ENIGE ELEMENTEN UIT DE KLANKLEER
VAN HET TILBURGS
Door Wil Sterenborg
d - d-syncope
Vaker dan in het Nederlands wordt in het Tilburgs dialect de
medeklinker -d- uitgestoten, zoals in: mekaare (malkander), schèèl
(schedel), vèène, schèène (schelden), tèène (teneinde), lèèr, vèèr,
èèrepel, krönaogel, stanbild, preeke (prediken), rèère, (rijderen),
rösse, (ruischen), bèùl (buidel), zaol (zadel), ik ston(d), we zon
(zouden), we won (wouden). Soms komt er een w voor in de plaats: aaw,
kaaw, haawe, gouwe; veel vaker valt de j in: baaj, haaj, waaj,
schaaj, spraaj, beschaaje, begaoje (begaden), raoje, op staoj
(gestadig), wirgaoj, paojke, kèrmenaoj, laoj, draojer, blaojer,
vleej week, beneeje, geleeje, breejer, neuje (nodigen), goej, hoej,
moeje, bloeje, boj, brôoje, dôoje, nôoj, rôoj, lije, wije, strije,
wieje, enz.
de - lidwoord
Btk (blz. 45) een finale t is assimilatiefactor: de wordt dan te.
-dè - Het komt voor dat het voegwoord dè verzwegen wordt, bijv. in
kwosse begosse; samentrekking van ik wo dèsse ...
WNT XXVI:736 - WILLEN I,2 a) In het imp. of plusquamperf. ik (enz)
zou willen, meestal gevolgd door een dat-zin, ter uitdrukking van
een (niet zelden onvervulbaren of ireëelen) wensch // Ach Grietje
ick wouw # gy hadt dat ick jouw wel sou wenschen. (# hier had ‘dat’
kunnen staan)
Het verschijnsel doet zich ook voor bij samengestelde voegwoorden:
meedèk em zaag - meej kem zaag
K+B 'swijls de franc op vijf centen stao = swèlsdè de franc ...
- de, -te - eindlettergreep
De finale lettergreep van geïnverteerde persoonsvormen van de 2e
persoon enkel- en meervoud (komde/ kwaamde, doede/didde, zèède /
waarde, witte/ wieste, kèkte / kêekte, enz.) bestaat uit de
medeklinker van het vervoegingssuffix (d of t) plus een enclitisch
pronomen (e).
De d is door assimilatie ontstaan uit een oorspronkelijke t. Zo'n
assimilatie werd echter belemmerd door een voorafgaande stemloze
fricatief (trefte, waaste, vèèchte) of occlusief (kröpte, prètte,
brikte).
Om nadruk te leggen kan het versmolten voornaamwoord herhaald
worden: Itte göllie brèùn brôod? Dan meude gij ok meej.
der -
bijwoord - voornaamwoord
Zie ook: Boutkan blz. 40.
Het postencliticum 'der' veroorzaakt verkorting, b.v. ik rok-der
vier - ik lop-der wèl eeve nòrtoe; als het postencliticum de vorm
'er' heeft, vindt er geen verkorting plaats: ik rôok-er vier - ik
lôop-er wèl eeve
eke -
diminutief suffix
Volgens Boutkan (blz. 50) wordt dit suffix gevoegd achter een
substantief eindigend op: een korte klinker + 1, m of n: manneke,
stèlleke, pilleke, bonneke, nunneke, bölleke, wieleke, smoeleke,
Juuleke.
Uitz.: naast
kummeke komt vaak kumke voor.
er - pluralissuffix
Btk (blz. 54)
meervouden van substantieven op -er: aajer, kènder, blaojer, dinger,
pòtlôojer, draojer (draoje), brôojer (brôoje)
g - infix
Vervoegde werkwoorden in de onvoltooid tegenwoordige en verleden
tijd, met als onderwerp gij/ gullie, hij/ zij/ et of een ermee
bedoeld naamwoord, soms ook ik, kunnen met een onmiddellijk volgend
lidwoord of voornaamwoord et verbonden worden door een ingevoegde g:
gij zieget, hij doeget, de laamp digget nie mir, gullie zogget wèl
weete.
Het gaat om een kleine selectie werkwoorden: die welke een
eenlettergrepige infinitief hebben; zèèn, zien, doen, gaon, staon,
slaon; verder: hèbbe, ègge, lègge / ligge en zulle.
Uitgezonderd
zijn tijdsvormen die zelf op een g eindigen: zèg, lèg, lig, zaag,
sloeg; en vormen die niet op een klinker eindigen: is, was/waart,
ging, ston(d), zul.
Eigenlijk is
zo'n g een hiaatdelger. Uitgangsloze persoonsvormen als doe, zie,
gao, stao, zo leveren vóór het woordje et een hiaat: hij doe et.
Onbewust zou men een t als vulmiddel kunnen gebruiken: hij doet et,
maar ook wel een d: hij doed et; in dit laatste geval gaat het dan
om een intervocalische d, waarvan bekend is dat hij gemakkelijk het
veld ruimt ten gunste van een j, zoals in rôoje,dôoje, kaoje, lije,
rije, geboje, begaoje. Van 'hij doejet’ naar 'hij doeget’ is het
niet ver. Beide medeklinkers zijn stemhebbend; de j ontstaat tegen
het harde gehemelte; de g tegen het zachte, dus iets naar achteren.
LITERATUUR
A.R.Hol - 'De g in heeft het en derg. werkwoordvormen' (in Taal en
Tongval, jg. XVII (1965)
A.P. de Bont - 'Over de g in heget en derg. werkwoordelijke vormen'
in Tijdschr.voor Nederlandse taal en letterkunde, jg.73,
blz.262-278.
N.J. Schuurmans - 'Verbindingen met specifiek enclitische pronomina
in het Westbrabants; in Mededelingen van de Nijmeegse Centrale voor
dialect- en naamkunde (speciaal nummer 1975)
je -
diminutief suffix
Volgens Btk (blz. 53) wordt dit suffix gevoegd achter een
substantief eindigend op een t (tenzij deze in een j verandert):
straot - stròtje, laand - landje, haand - hèndje, maand - mèndje,
pòt - pötje, maar brôod – brôojke. Volgens blz. 27 wordt uit
bepaalde klinkerclusters de t uitgestoten: fist - fisje, bist -
bisje, kaast - kasje, gast - gasje, kiest – kiesje.
ke -
diminutief suffix
Volgens
Boutkan (blz. 5l) wordt dit suffix gevoegd achter een substantief
eindigend op:
1. een klinker (niet de sjwa): milledieke, sneeke.
2. een w of j: löwke, douwke, laojke, kaajke
3. een f of p: köfke, höfke, köpke, ripke.
4. een m voorafgegaan door een korte of stomme klinker: ròmke, zumke,
bumke, èèremke.
5. een s: glòske, duske, mèske; soms met variant -je: viske / visje,
vòske/ vòsje; soms is alleen -je mogelijk: vèrsje, wènsje.
6. een r (behalve als zo'n woord eindigt op -ker, -ger, -cher of
nger, in welk geval ze voor -tje in aanmerking komen): kaomerke,
vènsterke, lirke, birke
n -
hiaatdelger
Boutkan (blz. 50) Als een zelfst. naamwoord eindigt op een sjwa, en
het volgende woord begint met een klinker, wordt de medeklinker -n-
tussengevoegd: hogten èn diepte - hoogte en diepte; ooranjen èn rôod
- oranje en rood; ge hèt meensen èn pòtlôojer - je hebt mensen en
potloden (uitdrukking); en hundjen èn en poes - een hondje en een
poes. Deze regel geldt uitsluitend voor zelfst. naamwoorden. Bij
bijvoeglijke naamwoorden treedt n-insertie uitsluitend op bij het
mannelijk enkelvoud.
ske -
diminutief suffix
Volgens Boutkan (blz. 53) wordt dit suffix gevoegd achter een
substantief eindigend op: een g, k of ng: ugske, dingske, ringske,
pakske, hòkske, hökske, lökske.
Veel woorden
op -ng laten het suffix -etje of -eske toe: dingske/ dingetje,
slangetje (dier)/ slangeske (van o.a. rubber), tangeske / tangske /
tangetje.
Naast wègske
komt ook wèggetje voor.
t - t
paragoge
Het Tilburgs kent veel woorden met een zgn. paragogische -t (soms
een als 't' klinkende –d). Dit aanhangsel heeft geen etymologische
basis, maar is louter eufonisch toegevoegd, bijvoorbeeld in de
volgende woorden: ènegt(e), sommegt(e), ènkeld, dubbeld, genogt,
meschient, langst, kanjert, klinkert, pènt, wègt, lènt, nuut.
tje -
diminutief suffix
Volgens Boutkan (blz. 5l) wordt dit suffix gevoegd achter een
substantief eindigend op:
1. een korte klinker + l of n: zòltje, diltje, bintje, stintje,
schuuntje,dèkseltje
2. een sjwa: waogetje, torretje, hèkketje
3. -ker, -ger, -cher of -nger, hoewel deze meestal -ke krijgen:
bakkertje, zwaogertje/ -ke, lachertje, slingertje/ -ke
|