Het eerste gemeentehuis van Tilburg en Goirle[1]
In enkele publicaties werd Adriaen Bernage voor degene
gehouden op wiens initiatief in de kerk van Tilburg een
gemeentehuis werd ingericht.[a]
Met “de kerk van Tilburg” werd de Heikese kerk bedoeld,
die door de gereformeerden Grote Kerk werd genoemd.
Zoals uit het hierna volgende zal blijken werd het
initiatief voor de bouw van een gemeentehuis al vóór
zijn aanstelling als drossaard genomen. Zijn eventuele
bemoeienissen met de bouw deed hij niet uit vrije wil,
maar werden hem en de schepenen opgedragen door de heer
van Tilburg en Goirle baron Josephus Bonaventura Schets
van Grobbendonck.
Hendrick Verschueren was van 1666 tot en met 1680
drossaard van de heerlijkheid Tilburg en Goirle. Hij
woonde op de Heuvel en had net als zijn voorgangers een
herberg in zijn huis. In 1667 werd hij door belijdenis
lidmaat van de Nederduits-gereformeerde kerk in Tilburg.
Het was voor een drossaard de gewoonste zaak van de
wereld om naast zijn ambt ook nog een herberg aan huis
te hebben. In zijn herberg vonden op de maandagen de
ordinaire vergaderingen van het college van
drossaard en schepenen plaats. Ook konden inwoners daar
terecht voor het afhandelen van allerlei zaken zoals
bijvoorbeeld het registreren van onroerend goed of het
afhandelen van nalatenschappen.
In het jaar 1679 werd de schepenbank bezet door Jacobus
van der Burght, Ego de Wits, Johan van de Sande, Adriaen
Maes en Johan van Ophuijsen voor het dorp Tilburg.
Jeremias Peijmans en Niclaes van Wijck waren de
schepenen voor Goirle. Secretaris van de heerlijkheid
was Antonie Vereijck.
De heerlijke rechten over de heerlijkheid Tilburg en
Goirle waren tot dan toe in handen van douairière
Marguerite Claire de Noyelles. Zij was de weduwe van
Lancelot Schets van Grobbendonck.
Tijdens een vergadering van drossaard en schepenen van
18 september 1679 kwam ter sprake dat de verteeringen
en onkosten van de persoonen die met de justitie te doen
hebben én de kosten die gemaakt werden door
drossaard en schepenen bij het afhandelen van
gemeentezaken de pan uit rezen. De grootste kostenpost
waren de werkzaamheden met betrekking tot de voogden en
toeziend-voogden. De vergadering vond het niet langer
gepast dat inwoners van de heerlijkheid in een herberg
hun zaken met de gemeente moesten afhandelen. Vaak werd
er in die herberg iets genuttigd, waardoor de toch al
arme mensen op kosten werden gejaagd.
Ter voorkoming hiervan werd met eenpaerige
stemmen besloten dat naast de toren in de kerk van
Tilburg een gemeentenshuijs of bequaeme kamers
zouden worden gemaakt, waarin de secretarie kon worden
ondergebracht en waar alle gemeentezaken konden worden
afgehandeld. De onkosten ervan zouden uit de middelen
van de gemeente worden betaald.[2]
Goirle moest 1/6 deel van die onkosten dragen.
Deze vergaande resolutie van drossaard en schepenen
maakte vele tongen los en zorgde voor een kleine
“stammenstrijd” waarin meerdere partijen strijd voerden
om de plannen door te voeren of ze juist tegen te
werken. Aan de hand van de vele gevonden archiefstukken
kon een op verklaringen en feiten gebaseerde
reconstructie worden gemaakt.
Bij de vergadering van 18 september 1679 waren naast
drossaard Hendrick Verschueren en secretaris Antonie
Vereijck bijna alle schepenen van Tilburg en Goirle
aanwezig. Alleen Johan van de Sande was er niet. Toen
Van de Sande de vergadering later alsnog binnenkwam werd
hij door de aanwezigen van de genomen resolutie op de
hoogte gesteld. Zonder iets te zeggen nam hij de
mededeling voor kennisgeving aan. Omdat er niemand was
die iets tegen het besluit inbracht werd ervan uitgegaan
dat iedereen ermee akkoord ging.
Enkele schepenen vonden het verstandig om het genomen
besluit in een resolutie vast te leggen. Het besluit
kreeg daardoor een officiële status en moest dus worden
uitgevoerd. Secretaris Vereijck kreeg opdracht de
resolutie te schrijven en te registreren in het
protocol van resolutiën.
Collegio luna den 18e
septembris 1679
Drossaert en schepenen in achtinge
genomen hebbende de groote ende menichvuldige
verteeringe en onkosten die de persoonen die met de
justitie alhier te doen hebben, als het geene drossaert
ende schepenen wegens verrichtinge van gemeentes
affaires hebben te verhandelen, dat deselve verteeringe
is streckende tot groote onkosten van de gemeente ende
wel sprecialijck tot laste vande momboirs ende
toesienders, omme allent welck voor te comen ende te
prevenieren, goet gevonden ende verstaen is, dat inde
kercke alhier onder den thooren sal worden gemaeckt
bequaeme kamers tot het houden vande secretarije, ende
alle affaires de gemeente reackende aldaer te
verrichten, de onkosten tot het maecken deses sullen
worden betaelt uijt de middelen van dese gemeente,
onderstont mij present als secretaris ende was
onderteeckent A.Vereijck 1681.
Bron: (RAT) Tilburg N30-12v
Schepen Ego de Wits vroeg zich in de vergadering af wie
het werk zou gaan uitvoeren en waar de benodigde
materialen vandaan moesten komen. Drossaard Verschueren
stelde voor om het timmerwerk te laten doen door iemand
die hij Jan Neeff noemde. Hij doelde daarbij op
zijn aangetrouwde neef Jan Adriaen de Groot, die
timmerman van beroep was. Jan de Groot was getrouwd met
zijn nicht Elizabeth Jochem Verschueren. Het metselwerk
stelde hij voor te laten doen door de vorster van
Goirle. De naam van degene die hij op het oog had werd
niet vermeld. De vorsters van Goirle waren Rut van Delft
en Willem Roosen. Uit de dorpsrekening werd geen post
gevonden die op een van deze twee betrekking had. De
drossaard stelde voor de benodigde materialen voor de
bouw in ’s-Gravenmoer aan te schaffen.
Drossaard en schepenen wilden dat het werk voor de
winter van 1679 afgerond zou zijn. Om de vaart erin te
houden werd afgesproken dat president-schepen Jacobus
van der Burght timmerman De Groot zou ontbieden. Ook de
niet met name genoemde vorster van Goirle zou worden
ontboden.
Verder werd er nog afgesproken dat er iemand moest zijn
om de materialen in ’s-Gravenmoer te gaan halen én er
moest een schepen worden aangewezen die de administratie
rondom het werk bij moest houden. Een besluit over wie
hiervoor werd aangewezen werd niet aangetroffen.[3]
De beslissing om in een deel van de kerk een
gemeentehuis te bouwen zou van invloed zijn op het
gebruik van de kerk voor kerkdiensten. Het lag dan ook
in de lijn der verwachting dat de kerkenraad daarover op
haar achterste benen zou staan. De kans dat de
kerkenraad niet op de hoogte was van het besluit is
klein. In augustus 1679 was secretaris Antonie Vereijck
nog tot ouderling verkozen en hij zal ongetwijfeld in de
kerkenraad over het besluit hebben gesproken. In de acta
van de kerkenraad werd met geen woord over de
bouwplannen gerept.
De winter van 1679 ging voorbij en aanstalten om met de
bouw van het gemeentehuis te beginnen werden, in ieder
geval in de archiefstukken, niet waargenomen.
De reden daarvan zou tweeledig kunnen zijn. In de eerste
plaats waren er tussen Hendrick Verschueren en Johan van
Ophuijsen de nodige spanningen gerezen. Deze laatste
probeerde in april 1679 te bewerkstelligen dat hij de
stadhouder
[b]
van Verschueren zou worden. Het kwam zelfs zover dat hij
zichzelf als drossaard uitriep en dit door vorster
Antonie van Opstal wilde laten publiceren.[4]
De tweede mogelijkheid zou kunnen zijn dat de schepenen
hadden aangekondigd dat het traktement van Verschueren
vanaf het jaar 1680 zou worden ingetrokken. Vanaf dat
jaar mocht hij alleen nog maar werkzaamheden verrichten
waarvoor hij toestemming van de schepenen had gekregen.
De daarvoor gemaakte onkosten mocht hij gespecificeerd
declareren.[5]
Deze aankondiging zou zijn motivatie de resolutie van 18
september 1679 uit te voeren mogelijk hebben verminderd
of weggenomen.
Na zijn overlijden werd drossard Hendrick
Verschueren op
28 juli 1680 in Tilburg begraven. Totdat er een nieuwe
drossaard werd aangesteld nam Johan van Ophuijsen het
drossaardsambt waar. Op zich een bijzondere benoeming
omdat hij de laatste was in de hiërarchie van de vijf
Tilburgse schepenen. Gewoonlijk was het de
president-schepen die de honneurs waarnam als een
drossaard afwezig was. Op dat moment was Jacobus van der
Burght president van de schepenbank. Maar om hem als de
stadhouder van Verschueren te benoemen zou niet
verstandig zijn geweest. Van der Burght verkeerde in
ernstige familiaire- en huwelijksproblemen en dat zou
het goed functioneren als drossaard ad interim in de weg
hebben gestaan.[6] Van Ophuijsen zal met zijn benoeming ongetwijfeld
blij zijn geweest.
De maanden september en oktober 1680 waren de maanden
waarin er in en rond het kasteel het nodige veranderde.
In de eerste plaats stelde douairière Marguerite Claire
de Noyelles, als vrouwe van Tilburg en Goirle, haar zoon
Josephus Bonaventura Schets van Grobbendonck aan als de
nieuwe heer.[7]
Deze nieuwe heer stelde op 17 oktober 1680 de Tilburgse
lakenkoopman Johan Moonen aan als zijn agent of
gemachtigde. In deze voor Tilburg nieuwe functie werd
Moonen gemachtigd om allerlei zaken namens de heer te
behartigen.[8]
Daarna werd Adriaen Bernage op 21 oktober 1680 als de
nieuwe drossaard van Tilburg en Goirle aangesteld.[9]
In tegenstelling tot zijn voorgangers dreef deze
drossaard geen herberg. Voor het houden van de
vergaderingen moest dus elders onderdak worden gevonden.
Tenslotte benoemde Van Grobbendonck op 29 oktober 1680
Lancelot Verassen als zijn rentmeester. Hij volgde
daarmee zijn overleden vader Johan Verassen op.[10]
Op verzoek van de ingezetenen en belangrijkste gegoeden
van Tilburg legden Antonie Vereijck, Johan de Groot,
Paulus Scholt en Gerart van Beest een gezamenlijke
verklaring af. Vereijck was op dat moment ouderling en De
Groot was toen diaken. Scholt en Van Beest waren
voormalige diakenen.
Zij verklaarden dat een lege hoek bij de toren van de
kerk van Tilburg de rommelhoeck werd genoemd. Wat
hen betreft was deze hoek zeer geschikt om er een
gemeentehuis te bouwen. Het bouwsel zou volgens hen geen
enkele hinder aan de kerk of de godsdienst veroorzaken.
Zij hadden gezien dat in deze rommelhoeck slecht
hout, steen, kalk en zand lagen opgeslagen. In plaats
van de hoek zo te laten liggen, zou de betimmering
volgens hen een sieraad voor de kerk zijn.
Deze rommelhoeck was de plaats waar voorheen een
doopvont stond. Ten tijde van het pausdom werd
een gedeelte ook gebruikt als Latijnse School van de
Jezuïeten.[11]
Namens de ingezetenen en de voornaamste gegoeden van
Tilburg en Goirle werd een rekest bij de Raad van State
in ’s-Gravenhage ingediend waarin toestemming tot de
bouw van een gemeentehuis in de kerk werd gevraagd.
Op 18 december 1680 gaf de Raad toestemming tot de bouw
van een bequaem raethuijs tot bewaeringe van de
papieren en het houden van de secretarije.
Voorwaarde was wel dat de godsdienst niet mocht worden
verstoord en dat de bouw en het onderhoud niet ten laste
van de Republiek zouden komen.[12]
In het jaar 1681 waren Johan van Ophuijsen, Henricus
Hubertus de Roij, Anthonij Soffaerts, Cornelis Colen en
Matthijs Nieukerck schepenen van Tilburg. Jeremias
Peijmans en Adriaen Spapen waren de schepenen van
Goirle. Antonie Vereijck was nog steeds secretaris.
Kennelijk was het Jan Servaes Moonen opgevallen dat er
niet veel haast werd gemaakt met de bouw van het
gemeentehuis. Op 4 april 1681 schreef Moonen een brief
aan baron Joseph van Grobben-donck. Deze was op dat
moment als kapitein van een compagnie cavalerie in
dienst van de Spaanse koning en verbleef in het
garnizoen in Namen.[13]
Moonen schreef onder meer dat er onenigheden waren
ontstaan over het uitvoeren van een ordon-nantie van Van
Grobbendonck. Met de bouw van het gemeentehuis moest nu
wel begonnen worden want de kosten voor de heer en de
arme inwoners van Tilburg en Goirle waren hoog en renten
konden niet meer worden betaald.
Van het college van drossaard en schepenen woonden
volgens Moonen de meesten op de Heuvel. Sommigen van hen
hadden ook nog een herberg of een herberg werd dagelijks
door hen bezocht. De drossaard en de schepenen van
Tilburg handelden volgens hem alleen maar uit eigen
belang en naar eigen inzicht.
Jan Moonen schreef verder dat de drossaard en de
schepenen de opdracht van Van Grobbendonck niet wilden
uitvoeren omdat zij hun eigen voordeel en welzijn
stelden boven de uit te voeren order. Door deze
instelling kwam niet alleen het gezag van de heer in het
gedrang, maar was dat ook nadelig voor de arme inwoners.
Het kwam volgens Moonen vaak voor dat inwoners voor een
en dezelfde aangelegenheid wel tien of twintig keer op
zoek moesten naar de schepenen of de drossaard.
Moonen verzocht baron Van Grobbendonck om de drossaard
en de schepenen opdracht te geven hun plichten na te
komen en uit te voeren. De drossaard en schepenen
moesten van hem opdracht krijgen in de kerk van Tilburg,
aan de zijde waar de pui was, een gemeentehuis te
bouwen. Hij doelde daarbij op de pui rechts naast de
ingang van de kerk, waar normaal gesproken belangrijke
zaken werden afgekondigd.
Uit een concept-order van Van Grobbendonck bleek dat hij
naar aanleiding van de brief van Jan Moonen de drossaard
en de schepenen van Tilburg en Goirle eerder al twee
maal opdracht had gegeven met de bouw van het
gemeentehuis te beginnen. De laatste keer was in de
zomer van 1681, waarbij de drossaard beloofde de bouw in
gang te zetten. Deze belofte werd door Bernage niet
nagekomen.
Van Grobbendonck vond het niet kunnen dat onderdanen
zijn orders niet opvolgden. Voor de derde en laatste
maal gelastte en ordonneerde Van Grobbendonck de
drossaard en de schepenen om zijn gegeven opdrachten
onmiddellijk op te volgen. Zo niet, dan zouden zij
worden aangezien voor turbateurs van de gemeene ruste.
Bovendien hadden zij bij het afleggen van hun eed
beloofd de orders van de heer te zullen opvolgen.
….., Waeromme alsnu voorde
derde ende laeste mael wordt gelast ende geordonneert
den voorschreven drossaert ende schepenen, alnoch de
gegevene orderes promptelijck te achtervolgen, Op pene
van gehouden te worden voor turbateurs vande gemeene
rust ende voor soodanige die de orders van haeren heer
war voor de selve eedt hebben gedaen, niet en connen te
pareren etcetera………
Bron: (RAT) Tilburg OAA650, los document (z.d.)
Van Grobbendonck wilde de schepenen van Tilburg en
Goirle verbieden zich te geneeren met den tap.
Het was voor schepenen dus niet langer toegestaan om
naast hun ambt ook nog een herberg te hebben. De
drossaard kreeg opdracht om daar nauwlettend op toe te
zien.
De concept-order, zoals hiervoor werd beschreven, werd
door baron Van Grobbendonck zo goed als zeker niet in
deze vorm uitgevaardigd. De marginale apostille die de
baron op de brief van Moonen stelde was iets milder van
inhoud. Maar wel werden de drossaard en de schepenen
nadrukkelijk gelast om met het bouwen van het
gemeentehuis in de kerk te beginnen.[14]
……., Wij ordonneren wel
expresselijck ende finaelijck aen onsen drossaert ende
schepenen van Tilborgh ende Goirle, sonder naelatinge te
volbrengen ende pareren onse voorgaende orders,
procederende promptelijck te doen oprichten een
dorpshuijs aende kercke van Tilborgh ter plaetse hier
inne vermelt, ……..
Bron:
(RAT) Tilburg N30-14v (2-8-1681)
Secretaris Antonie Vereijck verklaarde dat de tekst van
de apostille overeen kwam met de tekst uit het originele
document en bekrachtigde dit met zijn handtekening.
Op 4 augustus 1681 werd een kopie van de resolutie van
18 september 1679 aan notaris Arnoldus Van Loon
overhandigd en in zijn protocol geregistreerd. Op de
achterzijde ervan stond een ondertekende verklaring van
Johan van Ophuijsen, Johan van de Sande en Jeremias
Peijmans.
Zij verklaarden in 1679 schepen te zijn geweest en dat
zij van deze door secretaris Vereijck geschreven
resolutie over het dorpshuis niets afwisten.[15]
Aen d’ander sijde staet
als volght, Wij ondergeteeckende sijnde geweest
schepenen inden jaere 1679 inde maent septembris,
verclaren voor de gerechte waerheijt, dat wij geen
kennisse of wetenschap hebben vande resolutie in dato
den 18e septembris 1679 opgericht ende
geschreven door Anthonij Vereijck secretaris, wegens het
dorpshuijs aen d’ander sijde staende, Toirconde der
waerheijt dese met onse gewoonlijcke signaturen
onderteeckent den 4e augustij 1681 ende was
onderteeckent J:van Ophuijsen 1681 J:vanden Sande 1681
J:Peijmans
Bron:
(RAT) N30-12v (4-8-1681)
Op verzoek van drossaard Adriaen Bernage legden alle
schepenen een verklaring af dat zij op 4 augustus 1681
Adriaen Maes hebben gehoord. Aan Maes, die in september
1679 schepen was, vroegen zij of hij van de door
secretaris Vereijck op 18 september 1679 opgestelde
resolutie af wist. Volgens de schepenen zou Maes hebben
verklaard niets van de resolutie af te weten en ook geen
opdracht te hebben gegeven deze resolutie op te stellen.
De schepenen Ophuijsen, De Roij, Colen en Nieukerck
verklaarden verder nog dat zij op 5 augustus 1681
Niclaes van Wijck over dit zelfde onderwerp hadden
gehoord. Ook hij was in september 1679 schepen. Van
Wijck zou volgens de schepenen verklaard hebben geen
kennis van de resolutie te hebben en ook geen opdracht
te hebben gegeven om deze op te stellen.[16]
Jacobus van der Burght, Ego de Wits, Niclaes van Wijck
en Jeremias Peijmans legden op 7 augustus 1681 een
gezamenlijke verklaring af over de totstandkoming van de
resolutie van 18 september 1679 en het verloop van de
vergadering. Op geen enkel punt week deze verklaring af
van hetgeen hiervoor reeds werd geschreven. Van
oud-presidentschepen Jacobus van der Burght werd op 8
augustus 1681 nogeens een uitgebreide individuele
verklaring hierover opgenomen.[17] Het komt op zijn minst vreemd over dat Van
Wijck en Peijmans eerder verklaarden van de resolutie
niets af te weten.
In het jaar 1681 bestond de kerkenraad van Tilburg uit
predikant Willem de Beveren, de ouderlingen Mattheus
Nieukerck en Lucas Hagenbeck en de diakenen Cornelis
Cloostermans en Jacob Coupe. Kerkmeesters waren toen
Mattheus Nieukerck en Adriaen Uleus.
Een verklaring afgelegd door Antonie Vereijck, Paulus
Scholt en Jacobus van der Burght van 2 oktober 1681
roept enkele vragen op. In de aanhef van de verklaring
geven zij aan dat zij zowel regerende als aftredende
ouderlingen waren. Vereijck en Scholt waren in het jaar
1680 inderdaad ouderling en vervangen door de hiervoor
genoemde ouderlingen. Maar Van der Burght was, zoals uit
de opsomming hiervoor blijkt, helemaal geen ouderling.
En tóch ondertekende hij wel als zodanig deze
verklaring. De handtekening vergeleek ik met
handtekeningen onder andere documenten en deze kwamen
onderling overeen.
Van der Burght kon overigens geen positie in de
kerkenraad bekleden. De ernstige huwelijks-problemen met
zijn tweede echtgenote Jenneken Timmers waren nog niet
voorbij en ook een zoon en twee dochters uit zijn eerste
huwelijk zorgden voor de nodige problemen. Dat was de
kerkenraad niet ontgaan en door zijn slechte levenswijze
werd Van der Burght door de kerkenraad in 1680 al
gesuspendeerd om deel te nemen aan het Heilig Avondmaal.[18]
Deze suspensie duurde in ieder geval gedurende
het jaar 1681 nog voort.
De (vermeende) ouderlingen verklaarden dat de plaats
waar het raadhuis zou verrijzen een lege hoek van de
kerk betrof, waar niet anders dan rommelingh werd
neergelegd. Zij oordeelden dat het raadhuis de
godsdienst niet zou verstoren maar een sieraad voor de
kerk zou zijn. De ondertekenaars zouden dan ook graag
zien dat het gemeentehuis in de rommelhoeck zou
verrijzen.[19]
Deze verklaring kwam overeen met de eerdere
verklaring zoals die in 1680 ook al door Antonie
Vereijck, Johan de Groot, Paulus Scholt en Gerart van
Beest werd afgelegd (zie blz.4).
De vraag doet zich voor waarom deze drie mannen zoveel
belang hechtten aan het afleggen van deze verklaring. En
ook waarom zij zover gingen om iemand als ouderling op
te voeren terwijl hij dat niet was. Ik heb naarstig naar
antwoorden gezocht, maar ze niet gevonden.
Het voornemen om een gemeentehuis in de kerk van Tilburg
te bouwen was op 5 oktober 1681 onderwerp van gesprek
bij de kerkenraadsvergadering van Tilburg. Het was de
leden van de kerkenraad ter ore gekomen dat enkele
Tilburgers vast van plan waren om in de kerk van Tilburg
een raad- of dorpshuis te maecken, te doen metselen
en te doen timmeren. Voor de bouw ervan hadden de
predikant, de kerkenraad en de kerkmeesters geen
toestemming verleend en waren zij daarover nooit
gehoord. Dit besluit werd als een schande en minachting,
alsmede als overtreding van het gezag van de predikant,
kerkenraad en kerkmeesters ervaren. Men vond het onjuist
om van een Tempel Godts een gemeentehuis te
maken. Het zou volgens de kerkenraad tot een verstoring
van de godsdienst leiden. In Tilburg waren er wel
geschiktere plaatsen te vinden en was het nergens voor
nodig het gemeentehuis in de kerk te bouwen.
In de tussentijd waren alleen de gereformeerde Johan van
Ophuijsen voor Tilburg en de katholieke Jeremias
Peijmans voor Goirle degenen die in 1679 ook al schepen
waren en dus tot de bouw van het raadhuis hadden mee
besloten.
Nu had de kerkenraad vernomen dat de meesten van de
huidige schepenen niets voelden voor de bouw van het
raadhuis in de kerk. Hoewel de bron in de acta niet werd
vermeld, mag ervan worden uitgegaan dat dit gegeven uit
de mond van Mattheus Nieukerck kwam. Hij was op dat
moment tegelijkertijd schepen van Tilburg, kerkmeester
en lid van de kerkenraad. De kerkenraad beschouwde de
bouw van het raadhuis in hun kerk als een nederlaag voor
de gereformeerden en een overwinning voor de papisten.
Notaris Arnoldus van Loon werd verzocht zich uit naam
van de kerkenraad en kerkenmeesters te begeven naar de
metselaar en timmerman die het raadhuis zouden gaan
metselen en timmeren.
Van de notaris werd verwacht dat hij deze werklui zou
vragen op wiens last, order of bevel zij aan de bouw van
het raadhuis waren begonnen. Verder moest de notaris hen
verbieden met de reeds begonnen werkzaamheden op te
houden en dat zij aan de kerk niets hadden te reppen
ende te roeren zonder toestemming van de kerkenraad
of kerkmeesters.
In geval van weigering, uitstel of vertraging moest de
notaris hen in het vooruitzicht stellen dat zij zouden
moeten opdraaien voor alle onkosten die de kerk zou
maken. Bovendien zouden de kerkenraad en kerkmeesters
dan overwegen zich tot hogerhand te wenden.[20]
Die zelfde dag nog is notaris Van Loon, samen met de
getuigen Lodewijck van der Hammen en Adriaen Moerlants,
naar de kerk gegaan. Daar trof hij twee arbeiders aan
die bezig waren met het aanstampen van zand. Hendrick
van de Sande was opperbaas en meester-metselaar. Van
Loon vroeg hem naar de opdrachtgever voor dit werk. Van
de Sande zei dat hij het werk verrichtte in opdracht van
Jan Moonen. Zoals door de kerkenraad van hem werd
verwacht verbood de notaris hen met hun werkzaamheden
door te gaan.
Op 7 oktober 1681 kwam de kerkenraad weer bij elkaar om
zich over de ontstane situatie te beraden. Volgens de
kerkenraad toonden de werklui onbeleefd hun ware gezicht
door tegen de wil van de kerkenraad gewoon met het werk
te beginnen. De papisten voelden dit volgens de
kerkenraad als een zege en meenden al een gedeelte van
de geuzenkerk
[c] in handen te hebben. Er waren volgens de
kerkenraad katholieken die hoopten dat zij te zijner
tijd ook de rest van de kerk weer in handen zouden
krijgen. Als het zover zou komen dan zouden zij de
preekstoel met stenen te lijf gaan.
Op 8 oktober 1681 is notaris Van Loon nogmaals naar de
kerk gegaan. Hij vroeg aan Hendrick van de Sande of hij
zijn verklaring van 6 oktober 1681 volhield. Deze
antwoordde daar bevestigend op en zei er nog bij dat hij
nu werkte in opdracht van de baron van Tilburg.[21]
Ondanks de protesten van de kerkenraad gingen de
werkzaamheden door het verbittert pausdom gewoon
door. Op aanraden van de rentmeester van de geestelijke
goederen in het Kwartier van Oisterwijk Barthout van
Slingelant moest de kerkenraad het begin van de
werkzaamheden tot aan de grond toe gelijk maken. Deze
raad werd waarschijnlijk niet opgevolgd. De koster kreeg
opdracht van de kerkenraad om iedereen, met uitzondering
van de secretaris en de schepenen, buiten de deur te
houden.[22]
De borgemeestersrekening van Tilburg over het jaar 1681
werd opgemaakt door de erfgenamen van borgemeester
Adriaen de Roij. Omdat narekeningen aan de
borgemeestersrekening konden worden toegevoegd kon het
voorkomen dat de posten zich uitstrekten over meerdere
jaren.
Dat is de reden dat er in een van de narekeningen een
post werd aangetroffen waarin een bedrag van f.50,- was
uitbetaald aan meester-timmerman Johan de Groot. Hij
ontving dit bedrag als timmerloon aan het raadhuis te
Tilburg. Van dit bedrag moest Goirle een zesde deel
betalen.
In dezelfde narekening stond nog een post van f.57-2-8
wegens door Barthout van Slingelandt geleverde turf voor
het raadhuis en het arbeidsloon daarvoor. Ook van deze
post moest Goirle een zesde gedeelte betalen.[23]
Op 15 juli 1683 wendde Josephus van Grobbendonck zich
tot de Raad van State. De Raad had op 18 december 1680
en 15 december 1681 reeds haar goedkeuring voor de bouw
van het raadhuis gegeven. Maar nu bleken er nog andere
belanghebbenden te zijn die de bouw in de weg wilden
staan.
Van Grobbendonck was namelijk ter ore gekomen dat er
enkele herbergiers waren die vonden dat met de bouw van
het raadhuis in de kerk niet verder kon worden gegaan.
De herbergiers betoogden dat de Raad van State de
voortgang ervan nog kort daarvoor had verboden. Het
vermeende vonnis konden zij echter niet laten zien,
waardoor duidelijk bleek dat de Raad geen uitsprak had
gedaan.
Omdat Adriaen Bernage zelf geen herberg aan huis had zou
het kunnen zijn dat drossaard en schepenen voor hun
vergaderingen en werkzaamheden voor de gemeente
tijdelijk hun intrek in andere herbergen hadden genomen.
Door het vertrek naar het gemeentehuis in de kerk zouden
deze herbergiers hun inkomsten mogelijk zien teruglopen.
De baron erkende te beseffen dat het drincken en
teeren in de herbergen minder zou worden. Maar hij
vond dat in deze tijd van armoede voorkomen kon worden
dat er onnodig door de inwoners veel werd gedronken.
De bouw van het gemeentehuis was nodig om kosten voor de
heerlijkheid te besparen. Van Grobben-donck had berekend
dat het bouwen van het raadhuis niet meer zou kosten dan
f.700,-. Het jaarlijkse voordeel zou volgens hem f.100,-
bedragen.
Om te voorkomen dat inhalige mensen zich tot de
Raad van State zouden wenden, verzocht baron Van
Grobbendonck de Raad van State haar eerdere uitspraken
over dit onderwerp te herhalen. Daarnaast deed hij nog
een speciaal verzoek aan de Raad om het beletten van de
bouw tegen te gaan.
Nog dezelfde dag stelde de Raad van State een apostille
op de marge van het rekest van de heer van Tilburg en
Goirle. Daarin stelde zij kort maar krachtig dat zij bij
hun eerdere uitspraken bleef en dat een ieder zich
daaraan diende te houden.
In het Oud Administratief Archief van Tilburg en Goirle
trof ik nog een ongedateerde concept-order van Josephus
van Grobbendonck aan. Dit concept werd kennelijk
geschreven op het moment dat het de baron duidelijk was
geworden dat het raadhuis in de kerk klaar was om in
gebruik genomen te worden.
Van Grobbendonck gaf drossaard en schepenen opdracht om
alle documenten naar het nieuwe raadhuis over te brengen
om daar voortaan bewaard te worden. Alle gemeentezaken
moesten vanaf dat moment in het nieuwe gemeentehuis
worden verricht.
Al met al kreeg de heerlijkheid dus haar zo zeer
gewenste gemeentehuis in de kerk van Tilburg. De trap in
de hoek van het “raathuijs” leidde naar de plaats
waar gevangenen in de toren werden opgesloten. Als de
banck of de vierschaar in het “raathuis”
gespannen werd kon de gevangene direct vanuit de toren
voor de schepenen worden geleid.
In de persoon van ene Jan Nielis werd er zelfs een
kamerbewaarder aangesteld. Als dienaar van het dorpshuis
ontving hij een jaartraktement van f.18-18-0.[24]
Fragment
van een bewerkte schets uit 1790 uit het boek van
Hendrik Verhees, f.79
Op 4 januari 1684 maakte borgemeester Balthasar
Schaepsmeerders de eindbalans over de bouw van het
raadhuis op. Hij was de borgemeester die de kosten
hiervoor in opdracht van drossaard en schepenen in
rekening moest brengen. De kosten overschreden het
bedrag van f.700,- dat Van Grobbendonck indertijd aan de
Raad van State had voorgehouden. Het totaalbedrag kwam
uit op een bedrag van f.1039-6-12. Van dit bedrag moest
Goirle een zesde gedeelte betalen. Bij het afhoren van
de borgemeestersrekening was dit bedrag voor de regenten
geen probleem.[25]
Uit naam van de heer van Tilburg en Goirle gaf zijn
afgezant Jan Moonen op 14 oktober 1684 een nadrukkelijke
opdracht aan secretaris Vereijck om een rekest te sturen
naar de Raad van State in ’s-Gravenhage. In dat rekest
moest de Raad om goedkeuring van de resolutie om in de
kerk van Tilburg een dorpshuis te laten bouwen worden
verzocht. De Raad van State heeft dit rekest ter
afhandeling doorgestuurd naar de Raad van Brabant.
Niclaes Kan en Marinus van Vrijbergen waren de
gecommitteerde raadsheren van de Raad van Brabant die
hierover een oordeel moesten vellen. Naast de resolutie
van 18 september 1679 bestudeerden zij de verklaringen
zoals die door alle betrokkenen in augustus 1681 waren
afgelegd. Daarnaast werd ook nog het advies van het
officie fiscael bij hun oordeel betrokken.
De raadsheren kwamen op 17 maart 1685 tot het oordeel
dat de betreffende resolutie deugdelijk en geldig was
genomen. Tot vrijwaring van de secretaris moest dit
oordeel in het protocol van Tilburg worden
geregistreerd.[26]
Na meer dan 45 jaar vonden de toenmalige regenten van de
heerlijkheid Tilburg en Goirle dat het gemeentehuis in
de kerk vergroot moest worden. De magistraat wilde van
tijd tot tijd weleens met elkaar kunnen vergaderen
zonder dat anderen daarbij aanwezig waren. Men had grote
behoefte aan een raadkamer.
Tot nu toe werd het raadhuis als raadkamer gebruikt, maar
daar zaten dan altijd drie klerken van de secretaris
bij. De secretarie en de archiefruimte bood te weinig
ruimte om deze klerken een plaats te bieden. Omdat
iedereen mee kon luisteren was het onmogelijk om in
vrijheid te overleggen. De magistraat wilde nu aan de
kant waar de oude raadkamer gelegen was een klein
gedeelte van de kerk benutten om een nieuwe raadkamer in
te richten. Om dat te kunnen realiseren zou de muur van
de oude raadkamer doorgeslagen moeten worden om daar een
deur in te plaatsen. Die deur moest uitkomen onder een
afdakje van de kerk, waarbij er twee kleine bogen
moesten worden dichtgemetseld.
Van te voren had de magistraat al stenen besteld en
laten afleveren. Omdat zij geen andere plaats wist om de
stenen op te slaan werd besloten ze in een lege hoek van
de kerk op te tasten.
De schepenbank werd in 1726 bezet door Dirck Otterinck,
Nicoales Steenis, Jan Tieleman van Meurs, Govert Bles en
Adriaen de Groot voor Tilburg. Voor Goirle waren Antonij
Tieneman en Jan Brouwers de schepenen.
Op 24 juli 1726 werd koster en schoolmeester Johan
Coenraad Swanenberg bij drossaard en schepenen ontboden.
Hem werd gevraagd waarom hij de sleutels van de kerk
niet onder zich had en waarom hij die aan dominee
Johannes Uleus, de broer van de eerder genoemde Adriaen
Uleus,
had gegeven.
Swanenberg vertelde dat dominee Uleus op 23 juli 1726
bij hem was gekomen om de sleutels op te halen. Uleus
begreep namelijk niet dat er stenen in de kerk waren
gebracht en dat zijn kerk als pakhuis werd gebruikt.
Drossaard en schepenen stuurden Swanenberg daarop naar
de dominee om bij hem de sleutels op te halen en deze
aan de magistraat te overhandigen. Korte tijd later was
Swanenberg weer in de vergadering teruggekomen. De
sleutels had hij niet bij zich omdat de predikant ze
niet wilde afgeven. Als drossaard en schepenen de reden
daarvan wilden weten dan wilde hij wel naar hen toekomen
om erover te praten.
Kort daarop verscheen dominee Uleus in de vergadering.
Hij wilde de sleutels pas geven als hij wist wat ermee
gedaan zou worden. Drossaard en schepenen verzochten hem
nogmaals om de sleutels af te geven. Als hij dat niet
zou doen, dan wisten zij nog wel een andere manier om de
kerk binnen te komen. Welke manier dat was werd niet in
het resolutieboek vermeld.
Na heel veel heen en weer gepraat zei Uleus dat hij de
sleutels wel wilde overdragen. Als zij een vorster langs
zouden sturen dan zou hij de sleutels aan hem meegeven.
Uiteindelijk werd het niet een vorster maar de
kamerbewaarder die de sleutels heeft opgehaald.[27]
In plaats van naar de Staten-Generaal een rekest te
sturen, wendde predikant Uleus zich op 25 juli 1726 tot
de Raad van State.
Hij schreef in zijn rekest dat in 1680 in de kerk een
raadhuis was gebouwd. Nergens in de Meierij was een zo
bekwaam raadhuis en secretarie te vinden als dit. Enkele
jaren geleden was er nog bovenop het raadhuis een
bovenkamer gebouwd. In het resolutieboek van de
schepenen werden geen aantekeningen over deze bovenkamer
aangetroffen.
De dominee had vernomen dat de drossaard en schepenen
van plan waren om nog een groot vak in de kerk in
gebruik te willen nemen. Zo’n 1000 stenen hadden zij
daarvoor al tegen zijn zin in de kerk opgeslagen.
Volgens hem hadden zij de koster om de sleutels van de
kerk gevraagd. Als hij ze niet zou afgeven dan zouden
zij nieuwe laten maken, zodat zij altijd de baas van de
kerk zouden zijn.
Uleus wilde dat drossaard en schepenen gelast werden
tevreden te zijn met het raadhuis zoals dat nu was,
zodat er geen inbreuk werd gemaakt op de vierkante vorm,
de lichtinval en de graven in de kerk. Ook vond hij dat
het dorp in deze barre tijden niet op onkosten gejaagd
mocht worden.
De Raad van State oordeelde dat het rekest van dominee
Uleus naar drossaard en schepenen van Tilburg moest
worden gestuurd om haar visie daarover te vernemen. De
Raad verzocht bovendien de commissie “Lanx de Maase”
om ter plaatse onderzoek te doen.
In haar reactie van 28 augustus 1726 aan de
Staten-Generaal schreef de magistraat dat zij eerbied
hadden voor een leraar die zo lange tijd van
jaren de predikant van Tilburg was geweest. Maar over de
onbetamelijke manier waarop hij hen had bejegend wilden
zij liever niets kwijt.
Beschreven werd onder welke omstandigheden drossaard en
schepenen met elkaar moesten vergaderen. Die ruimte was
niet groter dan 11 voet in de breedte en 16 voet in de
lengte.[d]
De secretarie was zo klein dat er geen vier personen in
konden plaatsnemen om te schrijven. De klerken deden hun
werk in de oude raadkamer, terwijl het
heerlijkheidsarchief en andere benodigdheden opgepropt
in een zogenaamde bovenkamer lagen opgeslagen.
Het toegankelijk maken van die ruimte zou door het
aanleggen van een deugdelijke trap niet meer kosten dan
100 rijksdaalders. Een even groot bedrag als voor een
nieuwe kamer ook werd begroot.
De magistraat bestreed de stelling van de dominee dat
het raadhuis een deel van de kerk had afgenomen. De
plaats waar het stond was gemeentegrond en zeker niet
tot last van de kerk als instelling. Volgens Uleus zou
de uitbreiding inbreuk maken op de lichtinval en de
vierkante vorm van de kerk. Bovendien zou het begraven
in de kerk worden belemmerd. De magistraat bestreed dat
uiteraard en stelde dat de kerk nooit door meer dan 150
personen werd bezocht. En dat terwijl het aantal
lidmaten 4000 bedroeg. Er bleef voor hen dus plaats
genoeg over en de lichtinval en het begraven zouden niet
verstoord worden. Aan die kant van de kerk was nog nooit
iemand begraven geweest.
De magistraat vroeg aan de Staten-Generaal toestemming
om een raadkamer te mogen bouwen van 17 voet lang en 18
voet breed.[e]
Na oculaire inspectie stonden de gedeputeerden
van de commissie “Lanx de Maase” de magistraat
van Tilburg op 27 september 1726 toe dat zij in de
zuidhoek van hun kerk, nabij de toren tussen twee
pilaren, een raadkamer mochten optrekken. Zij verboden
predikant Uleus om de magistraat van Tilburg nog langer
te hinderen. Hij moest zich in de toekomst onthouden de
Raad met dergelijke beuselingen lastig te vallen.
Het gemeentehuis in de kerk van Tilburg heeft op die
plaats tot 1811 dienst gedaan. De naastgelegen pastorie
werd als nieuw gemeentehuis ingericht.
[a] Vader en “onnozele”
zoon als drossaard en secretaris van de heerlijkheid
Tilburg en Goirle - Jacques de Bakker (Tilburg, jaargang
32, april 2014, nr.1, blz.19 e.v.); Wiki Midden Brabant
(topics Adriaan Bernagie – auteur niet vermeld,
Drossaard Bernagiestraat – Bron: De straten van Tilburg,
Ronald Peeters (1978),blz.14
[b] plaatsvervanger
[c] “Geuzen” was een
scheldwoord voor gereformeerden
[d] Circa
3.35x4.87 m.
[e] Circa
5.50x5.20 m.
Bronnen:
De feiten in de tekst,
waarbij geen bron staat vermeld, zijn terug te vinden in
het onder [1] vermelde dossier.
[1] (RAT) Tilburg en
Goirle OAA650
[2] (RAT) Tilburg
N30-12v (4-8-1681)
[3] (RAT) Tilburg
N30-42v (8-8-1681 en 19-9-1681)
[4] o.a.
(RAT) Tilburg N28-3v (6-1-1680)
[5] o.a.
(RAT) Tilburg N28-22r (10-6-1680)
[6]
o.a. (BHIC)
Raad van Brabant 1586-1811 nr.788.2461
[7]
(RAT) Tilburg en Goirle R8022-87 (19-10-1680)
[8] (RAT) Tilburg en
Goirle R8022-84 (17-10-1680)
[9] (RAT) Tilburg en
Goirle R8022-86 (21-10-1680)
[10] (RAT) Tilburg en
Goirle R8022-88 (29-10-1680)
[11] (RAT) Tilburg
N58-9v (14-1-1683)
[12] (BHIC)
Resoluties Raad van State 178.224, f.461v (18-12-1680)
[13] (RAT) Tilburg
N30-15 (4-4-1681)
[14] (RAT) Tilburg
N30-14 (4-4-1681) en N30-14v (2-8-1681)
[15] (RAT) Tilburg
N30-12v (4-8-1681)
[16] (RAT) Tilburg
N30-13 (6-8-1681)
[17] (RAT) Tilburg en
Goirle OAA650 en Tilburg en Goirle N30-42v (7-8-1681 en
19-9-1681)
[18] (RAT) Tilburg en
Goirle, acta kerkenraad 1675-1704, f.95
[19] (RAT) Tilburg en
Goirle OAA650, los document (2-10-1681)
[20] (RAT) Tilburg en
Goirle, acta kerkenraad, f.103 (5-10-1681); en Tilburg
en Goirle OAA650 en Tilburg N30-26v
(6-10-1681)
[21] (RAT) Tilburg
N30-27v (8-10-1681)
[22] (RAT) Tilburg en
Goirle, acta kerkenraad, f.104 (7-10-1681)
[23] (RAT) Tilburg en
Goirle OAA476, ongef. en z.d.
[24] (RAT) Tilburg
en Goirle OAA476, ongef. en z.d.
[25] (RAT) Tilburg en
Goirle OAA478, ongef.
[26] (RAT) Tilburg en
Goirle R8026-24
[27] (RAT) Tilburg en
Goirle OAA 3, f.21v (27.7.1726)
|