ONS ÉVACUÉETJE
Proper
was het bij ons zoals bij niemand thuis. En opgeruimd
ook! De was werd meermalen per week gedaan. Donderdags
kreeg het huis een grote beurt. Vrijdags kreeg de keuken
een schrobbeurt. Die vrijdagse beurt onderbrak het
ritueel van het uit school thuiskomen en dan thee met
een beschuit.
Op dat moment stond de keuken op zijn kop "blijf
maar buitenspelen. Dan kan ik doorwerken en eten we
straks op tijd” zei ze.
Próper was het dus bij ons. Tot in het kolenhok was het
schoon. Dat werd na de winter zelfs gewit! Zelfs zo dat
wij ons moeder voorstelden de kolen ook nog stuk voor
stuk, in zilverpapier te doen. Maar zó ver ging ze toch
ook weer niet!
Wie er bij ons op visite kwam kondigde zich nooit
tevoren aan. Die kwam dus onverwacht eens aan. Mee
blijven eten zat er meestal wel in. Waar er voor negen
eten is, is er immers ook gemakkelijk genoeg voor tien
of nog een paar meer.
Zo werd aan het eind van de oorlog
aan de Tilburgse bevolking gevraagd wie er plaats voor
een kind, een evacuéetje kon inruimen. Juist nu er
zoveel kinderen tijdens de hongerwinter, vooral in het
westen van ons land, ernstig waren verzwakt en nodig aan
moesten sterken. Bij ons was er als we allemaal een
beetje op zouden schuiven nog wel een plaatsje in te
richten.
Op een dag werd ze gebracht. Riekje heette ze. Ze kwam
uit Gouda. Ze had dus al een hele reis achter de rug
toen ze totaal onderkomen en vervuild bij ons
binnenkwam. Ons moeder zette haar meteen in bad, waar
het kind heel verlegen bij werd. Schoon goed van onze
meisjes aan en een warm bord eten voorgezet. Ze knapte
al meteen wat op! Haar jurkje werd gewassen en in haar
oude, kleine kartonnen koffertje gestopt, waarin zich
alleen maar versleten goed bevond.
Ze sprak voor ons een vreemd taaltje dat in niets op het
onze leek. En ze had heel bijzonder; de streken van een
kwajongen.
En ze ging zómaar op de rijweg staan als ze de kans
daartoe kreeg om auto ‘s tegen te houden. Een brutááltje
zoals wij er thuis nog nooit een hadden gezien.
Het wende wel. Alleen bracht ze nog iets mee voor ons
allemaal, waar we niet op gerekend hadden.
Ze had "scabiës”, “schurft" meegebracht.
Toen ze een paar dagen in huis was sloeg de jeuk toe,
bij ieder van ons. En die was verschrikkelijk! Zodra we
krabden ging onze huid stuk en werd het erger.
Vol schaamte, ging mijn zo propere moeder met ons
allemaal naar de dokter, die haar met het hele gezin
naar de G.G.D verwees.
We moesten ons daar aangekomen helemaal uitkleden en
werden dan in een grote teil gezet. Dan werden we van
boven tot onder met een kwalijk riekende teerzeep
ingesmeerd. Het spul móest even blijven zitten en werd
enigszins hard als een dunne laag aangedroogde klei, die
craqueleerde en brokkelde.
De kleintjes kregen het koud en stonden stijf rechtop en
met gestrekte armen en benen te wachten totdat de
smurrie hard werd. Ze huilden van ellende. Pas veel
later, werden we gewassen en verdween langzaam de
verschrikkelijke en onderhuidse jeuk waaraan je niet
mocht krabben. Dit werd zo een paar keer herhaald, bij
ons allemaal.
Riekje bleef nog korte tijd. Ze probeerde aardig te
zijn en zei, "pa, ik koop straks als ik weer thuis
ben een échte Goudse pijp voor jou." Helaas,
bracht de post een treurig bericht voor haar. Het bleek
dat haar broer plots was overleden. Dit droevige
telegram moest door ons moeder aan haar worden
uitgelegd. Ook dát overkwam haar. Triest!
Met haar voddige koffertje vol
jurkjes van mijn zussen en haar eigen gewassen versleten
goed en helemaal in deugdelijke kleren gestoken verliet
ze ons gezin. Het regende… nu werd haar koffertje ook
nog nat. Triestiger kon het niet.
We keken haar met z’n allen na…
ons eigen geluk maar al te goed bewust…
En de jeuk? Die is gelukkig
weggebleven!