Tilburg,November 2011
BRIEF AAN THEO,
Beste Theo,
Moet je nu toch eens
kijken wat mij is overkomen.
Voor even ben ik
teruggekeerd naar Tilburg. Vandaag bracht ik een bezoek aan Korvel waar ik
ooit woonde bij de familie Hannik. Mijn kosthuis is helaas afgebroken. Wel
hangt er hoog aan de gevel een plaquette als herinnering aan mijn verblijf
bij hen.
Alles is hier nu wat
vreemd voor me.
Vreemd, dat ik daar
niemand meer ken. Het is er ook wel erg veranderd.
Het dorpse karakter van
Tilburg is langzaam vergroeid tot het karakter van een ware stad. Je zou het
niet meer terug kennen.
Mijn herinnering aan die
plek is toch met recht goed te noemen. Ik heb me er bekwaamd in de
tekenkunst. Enkel de mensen zijn er nog dezelfde. Ze lopen alleen anders
gekleed.
Ze kijken me aan met een
soort blik van herkenning en lijken dan te denken:’nee’ toch niet.
Opnieuw begeef ik me
naar mijn school alsof die niet veranderd zou zijn.
Daar ontdek ik zowaar
mijn oude tekenlokaal! Ik val er van de ene verbazing in de andere. En er is
zowaar nóg een tekenlokaal. De tekenborden zijn er van glas, en het tekenen
gaat vlugger dan ik gewend ben. Het tekenen met knoppen en wijzers brengt me
niet veel verder dan het trekken van een horizon. Er lopen wel erg veel
mensen rond die me nog niet vergeten lijken te zijn, maar ik ken niet echt
een van hen. Ze weten te vertellen van mijn verblijf in Zundert, waar ons
broertje Vincent begraven ligt. En over ons huis in Nuenen en dat dit zeer
goed onderhouden is. Zelfs het mangelhok waarin ik heb zitten werken is er
nog, evenals onze achtertuin. Aan de overkant hebben ze een centrum
ingericht dat helemaal aan mij en mijn artistieke leven is besteed. Ik zie
er zelfs de fotografieën van onze ouders terug. Een weinig trots voelde ik
me daar wel.
Veel werk is er op
papier en in boeken ondergebracht. Ze weten er bijna alles.
Mijn schilderijen hebben
over de hele wereld miljoenen opgebracht vertellen ze.
Iets waar ik geen weet
van heb.
Wat ik ook niet weten
wil. Alles wat ik in mijn leven heb gemaakt is uiteengerukt en verspreid. Ik
hoop alleen maar dat de lichtval in mijn werk ondersteund wordt door de plek
aan de wand die het heeft gekregen.
Sommige mensen ontmoet
ik echt. Het liefst willen ze me meenemen naar hun huizen, die al even
vreemd zijn dan al de rest. Nog één huisje heb ik er gezien waar de tijd
schijnbaar stil heeft gestaan.
Het huisje van een wever
met een weefgetouw waar aan hij de kost verdient.
Ik heb geprobeerd hem te
bezoeken maar trof hem diverse malen niet thuis.
De meeste mensen wonen
tegenwoordig totaal anders. Soms zelfs in gestapelde woningen, zoals ik die
niet ken. Op het grote plein in de stad heb ik vergeefs gezocht naar de oude
linde, die ik er wist. Ik word onrustig van al die mensen.
Het liefst ben ik
buiten.
En het is intussen
alweer november. De dagen worden korter.
Om nog wat van het
afnemende zonlicht te genieten begaf ik me even buiten de stad en vertoefde
in de zandduinen die daar liggen. Daar kwam de rust weer enigszins over me.
Het zien van zoveel bomen en de zandvlakten deed me goed. Ik kan zo genieten
van het landschap. Vooral de hei, waarvan de meeste kleur zich jammer genoeg
al heeft teruggetrokken.
Wat doe ik hier? Nog een
enkele vogel laat zich horen. Dan is het er stil.
Ik bezag er de luchten,
net als weleer. Ik zou graag nog eens een stuk opzetten in vermiljoen, de
blauwen en gelen zoals ik die gewend ben. Een warm oranje tot slot, om nog
iets van de nazomer weer te geven.
Maar mijn gedachten gaan
terug naar vroeger. En naar jou beste Theo.
Schrijf me zo spoedig
als het kan. Ik ben zo benieuwd of ik jou weer in de wereld mag tegenkomen
en hoe je zelf gevaren bent.
Te weten dat jij er ook
bent geeft me weer grond onder mijn voeten.
Alleen al om wat we
zijn. ’Broers.’
Vincent