Het is
oktober 1946
In mijn
schoolklas is het heerlijk warm, buiten is het koud.
Vóór in
de klas, staat een grote zwarte ijzeren kachel, voorzien van een lange
kachelpijp die eerst recht omhooggaat en dan, nog boven het hoge raam, via
het plafond naar buiten wordt geleid.
Onze
eerste klas kende zesenveertig jongens. We zaten met z’n allen netjes in de
schoolbanken, en luisterden naar Reinier, de schrijffrater. Een aardige man,
die mooi kon vertellen. Zodra we ons best deden beloonde hij ons altijd. Ook
tijdens onze eerste schrijfles.
Op de
hoge ijzeren kachel, legde hij het deksel van een conservenblik. Dan, diepte
hij uit zijn toog een appel op. Een goudrenet. De kachel brandde fel en af
en toe werd de stilte doorbroken, door het knappen van het kachelhout.
Hij
sneed de appel in schijven, en legde die op het conservendeksel
Langzaam, drong de geur van gebakken appel het klaslokaal in en drong onze
neuzen binnen. Op het stukje blik, siste en pruttelde het zacht.
De hele
klas genoot, van die ene appel.
Maar
dan; pak jullie nieuwe kroontjespen, en lik er voorzichtig aan.
Hij
schrijft de eerst keer beter als ie een beetje natgemaakt is.
Leg je
schriftje met lijntjespapier een beetje schuin voor je.
Ik zal
op het bord vóórschrijven
O O
m
schreef
hij.
Doop je
pen in de inktpot, en begin met een mooie ophaal, zodra je boven bent bij de
onderste van de dubbele lijnen, maak je een O.
Ga van
links, naar onderen en dan naar boven. Dan ga je rechtsaf met een klein
streepje, en hang je de tweede
O
aan de waslijn. Dan, gaan we horizontaal, naar rechts en dan meteen naar
beneden.
Dat is
de eerste poot van de
m.
Maak een brugje en ga weer naar beneden en zo twee keer. Kijk maar op het
bord En, wat hebben we nu geschreven?
O O
m
riep de klas!
Neem nou
je schrift, en schrijf tien keer
O O
m
De
appelgeur werd indringender, en iedereen zou wel een schijf lusten.
De
frater liep met zijn handen op z’n rug langs de banken. Gaf hier en daar een
instemmend knikje. Nog steeds was het doodstil.
Het
gekras van onze pennen was hoorbaar. Hier en daar werd erdoor Reinier een
inktpotje bijgevuld. Henk, de jongen naast mij maakte een ‘inktvlek en
schrok, begon meteen te huilen. ’Alles mislukt’!
‘Nee
hoor‘ zei Reinier en haalde de asbak van zijn bureau. Met wat ‘sigarenas
depte hij de vlek ermee die in de as zienderogen oploste.
‘Je hebt
wel wat verdiend’ zei hij, en prikte met zijn zakmes een schijf appel van de
kachel. Die was voor Henk.
Links en
rechts keek hij het werk na. De besten kregen een schijf appel.Dan, is het
tijd voor het speelkwartier. Volgende dinsdag kom ik terug, zei hij.
Eerst
nog een Onzevader en een Weesgegroetje. En nou naar buiten allemaal. Over
een kwartier sta je weer in de rij!
We
renden naar buiten.
Voor ons
een dag, om met zijn allen naar uit te kijken.
En
dankzij Reinier, schreven we graag, en soms ook nog mooi.
Ook
vandaag nog, als ik warme appel ruik, wil ik het liefst schrijven.
Denkend
aan Reinier.
Willem
Jonkergouw.
|