Over
zeugen en andere varkens (een opstel uit klas 4a)
De
varkens zijn familie van de olifanten. Dat kun je zien aan de oren
die kunnen flapperen. Om ze uit elkaar te houden (de varkens en de
olifanten, niet de oren) maken deze diersoorten verschillige
geluiden. De olifanten trompetten, dat doen zij zonder trompet.
Daarom doen ook de varkens het zonder; zij knorren maar dan wel
zonder knor.
Voor het
uit elkaar houden van de oren is er een kop tussen gezet. In de
kop zitten de zult en een beetje hersens. Voor aan de kop zit de
knorderd ofwel neus. Daarboven zitten de ogen, die zijn maar
klein, dat komt omdat de neus zo groot is.
Een varken
heeft vier poten. Op elke hoek is er een vastgemaakt. Ze hangen
tot op de grond. Met de poten kan het varken zich voortbewegen.
Daarvan maakt ons moeder ertsoep.
De poten
eindigen bovenaan in hammen. Die worden wel eens zonder varken
eraan (want dat is veels te zwaar) in de schouw gehangen. Dat is
vervelend voor Zwarte Piet, want die kan er dan met zijn zak niet
door en dan krijgen de kiendjes die daar wonen lekker geen roe
maar ook geen lekkers.
De huid
van een varken heet zwoerd. Aan de buitenkant zitten er borstels
op en aan de binnenkant zit het spek, daar kun je een kat op
vastbinden als je een kat hebt en slim genoeg bent in kattenbinden
tenminste.
Tussen de
poten hangt de buik van het varken. Daar zit van alles in. Ook de
frot, dat is de blaas waar de pis ingaat en af en toe uitkomt.
Varkens kunnen heel lang pissen, dat gaat van zjiets zjiets zjiets
en tussen elke twee zjietsen moet het varken even nadenken, dus
dat is moeilijk. Met de darmen van een varken is het raar gesteld.
Als het varken leeft zitten de darmen opgeborgen in de buik, maar
als het varken dood is geslacht, bergt men het varken op in de
darmen.
Een
mannetjesvarken heet beer, maar bij ons oma in Beek heet hij Onze
Vetjanus. De beer heeft een pezerik, die is voor onzen opa zijn
zaag in het vet te houden zodat ze niet vastloopt. De vrouwtjes
heten zeugen. Als de varkens buiten lopen, klimt een mannetje wel
eens op het achtereind van een wijfje om de omgeving te bekijken.
Meestal doet hij dan de ogen dicht, wat erg dom is. De jonge
varkentjes heten biggen. Die floepen een voor een uit de zeug en
ze beginnen dan meteen te proberen haar de knopen van het pak te
trekken. Opgeschoten biggenmeisjes heten geltjes.
Alle
varkens hebben een staart. Hij is vastgemaakt waar het varken
uitscheidt. Er zit een krul in elke varkensstaart en zo'n staart
kan niet bevriezen want hij is altijd boven nul. Bij een zeug
zitten daaronder wel ooit rode savooien, zegt ons vader. Een
varkensbeer heeft ook een portemonnee maar je kunt nooit zien dat
hij die leegschudt.
Dit
Opstel werd door meester Kuipers beloond met een 8+, en de
opmerking: 'Goed opgelet Wim!'
|