WRATTEN
Als kind was ik al heel
wat keren met de dood in aanraking geweest. Dat wil
zeggen, ik had al aardig wat dode mensen gezien. Zodra
er in onze buurt iemand overleed, gingen we steevast met
ons hele gezin naar de kerk voor de avondwake en als het
even kon, ook naar de begrafenis. De dood werd minder
voor ons verborgen gehouden en hoorde meer dan nu,
gewoon bij het leven. De
laatste avond voor de begrafenis namen we afscheid van
de overledene.
Zo ook bij een oud opoetje bij ons in de straat, dat na
een leven van tweeëntachtig jaar, zachtjes was
ingeslapen. Een lief
klein mensje, dat altijd een donker overschort droeg,
met van die witte en grijze bloemetjes. Haar postuur zie
ik nog voor me. Dat liep vanaf haar hoofd gezien steeds
breder uit als de vorm van een theemuts. Ze was van
boerenafkomst en als een echte Brabantse, zeer
godvruchtig.
Indertijd had ik verschillende wratten op mijn
linkerhand. Een op, en enkele tussen mijn vingers, die
ik, wat erg onhandig was, geregeld stootte. Er
werd me verteld dat wratten vanzelf verdwijnen wanneer
je ermee langs het lichaam van een dode wrijft. Ik
vroeg dan ook met kloppend hart aan de dochter bij wie
ze inwoonde, of ik haar in de kist mocht
aanraken."Doe maar gerust", zei ze. "Maar
heel even dan". Behoedzaam
bij de kist gekomen wreef ik met mijn handpalm naar
beneden gekeerd met de wratten over haar handen die
gevouwen en met een rozenkrans ertussen op haar buik
rustten. Ik griezelde!
Maar ik wist hoe vriendelijk ze altijd geweest was en
dat vergoedde veel. Inderdaad ben ik mijn wratten binnen
korte tijd kwijtgeraakt.
|