hoogmis, hangen de mensen de kruidwisch op in huis, de stal of de schuur om alle kwaad te weren, met name donder en bliksem.

Twee weerspreuken: Is het weer op Maria Hemelvaart uitgelezen, dan zal de herfst voortreffelijk wezen. 

Is 15 augustus helder en klaar, dan wordt het een goed honingjaar. 

Patroonsfeest: 15 augustus. 

St. Bernardus tegen de muizen

20 augustus

illuminatie door Jean Fouquet (15de eeuw)

De legende vertelt dat de moeder van Bernardus op zijn geboorte werd voorbereid door een visioen. Ze zag een blaffende, witte hond met een rode vlek op de rug. De verklaring daarvan was, dat Bernardus een groot prediker zou worden, die zou blaffen tegen het kwade, dat de kerk bedreigde. 

Op het einde van de elfde eeuw werd hij te Dyon geboren uit ouders van hoge Bourgondische adel. Zijn moeder voedde hem op in eer en deugd, tot ze op nog jonge leeftijd stierf. Bernardus was toen 16 jaar oud. Na de dood van zijn moeder studeerde hij in Parijs. Daar kwam hem ter ore, dat het klooster van Citeaux dreigde leeg te lopen door gebrek aan roepingen. Daarom zocht hij vrienden en kennissen op die hem geschikt leken voor het kloosterleven. Een dertigtal vond hij uiteindelijk bereid samen met hem als postulanten in te treden in het klooster van Citeaux. Na enkele jaren kreeg hij van de abt de opdracht een nieuw klooster te stichten in Clairvaux. Vandaar dat wij hem kennen als St. Bernardus van Clervaux. Bernardus was een echte monnik, die zichzelf en de andere monniken voorhield, dat vasten en bidden tot het heil leiden. Daarom ook stelde hij de oude, strenge kloosterregels van St. Benediktus weer in. Zijn naam werd vaak genoemd, zodat er steeds meer mensen wilden intreden. Zo zag Bernardus zich genoodzaakt steeds meer kloosters te stichten. Op het einde van zijn leven waren dat er 150. Vaak vroegen paus en bisschoppen Bernardus om raad. In woord en geschrift voldeed hij aan die verzoeken en met veel succes. Op 23 juli 1830, meer dan acht eeuwen na zijn dood, kreeg hij de titel kerkleraar van paus Pius VIII. Zijn verering voor de H. Maagd inspireerde Bernardus tot het schrijven van het 'Salve Regina', maar hij schreef ook het 'Jesu, dulcis memoria'. 

Rond de naam en feestdag (20 augustus) van St. Bernardus ontstonden in de folklore allerlei gezegden, gebruiken en aanroepingen, waarvan ik er een aantal zal opnoemen. Bernardus is de weldoener van mensen en vee. Hij wordt aangeroepen in het stervensuur, vooral wanneer dat valt tussen drie en vier uur 's nachts. Voor vrouwen die op het punt staan te bevallen bestaat er een bijzondere zegening, waarbij naast de naam van St. Bernardus ook die van bijvoorbeeld Joannes de Doper, Maria en Jezus Christus worden genoemd. St. Bernardus wordt aangeroepen tegen ziekten als reumatiek, gordelroos (ook Bernardusvuur genoemd), krampen en kinderstuipen. 

In sommige streken werden brood en zout te zijner eer gewijd en aan het volk uitgedeeld. De stad Lier in Vlaanderen kent een Bernardusbedevaart. Ouders en kinderen trekken naar de oude abdij in de buurt, bidden daar een wijle en drinken daarna drie teugen Bernarduswater, dat alle onheil weert. Na afloop van de plechtigheid worden er dan Bernardus-vlaaien gegeten. 

Omdat St. Bernardus de macht had vliegen en muizen te verdrijven, wordt hij aangeroepen bij vliegen- en muizenplagen. 

Merkwaardig genoeg is St. Bernardus op een bepaald moment uitgeroepen tot patroon van de dronkelappen. Dat heeft te maken met het Bernardus minnedrinken. Als mensen op reis gingen dronk men de minne (er is ook een St. Jansminne) om hen een goede tocht te wensen. Soms liep dat danig uit de hand, vandaar dat minder eervolle patronaat van St. Bernardus. 

Patroonsfeest: 20 augustus.

St. Egidius en de goede biecht

1 september

Meester van Sint Gilles - Sint Gilles en de hinde (ca 1500)

Ergens in het midden van de zevende eeuw werd de H. Egidius - wij zeggen St. Gilles - in Griekenland geboren uit welgestelde ouders. Toen zijn ouders stierven, was hij een jongeling die zich financieel bijna alles kon veroorloven. In navolging van het evangelie verdeelde hij zijn bezittingen echter onder de armen. In Athene schonk hij zijn mantel aan een zieke bedelaar, die daarna meteen genas. Het wonder gaf hem veel aanzien, maar bevreesd als hij was voor aardse eer, vertrok hij uit Griekenland en ging als kluizenaar in Zuid-Frankrijk wonen, eerst aan de oevers van de Rhône, later in een bosrijke streek in de omgeving van Nîmes. Al snel kreeg hij een aantal volgelingen. Op 1 september 725 stierf hij te midden van zijn monniken.

Rond het leven van St. Gilles zijn een paar legenden ontstaan, die veelal iets te maken hebben met een hinde, die hij in het bos bij Nîmes eens het leven had gered. Het dier bleef bij hem en was lange tijd zijn enige gezelschap. Daarom wordt hij vaak met een hinde afgebeeld. Ook is er een legende die St. Gilles in verband brengt met Karel de Grote. Deze grote keizer zou een grote misdaad hebben begaan, die hij niet durfde te biechten. De schuld woog zwaar op de ziel van de keizer en ten einde raad riep hij de voorspraak in van St. Gilles. Toen de heilige de volgende morgen in tegenwoordigheid van de keizer het h. misoffer opdroeg, legde een engel een briefje op het altaar, waarop de misdaad van de keizer stond vermeld. Zo kwam de keizer tot een goede biecht en tot vergeving. Sindsdien, zegt de legende verder, hoeft niemand aan vergeving te twijfelen als hij berouw heeft en St. Gilles om voorspraak vraagt. 

Rond het graf van de heilige gebeurden veel wonderen en daar kwamen steeds meer pelgrims op af. Er werden eerst een paar huizen in de buurt gebouwd en langzaam maar zeker groeide er een kleine stad rondom de graftombe. Die stad heet nog steeds St. Gilles. De verering van St. Gilles verbreidde zich langzaam over heel Europa en zijn hulp werd ingeroepen bij allerlei zaken. In de buurt van Keulen vroegen moeders zijn voorspraak als ze een kind hadden dat erg veel huilde. In Hongarije werd hij de toeverlaat van mensen die verdwaald waren. In België roept men hem aan tegen epilepsie. St. Gilles werd verder de patroon van de kreupelen, melaatsen en bedelaars. Hij is de beschermer van bossen en behoedt het vee tegen diefstal en besmettelijke ziekten. De folklore zegt onder meer, dat St. Gilles de herfst inluidt en mede daarom is hij een weerprofeet: zoals op de dag van St. Gilles blijft het weer de hele herfst. 

Patroonsfeest: 1 september. 

Maria geboorte - Het feest der aanstaande moeders

8 september

Fresco van Giovanni da Milano - De geboorte van Maria (14de  eeuw)

Slechts van twee heiligen viert de kerk de geboortedag: van Johannes de Doper en van Maria. De reden hiervan is terug te voeren op het feit, dat deze heiligen, door een bijzondere werking van Gods genade, al voor hun geboorte gevrijwaard waren van de erfzonde. Zo kreeg hun aardse geboorte reeds een hemelse glans. Het feest van Maria geboorte op 8 september is het logische gevolg - negen maanden later - van haar onbevlekte ontvangenis, die we immers herdenken op 8 december. In de officiële H. Schrift vinden we niets over de geboorte van Maria en ook haar ouders worden niet genoemd: Wel staat er het een en ander in de apocriefen over wat er voorafging aan de geboorte van de H. Maagd. Haar vader, Joachim, afkomstig uit Nazareth, huwde met Anna, een meisje uit Bethlehem. Na hun huwelijk gingen ze in Jerusalem wonen, niet ver van de tempel, want ze waren beiden zeer godvruchtig. Tot hun grote verdriet en schande bleef hun huwelijk kinderloos en ze werden het voorwerp van spot en vernedering. Zelfs nadat ze twintig jaar getrouwd waren, bleven ze hopen en bidden, in het volste vertrouwen dat God hun een kind zou schenken. 

Op een bepaald moment trok Joachim zich voor veertig dagen terug in de woestijn om te vasten en te bidden. Tijdens zijn afwezigheid verscheen er een engel aan Anna. Hij beloofde haar dat ze binnen negen maanden een dochter zou baren. Anna ging op zoek naar haar man en ze ontmoette hem bij de gouden poort, waar ze elkaar in de armen vielen. Het apocriefe verhaal vermeldt, dat de onbevlekte ontvangenis van Anna plaatsvond, toen Joachim haar teder kuste bij die gouden poort. Na negen maanden werd het kind geboren, dat ze Maria noemden, omdat de engel die naam had voorgesteld. 

Maria-geboorte wordt vanaf de vijfde eeuw door de kerk gevierd. Talrijke kerken en andere heiligdommen dragen de titel Maria-geboorte. In Jerusalem staat een St. Anna-kerk, op de plaats waar volgens de legende het huis stond van Joachim en Anna en waar ze ook begraven zijn. De Witte Paters van Lavigerie, die de zorg hebben voor de St. Annakerk, hebben daar op 18 maart 1889 het graf van Joachim en Anna ontdekt en daarmee ook de geboorteplaats van Maria.

Maria-geboorte is van oudsher de dag voor de aanstaande moeders. In kerken en kapellen vragen aanstaande moeders om een voorspoedige bevalling of bidden om in verwachting te raken. Met name het Vlaamse dorp Donk staat daarom bekend. 'Naar Donk komt men om een jonk', zeggen de mensen nog. In vroeger tijden hoorde hij de smeekbede een vreemd ritueel. Eerst trokken de vrouwen aan het klokketouw in het kerkportaal, waarna ze naar het Mariabeeld kropen en het op heide borsten kusten. In die streken zegt men nog steeds van een zwangere vrouw: ze heeft aan het klokske van Donk gehangen.

Tot slot nog twee weerspreuken: Met O.L. Vrouw geboort gaat de zwaluwen voort. 

Het weer van O.L. Vrouw geboort gaat zo nog weken voort. 

Patroonsfeest: 8 september. 

Cornelius en de zwarte kip

14 september

Onbekende kunstenaar - Cornelius paus en martelaar

Onder het bewind van keizer Gallus brak er in het jaar 250 in Rome en omstreken een vreselijke ziekte uit en de Romeinen gaven de schuld aan de Christenen, die de goden zouden hebben mishaagd. Meteen daarop brak de zoveelste christenvervolging uit, waarvan ook de toenmalige paus, Cornelius, het slachtoffer werd. Hij werd gevangen genomen, verbannen, en stierf in 253 als martelaar. Zijn lichaam werd naar Rome overgebracht en begraven in de Lucinakapel. Daar is zijn grafsteen nog te zien: Cornelius Martyr episcopus.

Cornelius was een vroom en wijs man, die nogal wat te stellen had met een zekere Novatianus, die zich op een bepaald moment als tegenpaus opwierp en een schisma veroorzaakte. De verering van de H. Cornelius verbreidde zich over een groot deel van West-Europa. Met name in Duitsland (speciaal in Keulen) Frankrijk (Bretagne), België en Nederland zijn veel kerken aan hem toegewijd. De legende vertelt onder meer over hem, dat hij eens een vrouw die al jaren zenuwziek was en bovendien verlamd, op wonderbaarlijke wijze heeft genezen. Om deze reden wordt zijn hulp nog steeds ingeroepen bij epilepsie, zenuwziekte, stuipen en verlamming.

In het Duitse Cornelimunster bij Aken komen tussen 16 en 20 september veel pelgrims aan, die lijden aan epilepsie of, zoals we vroeger zeiden, aan vallende ziekte. Een oud bedevaartbriefje geeft precies aan wat de pelgrims moeten doen om genezen te worden. Ten eerste moesten ze een korenoffer brengen, dat even groot was als hun eigen gewicht. De waarde van het koren in geld moesten ze schenken aan de Corneliskapel, die zich bevindt achter het hoofdaltaar van de Abdijkerk in Cornelimunster. Verder waren ze verplicht een jaar lang elke vrijdag te vasten ofwel op die dagen een maaltijd aan de armen te geven. De feestdag van de H. Cornelius moesten ze als zondag vieren en jaarlijks moesten ze een zilveren penning offeren aan de heilige. In Bretagne en België is St. Cornelius onder meer de beschermer van het hoornvee. Dat is te verklaren door het simpele feit, dat het eerste deel van Cornelius zou verwijzen naar cornu, wat hoorn betekent. In veel kerken bewaart men de hoorn van St. Cornelis, waaruit vroeger de epileptici gewijd water te drinken kregen. 

Te Ninove in Oost- Vlaanderen werden de pelgrims vroeger met een zwarte hoorn gezegend tegen de kinkhoest. Later werd het vooral een pelgrimsoord tegen ziekten van het hoornvee, met name als koeien moeite hadden met kalven. De boeren offerden een zwarte kip, die ze later weer terugkochten en tussen de eigen kippen zette om ze tegen ziekte te beschermen. Zelfs kinderen liet men deelnemen aan bedevaarten naar Cornelius, aangezien het gebed van onschuldige kinderen een dubbele werking zou hebben. Soms werden er voor dit doel zelfs kinderen gehuurd!

Patroonsfeest: 14 september. 

St. Lambertus en het lamplicht

17 september

Martelaarschap van St. Lambertus(links) - Luikse school, 15de eeuw

In de herfst hangt er 's morgens vaak een wit waas in de lucht, dat het licht versluiert en daardoor een zekere beslotenheid geeft aan de wereld. Na het volle licht van de zomer krijgt het mysterie weer zijn kansen. De avonden worden langer en het elektrische licht bewijst weer zijn nut. 

Om allerlei redenen waren de mensen vroeger gevoeliger voor de wisseling der seizoenen en ze besteedden er derhalve ook meer aandacht aan. Het feest van St. Lambertus, dat we op 17 september vieren, luidde voor de mensen vroeger de herfst in. Het was vooral het feest van de handwerklieden, die 's avonds bij lamplicht hun arbeid verrichtten, zoals spinners, wevers en makers van witte handschoenen. Nadat de avonden in de zomer gelegenheid hadden geboden om op het land of in de moestuin te werken of om buiten nog wat na te kaarten over de voorbije dag, begon op St. Lambertus de avondarbeid weer. 

Om dat feit te vieren stonden vuur en licht een dag volop in de belangstelling. Dat met name de lamp die eer te beurt viel, is volksetymologisch te verklaren door de omstandigheid, dat het eerste deel van het woord Lambertus enige verwantschap vertoont met het woord lamp. Zo naïef ging dat nou eenmaal in vroeger dagen. 

Wat de aandacht voor het vuur omstreeks St. Lambertus betreft, moeten we terug naar heidense tijden. Het donker won weer terrein en daar zetten de mensen vuur en licht tegenover. Het zogenaamde fakkelen in de herfsttijd is bij veel volken terug te vinden. In onze streken gaat dat feest door tot 't met St. Maarten (11 november) zijn hoogtepunt vindt. In Duitsland kent men nog het St. Lambertus-feier. In Munster verrezen in die periode door heel de stad grote piramiden, die vol werden gehangen met lichtjes en lampions. Boven op zo 'n piramide stond een uitgeholde raap met een lichtje erin. In Vlaanderen en in sommige streken van Nederland, met name rond Veenendaal, spreekt men nog van Lampbegietersavond of van lammeliedjesavond, waarbij men lamp ten onrechte weer in verband bracht met Lambertus. Overigens werden bij dit feest ook andere arbeidsheiligen betrokken zoals St. Gilles, St. Michael, St. Severus en St. Martinus. Ook hier ligt een duidelijk verband met de aanvang van de avondarbeid, die heel vroeger bij kaarslicht en later bij lamplicht werd verricht. Omdat het er nogal wild aan toe ging op dit feest en er meestal veel gedronken werd, ontstond de naam kaars- of lampbegieting. De jeugd trok door de straten met uitgeholde mangelwortelen, waarin vreemde gezichten waren uitgesneden. 

Omdat het avondlijk spinnen weer begon: Sint Lambaert bringt de spinderik in den haerd. 

Patroonsfeest: 17 september. 

St. Michael ende alre enghele

29 september

School van Avignon - ca. 1500

Vele eeuwen lang kende de kerk maar één dag, waarop een engel werd herdacht en dat was het feest van de H. Michael op 29 september. Om de andere engelen deelgenoot te maken van die herdenking, gaf men het feest de titel: 'St. Michael ende alre enghele.' Deze dag wordt al gevierd zolang de kerk bestaat en dat is niet zo vreemd, want als overwinnaar van de duivel is St. Michael een uitstekend patroon voor de gemeenschap van Christus.

Verder voert de H. Michael de titel van zielen weger. Op de weegschaal van de gerechtigheid weegt hij na de dood de goede en de kwade daden van de mens. In oude gebeden voor een zalige dood komt St. Michael dan ook herhaaldelijk voor. Er bestaan tientallen legenden rond St. Michael, waarvan ik er twee zal navertellen, die allebei betrekking hebben op Mont St. Michel, de wereldberoemde abdij en bedevaartsoord in Normandië.

In de loop van de achtste eeuw verscheen St. Michael aan de bisschop van Avranches en vroeg hem te zijner ere een kerk te bouwen op een hoge rots, die zich verhief in de baai van Avranches. Om zijn wens te benadrukken, zette hij een afdruk van zijn duim op het voorhoofd van de bisschop. Tijdens het verdere leven van de bisschop, de H. Aubertus, bleef die afdruk zichtbaar. De volgende dag werd begonnen met de bouw van een kleine kerk op de rots. Het waren de hertogen van Normandië, die er later de prachtige abdij lieten verrijzen. (Als u eens in de buurt komt, kan ik u een bezoek zeer aanbevelen). In Normandië, dat St. Michael tot patroon heeft gekozen, wordt zijn feest overigens op 18 oktober gevierd: St. Michael tegen de gevaren der zee.

De tweede legende is wat poëtischer van aard en daarom misschien wel mooier. Ze verhaalt dat St. Michael op een bepaald moment genoeg had van de geniepige streken van de duivel. Om daar een tijd van verlost te zijn, vestigde hij zich op Mont St. Michel, een granieten rots van vijfhonderd meter hoog, even uit de kust van Normandië. Tussen het land en de rots bevindt zich een uitgestrekte vlakte van zand, die alleen bij vloed onder water staat. Gezien de afschuw van de duivel voor water, liet hij St. Michael met rust. Een paar honderd kinderen uit de streek voelden op een dag een onweerstaanbare drang naar Mont St. Michel te trekken. Ze wachtten de eb af en ondernamen de tocht. Tot op de dag van vandaag zijn ze echter niet teruggekeerd. Het volk zegt, dat St. Michael de kinderen in engelen heeft veranderd. Op sommige plaatsen in Vlaanderen werd St. Michael aangeroepen tegen hoofdpijn. De slaapmuts van de zieke, gevuld met graan, werd daartoe geofferd.

Eind september laat de zomer zich vaak nog een keer van de goede kant zien. Vandaar de spreuk: Met St. Michielszomer slijten de laatste mooie dagen van het jaar. 

Patroonsfeest: 29 september. 

Met St. Bavo in de Bamis

1 oktober

Geertgen tot Sint Jans (15de eeuw)

Twee beroemde kerken in ons taalgebied zijn toegewijd aan St. Bavo, te weten in Gent en in Haarlem. Dat geeft al aan dat St. Bavo wijd en zijd vereerd werd. Omstreeks 613 werd hij als Aldwinus geboren in Haspengouw. In zijn jeugd leidde hij een losbandig leven: wijntje, Trijntje, etc. Zelfs na zijn huwelijk met de dochter van een graaf, zette hij dit leven voort, totdat zijn vrouw, nadat ze hem een dochter had geschonken, vrij jong stierf. De dood van zijn vrouw maakte zoveel indruk op Aldwinus, dat hij tot inkeer kwam en pogingen deed zijn leven anders in te richten. Hij kwam in contact met de H. Amandus, bij wie hij zijn biecht sprak. Daarna schonk hij al zijn bezittingen aan de armen.

Hij werd sindsdien Bavo genoemd en hij werd een trouw volgeling van Amandus. Om zich te kunnen wijden aan boete en gebed, trok hij zich terug in een groot bos bij Thorhout, waar hij een holle boom tot woonplaats koos. Hij dronk slechts water en at brood met as vermengd. Ontdekt door het volk, dat zijn levenswijze bewonderde, vluchtte hij uiteindelijk naar het St. Pietersklooster te Gent, waar hij op 1 oktober stierf.

Te zijner ere werd de St. Bavo te Gent gebouwd door zestig edellieden, die door Bavo waren bekeerd. Sindsdien is hij de patroon van Gent, dat nauwe handelsbetrekkingen onderhield met Haarlem, zodat Bavo ook daar bekendheid kreeg, zelfs in die mate, dat er een kathedraal verrees, die aan hem werd toegewijd. Tot twee maal toe schonk de stad Gent relieken van St. Bavo aan de kathedraal in Haarlem. Tijdens de reformatie ging de oude St. Baaf in Haarlem voor de katholieken verloren en pas op 2 mei 1898 werd onder Mgr. Bottemanne begonnen met de bouw van een nieuwe St. Bavo, die in 1930 werd voltooid. 

St. Bavo werd vooral aangeroepen tegen kinderziekten, met name de kinkhoest, zo ook te Rijsbergen: 'Wie van de kinkhoest wil genezen, ga naar Rijsbergen als voor dezen. St. Bavo wordt daarvoor geprezen'. Op veel plaatsen werd op 1 oktober de landpacht betaald, de zogenaamde Bamispacht. Guido Gezelle speelde daar zeer gevat op in met het volgende gedichtje: Daar zijn twee ka getijen in het jaar zei boer Baestens: Pasen als men moet zeggen (biechten) en Bamesse als men moet leggen (betalen). 

Het gezegde 'in de Bamis' is een verkorting van Bavomesse of Bavomis en duidt de eerste periode van oktober aan. 

Patroonsfeest: 1 oktober. 

St. Franciscus en de blijdschap

4 oktober

Peter Paul Rubens - Franciscus ontvangt de stigmata (16de eeuw)

Op 4 oktober is het werelddierendag. Veel honden en katten worden extra verwend. Hoewel er achter werelddierendag ook begrijpelijke gevoelens schuil gaan van tederheid - hoeveel eenzame mensen vinden er geen troost bij een huisdier - is het toch vooral de commercie die als sponsor optreedt van dit soort 'vieringen'. Dat is nu eenmaal zo en geen hond doet er wat tegen.

 Het zit mij echter een beetje dwars dat 4 oktober, de herdenking van de sterfdag van de H. Franciscus van Assisië, op die manier wordt gedegradeerd. Franciscus was namelijk meer dan een man die hield van bloempjes en beestjes. Juist in een periode dat de kerk hard toe was aan een nieuwe inspiratie -- politiek en commercie hadden hard toegeslagen -- nam Franciscus afstand van zijn nogal wilde jeugd en besloot hij Christus in alles na te volgen. Dat deed hij zo rigoureus, dat het tot een breuk kwam met zijn vader, die hem voor dwaas versleet. Het was echter een dwaasheid met een grote diepgang, een dwaasheid waarmee alle christenen gezegend zouden moeten zijn, in navolging van de Meester, wiens 'dwaasheid' tot de kruisdood leidde.

Franciscus van Assisi gaf zich totaal aan de dingen van God. In zijn eigen ogen was hij niet meer, maar ook niet minder, dan een onbelangrijk onderdeel van Gods schepping. Vandaar dat zowel mensen, dieren, planten als dingen zijn volle respect verdienden. Zo sprak hij van 'broeder ezel' en 'zuster zon'. Zelfs het weer zag hij als iets dat door God werd bestuurd. Daarom verheugde hij zich in een dag vol zonneschijn, maar schiep even veel behagen in een dag van regen en storm. Ook pijn en ziekte, die zijn lichaam meer en meer teisterden, zag hij als broer en zus. Hij accepteerde alles wat op hem afkwam en zo kwam hij tot een vergeestelijking, die hem, in de vorm van de stigmata, letterlijk deel deed hebben aan Christus.

Dat het volksgeloof St. Franciscus ging zien als de heilige van de bloempjes en de beestjes en hem omgaf met een romantisch waas van lieflijkheid en vertedering, is zeer begrijpelijk en het ligt ook zeer voor de hand. Maar St. Franciscus was in de eerste plaats een realist, die als zwerver en armoedzaaier door het leven ging, omdat hij overal om zich heen zag, dat geld en bezit je alleen maar afleiden van de weg, die een Christenmens te gaan heeft. Ondanks vernedering, armoe, kou en pijn, bleef hij een blijmoedig mens, overtuigd van het feit dat hij eens deel zou uitmaken van Gods glorie. Op 4 oktober vieren we dit heuglijke feit. 

Patroonsfeest: 4 oktober. 

Allerheiligen, het oogstfeest van de kerk

1 november

Geen nadere gegevens bekend

In de eerste eeuwen van haar bestaan herdacht de kerk alleen de sterfdagen van de martelaren en wel op vrijdag na Pasen en de zondag na Pinksteren, die in een oud Calendarium Dominica in Natale Sanctorum heet. Nog steeds wordt op de vrijdag na Pinksteren de statie gehouden in de Sancta Maria ad Martyres, het heiligdom van alle martelaren in het vroegere, gekerstende Pantheon. Paus Gregorius IV (827-844) riep Allerheiligen uit tot een feestdag voor heel de kerk te vieren op 13 mei. Maar de stroom van bedevaartgangers naar Rome werd op den duur zo groot, dat de stad haar gasten niet langer kon voeden. Daarom verlegde Paus Gregorius IV het feest naar een ander tijdstip dat na de oogst viel, zodat er in Rome meer dan voldoende voedsel was. Sindsdien vieren we Allerheiligen op 1 november. De sfeer van deze feestdag wordt uitstekend verwoord door Guido Gezelle. Aangezien het hierna volgende citaat 122 jaar geleden is geschreven, was ik zo vrij de tekst hier en daar wat aan te passen. 

Als schuren en schelven vol graan zitten, de kelders en gedekte putten vol aardappels en voer voor het vee, als appels liggen te blozen op zolder en de aarde weer gaat slapen onder haar dekmantel van bladeren; als de mens meer in huis zit dan gewoonlijk, dan doet de kerk de hoge poorten des hemels open en laat zien welke oogst aan heiligen en martelaren ze heeft binnengehaald; ze opent het rijk der doden en verzoekt iedereen te helpen haar uitverkoren graan te zuiveren om het bij het ander te doen in de hemelse bewaarplaatsen. Het is nu de tijd van lange, troostelijke gebeden, van de kaarsen op de graven, van de kruisweg voor de zielen, van de kaarsen op de schoorsteenmantel, die men letterlijk 'afleest' (of bidt tot ze opgebrand zijn) en ook voor de 'zielkoekjes' en de 'kadetjes'. Maar het is ook de tijd van zoveel schone en oude gebruiken, die niet alleen in Vlaanderen en Nederland, maar geheel Engeland, Duitsland en Noorwegen door, tot zelfs bij de protestanten bekend zijn en onderhouden worden. Leve de oude gebruiken, is het dat ze goed zijn'. In folkloristisch opzicht is er niet veel over Allerheiligen te vertellen. Zowel wat het weer als de liefde betreft, had het feest, als begin van de winter, een voorspellend karakter: als het met Allerheiligen sneeuwt, legt dan uw pels gereed. Geliefden gaven elkaar noten op Allerheiligendag. Twee noten werden in het haardvuur gegooid. Als ze stil bleven liggen en samen verbrandden, beloofde dat een goed huwelijk. Maar ze konden ook knapperend door het vuur springen!

Feest: 1 november. 

Dag der zielen

2 november

William Bougereau - 1857

Als de bomen lijden aan totaal bladverlies, de stormen gierend door de kale takken gaan en de regen in venijnige vlagen neerslaat, kortom, als de natuur in een laatste krachtsinspanning de bij voorbaat verloren strijd aangaat tegen de naderende winter, dan is ook de mens geneigd wat vaker stil te staan bij vergankelijkheid en dood. 

Onze voorouders, de Germanen, dachten dat Wodan in deze tijd van het jaar, gezeten op zijn wagen en vergezeld van zijn heischaar van overledenen door de luchten trok. Dat riep angst op en sombere gedachten over het onontkoombaar lot van de mens. Daarom hielden de Germanen uitgebreide dodenherdenkingen in de maanden november en december. Het belangrijkste doel daarbij was, de geesten der overledenen gunstig te stemmen. 

Dat wij vandaag de dag Allerzielen vieren op 2 november, heeft daar zeker mee te maken, evenals het feit, dat wij witte bloemen plaatsen op de graven van onze dierbaren. Als symbool van zuivering en loutering is de kleur wit het middel bij uitstek om onze hoop kenbaar te maken, dat onze dierbaren in de hemel zijn aangekomen, mogelijk na een lange zwerftocht door voorgeborchte en vagevuur.

Momenteel krijgt Allerzielen veel minder aandacht dan vroeger, al zie je hier en daar weer opflikkeringen van oude gebruiken, die vroeger gemeengoed waren. In de huizen werden toen kaarsjes ontstoken, waarbij men bad tot ze opgebrand waren. Elk kaarsje betekende dat er een ziel uit het vagevuur was gered. Op andere plaatsen was het de gewoonte zogenaamd kruisjesbrood te bakken, harde broodjes voorzien van een kruis. Hoe meer broodjes er gegeten werden, hoe meer zielen de weg vonden naar de hemel. Er waren zelfs gezinnen waar men de deuren op Allerzielen heel voorzichtig dicht deed, anders zou er wel eens een zieltjes tussen kunnen komen. Terugdenkend aan mijn jeugd heb ik voornamelijk kille herinneringen aan Allerzielen en dan vooral in fysieke zin. Van oudsher deden priesters op die dag drie h. missen. Voor mij als misdienaar betekende dat niet zelden, dat ik 12 missen moest dienen, van 's morgens 6.30 uur tot in de middag. Hongerig en verkleumd kwam ik dan thuis, maar 's middags zat ik weer in de kerk vanwege de Portiuncula (pesjonkele zeiden ze bij ons). Eer aan de vader, zes onze vaders en zes weesgegroeten baden we dan, verlieten de kerk en keerden weer terug voor hetzelfde ritueel, telkens een ziel uit het vagevuur verlossend. En dat gaf toch een warm gevoel van binnen. 

Feest: 2 november. 

St. Hubertus en de gevreesde razernij

3 november

Geen gegevens bekend

De hondsdolheid of zoals onze voorouders zeiden, de razernij, is nog steeds, en terecht, een gevreesde ziekte. Louis Pasteur ontwikkelde dan wel een serum tegen de kwaal, die in onze streken bijna niet meer voorkomt, maar als er zich een geval voordoet, staan de kranten er vol van. Dat bewijst wel, dat de schrik er nog goed inzit. Als je de verhalen in de oude boeken mag geloven, had de ziekte een gruwelijk verloop en eindigde bijna altijd met de dood van het slachtoffer. In de kronieken wordt vooral melding gemaakt van moeders die aan hondsdolheid leden en in het razende stadium van de ziekte hun eigen kinderen verscheurden. Het volk heeft altijd behoefte gehad aan spectaculaire verhalen en een korrel zout lijkt ook hier niet misplaatst, maar het blijft een feit dat hondsdolheid verschrikkelijk veel leed heeft veroorzaakt.

In de maand november, die onder meer ook jachtmaand genoemd wordt, trokken vroeger grote jachtstoeten uit, steeds vergezeld van een horde honden, hoornblazers en andere lawaaischoppers. In doodsangst vluchtte het wild alle kanten op, met name ook vossen, van oudsher de belangrijkste verspreiders van de hondsdolheid. Zo kwam in de maand november de hondsdolheid relatief veel voor. Het kan dan ook geen toeval zijn, dat op 3 november het feest wordt gevierd van St. Hubertus. Voor deze stelling pleit ook het gegeven, dat we op 3 november niet zijn sterfdag herdenken, wat in de kerk toch bijna regel is, maar de overbrenging van zijn relieken naar St. Hubert in de Ardennen.

Naast patroon van de jagers was St. Hubertus - St. Huibrecht zegt men in Vlaanderen - ook de toeverlaat voor mensen die hondsdol geworden waren of zichzelf of hun vee tegen de ziekte wilden beschermen. Uit mijn jeugd herinner ik me nog, dat we op 3 november brood meenamen naar de vroegmis en het door de pastoor lieten wijden. Thuisgekomen aten we dat brood zonder boter of beleg, anders hielp het niet. Wie van dat brood gegeten had, was in zekere zin immuun tegen dolle honden en kon ze bezweren met de spreuk: Ik kwam al over St. Hubertus zijn graf zonder stok of zonder staf: kwade hond, sta stille, 't is St. Hubertus wille.

Van de mensen die in vroeger tijden genezing zochten tegen de hondsdolheid, werd heel wat meer geëist. Ze moesten op bedevaart naar St. Hubert, waar een priester een kerf maakte in hun voorhoofd en er een vezeltje instopte van de bewaard gebleven stola van St. Hubertus. Eenmaal weer thuis moest de zieke 40 dagen binnenblijven, veel bidden, zich onthouden van alle vormen van vermaak en hij mocht zich in die tijd niet wassen. Een tweede mogelijkheid om genezen te worden, was uitbranden van de beet met een zogenaamde Hubertussleutel, een kopie van de gouden sleutel, die St. Hubertus bij zijn bisschopswijding van St. Petrus had gekregen. Deze kopieën werden en worden nog in een aantal Hubertuskerken bewaard. Deze sleutels zijn ongeveer 20 cm lang. Uit het houten heft steekt een spijkervormig, handgesmeed ijzer, dat uitloopt in een platte kop, een soort stempel, waarin een jachthoorn is gegraveerd. Met dat gloeiende ijzer werd de beet van de dolle hond uitgeschroeid. De zieke was dan niet alleen genezen, maar bovendien zijn hele leven immuun voor dolle honden. Daar had hij dan ook heel wat voor over gehad. 

Patroonsfeest: 3 november. 

De H. Leonardus en de barensnood

6 november

Correggio - Leonardus en Maria Magdalena (1517)

De H. Leonardus stierf op 6 november van het jaar 559. Hij werd opgevoed aan het Franse hof, waar hij al snel opviel door zijn voorbeeldig gedrag. Zijn mededogen ging vooral uit naar het lot van gevangenen en krankzinnigen, die in de Middeleeuwen vaak in de boeien werden geslagen. Hij probeerde de omstandigheden van die mensen te verlichten en kocht hen soms vrij met zijn eigen geld. Omdat hij steeds meer behoefte kreeg aan stilte en verdieping, verliet hij het koninklijk hof en trok zich terug in de eenzaamheid. Enkele jaren later werd de koningin ernstig ziek, waarna de koning de hulp inriep van Leonardus. Hij kwam en genas de koningin wonderbaarlijk. Uit dankbaarheid schonk de koning hem een stuk land in de omgeving van Limoges, Noblac genaamd. Daar bouwde de H. Leonardus een kluis en bracht er zijn dagen door in gebed en meditatie, terwijl hij doorging met zijn goede werken. Langzaam maar zeker sloten er zich steeds meer mannen bij hem aan, zodat er een klooster gebouwd moest worden, de huidige St. Leonard-abdij in Noblac. De monniken leven daar nog steeds volgens de regel van St. Benedictus. Na zijn dood werd de H. Leonardus natuurlijk de patroon van de gevangenen en de krankzinnigen. Uit dankbaarheid voor hun vrijlating of genezing, schonken zij hun boeien aan de heilige. Soms waren dat ook symbolische boeien, gemaakt van hout of was. In de plaats St. Leonard heeft men een ijzeren ketting rond de kerk. Op zes november wordt daar telkens een schakel aan toegevoegd. 'Zodra', zo zegt het volk, 'de ketting driemaal rond de kerk ligt, is het einde der tijden gekomen'. 

De H. Leonardus is een van de 14 'noodhelpers'. In die hoedanigheid beschermt hij de mensen tegen allerlei ziekten en kwalen. De zieke maakt zich tot gevangene van de H. Leonardus door een ketting of ring te dragen, die hij na genezing aan de heilige schenkt. In Huizingen kwamen tijdens de laatste wereldoorlog duizenden vrouwen bidden bij de H. Leonardus, opdat hun mannen veilig zouden terugkeren uit krijgsgevangenschap. Op een processievaantje uit Huizingen staat de volgende tekst: St. Leonard, patroon voor vrouw in barensnood, voor slaaf, blind, kreupel, lam, bewaar ons tot de dood. 

Spreuk: zoals het weer is op Leonardus-dag, zo blijft het tot Kerstmis. 

Patroonsfeest: 6 november. 

St. Willibrord, apostel van Nederland

7 november

Geen gegevens bekend

De betekenis van St. Willibrord voor de kerstening van de Lage Landen is de lezers, naar ik aanneem, voldoende bekend. Op dat facet zal ik dan ook niet verder ingaan. 

In het jaar 657 werd St. Willibrord geboren in Northumberland. Hij werd opgevoed bij de Benediktijnen van Ripon. In 6 78 vertrok hij naar Ierland, waar hij in kontakt kwam met Egbert, die hem overhaalde de Friezen het Evangelie te brengen. Met elf ordebroeders arriveerde hij in 691 in Katwijk, van waaruit hij zijn prediking begon. Zijn zendingsgebied strekte zich uit van Denemarken tot in Luxemburg. Door paus Sergius werd hij in 695 tot bisschop gewijd. Na 50 jaar zendingsarbeid trok hij zich terug in het door hem gestichte klooster van Echternach, waar hij in 739 stierf. Met vele wonderen verheerlijkte God zijn graf. Talrijk zijn de legenden die rondom Willlibrord ontstonden. Twee daarvan wil ik in dit korte bestek onder uw aandacht brengen.

Lang voor de geboorte van Willibrord had zijn moeder een wonderlijke droom, waarin ze de maan als een kleine sikkel zag opkomen. De maan werd steeds voller en helderder van licht. Plotseling kwam de maan op haar toe en verdween door haar mond in haar lichaam. Een priester gaf haar als verklaring, dat ze moeder zou worden van een zoon, die de heidenen het licht zou brengen.

De tweede legende handelt over de oorsprong van het gouden oorijzer der West-Friese vrouwen. Koning Radboud had eens drie Denen gevangen genomen, die door Willibrord waren gedoopt. Omdat ze openlijk lieten blijken christen te zijn, liet Radboud hen opsluiten. Toen na drie dagen de veroordeling zou plaatsvinden, bleken ze te zijn verdwenen. Op de plaats troffen ze wel de christin Fostedina, die de gevangenen had bevrijd. Ze werd ter dood veroordeeld, maar Adgil, de zoon van koning Radboud, nam het voor haar op. Zo werd ze niet ter dood gebracht, maar ze moest wel veertien dagen een doornenkroon dragen. Een maand later huwde Adgil met haar. Omdat de wonden van de doornenkroon nog zichtbaar waren, kreeg ze een gouden krans op het hoofd, die de wonden bedekte. Ze bleef dit sieraad haar verdere leven dragen, nagevolgd door alle West-Friese vrouwen die na haar kwamen. 

Patroonsfeest: 7 november. 

St. Maarten, warmte en vuur

11 november

Onbekende Hongaarse meester

Op enkele plaatsen in Nederland en Vlaanderen zullen de St. Maartensvuren op 11 november of omstreeks die tijd ongetwijfeld weer oplaaien. Vooral kinderen trekken met lantaarns of uitgeholde bieten met een kaars erin door de donkere straten naar de plek waar het brandhout ligt opgestapeld. Nadat de brand erin is gestoken en vreemde schaduwen in de naburige bomen spelen, dansen ze rond het vuur en zingen een van de vele liederen ter ere van St. Maarten. Persoonlijk heb ik geen jeugdherinneringen aan dit feest. Wel weet ik nog dat het de opgeschoten jeugd in het late najaar plotseling was toegestaan sloten uit te branden, terwijl 'vuurtje stoken' de rest van het jaar als een zeer zwaar vergrijp gold. Dat sloten uitbranden was een zeer boeiende bezigheid, vooral als er een beetje wind stond. De vlammen joegen dan huilend door het verdorde gras en kruid en deden ijverig hun reinigende werk. 

Mijn moeder, die uit het Limburgse stamt, heeft het St. Maartensvuur nog in zijn oude glorie meegemaakt. Al vanaf de zomervakantie begon de jeugd van het gehucht waar ze woonde met het verzamelen van brandhout, want ze wilden op St. Maartensavond een groter vuur dan de omliggende gehuchten en dorpen. Niet zelden kwam het daarbij tot botsingen onder de jeugd, vooral als er buiten hun eigen territorium hout werd gezocht. Als de dag was aangebroken, bakte haar moeder een groot aantal boekweitpannenkoeken, die gretig werden gegeten. Dan, als de duisternis de huizen, bomen en velden had toegedekt, werd het vuur ontstoken. Tot diep in de nacht werd er gezongen en gedanst.

Slechts voor een deel is het feest van St. Maarten terug te brengen op de verering van de H. Martinus. Na zijn dood, omstreeks het jaar 400, verbreidde zijn faam zich over een groot deel van Europa en zijn sterfdag werd steeds luisterrijker herdacht. Maar er was al eeuwen daarvoor een ander gebruik, van Germaanse oorsprong, dat het volk op de been bracht: de reinigingsvuren, opgedragen aan Wodan, de zonnegod, die het rad - zonnerad - als symbool had. Al het oude vuur werd gedoofd en er moest nieuw, 'zuiver' vuur gemaakt worden. Daartoe stak men een stuk hout tussen bijvoorbeeld een wagenrad, dat snel werd rondgedraaid, zodat het hout ging branden en de fakkels en vuren ontstoken konden worden. De Germanen zagen het korten van de dagen en het lengen van de. nachten als een strijd tussen de goden van het licht en de goden van de duisternis. Bang dat de goden van het licht de strijd gingen verliezen, staken ze een handje toe door veel vuur en licht te produceren. De 'lantaarns' die ze in hun optochten meedroegen gaven ze spookachtige gezichten, om de goden van de duisternis te verjagen.

Het aandeel van de H. Martinus in het ontstaan van deze vuren, zou onder meer terug te brengen zijn op het feit, dat hij op een bepaald moment opdracht gaf alle afgodsbeelden te verbranden. Vast staat dat het feest van St. Maarten een onontwarbaar kluwen is van Germaanse en gekerstende riten en gebruiken. Het zij zo. 

Patroonsfeest: 11 november. 

Sint Katrijn doet het varken pijn

25 november

Caravaggio - ca. 1600

De in onze moderne ogen wat cryptische titel boven dit verhaal is niet meer dan een equivalent van het meer bekende volksgezegde: met Sint Martijn slachten we het zwijn. De verklaring ligt dan ook voor de hand. November was vroeger bij uitstek de slachtmaand. In die periode trok de slachter van boerderij naar boerderij en van huis tot huis, want de meeste mensen hadden vroeger een varken. Uit alles blijkt dat men de slachter graag zag komen, niet vanwege het bloederige en nuttige werk dat hij deed, maar omdat er nadien een tijd van overvloed aanbrak. In feite heeft de H. Catharina - St. Katrijn of St. Kathelijne - natuurlijk niets met de pijn van het varken te maken. Het was gewoon een volkse manier van zeggen, net als in de weerspreuk ‘Sint Katelijne laat het zonnetje schijnen’ en veel andere weerspreuken. Je kunt moeilijk volhouden, dat de heiligen rechtstreeks invloed uitoefenen op het weer. Zoals dat bij veel heiligen uit de eerste eeuwen van het Christendom het geval is, weten we eigenlijk erg weinig over de levensgeschiedenis van de H. Catharina. Pas enkele eeuwen na haar marteldood is er een levensbeschrijving ontstaan, die ongetwijfeld met legenden is doorweven. We weten alleen met zekerheid, dat ze een maagd was en gezegend met grote wijsheid en welsprekendheid. Vanwege haar geloof beval keizer Maximus, dat ze op een wentelend rad met scherpe tanden gebonden moest worden, zodat ze in stukken werd gereten, maar een engel sloeg het rad met een zwaard aan stukken. Daarna werd de heilige onthoofd. We herdenken haar sterfdag op 25 november. 

Het is ronduit aandoenlijk, hoe simpel associërend de mensen vroeger uit dit levensverhaal gegevens putten ter genezing van allerlei ziekten en kwalen. Ik zeg dit echter met de nodige terughoudendheid, want wij hebben goed praten met onze moderne medische voorzieningen. Omdat de H. Catharina gemarteld werd. op een rad, werd ze aangeroepen tegen ringworm, een huidaandoening, waarbij soms kringen ontstaan (tinea). En dat alléén vanwege het feit, dat een rad en een ring beide rond zijn. De onthoofding van de heilige bracht het volk op het idee, dat ze zou helpen tegen hoofdpijn en migraine. Haar welsprekendheid tenslotte, maakte haar tot de toeverlaat van mensen die leden aan een longziekte of een aandoening aan de spraakorganen. Dit soort van associaties waren in de Middeleeuwen overigens zeer gebruikelijk. Een prachtig voorbeeld hiervan is de signatuurleer, die zegt, dat je aan het uiterlijk van planten kunt zien, tegen welke ziekte ze helpen. Het is nooit bewezen, dat hierin niet een kern van waarheid schuilt. 

Patroonsfeest: 25 november. 

St. Andries brengt de boer verlies

30 november

Lippo d'Andrea (15de eeuw)

Van oudsher geldt de zondag die het dichtst gelegen is bij het feest van de H. Andreas (30 november) als het begin van het kerkelijk jaar en derhalve als de eerste zondag van de advent. Ongetwijfeld ligt daar de wortel van het gebruik, dat de boeren op St. Andries hun pacht aan de kerk moesten voldoen en zo ontstond ook het bovengenoemde volksgezegde, waarvan met name in Vlaanderen een wat bitsere variant bestond: Sint Andries is papengewin en boerenverlies. 

De volksgebruiken op het feest van de H. Andreas, de apostel die preekte in het gebied rond de Zwarte Zee en gekruisigd werd op een zogenaamd Andreaskruis, dat de vorm had van een X, verwijzen voor een deel naar Kerstmis en voor een deel naar nieuwjaar. In veel gezinnen was het de gewoonte om met St. Andries een paar kersentakken in huis te halen en in een vaas te zetten. Als deze takken met Kerstmis bloeiden, betekende dat een jaar van geluk en voorspoed, zowel voor de gezinsleden als voor het vee.

Afgezien van de vraag of er iets klopt van dit verhaal, lijkt het me schitterend om met Kerstmis bloeiende kersentakken in huis te hebben. Voor meisjes, die zochten naar een levenspartner, was St. Andries bij uitstek de dag om te weten te komen of ze in het komende jaar zouden trouwen. Om een antwoord te krijgen op die vraag, gooiden ze een schoen omhoog in de kamer. Viel hij met de neus in de richting van de deur, dan zouden ze in het nieuwe jaar thuis weggaan en dat was in die tijd alleen mogelijk via een huwelijk.

De nacht voor het feest van St. Andries gold als een van de zes klopnachten, die verder gehouden werden op de drie donderdagen voor Kerstmis, in de Kerstnacht en de nieuwjaarsnacht. Het waren meestal opgeschoten jongens die in de buurt op deuren en ramen klopten of steentjes of erwten tegen de ruit gooiden. Voor dit gebruik bestaan diverse verklaringen, waarvan ik er twee zal noemen. De eerste versie verwijst naar een gebruik van Germaanse oorsprong. Met het kloppen werden boze geesten verjaagd. De andere verklaring gaat terug tot de eerste eeuwen van het Christendom. Het kloppen zou dan een waarschuwing zijn aan de Christenen, dat er die nacht een geheime godsdienstoefening gehouden werd. Uit mijn jeugd herinner ik me nog, dat wij in de buurt voor onrust zorgden door het zogenaamde 'ruitje tikken'. Met een draad, een klosje en een speld bevestigden we een mechanisme aan een kozijn, zodat we op veilige afstand tegen het raam konden tikken. Dat gebeurde altijd in de donkere wintermaanden en het behoorde tot de ongeschreven voorrechten van de opgeschoten jeugd. Mogelijk was dat een restverschijnsel van dit eeuwenoude gebruik. 

Patroonsfeest: 30 november. 

St. Barbara, huishoudster van Sinterklaas

4 december

Domenico Ghirlandaio - Barbara vervloekt haar vader (1473)

Over het leven van St. Barbara is maar erg weinig met zekerheid bekend. Haar martelaarsacten zijn zelfs onbetrouwbaar. Ze was de dochter van een bemiddeld man, die zoveel van haar hield, dat hij haar niet kwijt wilde raken aan een eventuele echtgenoot. Daarom sloot hij haar op in een hoge toren. Nadenkend over haar lot en haar leven bracht ze daar haar dagen door, tot ze bezoek kreeg van een zekere Origenes, die christen was. Ze liet zich door hem bekeren en dopen. Toen haar vader daarna twee vensters wilde aanbrengen in haar toren, vroeg Barbara om drie vensters, daarbij denkend aan de H. Drieëenheid, die de ziel op drie manieren licht geeft. Haar vader kwam erachter dat ze christen was geworden. Door zijn toedoen werd Barbara gemarteld, maar ze volhardde in het geloof. Uiteindelijk werd ze door haar vader eigenhandig onthoofd, maar hij werd meteen daarop dodelijk door de bliksem getroffen. Dat gebeurde in het jaar 306. St. Barbara is de patrones van kerkhoven en begrafenisondernemingen. Ze wordt aangeroepen bij bliksem en on weer en bij brandgevaar. Omdat men vroeger het buskruit bewaarde in de torens van de stadswallen, koos men St. Barbara als beschermster van dat kruit en later werd ze patrones van de kanonniers. Op de medailles die ze bij zich droegen stond te lezen: Barbara, help ons in de nood, schenk ons de zege en de vijand de dood. 

In Zuid-Limburg gold St. Barbara als de huishoudster van St. Nicolaas. Dat komt natuurlijk omdat haar naamdag op 4 december valt. Op 5 december bracht Sinterklaas de kadootjes, maar al weken van te voren hield St. Barbara de kinderen in het oog en legde snoepjes in de schoenen van brave kinderen. 

Ook in Limburg snijdt men op deze dag takken van vruchtbomen als kers, appel en peer. Deze zogenaamde Barbaratakken worden in water gezet en in de huiskamer ondergebracht. Als de takken met Kerstmis bloeien, wordt het komend jaar vruchtbaar. Wiens tak het rijkst bloeit, zal het komend jaar geluk hebben. Wiens tak niet in bloei komt, zal spoedig sterven. 

Ditzelfde gebruik zien we ook op het feest van St. Andries, 30 november, met de St. Andriestakken. 

Patroonsfeest: 4 december. 

St. Lucia, draagster van het licht

13 december

Geen gegevens bekend

Toen in de zevende eeuw de kerstening van West-Europa begon, had Paus Gre-gorius aan de missionerende monniken de goede raad gegeven, de gebruiken van de autochtone bevolking zoveel mogelijk te ontzien. Deze wijze gedachte is er voor een belangrijk deel de oorzaak van, dat het Christendom in onze streken relatief weinig weerstand ondervond. Het feest van de H. Lucia op 13 december illustreert nog eens, hoe Germaanse en christelijke gebruiken elkaar eeuwen lang aanvulden en overlapten. Op 13 december vierden de Germanen nieuwjaarsdag. De langste nacht was volgens hun berekening voorbij, maar er waren nog twaalf donkere nachten te duchten, waarin Vlodan en Perchta door de lucht trokken, met hun gevolg van overleden voorvaderen. Om die geesten gunstig te stemmen, zodat ze het lengen der dagen en daarmee een vruchtbaar jaar niet zouden verhinderen, werden er offers gebracht. Vóór onze jaartelling bestond zo'n offer uit een kat, die levend begraven werd. In sommige streken van ons land worden op nieuwjaarsdag, die eerst naar 6 januari en toen definitief naar januari verschoven werd, nog steeds duivekaters gegeten. Een duivekater is een verfijnd soort brood, dat  oorspronkelijk de vorm had van een kat. Het eten van dit brood verving het katte-offer, toen de regels ten aanzien van riten en gebruiken in de loop van de tijd werden verzacht.

Het brood dat later op het feest van de H. Lucia gegeten werd, kwam overeen met de duivekater. Het volk kende er bovennatuurlijke krachten aan toe en onder het bakken werd de H. Lucia aangeroepen, in de hoop dat zij iets uit de toekomst zou openbaren. Er werd voedsel voor de overledenen klaargezet, waarbij vaste voorschriften werden gevolgd. En dat doet weer sterk aan Perchta denken.

De H. Lucia werd te Syracuse geboren. Mede door haar toedoen werd haar moeder genezen van dysenterie. Doordat een soldaat haar keel met een dolk doorstak, stierf de H. Lucia in het jaar 303. Niet in de laatste plaats omdat haar naam is afgeleid van het woord lux werd haar gedachtenis vastgesteld op 13 december, het begin van de 12 donkere nachten. Het volk nam het feest van de H. Lucia over en haar verering verbreidde zich langzaam over heel Europa en Klein-Azië. Aangezien haar naam 'licht' betekent, werd ze de patrones van de blinden. Het volk riep haar aan, om voor de hand liggende redenen, tegen allerlei vormen van keelziekte. Toen in de achttiende en negentiende eeuw de dysenterie toesloeg in West-Europa en er duizenden slachtoffers vielen, verrezen er op veel plaatsen kerken en kapellen aan de H. Lucia gewijd. Vaak kregen de bedevaartgangers dunne, rode draden van zijde omgehangen, die eerst door een priester waren gewijd. Deze draden beschermden hen tegen de dysenterie of, zoals oude boeken het plastisch zeggen: de rode vloed. Prachtiger symboliek zag ik zelden. 

Patroonsfeest: 13 december. 

St. Thomas en het thomassen

21 december

Caravaggio - ca. 1600

Na het eerste pinksterfeest trok de apostel Thomas naar het oosten en predikte het evangelie tot in India toe. Door Brahmanen werd hij met een lans doorstoken en stierf zo de marteldood. We vieren zijn feest op 21 december. Bij het volk kwam de apostel vooral in de gunst, omdat hij twee keer op een cruciaal moment op het appèl ontbrak. De eerste keer was hij niet aanwezig bij het verschijnen van de Heer, na de verrijzenis. Het enthousiaste verhaal van de andere leerlingen beantwoordde hij met een pertinent ongeloof. Pas toen de Heer de tweede keer verscheen en Thomas zijn wonden toonde, kwam hij tot inkeer. Ook was hij niet aanwezig bij de dood van de H. Maagd. Wel zag hij in een visioen dat Maria ten hemel werd opgenomen, zo vertelt tenminste de legende. Deze twee gebeurtenissen waren aanleiding voor een paar merkwaardige volksgebruiken. 

Zo moest iemand die op St. Thomas-dag te laat kwam of te laat uit bed kwam, zijn omgeving op iets lekkers trakteren. Hier en daar bestaat nog het gezegde 'het is hier zeker St. Thomasdag' als je ergens aanbelt en iedereen nog in bed blijkt te liggen. 

Een ander gebruik is het zogenaamde buiten sluiten. Op St. Thomasdag hadden kinderen het recht hun ouders of onderwijzer buiten te sluiten. Ze riepen dan: 'Je bent gethomast'. In ruil voor het openen van de deur mochten ze iets eisen van degenen die buiten stonden. Meestal was dat een of andere lekkernij, maar bijvoorbeeld de onderwijzer kon ook veroordeeld worden tot het vertellen van een verhaal. 

Het zogenaamde haanjagen, dat eveneens op 21 december plaatsvond, heeft niets met St. Thomas te maken, maar alles met het feit, dat de zon haar de dieptepunt had bereikt. Het is een oeroude vruchtbaarheidsrite, die waarschijnlijk in verband staat met de korengeest. Door het volk werd de geest gepersonifieerd in een plant, een dier of een mensengestalte. Op St. Thomas is dat een haan of een kip. Op het plein van de school werd voor de jongens een haan en voor de meisjes een kip losgelaten. Onder veel herrie en hilariteit probeerden de kinderen het dier te vangen. De jongen en het meisje, die de haan en de hen te pakken kregen, werden voor die dag koning en koningin en moesten de rest van de jeugd tracteren. Bij het vangen van de dieren werd er angstvallig op gelet, dat de kinderen die de haan en de hen uiteindelijk te pakken kregen, welgestelde ouders hadden, die werkelijk iets weg te geven hadden. Niet zelden nodigden die ouders de voltallige dorpsjeugd uit voor een feestelijke maaltijd. Het gebruik van het haanjagen of haan-knuppelen bestond ook bij volwassenen, maar het had dan een nogal beestachtig verloop. De achterliggende gedachte was, dat in de persoon van de haan de korengeest werd gedood, die daarna weer verrees en zijn heilzame werk weer kon aanvangen. 

Patroonsfeest: 21 december. 

Kerstnacht, schoner dan de dagen

25 december

Anoniem (1424)

Deze woorden zweefden voortdurend door mijn hoofd, alsof ze iets van me verwachtten. Misschien is het een oproep uit een dieper verleden, van eeuwen her, een verzoek om nieuwe aandacht voor dit prachtige gedicht, mooier in ieder geval dan de djengels en djingels die je ongevraagd tegemoet komen op alle plaatsen waar de verkoop gestimuleerd moet worden. 

Kerstnacht, schoner dan de dagen. Het is de aanvang van een gedicht dat meer is dan een poëtische opwelling, omdat het een draagwijdte heeft, die onpeilbaar ver in de toekomst en in de ruimte reikt, tot voorbij de sterren, tot in het wezen van God. Daar ligt meteen ook de alles overstijgende betekenis van Kerstmis, de geboorte van de zoon van God, de hoeder van hemel en aarde. 

Kerstnacht, schoner dan de dagen. Onze gelovige voorouders gaven zelfs een betekenis aan deze woorden, die de krachten van de natuur te boven gaat. De kerstnacht noemden zij de Heilige Nacht, waarin letterlijk alles de geest ademde van de Hoge Geboorte. De kersentakken die ik met St. Andries (30 november) binnen heb gezet, staan rijk en vol belofte in de knop. Het ziet ernaar uit dat ze vannacht zullen open breken en dat de zachtroze bloesem ons huis zal vullen met een verfijnde lentegeur. Het volksgeloof zegt daarenboven, dat het geluk brengt als de Andriestakken met Kerstmis bloeien. 

Kerstnacht, schoner dan de dagen. Onze voorouders geloofden heilig dat tijdens de kerstnacht alle planten en bomen een paar uur bloeiden, uitbundiger en voller van geur dan op de mooiste lentedag. Kerselaar, perelaar, sering, jasmijn, zij tonen, wiegend op de winterwind, beschenen door het dansende zilverlicht van de maan, hun vreugde om de vervulling van de belofte, die vruchtbaar lag te wachten in de schoot ter tijden. Kerstnacht, schoner dan de dagen. Ook de dieren vieren alvast de lente in deze nacht. Als je de juiste oren hebt, en vooral het juiste hart, kun je de merel 'stille nacht' horen fluiten en de roodborst, die later, als Christus aan het kruis hangt, een doorn uit de pijnlijke kroon zal pik- ken, waardoor de borst van het vogeltje bloedrood werd gekleurd, laat met ingehouden stem de melodie horen van 'er is een kindeke...'. 

Kerstnacht, schoner dan de dagen. De bijen roeren zich in de korf, tijdens deze nacht, zeiden onze voorouders. Zoemend met de doorzichtige vleugels, verkondigen ze het grote geheim van Kerstmis om daarna weer in winterrust te gaan. Kerstnacht, schoner dan de dagen. Ik zou het wel eens willen zien en horen, aan den lijve voelen, hoe de natuur even opleeft in die nacht. Maar ik ben nog kind en dichter genoeg om voldoende te hebben aan een verhaal. Nieuwsgierigheid voert zelden tot geluk en breekbare dingen moet je breekbaar laten, anders veranderen ze van zilveren naalden in roestige spijkers. 

Feest: 25 december. 

St. Sylvester en de luilak

31 december

Paus Sylvester (links)

De H. Sylvester, paus en belijder, was bestuurder van de Kerk van 314-335. Door zijn invloed bekeerde keizer Constantijn de Grote zich en sindsdien ging de Kerk, na drie eeuwen van vervolging, betere tijden tegemoet. We vieren het feest van de H. Sylvester op 31 december. Wat wij oudejaarsavond noemen, heet in Vlaanderen nog steeds Sylvesteravond. Terwijl deze avond in Nederland in huiselijke kring wordt gevierd, trekt het volk in Vlaanderen naar kroegen en uitspanningen, waar uitbundig wordt gedanst, gegeten en gedronken. Niet zelden loopt het feest daar uit tot diep in de morgen. Wat dat betreft hebben de Vlamingen een uithoudingsvermogen dat grenst aan het ongelooflijke. Om vijf uur 's morgens eten ze met smaak een bord rijstepap om nieuwe krachten op te doen en het feest voort te zetten tot het licht wordt. 

Om de eenvoudige reden dat het kerkelijk jaar begint op de eerste zondag van de advent, schenkt de Kerk geen bijzondere liturgische aandacht aan oud- en nieuwjaar. Vroeger bestond er wel een oudejaarslof, waarin het Miserere en het Te Deum gezongen werden. Na dit lof begon de viering van oudejaar. Daarvóór stond de dag min of meer in het teken van St. Sylvester, getuige een oud gebruik dat tot diep in deze eeuw stand hield. Degene in het gezin die het laatst uit bed kwam, moest de assen uitdragen. Dat wil zeggen, dat hij of zij de asla van de kachel of open haard naar buiten moest brengen en leeg maken. Spottend werd het slachtoffer 'Sylvester' of 'luilak' genoemd. Pas als de persoon in kwestie het hele gezin op iets lekkers had getrakteerd, was hij van die scheldnaam bevrijd. Uit de levensgeschiedenis van St. Sylvester valt geen direct verband met dit gebruik af te leiden. 

Vroeger kwam het vaak voor, dat jongens en meisjes zich voor een heel jaar verhuurden bij een boer als knecht of meid. De tegenprestatie van de boer bestond uit kost, inwoning en een klein bedrag aan geld. Omdat het de gewoonte was, dat oudejaarsavond met het voltallige gezin gevierd werd, kregen knechten en meiden vrijaf. Met een roggebrood en een grote metworst, die ze van de boerin kregen, droegen ze bij aan het feest. In veel gezinnen was de overgang van het oude naar het nieuwe jaar een ernstige gebeurtenis, in tegenstelling tot wat we nu om ons heen kunnen zien. Vanaf tien minuten voor middernacht tot na de twaalf slagen werd er gebeden, in aanwezigheid van de kleinste kinderen, die om elf uur waren gewekt, want het moment mocht niemand missen. Ik sluit dit verhaal af met een woord van Guido Gezelle: Wilt gij met mijn gedicht vereerd zijn, 'k Wensche u 't nieuwjaar; en als gij Eens den hoek zult omgekeerd zijn, 't Eeuwig licht! en peist op mij. 

Patroonsfeest: 31 december. 

Het duurzame vuur van Kerstmis

Govert Flinck - Aankondiging door de engelen

In deze tijd van centrale verwarming zou een mens bijna vergeten hoe afhankelijk hij is van vuur en warmte. Je hoeft echt niet terug naar de prehistorie om je van die afhankelijkheid een voorstelling te maken. Vanuit mijn jeugd herinner ik me nog de plattebuis, die vooral met hout werd gestookt. Het was een hele zorg voor mijn moeder om steeds over voldoende hout te beschikken, maar het moest bovendien ongeveer de juiste afmeting hebben. Zodoende heb ik, samen met mijn broers, nogal wat houtjes ge- kapt in mijn leven. Daarna kregen we een kolenhaard. Voor mijn moeder was dat een hele verlichting, vooral omdat er 's morgens meestal nog vuur was. Even opporren en de kamer was al vrij snel redelijk warm. Wel herinner ik me nog de kolenkit, die wij op de meest ongelegen tijden vol moesten scheppen in het koude, donkere kolenhok. Met de komst van de centrale verwarming was dat allemaal voorbij. Warmte in huis kostte geen moeite meer en je was er nauwelijks nog dankbaar voor. Als we even verder teruggaan in de tijd, toen de open haard - nu een nostalgisch, luxe artikel - in de huizen de enige bron van warmte was, zijn we aangekomen bij weer een heel ander verhaal, zeker in de kersttijd. Vele eeuwen heeft de open haard, als centraal punt in het huis, een sociale functie gehad, met name ook rond Kerstmis. In Midden- en West-Europa ontstond daarbij het merkwaardige gebruik van het kerstblok, de kersttobbe of de kerststronk. Dat was de stronk van een boom, liefst een eik, die zo dik en hard was, dat hij dagenlang brandde. Al maanden voor Kerstmis werd met veel zorg een geschikt blok uitgezocht en op een veilige plaats gezet, want er waren meer kapers op de kust. De dag voor Kerstmis werd het blok plechtig in de open haard geplaatst en omringd met dunner hout. Daarvoor was de open haard goed schoongemaakt, zodat men met een schone lei kon beginnen. Het ontsteken van het nieuwe vuur was een belangrijk moment, waarbij alle huisgenoten aanwezig waren. Zonder al te veel zorgen was het gezin de komende dagen verzekerd van vuur en warmte en dat gaf een extra feestelijk gevoel met Kerstmis, met name voor de vrouw des huizes, van wie toch al het nodige gevergd werd. Het ontstaan van het kerstblok gaat terug tot ver voor de christelijke jaartelling. Het ontsteken van nieuw vuur was voor de Germanen een gewijde rite, in feite een ondersteuning van de zon, die in hun ogen zwakker en zwakker werd. Bovendien verjoeg het nieuwe vuur de boze geesten, die in dit jaargetijde erg actief waren. 

Dat onze voorouders er geen moeite mee hadden dit gebruik mee te nemen in de viering van Kerstmis, ligt voor de hand. 

Het alleluja is gezongen, de vasten is gesprongen

Rafaellino del Garbo (1510)

Met uw welnemen wil ik eens uitvoerig terugblikken op de tijd, dat Pasen nog uitbundig gevierd werd. Ik bedoel dan niet zozeer liturgisch, al lijkt het ook daar wat schraler, maar vooral in sociaal opzicht. Daartoe moet ik in mijn herinnering meer dan dertig jaar terug, maar dat is gelukkig nog geen probleem. Ik was toen een opgroeiend kind in een kleine, overwegend agrarische gemeenschap. Aan het begin van de vasten stond je als kind voor een lange, donkere tunnel, een tijd van soberheid en stilte. Die sfeer drong diep door in je ziel, niet zozeer omdat je het kleine genoegen van het wekelijkse snoepje moest missen, maar vooral omdat je aan de volwassenen zag, dat de ernst voorop stond. Verwoede rokers rookten niet, ook grote eters beperkten zich tot één volle maaltijd per dag, er siste zelden spek in de pan, bruiloften en andere feesten werden verschoven tot na Pasen. Het leven werd gekenmerkt door een eentonige soberheid, die voelbaarder werd naarmate het einde naderde. Vooral omdat ik mijn misdienaarschap zeer serieus nam, was de Goede Week in zekere zin een dieptepunt. De eentonige soberheid kreeg in die periode bovendien een ondertoon van treurnis, omdat je zoveel uren doorbracht in de kerk. De verhalen over lijden en dood, de snerpende ratel, de met paarse doeken afgedekte kruisbeelden, het zwijgende orgel, allemaal redenen voor een gevoelig kind om volledig in de ban te raken van kommer en kwel en heilige huiver. De bevrijding zette in op paaszaterdag, 's morgens in alle vroegte, met de zegening van water en vuur. Achter in de kerk stond een grote teil, tot aan de rand gevuld met water. Na de wijding schepten de gelovigen daar voor een heel jaar wijwater uit. In flessen en zelfs in kannen werd het naar huis gedragen, waarna moeder de vrouw de wijwaterbakjes, waarachter een vers palmtakje stak, opnieuw vulde. Op elke slaapkamer hing zo'n bakje met een takje. Het diende om bij onweer het huis te zegenen. 

Hoewel het alleluja tijdens de vroege dienst op paaszaterdag wel degelijk gezongen was, was het in onze beleving nog geen Pasen. Paaszaterdag was een soort tussenstadium, geen vasten en geen feest. Een lange, trage dag voor een kind. Pasen begon pas met de hoogmis, de volgende dag. Maar dan werden ook alle registers opengetrokken. Weer of geen weer, het mansvolk kwam zonder overjas naar de kerk, meestal in een nieuw pak gestoken en zichtbaar geborsteld en geboend. Het orgel juichte en het koor jubelde de ene alleluja na de andere. Bij het uitgaan van de mis beierden de kerkklokken hun vreugde uit over huizen en velden en veel mannen bleven op het kerkplein geanimeerd staan praten. Maar ik wilde zo vlug mogelijk naar huis. Al geloofde ik toen al niet meer in de paashaas en de paasvogel, ik wilde erbij zijn als we de paaseitjes gingen zoeken, die mijn vader overdreven zorgvuldig in onze boomgaard had verstopt. Soms zocht ik, samen met broertjes en zusjes, meer dan een uur naar het laatste eitje, dat er naar de berekening van mijn vader nog moest zijn. De vinder van dat eitje was in onze ogen onmiskenbaar een kind van geluk. Maar in feite waren we dat allemaal: aan het einde van een donkere tunnel schitterde een groot licht, dat een zomer lang zou duren. 

Pinksteren, feest van licht en zon

Duccio di Buoninsegna (13de eeuw)

Aan het Pinksterfeest heb ik alleen zonnige herinneringen. Hoe dat komt is mij een raadsel. Het moet ongetwijfeld vaak geregend hebben tijdens de Pinksterdagen in mijn leven, maar ik herinner me alleen lange, lome, zonovergoten middagen, zeker als ik terugga naar mijn kinderjaren, die ik, nogal zorgeloos, doorbracht in een klein dorp, waar de boeren lang, maar rustig werkten en nog eens tijd hadden voor een praatje. Soms blokkeerden ze met paard en kar de rijweg voor een half uur en wisselden de laatste nieuwtjes uit. Tegenwoordig is er dat niet meer bij. Boeren zijn ondernemers geworden. Ze hebben haast en vaak grote schulden. De laatste tijd hoor je steeds vaker, dat boeren, jarenlang gekweld door zorgen en overbelast, besluiten een einde te maken aan hun leven. Dat is niet alleen tragisch, het is ook een teken aan de wand. Blijkbaar is er iets goed mis in deze maatschappij, waarin we elkaar opjagen naar meer en groter, zodat we niet meer aan onszelf toekomen en de materiële zaken ons langzaam wurgen. Nu ook de boeren daar het slachtoffer van worden, zou de maat vol moeten zijn. Maar wie is in staat het tij te keren? We zouden eens achterom kunnen kijken naar de dagen van weleer. Maar achterom kijken is uit den boze, ouwerwets en economisch niet relevant. Misschien juist daarom kijk ik bewust wèl terug. Het is me dierbaar, dat beeld van die twee boeren met paard en kar, die de rijweg versperden om even een praatje te maken. Het roept een sfeer op van rust en zelfverzekerdheid. Diezelfde sfeer hadden voor mij de lange, lome pinkstermiddagen, die meestal in het teken stonden van een verre wandeling met mijn vader. Na het middageten vertrokken we en ver in de avond keerden we pas terug, hongerig en moe. Mijn vader had lichte ogen op die dagen en hij wees ons blijmoedig op alles wat er te zien was in de natuur. Niet zelden gingen er, naast een aantal van mijn broertjes en zusjes, ook buurkinderen mee en de groep bestond zodoende uit een man of tien. Er heerste een wonderlijke rust en we brachten aandacht op voor mijn vader, die in alle eenvoud vertelde over planten en dieren en zorgvuldig de paden koos, waar het meeste te zien was. Geen wonder dat Pinksteren in mijn geheugen staat gegrift als een feest van licht en zon en van de Goede Geest, die verbroedering bracht en saamhorigheid. Daarom ook heeft het 'Veni Creator Spiritus' voor mij een dubbele betekenis en zing ik met een warm hart, terwijl er beelden in me opkomen, die me diep ontroeren. Beelden die voorgoed verdwenen zijn. 


Bronnen
 

Isidoor Teirlinck, Flora Diabolica, Amsterdam 1930.
Isidoor Teirlinck, Flora Magica, Brussel 1926.
René Lambrechts, Bezem en Kruis, Retie 1974.
Leonard Ashley, Bijgeloof, Voorspelling en Geluk, Hazerswoude 1985.
K. ter Laan, Folkloristisch Woordenboek, 's-Gravenhage 1949.
Dr. Tj. de Haan e.a., Folklore der Lage Landen, Brussel 1972.
J.P. Bik pr., Feest- en Vierdagen in kerk- en volksgebruik, Velsen 1956.
H.C.A. Grolman, Nederlandsche Volksgebruiken, Zutphen 1931.