Kerstmis kan niet komen, of
ik denk aan konijn. Het staat, heb ik begrepen, dit jaar weer niet op ons
menu, maar zoals alle kerstdagen van vroeger in de herinnering onder een
dik pak sneeuw liggen, zo lijkt het ook alsof we altijd twee dagen lang
niets anders dan konijn aten. Wat natuurlijk net zo min waar is als die
krakende sneeuw, maar ik herinner me nou eenmaal geen Kerstmis met verse
worst of speklappen. Er zal wel soep geweest zijn met dikke vermicelli en
rundvlees (fijnsnijden en mengen met mosterd en een zilveruitje), maar die
was er wel vaker. Net als de pudding, die me nooit wilde smaken omdat die
van hetzelfde bord gegeten werd en de restjes aardappelen erdoorheen
kwamen. Kerstmis is konijn gebleven.
Tegenwoordig zijn er
konijntjes die als speelgoed dienen, en een konijn zonder 'jas' maar met
de 'sokken' en de kop er nog aan zie je hooguit nog bij de poelier. Die
'sokken' waren belangrijk, want alleen daaraan kon je zien dat het, zoals
ze in Tilburg zeiden, geen 'dakhaas' was. Discreet verwijdert de poelier
genoemde lichaamsdelen, maar ik herinner me nog goed hoe de kop door de
ware konijnenproever gewaardeerd werd als het smakelijkste onderdeel van
het gerecht. Die ware proever was onze ome Jo, die met Kerstmis vanuit het
verre Maastricht door de NS en de busdienst van Zuid-Ooster keurig op tijd
in Enschot werd afgezet om als eregast aan te schuiven. Voor hem, en voor
niemand anders, was de kop. Vooral van de tong genoot hij zichtbaar. Het
komt me voor of iedereen hem aankeek terwijl hij die tong op de zijne liet
smelten. Maar dat zal wel net zoiets zijn als die kerstsneeuw.
Ik was te klein om dit te
begrijpen, maar het kerstdiner, dat toen dus nog gewoon 'konijn' heette,
herinner ik me niet als een culinaire aangelegenheid, maar als een
ritueel. En dat schijnt het niet alleen bij ons geweest te zijn. Een
vriend met wie ik een paar dagen geleden konijn at in een Tilburgs
restaurant, herinnert zich zijn schoonmoeder, die tot wanhoop van de
disgenoten elk jaar hetzelfde verhaal vertelde over haar niet geringe
inspanningen om het pruttelende vlees te 'begieten' en ervoor te zorgen
dat het vlees vooral goed 'kort' werd. Waarmee zij bedoelde dat het vlees
bijna vanzelf van het bot moest vallen.
Konijn eten was een ritueel
dat in de ogen van een kind al in de zomer begon met het steken van
ganzentongen, en dat eindigt met het opeten van de restjes op tweede
kerstdag: extra vette jus, het korte vlees dat over was, en soppen met
brood. Omdat konijnen nog geen speelgoed waren maar zo'n beetje de
delicatesse van de niet al te gefortuneerde mens, waren wij kinderen ook
niet onder de indruk als het hok kort voor kerst leeg was. Het werd immers
kerst, en ome Jo kwam. Hadden we konijnen van de jacht of van de stroop
(ter afwisseling van 'tam'), dan ging de maaltijd steevast gepaard met de
waarschuwing op te passen voor mogelijke hagelkorrels, ergens diep in een
bil, onbereikbaar voor het vildersmes. Konijnen, zo werd ons verzekerd,
bleven roerloos zitten in het licht van een schijnwerper.
Het kon mij niet
ontmoedigen. De enige keer dat ik getwijfeld heb of ik door moest gaan met
konijn lusten, was na een uitspraak van een wat ouder nichtje. Zij was,
nota bene, de dochter van de ware konijnenproever ome Jo. Met NS en
Zuid-Ooster was zij meegekomen maar van de bout op haar bord at zij
nauwelijks. Toen haar gevraagd werd waarom ze geen konijn bliefde, sprak
zij sip maar zeer beslist: 'Daar zitten spieren in.'
Ik geloof dat iedereen naar
ome Jo keek, maar dat kan ook de krakende sneeuw op mijn herinneringen
zijn. Ome Jo zei niets. Die nam liefdevol en troostend de konijnenbout van
het bord van zijn dochter, legde die op het zijne, en at voort.