PANNENKOEKEN
Als
kind leef je in een eigen droomwereld. Een mooie tijd om
op terug te zien. De wereld van de grote mensen is dan
nog ver weg.
Ik
kon dan ook uren dromen aan de slootkant en bestudeerde
er de torren en de dikkoppen die zich langs en onder het
wier in het heldere slootwater bevonden. Schrijvertjes
toerden over het water. De zon scheen áltijd.
Soms
ging ik gewapend met een netje, gemaakt van een oude
nylonkous, stekelbaarsjes scheppen. Je haalde dan een
netje vol drab en wier naar boven waartussen zwarte
watertorren, muggenlarven en ander veelpotige
waterbeesten krioelden. Een enkele keer, blikkerde er
een klein visje op. De stekelbaars! Die werd dan
voorzichtig met een stuk waterpest in een "weckfles
met touwtje" meegenomen. Zo'n visje zwom eerst wat
paniekerig omhoog en omlaag langs de binnenkant van de
pot. Ik bleef maar turen naar al dat moois. Zolang, dat
ik te laat thuis kwam voor het avondeten.
Op
zo'n middag had ik zin in pannenkoeken en bij de
gedachte eraan alleen al, dat ons moeder ze al aan het
bakken zou zijn, begon ik vlugger te lopen. Als ik maar
op tijd zou zijn. Totdat ik besefte, dat zoiets wél of
niet waar kon zijn.
Ze
had wel gezegd dat ze deze week maar weer eens
pannenkoeken moest bakken. Maar wannéér precies, dat
zei ze niet. Ik liep op de trottoirband en probeerde om
niet op de golfstreepjes te trappen daar waar de stukken
trottoirband tegen elkaar waren gelegd. Mijn twijfel
steeg.
Plots
bedacht ik het volgende: dat als ik thuis kon komen
zónder op de streepjes te trappen, we dan pannenkoeken
zouden eten. Trapte ik er wél op, dan kon ik dat mooi
vergeten! Van heel ver al drong de pannenkoekenlucht tot
me door. Die kwam vanuit onze bijkeuken. Ik had goed
uitgekeken en niet op de streepjes getrapt. We hadden
dus pannenkoeken en nog wel mét stroop en rozijnen én
poedersuiker. Het was me gelukt!