Ik moet
een opstel over het varken maken, maar dat kan ik niet , want dat
is heel moeilijk. Ik heb het al aan mijn vader gevraagd, maar die
was pas naar de bruiloft geweest van ons tante Toos. Hij zei: Ik
zou wel iets kunnen schrijven over een kater, maar niet over een
varken. Toen zei ons moeder: Jantje, ge had het gisteren aan vader
moeten vragen toen hij van de bruiloft thuis kwam. Toen kreeg
vader een rooie kop, en zei iets wat ik nie durf te zeggen, omdat
ik nog te klein ben. Toen heb ik het aan mijn broer gevraagd, maar
die had geen tijd, die moet Nellie van de bakker altijd naar huis
brengen en dat is nog niet eens familie. Het was beter dat hij
voor zijn grote zus zorgde, maar die moet altijd door een vreemde
jongen naar huis gebracht worden. Hij kent ze nog niet eens want
hij zegt altijd schat tegen haar terwijl ze Barbara heet. Nou
begin ik zelf maar aan het varken:
Het varken
is voornamelijk gemaakt van spek. Daar zit een huid omheen met
haar en die heet varkenshaar omdat men er borstels van maakt.
Spek dat
heel lekker is, heet ham. Dat is aan de achterkant van het varken
vastgemaakt, omdat het varken er dan zelf niet bij kan.
Men kan
altijd weten waar ‘achter"is bij het varken omdat het daar
niet knort. Recht daar tegenover is de voorkant. Daar is de kop
aangemaakt omdat het varken daar eet.
Met de
darmen van het varken is het vreemd. De darmen zitten in het
varken zolang het leeft, maar als het dood is, doet men het varken
in de darmen. Dan heet het "worst".
Een varken
dat helemaal in de war is heet zult. In het lijf van het varken
zit de blaas, ook wel frut genoemd. Daar kan men mee voetballen.
Het varken is de vriend van de timmerman , want het zorgt dat hij
altijd een pezerik bij zich heeft en die krijgt hij als hij dood
gaat. ( Ik bedoel natuurlijk het varken).
Soep van
het varken heet snert, daar doet men altijd pootjes in, daarom
raakt men daar dikwijls van aan de loperij. Een heel lekker stuk
van het varken heet crèpe. Daar worden de pastoors mee opgevoed.
Toen wij laatst ons varken hadden geslacht, kwam de pastoor
"toevallig"neven ons en zei dat het zo’n mooi varken
was en dat ik altijd zo goed oppaste in de Catechismusles, waar
helemaal niets van aan was, en dat ik maar eens een mooi prentje
moest komen halen op de pastorie. Maar toen de pastoor weg was zei
ons moeder dat zo’n prentje wel eens een crèpe zou kosten, maar
ons vader zei: dat de pastoor kon creperen dat wil zeggen: geen
crèpe krijgen, denk ik.
Een varken
waar de boer kleine varkens bij zet om ze op te voederen heet
zeug. Kleine varkens moeten niets van een zeug hebben . Zij bijten
haar allemaal in haar lijf en proberen of ze de knopen niet van
haar jas kunnen trekken. Ze heten speenvarkens omdat ze daarbij zo
geweldig tekeer gaan.
Ik heb ook
nog vergeten te zeggen dat er aan het varken een staart is
gemaakt. De staart is aan de kant waar het varken uitscheidt. Een
zeug heet ook wel zog. Elk schip heeft zijn zog en die zwemt
altijd achter het schip. Vroeger waren de varkens niet zo dik en
zo lui. Toen waren de varkens vlug, want ik heb in de bijbelse
geschiedenis gelezen van zwijnendraf. Er werden vroeger van die
zwijnendraverijen gehouden. Daar ging die kwaaie jongen naar toe,
die verloren gelopen was, maar hij kreeg geen zwijnendraf te zien.
Het was zeker juist afgelopen. Toen zei hij tegen z’n eigen. Ik
ga maar weer gauw naar huis toe. Toen hij thuis kwam zei z’n
vader: daar zullen we er eentje op vatten. Maar zijn grote broer
die nog nooit verloren was gelopen zei toen: "Sakkerju"en
nog veel meer van die Latijnse woorden die niet in de bijbel staan
opgetekend, maar van mond tot mond tot ons gekomen zijn en die ik
lekker ook zal leren. Mijn broer die op de MULO zit kent ze al.
In ons
land is er voor zover ik weet nog maar een varken in het water
gelopen en dat heette "De oude zeug "van onze ome Tinus.
Ik heb het varken af.