"Opoe,
wanneer wordt het varken geslacht?"
"Nog
even geduld, het is nog niet zwaar genoeg", zei mijn
grootmoeder dan. Opoe, de moeder van mijn vader, was een klein dik
vrouwtje, altijd in het zwart gekleed en ze droeg meestal een
blauwe, bonte schort. Ze was slecht ter been en ik zie haar nog
heen en weer schommelen als ze liep. Ze kwam de deur niet uit. Ze
woonde samen met opa in een van die lage huisjes, niet ver van ons
vandaan. Ze dreef daar een snoepwinkeltje zoals er vroeger in elke
straat minstens een te vinden was. Een van de smalle ramen van het
huisje diende als etalage en daar stond haar koopwaar in
opgesteld. Als ik op mijn tenen ging staan kon ik net door het
raam in de vitrine kijken, een houten kistje met vakken met daarop
een glazen deksel, waar al die heerlijkheden in lagen uitgestald.
Toverballen, zuurballen, boterballen, spekken, stukken nougat,
drop in allerlei soorten, toffees in alle maten en kleuren. Niet
te vergeten zoethout en salmiak.
Met vijf
cent op zak kon je al heel wat kopen. Moeder stond erop dat we ons
zakgeld bij opoe zouden besteden en niet naar de concurrentie
zouden gaan.
De meeste
kinderen kwamen met hun vijf cent tractement ook vijf keer binnen
voor ze hun geld allemaal hadden uitgegeven en dan was opoe ook
vijf keer op en neer geschommeld.
Achter de
winkel lag de huiskamer. Al het hout in huis, ook in de winkel,
was blauw geschilderd. Alle deuren, kasten, raamkozijnen en het
plafond hadden dezelfde donkerblauwe kleur.
In de
huiskamer stond de Brabantse kachel, een tafel en een paar
stoelen, een grote kast met een paar stolpen erop, met daarin
heiligenbeelden, en natuurlijk de bedstee die vlak bij de kachel
in de muur was ingebouwd.
Je kon
opoe dikwijls naast de kachel vinden. Ze zat dan de rozenkrans te
bidden of borstrokken of sokken te breien voor haar kleinkinderen.
Ze kon heerlijk erwtensoep koken en bakte zelf haar brood. ’n
Groot, rond brood. Eerst maakte ze een kruisje op de achter kant
van het brood en dan ging het tegen haar borst waarna ze er grote
sneeën van afsneed. In mijn gedachte proef ik nog de ham waarmee
ze het brood belegde en die smolt op je tong.
Als je
mocht blijven slapen dan sliep je op zolder recht onder de pannen
waar het altijd heerlijk naar gedroogde appeltjes rook en waar
heel moeilijk af te blijven viel. Achter het huis stond een schuur
waarin een houten plonsplee. Als je daar dan op je gemak zat zag
je de geit in haar hok liggen en ook het varken in zijn kot. Bij
elk bezoek aan de w.c. constateerde je dat het varken weer flink
was gegroeid wat bij de geit niet het geval was. De reden bleek
later nogal duidelijk, de geit lag er om gemolken te worden en het
varken voor de slacht.
Midden
november was het dan zover dat het varken er aan moest geloven.
Opoe regelde het altijd zo dat dat op een woensdagmiddag gebeurde
vlak na school, want ‘s middags hadden we vrij.
De slager
heette Jan Schoentjes en had zo’n pokdalig gezicht dat ik dacht
dat hij zichzelf wel eens gesneden had in plaats van het varken.
Hij droeg altijd een groot assortiment messen in een schede aan
zijn riem en was druk doende zijn messen te slijpen voordat de
voorstelling begon. Dat liet ons de rillingen over de rug lopen en
bracht ons in de juiste stemming.
Opoe had
dan de keukentrap al klaar gezet die we als tribune gebruikten.
Mijn broertjes waren ook van de partij en enige hiervoor speciaal
uitgezochte vriendjes.
Alles ging
zich afspelen onder het afdak links van het huis waar ook de grote
koperen ketel stond waar normaal de was in werd gestookt en waar
nu heet water in zat, nodig voor de slacht.
Het was
meestal een hele opgave om het varken uit zijn hok te krijgen en
het ging dan ook vreselijk te keer. Touw om de achterpoten! Als je
daar aan trok liep het varken vooruit, precies de kant uit waar
men het hebben wilde. Daar kwam meestal wel een man of drie aan te
pas. Het is gebeurd dat het varken het erf af wilde rennen en
ondertussen de "tribune" omver liep en de toeschouwers
samen met de slager en mijn opa boven op het arme varken terecht
kwamen. De keukentrap is later niet meer opgezet en moesten wij
van een grotere afstand het schouwspel gade slaan.
Als het
varken de geest had gegeven zie ik opoe nog bezig het bloed op te
vangen in een schaal en er flink met haar hand doorheen roeren om
toch het bloed niet te vlug te laten stollen want er moest
bloedworst gemaakt worden. Dat klink allemaal leguber, maar voor
ons kinderen was dat gewoon "part of life". Vervolgens
werd er kokend water over het varken gegoten om de haren er
gemakkelijk van af te kunnen krabben. Als dat gebeurd was dan was
het grote ogenblik aangebroken. Als je namelijk de kont van het
varken kuste kreeg je later de blaas.
Dat was
geen gemakkelijke opgave, zeker niet als je pas acht jaar bent.
Meestal was ik er toch als eerste bij, want met zo’n blaas kon
je van alles doen.
Je liet de
blaas drogen en dan kon je hem opblazen en er mee voetballen of je
sneed hem in stukken om er een rommelpot van te maken. ’n Oud
groenteblik of een weckfles, daarin wat water, je maakte een
rietje vast in het midden van een stuk blaas en dat ging dan weer
over de opening van het blik met een touwtje en klaar was je
rommelpot. Je spuugde flink in je handen en bewoog die op en neer
over het rietje en je kreeg een geluid dat een beetje leek op het
geluid van een trombone. Dat was de begeleiding als je met
vastenavond ( aswoensdag ) met een stel langs de huizen ging en
zong:
Vrouwke
’t is vastenavond.
ik kom
niet thuis voor ‘s avonds
’ s
avonds in de manenschijn
als
vader en moeder naar bed toe zijn.
Hier
unne stoel en daar unne stoel.
Op elke
stoel een kussen.
Vrouwke
houdt oe kinnebak toe
of ik
gooi er inne tussen.
oe neus
en tussen oe kin
daar kan
nog wel unne pannekoek in.
Boven in
de schouwen
daar
hangen de worsten aan touwen.
Boven in
de schoorsteen
daar
hangen de worsten met lange been.
Snij mar
diep, snij mar diep,
mar ene
vinger diep
Ik heb
gezongen en niks gehad
gif me
’n stuk van ’t vèrreke z’n gat
Rommelerij,
rommelrij,
gif me
unne cent dan ga’k voorbij,
gif me
unnen appel of ’n peer.
dan kom
ik ’t hele jaar nie meer.
Het was
ons des tijds meer te doen om geld dan om appels of peren dan om
een stukje van het varken zijn gat.
Er waren
nog maar weinig mensen die zelf slachtten, opoe was er nog een van
de "oude stempel".
Om op ons
arme varken terug te komen, dat was inmiddels met de kop naar
beneden op de leer ( ladder ) gehangen en door de slager van boven
tot onder met het hakmes opengekleufd en van binnen helemaal
leeggehaald.
Hierna was
de voorstelling afgelopen. Ik had toch wel medelijd-
den met
het varken als ik het zo zag hangen, maar was het varken dankbaar
dat ik de blaas gekregen had.
Dan begon
het eigenlijke werk voor mijn opoe en haar
dochters
pas. Alles van het varken werd gebruikt. Het werd ingezouten, in
het zuur gezet, geweckt, gekookt of gerookt. Er werd braadworst,
bloedworst, leverworst, zult, kaantjes, gesmolten vet, gehakt of
balkenbrij van gemaakt. Het spek en de hammen verdwenen in de
schoorsteen om gerookt te worden.
Ze waren
er dagen mee bezig en de familie kon een hele winter vlees eten en
in de varkenskooi lag inmiddels weer een nieuwe big zich dik te
vreten en zijn lot af te wachten.
Had ie
maar geen varken moeten worden!