KIJKEN
NAAR DE MAAN
Wanneer
ik nog eens omkijk, zou ik wel eens terug willen naar
ons oude huis. Helaas is het afgebroken en zijn de
kinderen van toen er niet meer terug te vinden. Naar
één plek zou ik het liefst willen terugkeren, al was
het maar voor even. Naar onze zolder, eigenlijk ook
slaapzolder, te noemen. Wanneer mensen spreken van
"onder de pannen zijn", dan denk ik daaraan
met weemoed terug.
Daar
sliepen mijn broertje en ik bij elkaar in één groot
tweepersoons ledikant. Het kon er ‘s avonds
pikkedonker zijn. We sliepen er onder het dakgebint en
daar was er alleen het licht van de maan, tenminste
wanneer die scheen. Als je eenmaal in je bed lag,
verbleef je in een duistere, met details doorsneden
ruimte waarin ik ook nu in het donker, moeiteloos de weg
zou kunnen vinden die mijn ogen duizend keer eerder
precies op die plek hebben afgelegd.
Het
grote dakraam achteraan, met de bruingeroeste
uitzethaak, had over de ene helft een sprong in het glas
die schuin naar boven liep. Een vaal licht viel er
doorheen.
Door
het kleine vier-pans dakraam waaronder ik sliep keek ik
naar de avondlucht., waarin de door de maan verlichte
wolkenpartijen langzaam voorbij dreven. Schaapjeswolken,
wolken als bergen en reuzen. Bij hevige windvlagen
reisden ze als grote zeilboten in snelle vaart over. Als
het stormde joegen ze. Als ik dan maar lang genoeg keek,
stonden de wolken stil, en was het alsof ik met mijn bed
langs de hemel voer. De regen spoelde als één massa
kletsend over het glas van het kleine raam en op de
dakpannen die bij harde wind werden opgetild. Wat dan
een roefelend geluid veroorzaakte. Het kriepte.
Slecht
weer maakt je klein, maar het was er goed daar in dat
bed van ons. Diep onder de dekens en liggend in het
putje van de kapokmatras, waar ik precies in paste en
dat er vanzelf in was gekomen.
Wat
kon er gebeuren? God waakte over je. Onze pa en ons
moeder lagen beneden ons te slapen en hielden de wacht.
De deuren waren vóór en achter op slot.
Boven
het bed hing een afbeelding van een over ons wakende
engelbewaarder en naast het bed stond het grote Heilig
Hartbeeld.
Er
was dus geen enkele reden meer over om bang te zijn.
Daar lag je dan naast je broertje, al helemaal warm,
twee jaar jonger dan ik,waardoor hij wat eerder naar bed
moest. Hij lag daar diep en ontspannen adem te halen…
Alleen op de grote schoorsteen die dwars door het dak
liep,was via het dakraam wat maanlicht getekend.
Opnieuw
dansen de beelden voor je. Van het spelen die middag
achter in de tuin bij Adrie. Het kuilen graven en van je
"Sjors en Sjimmie" boek. En de geur van
goudrenetten, die ons moeder op de zoldervloer naast de
grote linnenkast voor de winter bewaarde en waarvan ze
zo’n lekkere appelmoes kon maken, en waar je zodra de
schaal op de kelderplank stond even je vinger door
haalde. Langzaam werd je warm en loom, viel je ongemerkt
in slaap... Tot er ‘s morgens vroeg ineens een plens
licht door het kleine dakvenster viel. Dan was er een
nieuwe dag. Och, zoals er nog heel veel zouden volgen…