Hoe Joseph Hoppenbrouwers aan zijn einde kwam
Met vastenavond
doodgesteken…[1]
De toen 29-jarige Johan van de Kerckhoven was waard van
een herberg aan de Hoeven in Tilburg. In de middag van 9
februari 1739 rond een uur of één was het aardig druk in
zijn herberg. Onder de gasten bevonden zich ook de
23-jarige Joseph Hoppenbrouwers[a] uit het
Nieuwland en Johan Peter Nouwens[b] die aan
de Hoeven woonde. Deze laatste werd ook wel Matteussen
of Teussen genoemd.
Nouwens maakte met enkele van de aanwezigen, waaronder
Hoppenbrouwers, ruzie. De beide mannen scholden elkaar
uit en een aanwezige gast heeft gehoord dat Nouwens zei:
“Als ik bij Joseph kan komen dan sal ik hem een clap
geven”. En een andere gast had de twee mannen in het
keukentje van de herberg vechtend op de grond zien
liggen. Maar deze gast had ook gehoord dat
Hoppenbrouwers tegen Nouwens zei: “Kom laten het ons
affdrincken”, waarop Nouwens had gezegd: "Dan
moet gij mij beschencken”. Hoppenbrouwers
antwoordde: “Ick sal soo veel geven als gij”. In
aanwezigheid van Petronilla van Gorp, de moeder van
Nouwens, heeft Van de Kerckhoven Nouwens buiten de deur
van zijn herberg gezet. Via de tuin van de herberg
gingen Nouwens en zijn moeder op weg naar huis.
Hoppenbrouwers had ondertussen met Jan Bastiaan Smittens
de tuin achter de herberg verlaten. Buiten die tuin trok
Hoppenbrouwers zijn mes en liet dat aan Jan Peter
Nouwens zien. Nouwens, die inmiddels een stukje verder
over een weide liep, keerde daarop naar Hoppenbrouwers
terug en trok ook zijn mes. Hoppenbrouwers is in de tuin
van de herberg het zomerhuis binnengegaan. Nouwens trok
de deur van het zomerhuis open en de beide mannen
maakten met hun messen weer stekende bewegingen naar
elkaar. Broer Norbart Nouwens[c] was er ook
bij gekomen en had zijn mes eveneens getrokken.
Jan Baptist de Beer was als bezoeker van de herberg ook
naar de tuin gekomen. Hij had een bonenstaak afgebroken
en daarmee probeerde hij de mannen uit elkaar te
krijgen. De vechters-bazen richtten zich toen tegen hem
en maakten ook snijdende bewegingen naar hem. Het
resultaat was een snede door de slip van zijn jas en een
andere snede door de mouw van zijn jas.
Verschillende getuigen hebben Joseph Hoppenbrouwers met
een bebloed hemd en met de handen voor de buik in de
tuin van Van de Kerckhoven onder een notenboom zien
zitten. In de ene hand had hij een schede en in de
andere hand een mes. Toen hem gevraagd werd of hij
gewond was, zei Hoppenbrouwers: “Ja ik hebs al
genoegh”. De gewonde jongeman werd hierna de herberg
van Van de Kerckhoven binnengebracht.
Het voorval was ook drossaard Pieter van Hoven ter ore
gekomen. Hij verzocht op 10 februari 1739 de schepenen
Diderick Ulæus, Arnoldus van Asten en Arnoldus van Meurs
zich te vervoegen aan het huis van Johan van de
Kerckhoven om de gewonde Joseph Hoppenbrouwers te
onderzoeken. Gezworen klerk Govert Bles vergezelde hen
om de verslaglegging te verzorgen.
Toen zij daar aankwamen vertelde Van de Kerckhoven dat
Hoppenbrouwers in de naastgelegen weefkamer lag en dat
hij kort voor hun komst omstreeks 11.00 uur aan zijn
verwondingen was overleden.
In aanwezigheid van de chirurgijnen Francis de Meij en
Sebastiaan Rijcken hebben de schepenen het dode lichaam
van Hoppenbrouwers onderzocht. De chirurgijnen lieten
zien dat Hoppenbrouwers een steeck hat regt voor int
hangen van de buijck, en datter de darmen uijthongen.
De schepenen gaven opdracht om het lichaam van Joseph
Hoppenbrouwers over te brengen naar het huis van zijn
moeder Petronilla van Gils en stiefvader Johan van de
Pas[d]. Zij woonden aan het eind van het
Nieuwland. In die woning zou het stoffelijk overschot de
volgende dag nader worden onderzocht en geopend.
De schepenen maakten van de gelegenheid gebruik om Van
de Kerckhoven nog even te vragen naar de oorzaak van
deze doodtslag of manslag. De herbergier
gaf in het kort weer wat hij had gezien en gehoord. De
schepenen wilden ook van hem weten wie er tijdens het
gevecht allemaal in en bij zijn herberg waren. Van de
Kerckhoven verklaarde dat niet te weten.
Maar zo makkelijk kwam hij er bij de schepenen niet van
af. Uit naam van de drossaard gaven zij hem opdracht een
lijst op te stellen wie hij allemaal in zijn herberg
over de vloer heeft gehad. Gezien het grote aantal
getuigen dat later werd gehoord, heeft Van de Kerckhoven
hieraan waarschijnlijk wel voldaan.
Wouterus Mutsaers was medicine doctor van Tilburg
en Goirle. Samen met Francis de Meij en Sebastiaen
Rijcken is hij naar het huis van Jan van de Pas aan het
Nieuwland gegaan. Ook de gecommitteerde schepenen en
gezworen klerk waren daar aanwezig.
Uit het verslag van de medici bleek dat het lichaam van
Joseph Hoppenbrouwers allereerst werd ontbloot. Zij
zagen aan de buitenkant dat deze een steek voor in het
“hangen van de buik” had. De steek bevond zich ongeveer
een duim breed onder de navel. Een gedeelte van de
inmiddels zwart geworden darmen hing er uit.
Nadat het lichaam was geopend bleek dat de derde dunne
darm, op een strobreed stukje na, vrijwel in zijn geheel
was afgesneden.
De medici stelden officieel vast dat deze kwetsuur en
verwonding de ware oorzaak waren van de dood van
Hoppenbrouwers.
Cornelis van Gorp was ook getuige van de messentrekkerij
geweest. Hij was Jan Peter Nouwens op 11 februari 1739
tegengekomen en vroeg aan hem: “Waarom legde tegens
sulck een volck aan, want gij wist wel dat dien Joseph
Hoppenbrouwers een seer moeijelijck mens was.”
Nouwens antwoorde daarop: “Hij was mijn al wat te
gauw, en te quaat, en raakte mijn gedurig, en ick kon
hem niet raken, En doen heb ik naar hem gestooken, maar
ick wist niet dat het soo quaat soude komen.” Van
Gorp had ook gezien dat Nouwens verschillende sneden in
zijn kleding had.
Van Gorp is hierna met Jan Peter Nouwens tot aan de
Baelse molen meegelopen. Ook Norbart Verhooff liep met
de beide mannen mee. Bij de molen scheidden hun wegen en
zei Nouwens nog tegen de twee mannen: “Het is evenwel
hart, om eens dat ick mijn arm te ver heb uijtgestooken,
moet vlugten, mijn vaderlant verlaten.” Om aan de
gevolgen van zijn handelen te ontkomen heeft Jan Peter
Nouwens de heerlijkheid Tilburg en Goirle ontvlucht. Dat
hij naar Baarle was gelopen geeft aan dat hij
waarschijnlijk naar de Oostenrijkse Nederlanden is
gevlucht.
Uit het criminele procesdossier bleek dat ook Norbart
Nouwens de kuierlatten had genomen en de heerlijkheid
Tilburg en Goirle had verlaten. De grond was ook hem
kennelijk te heet onder de voeten geworden. Over hem
werden geen aanwijzingen over zijn vlucht aangetroffen.
Josephus Hendrick Hoppenbrouwers werd op 13 februari
1739 in Tilburg begraven. In de aantekening van deze
begrafenis werd opgetekend dat hij jongman, dus
ongehuwd, was. Hij liet een halve ouder na en woonde aan
het Nieuwland. Met die halve ouder werd zijn moeder
bedoeld. Voor de begrafenis werd 36 stuivers betaald.
Als extra werd nog opgetekend dat Hoppenbrouwers met de
vastenavond dootgesteken was.
Bron: (RAT) Tilburg
begraaflijst 1732-1746 (Nederduits-gereformeerd), f.32
Na het doornemen van de verslagen van de schepenen en de
medici én het horen van ongeveer vijftien getuigen wist
drossaard Van Hoven wel hoe de vork in de steel zat. Uit
de attestatiën en preparatoire informatiën was
het voor hem meer dan duidelijk geworden dat Johannes
Nouwens en zijn broer Martinus Nouwens voor het
doodsteken van Hoppenbrouwers verantwoordelijk waren.
Van Hoven verzocht de schepenen hem dan ook een decreet
van apprehensie tegen Johannes Nouwens en
Norbartus Nouwens te verlenen om tegen hen een crimineel
proces[e] te kunnen voeren. En voor het geval
dat deze op de vlucht waren geslagen wilde hij hen
bij edict[f] en klockeslagh indaegen.
Dit decreet werd de drossaard op 25 februari 1739 door
de schepenen verleend.
De drossaard stelde op 1
maart 1739 een dagvaarding op voor Johannes Nouwens en
Norbartus Nouwens waarbij deze hen bij edict en
klockeslagh daagde om op 9 maart 1739 om negen uur
in het raadhuis te verschijnen om de crimineelen
eijsch en conclusie van de drossaard aan te horen.
Vorster Jan de Munnick
heeft die dag nog de klokken van de Grote Kerk, zoals ’t
Heike toen genoemd werd, geluid en de dagvaarding aan de
pui van de kerk afgehangen.
Het criminele
strafproces tegen de gebroeders Nouwens
Een crimineel strafproces startte met het aan de
schepenen uitbrengen van de tigt en aenspraeke
crimineel door de drossaard. In dit document legde
de drossaard puntsgewijs uit op grond waarvan hij tegen
iemand wilde procederen. Aan het eind van dit document
trok de drossaard zijn conclusie en stelde hij voor hoe
de gedaagde zou moeten worden gestraft. Vanaf dit moment
werden in de criminele rol ook de notulen
bijgehouden van elke rechtsdag die op een bepaalde zaak
betrekking had.
Om te voorkomen dat de schepenen zich door een dikke
criminele rol moesten worstelen om de rechtsgang te
kunnen volgen, was het gebruikelijk dat van de notulen
een extract werd vervaar-digd. In dit extract werd
letterlijk overgenomen wat er van dag tot dag in de
criminele rol over een proces stond beschreven. Dit
extract werd altijd aan het dossier toegevoegd.
Fragment uit de criminele
rol. Bron: (RAT) Tilburg en Goirle ORA10 (1681-1758)
In deze casus werd de tigt en aenspraeke crimineel
tijdens de rechtsdag van 9 maart 1739 tegen Johannes
Nouwens en Norbartus Nouwens uitgebracht. Het was
gebruikelijk dat de drossaard het proces niet zelf
voerde, maar zich liet vervangen door een
dorpsprocureur. In deze zaak was procureur Jan Tabbers
degene die namens de drossaard optrad.
Na de puntsgewijze opsomming van feiten en
omstandigheden kwam de drossaard tot de conclusie dat
zowel Johannes Nouwens als Norbartus Nouwens schuldig
waren aan deze dootslag of manslag. Hij
verzocht de schepenen voor recht uit te spreken dat de
gebroeders Nouwens door de scherp-rechter aan den lijve
zouden worden gestraft.
De op de vlucht geslagen gebroeders Nouwens lieten zich
uiteraard op deze eerste rechtsdag niet zien. Om die
reden verzocht Tabbers de schepenen om hen default[g]
te verlenen en hen voor de tweede maal te dagvaarden.
Daarbij werd de gedaagden hun exceptie declinatoir
ontnomen.
Dat wilde zeggen dat de gedaagden zich niet meer konden
beroepen op de onbevoegdheid van de rechters waarvoor
zij geroepen waren.
Johannes Nouwens en Norbartus Nouwens werden voor de
rechtsdag van 23 maart 1739 opnieuw gedagvaard. Ook nu
verschenen zij niet en werd door Tabbers verzocht om hen
opnieuw default te verlenen en hen voor een derde
maal te dagvaarden. Bij deze gelegenheid werd hen hun
exceptie dilatoir ontnomen.
Het doel van de exceptie dilatoir was een gunstig
tussenvonnis te verkrijgen, om zo in de hoofd-aanklacht
sterker te staan.
Er volgde een nieuwe dagvaarding voor 6 april 1739. Maar
uiteraard kwamen zij ook nu weer niet opdagen en werd
hen een derde default verleend en zouden zij
nogmaals worden gedagvaard. Nu werd hen hun exceptie
peremptoir ontnomen en stonden voor hen, mochten zij
later alsnog gearresteerd kunnen worden, geen andere
rechtsmiddelen meer open.
Bij de exceptie peremptoir wordt de gedaagde het
recht ontnomen om het laatste woord te voeren.
Het procesrecht schreef voor dat er nog een vierde
dagvaarding moest worden uitgebracht. Johannes Nouwens
en Norbartus Nouwens werden voor de laatste keer
gedagvaard om op 20 april 1739 voor de schepenbank van
Tilburg en Goirle te verschijnen. Zij verschenen ook nu
weer niet.
Procureur Jan Tabbers zag namens de drossaard af van de
wens dat de gedaagden zich op een rechtsdag zouden komen
vertonen. Daarmee werden beide zaak gesloten.
Van beide dossiers werden nu alle stukken overgegeven
aan de secretaris of diens gezworen klerk. Op 2 mei 1739
stelde hij voor elk dossier een inventaris op van alle
inliggende stukken. Deze inventarissen werden aan de
dossiers toegevoegd.
Op de zittingsdag van 4 mei 1739 overhandigde de
drossaard beide dossiers aan de schepenen en verzocht de
schepenbank een vonnis hierover uit te spreken. De
schepenen wilden daarover eerst schriftelijk advies
inwinnen bij twee onpartijdige rechtsgeleerden.
Met een verzoek om hen van advies te dienen werden de
volledige dossiers gestuurd naar de rechtsgeleerden
A.van Heurn en A.Verster uit ’s-Hertogenbosch. Na
bestudering stuurden zij met de dossiers ook hun
adviezen weer naar de schepenen terug. Elk advies
bestond uit een tekst die aan alle juridische eisen van
een vonnis voldeed. De schepenen hoefden dit advies
alleen nog maar te dateren, te ondertekenen en voor
recht uit te spreken.
Het uitbrengen van een advies was niet gratis. Voor elke
rechtsgeleerde moest per advies een bedrag van f.6-6-0
worden betaald. Voor de extensie, het uitschrijven van
het advies, werd een bedrag van f.0-18-0 in rekening
gebracht en aan zegelgeld moest f.0-12-8 worden betaald.
De schepenen kregen het gevraagde advies op 16 mei 1739
toegestuurd en op 25 mei 1739 deden zij overeenkomstig
dit advies uitspraak in dit proces. Het vonnis werd door
de secretaris of zijn gezworen klerk in de criminele
rol bijgeschreven.
In het vonnis tegen Johannes Nouwens werd bepaald dat
deze onmiddellijk en voor altijd uit de heerlijkheid
Tilburg en Goirle werd verbannen. Zou hij later alsnog
gearresteerd worden dan zal er tegen hem een crimineel
proces worden aangespannen. Johannes Nouwens werd tevens
veroordeeld tot het betalen van de proceskosten.
Het verbannen werd, ondanks dat de gedaagde gevlucht
was, in de meeste gevallen als vast element in een
vonnis opgenomen. Verbanning was een zware maatregel. Op
deze manier werd men verlost van ongewenste personen uit
de heerlijkheid. Bannelingen vervielen vaak tot de
bedelstaf.
Het vonnis tegen Norbartus Nouwens luidde, dat tegen hem
zal worden geprocedeerd als hij in handen van justitie
zou vallen. Hem werd verweten dat hij met een mes in de
hand aanwezig was toen de manslag op Joseph
Hoppenbrouwers plaatsvond. Ook werd hij veroordeeld tot
het betalen van de proceskosten.
Ondanks dat Norbartus Nouwens zelf geen verwondingen
heeft toegebracht aan Joseph Hoppen-brouwers kon hij
toch, alleen al door zijn aanwezigheid daarbij, worden
gestraft. Doordat hij tijdens het gevecht tussen zijn
broer Johannes Nouwens met Joseph Hoppenbrouwers met een
mes in de hand heeft gestaan kon hij ook voor deze
manslag worden vervolgd en veroordeeld.
Een verbanning werd tegen hem niet uitgesproken. Ook
werd in dit vonnis niet vastgesteld of er tegen hem,
mocht hij werden gearresteerd, ordinair of
extraordinair geprocedeerd zal gaan worden.
Nieuwegein, mei 2019
John van Erve
[a] Josephus Henricus Oppenbrauwers stond op 25-2-1715
te Tilburg in het doopboek aangeduid als zoon van
Henricus Oppenbrauwers en Maria Schapsmeijders.
[b] Joannes Nauwens werd op 1 september 1710 te
Tilburg gedoopt als zoon van Petrus Mattheus Nauwens en
Petronilla Jan van Gorp. In he dossier geschreven als
Nouwens.
[c] Norbartus Nauwens werd op 17 februari 1717 te
Tilburg gedoopt als zoon van Petrus Mattheus Nauwens en
Petronilla Jan van Gorp. In het dossier geschreven als
Nouwens.
[d] Jan van de Pas trouwde op 3 juni 1721 te Tilburg
met Anna Maria Schaapsmeerders. Zij was de weduwe van
Hendrik Hoppenbrouwers met wie zij op 28 januari 1703 in
Tilburg was getrouwd.
[e] Ook wel als extraordinair proces aangeduid.
[f] Openbare dagvaarding
[g] Verstek
Bronnen:
[1] (RAT) Tilburg en Goirle ORA-289 en ORA-290 |