Een
immaterieel theaterstuk
Het
is avond; men kijkt in een ruimte. Het is zo donker dat men de grootte
van de ruimte niet bepalen kan. Er brandt een lamp, een bureaulamp die
op het blad van een tafel gericht staat.
Naast
de tafel, aan weerszijde schuin aangeschoven: een paar kleinere tafels
en daarnaast weer een aantal stoelen die als tafel figureren.
Op
de tafel-constellatie, langs de rand: stapels boeken, tijdschriften en
dossiermappen; voorts nog: beschreven papiertjes van uiteenlopend
formaat, waarop flarden van zinnen genoteerd staan of 'n verwijzing
naar een ander papiertje, boek of tijdschrift. De papiertjes liggen
over het hele tafeloppervlak verspreid, soms in lagen dik.
Achter
de tafel zit een kunstenaar. Hij schuift urenlang de papiertjes heen
en weer, nee, door elkaar.
De
boeken en tijdschriften, muren van een geruïneerde vesting, schermen
dit wirwarrig schaakspel af tegen de tocht, hoofdschuddend in de ogen
van een geduldig publiekje
(-
‘ze hadden moeten blazen, dat hadden ze moeten doen!’). Soms
glijden de paperassen van elkaar af; papiertjes vliegen als
geschrokken kippen op, en vallen neer: een nieuwe ordening ontstaat en
de kunstenaar kijkt. Weet nooit.
Tussen
de boeken, tijdschriften en dossiermappen enerzijds, en de papiertjes
anderzijds bestaat een mysterieus verband: als tussen een woord en
haar anagram.
Zoals
men kan zoeken naar het anagram van een woord door de letters ten
opzichte van elkaar te verschuiven, zo zoekt de kunstenaar in zijn
notities, naar iets, wat ook nog waar is.
Gedurende
de hele avond zit de kunstenaar aan de tafel: hij bladert een boek
door, leest wat, links rechts, grijpt een tijdschrift, een papiertje,
het boek, en weer een ander boek. Hij hergroepeert de papiertjes; hij
ordent zijn gedachten, zichtbaar voor het publiek.
Het
volgende theaterspel, waarin de kunstenaar tracht ruimte te scheppen
voor een blauwe papegaai in het oeuvre van de Franse kunstenaar Yves
Klein, ontvouwt zich, aan de hand van de papiertjes, in een achttal
scènes in het hoofd van de kunstenaar.
I.
Goed,
daar gaan we, hop: ... Zon, vakantie... Zuid-Frankrijk... strand:
strand van Nice... Nice 1946, om en nabij.
Een
jaar of achttien zijn ze... beiden, of alle drie... naast elkaar op
het strand... handen onder het hoofd... ze staren de hemel in...
luciferhoutje in de mond. Stilte. Zee. Geen radio's. Ze hebben zojuist
de wereld verdeeld. Onderling verdeeld.
‘...als
Zeus, Poseidon, en Hades’
(McEvilley)
‘Arman,
voortbrenger en beschermer, maker van " het volle" neemt het
dierenrijk voor zijn rekening. Claude Pascal, vriendelijk, traag,
neemt het behoud van de planten op zich. En Yves, sneller, meer
abstract, en minder thuis in de wereld dan de anderen, definieert zijn
rijk, het minerale, als de blauwe leegte van de verre hemel. Hij
schreef zijn naam aan de andere kant van de hemel - de kant zonder
vogels, wolken, vliegtuigen, de kant van de zuivere, onherleidbare
ruimte’ (McEvilley)
‘...de
verdeling dier, plant, mineraal komt van Heindel.’
(McEvilley)... alhoewel Arman beweert dat ze het bij Homerus gelezen
hadden (Ilias, V 185 e.v.).
‘Hij
zei tegen me: Ik ga me bezighouden met het organische en jij neemt
alles wat gefabriceerd is voor je rekening’...
Arman, over toen, op het strand... twintig jaar later.
‘lk
maak de leegte, en jij maakt "het volle"’...
tegen Arman...
‘Na
mijn leegte, " het volle" van Arman. Het ontbrak het
universele geheugen van de kunst aan deze mummificatie van het
vastberaden kwantitativisme. De hele natuur, eindelijk gekunsteld,
begint opnieuw tot ons te spreken, direct en helder, zoals in de oude
tijden. Na de leegte, het volle. Het volle van het kwantitativisme en
al haar gemummificeerde consequenties voor altijd door Arman sedert
vandaag. Weldra zullen we geen behoeften meer hebben, aan teveel, aan
meer, aan minder, aan nauwelijks meer, aan genoeg, aan teveel! De ware
vrijheid in de kunst nadert eindelijk.’
‘Alle
aspecten van de subjecten van de natuur interesseren mij. Mensen,
dieren, planten, mineralen, atmosferische toestanden. Ik ben hierin
geïnteresseerd voor mijn naturometrieën.’...
Klein, in Zero 3, 1961... tegen de strandafspraken in!
‘lk
ben de koning van de hemel. ’
‘lk
ben de schilder van de ruimte.’
‘De
schilder van de ruimte werpt zichzelf in de leegte.’
‘…
Eden herscheppen.’
Dit
moeten dan ongeveer de thema's zijn... het organische... de leegte, de
ruimte... het verloren paradijs... mensen, dieren, planten en
mineralen... Volop ruimte voor de papegaai, tot zover...
II.
Klein
wil geen lijnen in zijn werk. Daar kan ik kort over zijn:
‘(In
den beginne:) Zuivere kleur, de universele geest waarin de menselijke
geest baadde in een aards-paradijselijke toestand, werd overweldigd,
door de invasie van de lijn, gevangen gezet, opgedeeld, losgesneden,
onderworpen aan de slavernij.’
‘Het
paradijs is verloren. De wirwar van lijnen werden tralies van een
echte gevangenis…’
‘De
lijn doorboort de ruimte. Zij is altijd op weg. De lijn gaat voort.
Zij gaat naar het oneindige. De kleur daarentegen ís in het
oneindige.’
Alleen
kleur dus, en dan nog één kleur ook: twéé kleuren op een doek is
veel te emotioneel. Te veel spektakel.
‘lk
weiger het spektakel toe te laten op mijn schilderijen.’
‘Een
tweestrijd ontspint zich, een schouwspel, op het vlak van het
psychologische en emotionele.’
Een
kleur. Punt. Verder:
III.
‘Toen
herinnerde ik me de kleur blauw, het blauw van de lucht van Nice dat
aan het begin van mijn loopbaan als monochromist stond.’
‘lk
begon tegen het einde van '56, en in '57 had ik in Milaan een
tentoonstelling die aan het begin stond van wat ik durf te noemen:
mijn " Blauwe Periode".’
Milaan
'57, dat was... L'Epoca Blu... ja klopt: elf schilderijen, egaal
blauw, zelfde blauw en precies even groot. Slechts verschillen in
verkoopprijs.
Elf
monochromen... in zijn dan nog niet gepatenteerde blauw... het ‘International
Klein Blue’... met de verfroller opgebracht. Het I.K.B. schijnt...
heb ik ooit... ergens... gelezen, gehoord... op petroleum-basis
vervaardigd te worden... weet het niet precies. Nooit terug kunnen
vinden. Moet het zeker wel weten. Zeer zeker. Heel belangrijk. Hoe
krijg ik anders die papegaai blauw?... Yves-Klein Blauw..?
Voorlopig
houd ik het op kleurpigmenten, vermengd met petroleum. En met de
roller opgebracht. De I. K. B. monochromen bestrooit hij dan nog eens
met pigmentpoeder... zodat de doeken absoluut dof zijn... ze diep
lijken... omdat het licht niet terugkeert.
Goed.
De monochromen... dat gaat een tijdje door... grotere en kleinere nu
ook... en dan: een schilderij ter grootte van Frankrijk... sterker
nog: Frankrijk zelf is het doek... ‘De Blauwe Revolutie’…
rigoureuze monochromie...
‘De
menselijke dimensie van de vijf zinnen is te beperkt, de menselijke
dimensie van de sensibiliteit is uitbreidbaar tot in het oneindige, of
toch op zijn minst tot aan de grootte van een land.’
Frankrijk
moet niet... ,’slapen’... het moet in... ‘een toestand
van waken’... geraken. Het moet een on-middellijk, door niets
bemiddeld, stralend visioen worden, en niet Alleen Frankrijk... ook
wat erop staat... Een blauw Frankrijk schilderen is Frankrijk blauw
schilderen... Ezelschilderen? Huisschilderen? - Er is maar één
schilderen. Dus: een blauw Frankrijk, stralend, wakend, is Frankrijk
blauw... alles blauw!... ‘de Blauwe Revolutie’.
Het
begin is nog heel voorzichtig... Hij vraagt een vergunning aan om de
obelisk op het Place de la Concorde met een paar lichtfiltertjes blauw
te mogen maken... voor een paar dagen ook nog maar...
Hij
schrijft een briefje... naar de secretaris van ‘International
Geofysical Year’... of er niet een ‘Blauwe Zee’ bij kan komen...
Hij
laat 1001 blauwe ballonnen los...
Hij
neemt de ‘Cris Bleu’ op: menselijke - monotone - kreten, geslaakt
in de aanschouwing van een monochroom... deze kreten gebruikt hij
later als ‘sound-track’ bij een film die hij maakt over zijn
Blauwe Periode...
Hij
ontwerpt de Staties van de Kruisweg, voor Le Chapel de St. Martin in
Pontoise: veertien diepblauwe monochromen...
Stelt
voor atoom explosies ‘blauw explosies’ te noemen; ...hij heeft het
vuur ontdekt... het blauw van het vuur...
In
'58 spreekt hij al van een Blauw-kolonisatie...
Hij
wil militaire uniformen van onder Napoleon III in ere herstellen...
Hij
beraamt met Jean Tinguely een overval op de ‘Salon de Réalités
Nouvelles’… een club van schildervrienden… Een
tentoonstelling... gezellige opening, vernissage... binnenvallen, en
in een flits alle doeken blauw spuiten...
En
dan Gagarin: Ziet vanuit zijn ruimtecapsule de aarde opkomen: ‘Ze
heeft een prachtige blauwe kleur, de aarde’... en Yves Klein
maakt zijn eerste Planetarische Reliëfs: globes worden dik onder het
I. K. B. gesmeerd…
Hij
vindt een grote wereldkaart... op de rommelmarkt: blauw...
De
aarde lijkt al blauw... van veraf gezien: nu wordt zij blauw. Mooi
blauw!
Klein's
Aarde is blauw. En dan? Dan is ze op, de revolutie!
Er
hoort nog bij... eigenlijk... tussen haakjes, erachter aan: ‘...
Ben ik schilder..? Eh, vooruit!’
IV.
Omdat
De Schilder slechts één kleur gebruikt, vraagt men zich af:
Waarom..? En waarom díe kleur? Wat betekent dat want het is toch niet
die éne kleur alleen...?
Waarom
niet? Het zou kunnen: één kleur. Meer niet. Al meer dan genoeg.
I.
K. B. als ‘reines Farbe’… ‘de volmaaktste
uitdrukking van het blauw.’ Blauw áls blauw, kleur áls
kleur... zeggen ze wel...
Maar
dat is niet genoeg. Daar houdt men niet op. Het oog gaat verder, de
diepte in: het stopt niet bij de verf...
‘Ultramarijn:
… kleurpigment, gewonnen uit de Lazuursteen, afkomstig uit Azië.
Latijn: ultra mare… van over de zee’.
Ultramarijn...
de kleur... maar ook: van ver weg, van over de zee... Ooit, voor
zeelui, met een papegaai op hun schouder bereikbaar... heel gewoon
voor hen... voor een enkele reiziger, maar voor... de wereldvreemde
kwast... gebruiker van het poeder, thuis... voor zijn ezel: een kiem
voor metafysische verdubbeling... dat is echte atoomsplitsing... Het
ver-weg, van Azië... wordt omhoog gedacht... men meet niet meer in
meters... de kleur betekent iets.
Wanneer
Klein, ten tijde van ‘de Blauwe Revolutie’ alles blauw wil maken,
is hij meer geïnteresseerd in het blauw als kleur - zijn kleur
tenslotte, zijn I. K. B. - dan in het voorwerp dat onder de kleur
verdwijnt...
‘…
de kleur is zo intens, dat het zicht op het object zelf weggenomen
wordt.’
‘Klein's
blauw is een kleur, een velletje, een huid - maar het kent geen
grenzen.’
En
dat steeds weer. Tientallen varianten... De diepte van Klein's
blauw... een velletje, met iets er achter... iets meer dan wat het
is... Wat het bedekt, verdwijnt...
...
Verdwijnen... naar ver weg, Azië... voor de realisten... in het
Niets, voor de anderen…
Is
Klein de realist die hij beweert te zijn... óók wel beweert te
zijn?... Het is de lucht van Nice, en verder niets..?
Of
is het, het andere uiterste... het terug verlangen naar het Verloren
Paradijs, het verre van Azië... of zelfs al het andere van de
metafysici..?
‘Klein
kiest een variant van blauw, lazuur blauw, die voor hem de Openbaring
voorstelt: het is de plastische drager van het onmiddellijke inzicht,
het vaartuig van de grote emoties. Het is ook het opgevangen beeld van
het firmament en de oneindigheid van de wereld, het tot de orde roepen
van deze immateriële dimensie van het universum’.
(Restany)
‘…
het komt niet op het blauwe doek aan, maar op het geestelijk fluïdum
wat erdoor verspreid wordt: op iets dat weliswaar door de schilderijen
gegeven wordt, maar op een bepaalde wijze buiten het schilderij
bestaat.’ (dr. Wember)
Het
schilderij... het monochroom, als voorportaal... als opstapje naar
iets... tot iets. De monochromen bieden het oog geen houvast... geen
oriëntatiepunten: het oog kijkt, maar het ziet ‘niets’... geen
verf, maar kleur en diepte... Het Oneindige ontvouwt zich, vlak voor
de voeten van de toeschouwer.
Monochromen
zijn... ‘afbeeldingen van de leegte’... ze zijn... ‘doordrenkt
van leegte’... ‘geven inhoud aan de leegte’.
Een
monochroom verbeeldt het immateriële, omdat het oog niet stopt, maar
voorbij gaat aan het venster waarachter het duister... duistert.
Wat
is het nu bij Klein?
Is
het: ‘Jenseits, oneindig diep en onbegrensd’ tegenover een ‘Diesseits’…
dat zo... agressief dichtbij is... leven, bloed, liefde..?
Is
het monochroom: ‘… het uiteindelijk samensmelten van tijd en
ruimte’..?
Is
het: ‘(Nice natuurlijk) - maar
ook Mallarmé en de macht van de maagdelijke pagina over de dichter,
het spoor van de leegte, en een springplank naar het mytho-poëtische’..?
‘…
wellicht de zuiverste expressie van zijn mysterieuze zelf ‘…
Tegen Claude Parent schijnt Klein ooit gezegd te hebben: ‘...de
monochromen, dat ben ik…’
Klein
haalt vaak Delacroix aan: ‘Weh!
het schilderij dat niets toont wat buiten het eindige ligt. De
verdienste van het schilderij is het " Indefiniable" dat
zich aan de precisie onttrekt.’
En
Claudel: ‘Het blauw is het
onzichtbare dat zichtbaar geworden is.’
De
monochromen tonen dan niets wat binnen het eindige - behalve de verf -
gegeven is... Ze wijzen op iets wat boven het eindige uitgaat, wat in
het oneindige zijn eigenlijke plaats heeft...
Mystieke
mist rondom de monochromen... uit de smeltkroes van... Niets, Leegte,
Oneindigheid, het Onbepaalde en Universum... Maar, wat het allemaal
ook zijn moge: Wat wil Klein?
Ik
kies voor McEvilley...
‘…
de periode waarin materie zal oplossen en de mensheid zal terugkeren
tot het lichaam-loze Eden van ruimte als zuivere Geest…’
… welke Heindel symboliseerde met de kleur blauw. En Klein kende
Heindel uit zijn hoofd.
Het
monochroom, moet hij dan, vanuit Heindel, zien als: ‘het
smelten van vorm in primaire materie.’
Als
het is, zoals McEvilley stelt... dan staat de kleur zelf, het blauw,
de verf... in de weg.
En
dat klopt... ja, kijk, Restany:
‘In
het najagen van het absolute, verschijnt het blauw als een
noodzakelijke maar voorbij gestreefde benadering, een overbodig
versiersel van de kosmische werkelijkheid: deze immateriële energie
voldoet op zichzelf.’
Het
monochroom als voorportaal, opstapje... En hier past Klein's: ‘Mijn
werken zijn het as van mijn genie’... zijn geest is verder…
laat de as achter, voor ons... als opstapje.
‘De
overgang van "blauw" naar "leegte" was de logische
consequentie van Klein's theorie. Kleur is geen eind op zich, maar het
spoor van licht, de simpele steun, de drager van kosmische energie die
zelf het oneindige is. een immateriële realiteit.’
(Restany)
‘Het
blauw was de laatste sluier over het gelaat van de Leegte.’
‘Zullen
we erkennen dat de blauwe leegte een grenzeloos genot is?’
(Lu Kueimeng)
‘Kom,
spring met mij in de leegte...’
(Yves Klein)
V.
i
Ruimte
als geest
Het
immateriële, de ‘ongrijpbare picturale sensibiliteit van het
immateriële’... is ‘Le Vide’ in Galerie Iris Clert,
Parijs... 28 april 1958... vanaf 9 uur 's avonds...
Twee
dagen eerder, 26 april '58: Klein verwijdert alles wat aanwezig is uit
de kleine tentoonstellingsruimte. De entree aan de straatkant sluit
hij af; een smalle doorgang achterom dient toegang te gaan verlenen.
Hij
schildert voorgaande schilders de ruimte uit: hij wist hun sporen uit:
hij werkt de spijkergaatjes zorgvuldig weg. Hij maakt alles wit, ook
het glas van het raam... ‘zorgvuldig werkend, als aan een groot
schilderij’... om zo de ruimte van de galerie terug te brengen
in de staat van primaire materie.
Het
glas van het raam aan de straatkant maakt hij blauw... I. K. B.-blauw.
De blauw-filters voor de lichtspots bij de Obelisk op de Place de la
Concorde staan klaar.
De
uitnodigingen voor de opening van de tentoonstelling, voorzien van I.
K. B.-postzegels, zijn verzonden.
Die
nacht sluit hij zich op in de ruimte, de zuivere ruimte. Hij slaapt
niet. Hij werkt: hij projecteert mentale beelden in de transparante
ruimte... Hij creëert immateriële schilderijen, die zich
stabiliseren in de lucht door de aanhoudende concentratie van De
Schilder... Tegelijkertijd vult zijn eigen aanwezigheid de ruimte
met... ‘een abstracte maar
echt tastbare dichtheid, bestaand en levend in de ruimte, door en voor
zichzelf.'
's
Morgens -de dag van zijn verjaardag- wordt een blauwkleurig baldakijn
aan de smalle ingang-achterom opgesteld.
Een
kwartier voor de opening van de tentoonstelling arriveren twee leden
van de ‘Garde Republicain’ en nemen plaats aan weerszijde van het
baldakijn.
Binnen
troont Klein, absoluut Heerser over de Leegte, met vier body guards:
hij verwacht vandalen met potloden, krijt...
Hij
kondigt de Blauwe Revolutie af…
Hij
schenkt zijn vele, vele gasten een blauwe cocktail -gin, cointreau,
met een tikje methyl-blauw: het bloed van het lichaam van
sensibiliteit. De toeschouwer zíet geen blauw, hij ís blauw.
Zeven
dagen urineren de bezoekers blauw, ten teken van bezwangering door het
immateriële zelf.
‘Le
Vide’ is het ware blauw.
‘Le
Vide’ is een materiële metafoor, ‘Le Vide’ is de vleesgeworden
metafoor voor het blauw achter het blauw: een sensitief lichaam met
blauw bloed.
V.
ii
De
geest van Duchamp
...
Nu kan het dit allemaal en alles bij elkaar nog zo mooi betekenen...
toch is het óók... toch ruikt het óók... Le Vide... naar Duchamp.
Noem... voor mijn part, als het niet anders kan... de lege ruimte van
Le Vide een Ready Made... Wat is er méér Ready Made dan een lege
ruimte, lucht... en verder gewoon niets...?
VI.
In
'61 reist Klein naar Amerika… ter gelegenheid van een
tentoonstelling van zijn werk... in ‘Leo Castelli’s Gallery’, in
New York. Hij arriveert in april... na de 15e in elk geval... in New
York... niet beter te dateren op het moment... moet meer informatie
hebben... meer meer...
Een
tentoonstelling met een lezing... Heftige discussies, hoongelach: onze
Avant Garde voorbij..?
Judd,
een jaar later nog ‘… een overvloed aan publiciteit en Klein's
eigen dwaasheid riepen hem uit tot de beste, de nieuwste van de
jongere Europese kunstenaars. Het schijnt waar te zijn geweest. De
grootste kikker ja, op een plas stilstaand water.’ En even
verder: ‘Hij was niet zo goed als een aantal van de beste jonge
Amerikaanse kunstenaars; maar hij was een goede tweede.’... en
dan denkt hij aan Bontecou... Hoe is het mogelijk…
Krantekop:
‘Ooit helemaal blauw geweest?’
Nog
een: ‘Stuntwerk.’
Nog
een: ‘De nieuwste suiker-dada uitgescheiden door de Parijse
markt.’
En:
‘Een vaudeville in
wapenrusting, met een zotskap op.’
En
het ergste van allemaal: ‘Een
Dali - lager in rang!’
Dat
is de roes van het Amerikaanse Abstract Expressionisme zou je gaan
denken... men stapt niet zo maar het verleden in.
De
kunstenaars:
Jasper
Johns: reageert rustig op de lezing. Nuchter. Niet afwijzend.
Mark
Rothko: weigert glashard Klein's uitgestoken hand te schudden... loopt
hem straal voorbij, op de cocktail, na de lezing.
Rauschenberg:
luidruchtige, heftige discussies... eindigt met een uitwisseling van
schilderijen. Maar toch: er moest een verhaaltje bij.
Maar
dan! Vreemd. Vreemd. De ontmoeting met de oude Joseph Cornell:
bijzonder prettig, wederzijds. Cornell enthousiast over het werk van
Klein, en Klein enthousiast over het werk van Cornell.
Volgens
Wember: ‘Klein proefde een verwantschap met het werk van Arman’
.
...Tja...
dat zou kunnen natuurlijk... gevonden spulletjes... bij elkaar
gescharreld, op straat, overal vandaan... Goed mogelijk... dat doen ze
alletwee, maar wat een verschillen: Arman sorteert, en stapelt in
glazen kasten. Klaar. Cornell zit er jaren aan: schuren, vijlen,
bijkleuren, iets anders proberen... kijken of het zo ook kan... beter
is. Dat is een belangrijk verschil. Het zijn kastjes, van beiden.
Zeker. Maar verder... Het ligt er maar net aan wat Klein gezien heeft.
Hoe dan ook: Cornell blijft Cornell-van-de-kastjes... waarin het,
vreemd genoeg... hoezee!... sterft van de papegaaien. Dat is het
belangrijkste. Van Amerika.
...
En die Cornell is vriendelijk tegen Klein... Hij laat hem zijn werk
zien... de oude Cornell... de Papegaaien-koning van de kunst…
Wat
zou hij opgeschreven hebben?... Over Klein? Cornell was een fanatieke
dagboekschrijver. Die staan in New York. Boekenkast vol. Wat heeft hij
Klein laten zien? Dat moet hij genoteerd hebben! Als het is
opgeschreven, moet het te vinden zijn... als ik de datum weet... en ik
in New York ben...
VII.
Goed.
Verder. Klein in Amerika, in New York, en hij schrijft zijn ‘Manifesto
Hotel Chelsea’:
‘ln
1946, toen ik nog een opgroeiende jongeman was, ging ik, tijdens een
fantastische "realistisch-imaginaire" reis mijn handtekening
zetten aan de andere kant van de hemel. Die dag, toen ik uitgestrekt
op het stand van Nice lag, begon ik de vogels, die in mijn blauwe
wolkeloze hemel af- en aanvlogen, te haten omdat zij gaten probeerden
te maken in het mooiste en grootste van mijn schilderijen. De vogels
moeten tot op de laatste worden uitgeroeid. Dan zullen wij mensen het
recht hebben verworven om ons in volle vrijheid te ontwikkelen, zonder
enige fysische of geestelijke belemmering.’
Had
hij Cornell al gesproken... toen hij dit schreef? Wanneer is deze zin
geschreven... en wanneer ontmoette hij Cornell?
‘...tot
op de laatste worden uitgeroeid’...
omdat ze gaten vliegen in de blauwe hemel. Hij had ze toch ook...
blauw kunnen maken. Blauw of dood... beide oplossingen zijn goed.
Hier. In dit geval. En tegelijk? Blauw en dood? Dode vogels kunnen
niet vliegen, en hoeven dus ook niet blauw te zijn... wat de hemel
betreft tenminste. Dood en blauw: omdat ze vogel zijn. Vogels zijn
vogels, levend of dood, en het zijn de vogels die kunnen vliegen.
Blauw. Allemaal.
Maar
dan moet Klein toch gedacht hebben... toen hij schreef...: ’Ik
had ten tijde van mijn Blauwe Revolutie een vogel blauw moeten
maken... een papegaai bijvoorbeeld.’ ... of zoiets... hij maakt
immers alles blauw. En het is een vogel.
Waarom
heeft hij geen papegaai blauw gemaakt? Al het andere wel... lijkt het.
De atelierfoto in het boek van Wember... blauwe... sponzen op een
stokje, op een draadje... blauwe takken, blauwe stronken... een blauwe
engel zonder kop, de ‘Victoire de Samothrake’... Het heeft al
vleugels...
Verder:
een blauwe Venus, de I. K. B. -stervende slaaf; … maar ook
bakstenen, koraalachtige sculpturen, globes, een landkaart: alles
blauw... daar had toch... een papegaai tussen kunnen zitten... ergens,
op een stok. Mineralenwereld, plantenwereld en iets uit de
dierenwereld... dan toch? Is hij het vergeten? Iets uit het
dierenrijk?
Hier:
een jeugdwerk uit '46. ‘Het zijden vierkant’. Onbelangrijk werk.
Maar! Daarop staan afgebeeld: kangoeroes, emoes, struisvogels,
vogelbekdieren... Had daar, tussen die Australische exotica, niet
minstens... een grasparkietje moeten zitten? Wilde hij dat niet?... Of
is hij dat gewoon vergeten?
Is
Klein de papegaaien... vergeten? In het algemeen gesteld?
Neem
zijn, wat men noemt, ‘Aards Paradijs’... Een soort Hof van Eden
wilde hij herscheppen, in zijn ontwerpen, aantekeningen die handelen
over zijn stad van de toekomst... droomsteden... architectuur van
lucht...
Een
stad van lucht, gas, vuur, water, geluid, geuren en elektriciteit...
Een stad, immaterieel en transparant: Klein in zijn ‘Pneumatische
Periode’. Windvlagen modelleren watermassa's, scheppen frisheid; een
dak van lucht: grote blazers wenden weersinvloeden van buiten af;
mensen zweven rond... op luchtstromen... bewegen vrijelijk op de
wind... niet gehinderd door de obstakels van de stenen-architectuur,
immers: lucht-architectuur...
Luchtzuilen,
en fonteinen van vuur en water... Een ‘kristallen stad’... ’mooi
en goed’ ... Eden op aarde, Aards Paradijs...
En
Aards Paradijs is: Adam en Eva... een leeuw en een slang... en een
papegaai in een boom...
...
Ik dwaal wel af... maar... als ik dit eens statistisch benader? Hoe
groot is de kans bijvoorbeeld dat... wanneer een kunstenaar het Aards
Paradijs verbeeldt... er een papegaai terecht komt in het werk..? In
de vredige toestand van het Aards Paradijs... ‘moei en goed’
... tot op een fractie vóór de zondeval dus…
Heel
even maar... statistiek... even tellen: ... Breugel de Oude en Rubens
samen, een paradijs met tenminste vier papegaaien; Breugel de Jonge,
landschap met Adam en Eva, met één exemplaar; Bosch, ja, zoek maar
uit, ergens op het linker paneel van de ‘Tuin der lusten’ ... zo
ééntweedrie zie ik er geen zitten; Jan de Kempeneer, wandtapijt, met
een papegaai; Isaak van Oosten... ook een mèt; Jan van Saenredam,
ook; Jan Luyken, ‘Kaart van de Stant van het Aardsch Paradijs’...
een papegaai in de boom; Nicolaes de Bruyn, nee. Er komt wel iets
aanvliegen... maar of dat een papegaai is..? Die tel ik voor nee…
En
dat gaat zo door. Een boek lang. En nog wel een misschien. Nog veel
meer. En ik heb er maar één. Eén boekje. En dat boekje heb ik
gekocht omdat er zoveel papegaaien instaan. Had ik het ook gekocht als
er geen papegaaien in hadden gestaan? Nee. Nou, en die boekjes zijn er
óók. Oók over het Aards Paradijs. Alleen heb ik die niet. Mooie
informatie is dat voor een statistisch onderzoek...
En
toch: een vaag vermoeden... van een samenhang... een archetypische
samenhang... tussen Aards Paradijs, vredige mensen, en bepaalde
diersoorten... waaronder de papegaai... blijft bestaan…
‘...
een vaag vermoeden dat Klein... in zijn Aards Paradijs...’
Vaag! Bah. Geen illusies hier…
En
geen statistiek. De dood in de pot.
Alberto
Savinio trouwens ook... de schrijver... een Paradijs mèt...
‘Vaag
vermoeden, als, dan, misschien...’:
Hij heeft het niet gedaan, dat telt.
Is
Yves Klein de papegaai vergeten? Wanneer hij, na Cornell ontmoet te
hebben, nòg geen papegaai blauw gemaakt heeft... dan ligt het toch
aan Klein, zou ik zeggen, en niet aan de papegaai. Toen Klein Cornell
ontmoette, zat hij helemaal niet meer in zijn Blauwe Periode. Dat was
in zijn Kosmische Periode, halverwege '61... vuurschilderingen,
planetarische reliëfs... daar past zeker geen papegaai meer in…
Klein
is de papegaai vergeten toen hij in zijn Blauwe Periode zat en hij
heeft Cornell te laat ontmoet..?
En
toen liet Cornell hem zijn papegaaien-kastjes zien. Wat dacht Klein?
Klein
bewonderde Cornell oprecht. Hij vond hem aardig, en wilde bovendien
niets van hem overnemen..?
Klein
liet alleen eígen dingen toe in zijn oeuvre: alle Russen die hij
tegenkwam... kunstkenners, liefst... hoorde hij uit, om er achter te
komen... om er zeker van te zijn... dat Malewitch, rond 1913 géén
monochroom schilderde... toen deze zijn ‘wit vierkant op een witte
ondergrond’ schilderde...
Geen
papegaai vanwege Cornell..? Duidelijk in elk geval: zonder de
dagboeken... van beiden... kom ik hier, op deze wijze, geen stap
verder...
Weer
niet gepubliceerd natuurlijk. Geen van beide. Kan ik daar een beetje
naar New York gaan vliegen. En Parijs. Om dat uit te zoeken.
Het
is natuurlijk ook nooit te bewijzen dat een papegaai mogelijk is in
het werk van Klein. Ook in New York niet. Hij hééft er geen gemaakt,
en dat is zo duidelijk als wat.
Expres
niet gedaan? Of niet gewild? Is niet na te gaan. Niet te bewijzen.
Zeker niet in New York. En wat nu nog niet gedrukt is, is nog niet
geschreven.
Natuurlijk
moet ik wel aannemelijk kunnen maken.. dat een blauwe papegaai zo gek
nog niet is... in het oeuvre van Klein... Of hij het vergeten is, doet
er dan weinig toe. Daar kan voor gezorgd worden. Ja toch?
Het
moet dus anders. Morgen moet het anders. Ik begin te malen. Morgen ga
ik speculeren. Vanuit de feiten klim ik op... en tracht iets te
vinden. Wàt weet ik niet. Nu niet. Zie wel.
De
kunstenaar staat op, en kijkt neer op zijn snippertjes. Hij blijft
even staan zo, en rekt zich uit. Hij wrijft in zijn ogen. Hij loopt
naar de rand van het toneel, kijkt even naar beneden voor zich uit de
zaal in, trekt dan de gordijnen dicht en gaat naar bed.
De
volgende morgen, om en nabij elf uur, gaan de gordijnen weer open, en
het publiek ziet scène VIII.
VIII.
De
Blauwe Papegaai bestaat. Wat betekent deze, in de gedachtenwereld van
Klein? Dat is mijn vraag. En geen andere. Als ik die beantwoorden kan,
bestaat de Blauwe Papegaai. Anders niet.
Ja.
Als Klein iets maakt, maakt hij het snel... en blijft er zijn leven
lang betekenissen aan toevoegen of veranderen. Zo hij maar wil.
Achteraf. Achteraf blijkt het te kloppen. Maar dat is geen wonder, na
alles wat hij gezegd heeft...
Wat
betekent een Blauwe Papegaai?
Ik
pak een citaat. Dit citaat. Dat begint ook bij de buitenkant, bij het
blauw, en gaat verder naar binnen...
‘lk
liet het zichtbare, het fysische blauw buiten staan, bij de deur op
straat. Het echte blauw was binnen. Het blauw van de onmetelijke
diepte van de ruimte, het blauw van mijn koninkrijk, van ons
koninkrijk..! de immaterialisatie van het blauw, de gekleurde ruimte
die niet gezien kan worden, maar waarmee wij onszelf doordrenken…
een ruimte van blauwe sensibiliteit… binnen het kader van de witte
muren van de galerie.’
Iets
blauw maken... wijst bij Klein op een soort vergeestelijking...
materie die oplost... lichaamloos Eden, van ruimte als zuivere
geest... het echte blauw. Het object lost op in de ruimte... wordt
ruimte... de individualiserende materie verdwijnt... door het blauwe
laagje... dat aan de buitenkant blijft staan. Bij de deur.
We
treden binnen. Het blauw blijft buitenstaan. We worden doordrenkt...
door het ware blauw... het immateriële. De papegaai wordt dus
immaterieel, wordt ook ècht blauw, als hij blauw wordt...
‘Het
immateriële zei me dat ik inderdaad een westerling, een juist
denkende Christen was, die op correcte wijze gelooft in de
wederopstanding van het vlees.’
Wat
is het vlees dat hier opstaat..? Het ware blauw. Het wordt
waarneembaar, niet zichtbaar. Het is immateriële sensibiliteit.
‘Wat
verscheen was onderscheiden van de vorm en werd on-middellijk. Het
spoor van het on-middellijke - dat was wat ik zocht.’
De
papegaai is dus blauw... en immaterieel. De papegaai bestaat nu zonder
meer, zonder gezien te worden is hij waarneembaar... is on-middellijk
waarneembaar... Haha! En nu de ‘as’-citaten:
‘Mijn
monochromen schilderijen zijn niet het eigenlijke werk, maar de
voorbereidselen voor mijn werk. Ze zijn de overblijfselen van het
creatieproces, de as. ‘ ‘Mijn werken zijn slechts de as van mijn
genie.‘
De
Blauwe Papegaai is dus as... as van Klein's geest. Verbrand.
Vernietigd. Verdelgd. In zijn hoofd. De kunst is voor ons. Hij haatte
vogels... luchtvervuilers... en hij heeft deze blauw gemaakt. Deze
papegaai voor allemaal, voor alle vogels... Hij heeft de vogels
geïmmaterialiseerd... weggemaakt. Hij bevrijdde de vogel van zijn
vervloekte materie... Maakt hem tot idee... Laat het vlees weder
opstaan.
De
Blauwe Papegaai: een gevolg dus van zijn vogelhaat, en blauw: een
correctie. Zo passen ze in zijn Eden...
Maar
waarom een papegaai en bijvoorbeeld niet een meeuw blauw gemaakt?
Omdat
hij, Klein, op de rommelmarkt eerder een opgezette papegaai tegenkomt,
dan een andere vogel. Papegaai ligt dan voor de hand.
Het
probleem van de vogels... luchtruimvervuilers... doodmaken, blauw
maken... en het vlees weer op laten staan. Met I. K. B. Ja. Dat past.
Het is volbracht.
De
kunstenaar gaat staan, en stapt statig op het publiek af. Hij buigt
prachtig. Langzaam sluit het doek.
NASPEL:
Enige
tijd later komt de kunstenaar een nieuw, en voor hem zeer bruikbaar
tekstfragment tegen:
‘Mei
1960: stichting van het "International Klein Bureau": In
aanwezigheid van J. P. Mirouze, en zijn oudste vrienden Arman en
Claude Pascal maakt Klein zijn testament op: als heerser over de
leegte laat hij alle immateriële ruimte aan anderen na, als ook het
recht I. K. B.-monochromen te maken en ze te signeren met zijn naam.
Zo leeft hij voort in zijn discipelen.’
Signeren
met Klein's naam natuurlijk, bedoelt hij. Mits het maar immaterieel
werk is.
|