CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

Udenhoutse familie 123 jaar in postdienst

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 7 juli 1976

 

In den Udenhout is het postagentschap honderddrieëntwintig jaar in handen van één familie geweest. In 1926 werd dit unicum afgesloten toen Martina Scholtze om gezondheidsredenen ontslag moest nemen als "brievengaardster" nadat ze deze baan een kwart eeuw vervuld had. Zij was een telg van een uit Pruisen stammend geslacht, dat - vóórdat de voorvader Jan zich als militair in Den Haag vestigde - "Schültze" heette. Doordat deze Jan in 1797 katholiek werd en zich door zijn familie zag uitgestoten, kwam hij in Brabant terecht en werd in 1803 te Udenhout als postmeester aangesteld.

Over deze "postale familieregering" weet C.A. van Iersel in het jongste nummer van "De Kleine Meijerij", het vlugschrift van de gelijknamige Heemkundekring en van het Streekarchivariaat Oisterwijk, een heleboel interessante bijzonderheden te vertellen. Van zo'n overheidsbaan in die tijd moet men zich niet te veel voorstellen al lijkt "postmeester" een mooie titel. Vast salaris: 25 gulden voor een heel jaar! Wel duidelijk dat daarvan alleen bij Jan zijn Udenhouts schouwtje niet roken kon! En dat deed het dan ook niet. Jans officiële taak bestond daarin, dat hij brieven en andere poststukken naar Den Bosch moest brengen en daar andere afhalen. De porto voor een poststuk bedroeg tien cent. Eigenlijk een nogal hoog tarief. De postmeester kreeg hiervan één stuiver en de rest was voor "tante Pos".

Van Iersel weet de feiten en data van zijn verhaal aardig op te sieren met kleurige details, waarbij ge een stille glimlach niet onderdrukken kunt. Zo ziet ge hem in verbeelding te voet op pad naar Den Bosch met een platte mand op de rug. Niet voor de poststukken maar voor het vervoer van zijn negotie. Jan kocht onderweg kippen op en verkocht die dan weer met een paar centen winst. De zaken floreerden waarachtig ook nog! Dat kwam tot uiting in de aanschaf van een trekkar met drie honden er voor. Kwam dit hele span des avonds vermoeid thuis in het dubbel woonhuis naast de Ploegweide aan de Slimstraat, dan waren het de honden, die als eerste de bedstee inkropen. Daarna kwamen Scholtze en zijn vrouw en "alle vijf genoten van een heerlijke nachtrust". Zijn huis had in de volksmond de veelbetekenende naam van "Varkenskooi" gekregen.

Jan werd in zijn functie opgevolgd door zijn zoon Martien en deze had ook alweer een zoon als opvolger t.w. ene Adrianus. Maar die beoefende als stiel het schoenmakersvak, dat echter bij het groeien van de postwerkzaamheden steeds meer in het gedrang kwam. Ten slotte zag Adrianus zich officieel aangesteld met de titel van "brievengaarder". Nu werden de poststukken gehaald en gebracht door een bode, "Jantje den booi" genoemd. Deze woonde in Tilburg ergens waar nu de Korenbloemstraat is.

 

Zuinigheid

Jantje legde, op zijn weg naar Oisterwijk, steevast aan in het nog bestaande café "Quatre Bras". Voor hem stond daar op de toog dan een "driecenter" - een borrel jenever van drie centen - klaar als hij door de zijdeur kwam binnengestapt. Hij dronk de borrel half leeg en marcheerde door de voordeur uit, richting Oisterwijk. Op terugtocht consumeerde hij het voor hem bewaarde borrelrestant. Zijn route liep weer dwars door het café maar nu in omgekeerde richting. Die boden uit die tijd waren praktische mensen. Ze hadden een zwak voor de kortste weg wat nog altijd de rechte lijn is. Op zijn route van en naar Tilburg liep Jantje ook steeds dwars door moestuin en huis van Scholtze...

We ontmoeten o.a. ook nog (rond 1900) een Jean Schol, "een goedige maar zure mens", die getypeerd wordt met zijn wijsheid: "Er ligt niets méér op het kerkhof als ongebruikt armmensenverstand en doktersabuizen"... Als we misschien te veel aandacht schonken aan het picturale wil dit toch geenszins zeggen, dat we niet met een serieus stukje Udenhoutse "posthistorie" te maken hebben.

 

Geslacht Becx

Een belangrijk deel van het vlugschrift wordt in beslag genomen door het reeds vierde artikel van J.A.J. Becx over het geslacht Becx, dat vijf eeuwen lang in de Meijerij valt na te gaan. De auteur doet dit op zijn bekende deskundige en nauwgezette wijze, daarmee een belangrijke bijdrage tot Brabants historie leverend.

Ir. C.H.J. v.d. Brekel confronteert de lezer met "Een jaloerse vrijer" aan de hand van uit een gerechtelijk archief opgedoken documenten. Het verhaal van een hardhandige ruzie dateert uit 1769 maar zo'n onderwerp blijft natuurlijk eeuwig actueel want jaloerse vrijers zijn onuitroeibaar. Hier betrof het een 24-jarige ruiter van het regiment van generaal Pous. Deze soldaat lag in de kost bij Johannes Hurkens te Oisterwijk en het voorwerp van zijn aanbidding was de 23-jarige Jenneke, een dochter van J.H. Verhoeven.

P.J.M. Wuisman vertelt wat we onder het begrip "Oliebruid" hebben te verstaan en dank zij W. de Bakker komen we te weten waarom het voormalige Oisterwijkse Kruisven nu Van Essche-ven heet.

 

Tal van tekeningen en foto's verluchten ook nu weer deze zeer lezenswaardige aflevering van het periodiek.

 

PIERRE VAN BEEK