VIER
GESLACHTEN EN EEN ZIEL
"Nonnen".
Op de kleuterschool waren ze er al! Vreemde bleke wezens
die lange zware zwarte rokken droegen en hun magere,
meestal strakke gezicht voor het grootste gedeelte
verborgen hielden in een witte kap die het als een koker
omsloot. Zo konden zij dus ook niet naar links of rechts
kijken zonder hun hoofd af te wenden.
Op
hun borst droegen ze een wit vierkant van gesteven
linnen. Om hun hals hing een koord met een nikkelen met
zwart hout ingelegd kruisbeeldje eraan. Je moest altijd
veel van hen bidden. Daar hielden ze zelf zo van. Heel
anders dan een moeder thuis.
Als
jongen kwam je op de lagere school bij de
"fraters" terecht. Mannen met ook lange zwarte
rokken aan en een strakke witte boord die als een
stevige rand hun hals omsloot. Om hun middel droegen ze
een brede, stoffen band, ook wel "singel"
genoemd. Daaraan hing soms een zwarte rozenkrans en een
koord met daaraan een klein zwart met nikkelen
kruisbeeld, net zoals de nonnen die op hun borst
droegen. Zodra ze gingen surveilleren stopten ze dat
kruisbeeld tussen hun singel. Wanneer ze gymnastiekles
gaven ging hun sportfluit ertussen. Buiten de school,
dus ook op de speelplaats, droegen ze een zwart vilten
herenhoed. Op ons weekrapport stond aan de achterkant:
de leerling dient in het voorbijgaan den frater te
groeten door het hoofddeksel af te nemen. Ik heb dat
nooit begrepen; wij droegen toch geen "deksel"
op ons hoofd? Ze wisten veel van het geloof en de kerk,
die fraters. En ze rookten de hele dag dikke sigaren of
een pijp. Soms was er een wat dunnere frater bij. Die
was dan ook meestal wat jonger. Ze waren heel anders dan
gewoon een vader thuis. Ik wist dan in die tijd ook niet
beter of er waren vier geslachten: mannen vrouwen nonnen
en fraters. Groot was mijn verwondering dan ook, toen ik
hoorde dat de nonnen "vrouwen" en de fraters
gewoon "mannen" waren.
Nog
later bleek dat vrouwen twee borsten bezitten en niet
één brede zoals wij mannen! Bij die nonnen zag je dan
ook nooit iets waardoor het erop leek dat ze die ook méér
dan één zouden kunnen hebben. Hun gladde wit gesteven
linnen borststuk of scapulier vertegenwoordigde voor mij
hun "ziel" die dan ook altijd blank was als
die van engelen. Eens, tijdens een bezoek aan een tante
die bij de nonnetjes woonde, nam tante nonneke mijn
broertje op de arm die prompt met het potlood, waarmee
hij mocht schrijven op haar smetteloze linnen kraste! Ik
moet uitgeroepen hebben: "Zuster, hij krast op uw
ziel!"
|