Ook
in het jaar 2000 was er geen plaats in de herberg
Net
als ieder jaar werd er op het grote plein in de dagen voor Kerstmis
een grote kerststal opgebouwd, met daaromheen nog wat versierde
dennenbomen.
Het
interieur van de stal was mooi verlicht zodat de levensgrote beelden
op ieder moment van de dag goed te zien waren.
Om
te voorkomen dat de kleding van de beelden te vochtig zou worden was
er ook een verwarming aangebracht middels straalelementen.
Het
was die morgen guur weer, het regende, zo duurde het even voordat
iemand die de stal passeerde tot de ontdekking kwam dat de stal was
bevolkt door levende figuren.
In
het stro lag een nog jonge man en vrouw te slapen en in de kribbe lag
een kind, toegedekt met een paar oude jassen, het was weliswaar een
vredig maar toch een kersttafereel afwijkend van het normale.
De
iemand nam zijn GSM en wist niet beter te doen als ons politieapparaat
van het door hem geconstateerde te verwittigen.
Vaak
duurde het dan nog lang voordat de dienders op de plaats van het
delict verschenen, maar in dit geval, binnen drie minuten was ons
machtsapparaat aanwezig met voldoende sterkte om aan alle
ongeregeldheden het hoofd te bieden.
Door
de drukte was het jonge paar inmiddels ontwaakt en staarde een beetje
angstig naar het inmiddels toegestroomde publiek en de aanwezige
agenten.
Een
van hen nam inmiddels de taak van verbalisant op zich en begon met het
proces verbaal.
De
nog jonge man en ook zijn wederhelft bleken niet die intelligentie te
hebben die wordt verwacht van mensen van hun leeftijd, ze waren niet
gek maar ze hadden iets.
Hun
namen waren Sjef en Rietje, in vroegere tijden zou dit Jozef en Maria
zijn geweest
Wat
bleek: het jonge echtpaar was wegens schulden uit hun huis gezet, had
nergens een onderkomen gevonden, en was daarom gaan schuilen in de
kerststal, het was er droog en er was warmte en licht.
De
agent maakte meteen de opmerking, "Had je maar geen schulden
moeten maken."
"Maar
mijnheer," zei Sjef, "wij kregen steeds maar mooie boekjes
van postorderbedrijven in huis, we hoefden maar een briefje in te
vullen, en nog geen week later werden die mooie spullen dan thuis
bezorgd. We mochten betalen wanneer we wilden en dat koste maar 12
cent per jaar."
"Dat
zal wel 12 procent zijn geweest" zei de agent.
"Toen
kwamen er brieven", zei Sjef "van kantoren dat we zoveel
moesten betalen en dat konden wij niet en zodoende zitten we nou
hier."
De
agent nam zijn pen en zei, "Ik ben hier niet om te luisteren naar
verhalen maar voor het schrijven van verbalen; ga maar ergens anders
proberen om onderdak te krijgen", en ze moesten vertrekken.
Het
jonge stel bezocht eerst een pastorie, tevergeefs, hier bleken
studenten te wonen, de pastoor woonde elders in een leuk bungalowtje,
was hij meteen van het gezeur aan de deur af, en hij beurde een flink
bedrag aan huur.
Toen
gingen ze op zoek naar kloosters, maar ook deze bleken te zijn
omgebouwd tot appartementen of kantoren, ook de kloosterlingen waren
vertrokken of uitgestorven.
Toen
gingen zij op zoek naar de pater die voorheen alle daklozen zonder
vragen voedsel en eten verschafte, maar ook hij had wegens ouderdom
zijn werk moeten staken.
Het
was overgenomen door een stichting; eerst na uren lopen en vragen
stonden ze ook hier aan de deur, maar ook hier was voor hen geen
onderdak, zij gaven alleen maar onderdak aan drugsverslaafden en het
echtpaar had wel veel schuld, maar niet aan een drugsdealer.
Ze
werden verwezen naar weer een andere instantie, het blijf van mijn
lijf huis, maar ook hier was geen plaats in de herberg, als Sjef zijn
vrouwke goed in elkaar had geslagen, dan had zij en het kind wel
onderdak gekregen, het was tenslotte een opvangtehuis voor mishandelde
vrouwen en niet voor een net gezin dat alleen maar schulden had, nee
ze konden echt niet helpen.
Toen
gingen ze naar een woningbouwvereniging, waar meteen de vraag werd
gesteld hoe hoog Sjef zijn inkomen was, maar Sjef had geen inkomen,
hij had immers geen woonadres en kreeg dus ook geen uitkering.
Helaas
bleek dus de woningbouwvereniging ook niet de herberg te zijn waar ze
onderdak konden vinden, wel kregen zij het advies een beroep te doen
op hun ouders.
Rietje
had echter geen ouders, was als kind in een internaat opgegroeid en
Sjef zijn nog levende moeder lag in een verpleegtehuis.
Ze
zijn toen op weg gegaan naar een van de omliggende dorpen met de hoop
daar wel onderdak te vinden.
Op
weg daarheen kwamen ze langs een heel groot nieuwbouwproject, met
allemaal mooie witte gebouwen, speelplaatsen voor kinderen en op de
ingangspoort stond met grote letters
"ASIELCENTRUM".
"Rietje," zegt Sjefke, "nou hebben we het gevonden,
zoiets heb ik al meer gelezen, maar dat was voor dieren, daar konden
alle soorten dieren die geen onderdak hadden naar toe brengen en hier
hebben wij het een gevonden en dat is voor mensen."
Na
zich gemeld te hebben bij de portier mochten ze naar binnen, het was
er mooi en lekker warm maar ook hier was geen plaats in de herberg,
nee dit was alleen voor buitenlanders, die mochten hier slapen en eten
voor niets, kregen ook nog zakgeld, waar ze niets voor hoefden te doen
maar Sjef en zijn Rietje en het kindje waren maar gewoon Nederlanders,
nee het spijt ons zei de directeur, maar voor jullie soort is dit niet
bedoeld, daar kunnen we niet aan beginnen.
Op
de vraag van Sjef of ze dan iets te eten en te drinken konden krijgen
werd met een genadig knikje goedgunstig beschikt en ze mochten ook het
kind nog even schoon goed aantrekken.
Na
deze uitermate goed verzorgde maaltijd stonden ze echter weer in de
inmiddels stromende regen op straat, tot er plotseling een luxe
Mercedes met alles erop en eraan bij hen stopte, het raam ging
elektronisch open en de chauffeur vroeg of ze soms een lift wilden
hebben.
Stomverbaasd
stak Sjef zijn kop naar binnen en werd geconfronteerd met een man
behangen met gouden kettingen en armbanden en beslist niet het
uiterlijk van Onze Lieve Heer.
Mijnheer
zegt Sjef, ik wil wel een lift, maar weet niet waar naartoe, wij
hebben geen huis of niks en lopen al uren te zoeken voor onderdak,
maar niemand die ons kan helpen.
Dan
stap maar vlug in zei de man, mee dit weer laat ik mijn hond nog niet
buiten. En ik zal kijken wat ik voor jullie doen kan.
Ongeveer
tien minuten later reden ze binnen bij een woonwagenkampje en stopte
bij een mooi chaletje en daarnaast stond nog een wat oudere woonwagen
en in deze woonwagen mochten ze binnenkomen.
De
man stelde zijn eigen voor als Driek, vroeg naar hun namen en stelde
voor het kind maar vast in en bed te stoppen daar in de woonwagen
aanwezig, want dat zou inmiddels wel weer slaap hebben.
Toen
mochten Sjefke en Rietje hun verhaal vertellen, Driek vond het
godgeklaagd dat ze mensen zo konden behandelen, maar hij kwam met een
voorstel.
Het
Chalet naast de woonwagen was ook van hem, in de woonwagen had hij
eerst gewoond.
Hij
handelde in auto’s was heel vaak in het buitenland, nu mochten
Sjefke en Rietje met hun kind in de woonwagen komen wonen, voor niks,
als ze dan tijdens zijn afwezigheid op zijn spullen pasten, en Rietje
voor hem de was en het huishoudelijk werk wou doen.
Ze
konden nu ook weer een uitkering aanvragen, ze hadden nu immers een
woonadres.
Het
voorstel werd met beide handen aanvaard, maar sindsdien denken Sjef en
Rietje dat onze Lieve Heer Driek heet.
De
gastvrije herberg die ze niet konden vinden, was ook geen stal maar
bleek een woonwagen in het kamp te zijn.
Nu
waren er twee duizend jaar geleden nog geen woonwagens, maar anders
was Jezus misschien in een woonwagen geboren en hadden Marie en Jozef
hem uit dankbaarheid misschien wel 'Driek' genoemd.