"Het paradijs" ligt aan de Ley
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - vrijdag 8 september 1978
Voor
wie een naam een teken is, kan het op een stafkaart
voorkomende woord "Paradijs" fascinerend werken. Het
geeft ruim baan aan de verbeelding en nodigt
onweerstaanbaar uit de naam aan de werkelijkheid te
toetsen. Welnu, dit "Paradijs" kunt u vinden op
slechts weinige kilometers afstand van Tilburg als
een onderdeel van het beter bekende landgoed Gorp,
ten oosten van de betonweg Goirle-Poppel.
Gorp
strekt zich uit over het gebied van twee gemeenten,
t.w. Goirle en Hilvarenbeek, maar het "Paradijs"
behoort tot het Goirlese territoir. Vooral daar
heeft de naam een vertrouwelijke klank al praat men
er nooit anders over dan als "'t Parredèske".
Daarover willen wij u iets vertellen en
tegelijkertijd nagaan of een associatie met Adam en
Eva in dit oord grond van bestaan heeft.
Het
zou ongetwijfeld aardig zijn als we over "ons"
Paradijs een eeuwenoud document op tafel konden
leggen. Helaas is dat niet mogelijk, want met de
vermelding van 10 november 1698, dat op de Bakertand
te Goirle ene Gerard Martens woont "in de huisinge
gezeght het Paradijs" kunnen we niets doen. Die
Bakertand ligt als gehucht helemaal aan de andere
kant van Goirle. Ons Paradijs duikt in een document
in het Tilburgse gemeentearchief voor het eerst op
in 1802, waar er sprake is van een sluisje op Gorp,
"oost de Ley en zuid het Paradijs".
Daar zat een klein herbergje langs de Oude Baan
Wanneer Goirlenaren van de oudere jaargangen van "'t
Parredèske" praten, blijken hun gedachten
onafscheidelijk verbonden aan een sinds lang niet
meer bestaand cafeetje, dat als uithangbord een
afbeelding van Adam en Eva met de slang in de boom
van kennis van goed en kwaad voerde. Het kroegje zou
dan ook de naam van "Paradijs" gedragen hebben. Nu
is het voor ons de vraag wat de voorrang verdient:
heette het herbergje naar de reeds langer bestaande
streeknaam of dankte die zijn ontstaan aan het
herbergje? Wanneer dit gebouwd werd, kunnen wij u
niet vertellen. Wél wanneer het ten onder ging. Dat
was in mei 1911 tijdens een hevig onweer toen de
bliksem er zelfs drie keer ingeslagen zou zijn. Het
gedoetje brandde tot de grond af en is nooit meer
herrezen. De plaats waar het eens stond, valt nu
evenwel nog goed te identificeren. Het lag tegenover
de statige beukendreef, die vanaf het Gorps Baantje
- hier eigenlijk officieel al Hoolstraat geheten -
naar de Nieuwe Hoef van "Het Brabants Landschap"
leidt. Een heel bijzonder identificatiemiddel ligt
echter in het feit, dat een aantal van de nog
aanwezige lindebomen, die het keuterboerderijtje
omringden, aan de "binnenkant" lange barsten in de
schors vertonen. De littekens, die de hitte van het
vuur achterliet.
Bewoners
Het
uit steen opgetrokken herbergje bezat een strooien
dak. De hoofddeur stond in het midden van de
voorgevel met aan weerskanten ramen zonder blinden.
Boven de deur zorgde een royaal bovenlicht met vier
ruiten verder voor het licht in het interieur. "Adam
en Eva" prijkten als blikvangers op de gevel. Nog
vele jaren na de brand hebben getrouwe bezoekers van
deze streek lang een tamme kastanjeboom met
daarnaast een houten schuur gekend. Ook die zijn
sinds tientallen jaren verdwenen. De paar bunders,
welke hier eens beboerd werden door de
Paradijsbewoners, zijn later bebost zoals dat op
Gorp (en Rovert) in een vrij ver verleden met zoveel
voormalige landbouwgronden al eerder het geval is
geweest.
Maar
nu wordt het tijd de bewoners van "Het Paradijs",
die hier leefden en werkten, op het podium te halen.
Dit vergemakkelijkt ons een bijzonder interessante
foto uit 1889, welke wij onder ogen kregen.
Collectie Hans van der Haring.
Daarop
paraderen niet minder dan zes personen, die de naam
Paulissen voeren: een baardige "Abraham", twee fikse
vrouwen in stijve, strak gespannen jak en dikke
rokken met voorschoot en drie jongens van
opklimmende leeftijd. Cornelis Paulissen, geboren 8
nov. 1834 moet dan de eerbiedwaardige patriarch zijn
met lange baard en half dichtgeknepen oogjes. Kromme
pijp in de mond, een emmer-achtig hoedje op het
hoofd, één hand rustend op een schop en de andere
arm op een tafel, kennelijk voor het ritueel van de
foto opzettelijk buiten voor de deur gezet. Samen
met een aantal tot de sfeer behorende attributen. We
laten nu de rest van die kleine Paulissen-processie
voorbij trekken. Samen met hun geboortedata: Johanna
Paulissen-Adriaanse (2 juni 1848?), Cornelis (4
sept. 1872), Cornelia (17 okt. 1874), Franciscus (2
april 1880), Adrianus (3 nov. 1883). Nog altijd is
het, oorspronkelijk uit België afkomstige geslacht
Paulissen niet uitgestorven.
Na
de catastrofale brand kwam de gedupeerde familie op
de omgrachte hoeve "De Leenhof", ook wel "De Koepel"
genaamd, op Gorp terecht. Evenwel niet lang, want de
op de Nieuwe Hoef zittende Peer Keijzers was
toevallig de huur opgezegd en toen deze naar Goirle,
richting dorp, verhuisde, namen de Paulissen zijn
plaats in.
Driemanschap
Verschillende generaties hebben op deze bijzonder
fraai gelegen boerderij de twee ongehuwd gestorven
broers Jan en Kees Paulissen gekend. Kees als de
boer en Jan als de jachtopziener, beiden onder de
goede huishoudelijke zorgen van een eveneens
ongetrouwd familielid Anneke van Iersel. Anneke, een
bekende verschijning met haar fiets, rijdend of
lopend op de Breese Dijk voor haar fouragetochten
naar Goirle, heeft de verstokte vrijgezellen tot hun
einde trouw gediend. Ook Anneke behoort sinds lang
niet meer tot de levenden. Toen de broers al enige
jaren gehemeld waren, woonde ze nog steeds alleen op
de hoef. Alleen onder bescherming van het grote
bord: "Rijksveldwachter" op haar deur. Een titel,
die wijlen Jan ontleende aan zijn onbezoldigd
rijksveldwachterschap als boswachter. "Als de
kwaadwilligen dat bord zien dan worden ze bang",
hoorden we weerloos Anneke ooit zeggen...
In
die nu alweer verre dagen van weleer gehoorde "Het
Paradijs" en Gorp tot de bezittingen van de op
84-jarige leeftijd in 1939 gestorven en in 1855
mogelijk in Hilvarenbeek geboren W.J. Hubert van
Beusekom, die een functie aan het kadaster had maar
op zijn "kasteeltje" op Gorp woonde. Oningewijden
beschouwden de naam Hubert vaak als een voornaam
maar het was een deel van de familienaam, zodat we
hier met een dubbelnaam te maken hadden. Hij had een
in ieder geval in Hilvarenbeek geboren en later
gehuwde zoon Antonie P. Hubert van Beusekom, in
gemoedelijke omgang Toon genoemd. Nadat Gorp en
daarmee "Het Paradijs" door verkoop in andere handen
was overgegaan (het laatste deel aan "Het Brabants
Landschap"), betrok Antonie Hubert van Beusekom een
bescheiden woning, te midden van bebossing tegen de
oevers van de Ley op een perceel dat hij voor
zichzelf had vastgehouden. Hij stierf eenzaam in
1969, vermoedelijk 70 jaar oud, nadat hij twee maal
een reis naar kinderen in Zuid-Afrika had gemaakt.
Zijn nakomelingen bezitten nog steeds het kleine
eigendom in "Het Paradijs".
Trouw en eerlijk
Tekenend voor de feodaliteit in de tijd van Hubert
Van Beusekom Sr. was het volgende. Een jonge telg
uit het Paulissengeslacht diende als boerenknecht
bij zijn oom Kees op de Nieuwe Hoef. De knaap
- toevallig ook een Kees! - ving op de vóórstal een
konijn, waarvan het in de omgeving krioelde. "Een
boer werd er door opgevreten."... Kees II toonde het
triomfantelijk zijn oom onder de juichkreet "We
hebben wat in de pot." "Nee," zei Oom Kees, "dat
konijn is van "den heer". Dat moet ge loslaten"...
En zo kreeg het beestje de vrijheid!
Doodeerlijk waren ze wel, die Paulissen. Een oude
Goirlenaar vertelde het volgende. Bij Van Beusekom
was alles Verboden Toegang. Dat gold voor ons
jongens als een uitnodiging de verboden vrucht te
plukken. "We gaan er tóch op!", zei mijn makker, "en
als de oppasser komt, geven we een valse naam op."
Dat was akkoord. Het niet direct verwachte gebeurde.
Na verloop van tijd kwam Jan Paulissen ons achterna
en begon ons op de bon te slingeren. Jan: "Jawel!
Jullie hebben wild opgejaagd en "den heer" heeft me
op jullie afgestuurd. Ik kan nie anders."
"Smoesje!", dachten we en vroegen daarom: "Waar is
dieën heer dan?"
Tot
mijn grote verbazing en ergernis gaf mijn makker,
als eerst voor het vuur gezet, zijn juiste naam op.
"Afspraak is afspraak", dacht ik, en besloot tot een
valse naam. Toen Jan met zijn eerste slachtoffer
klaar was, wendde hij zich tot mij met de woorden:
"En gij heet Van de...", waarbij hij mijn echte naam
noemde. Blij, dat ik door het oog van een naald
glipte, wist ik niet hoe ik vlug genoeg: "Ja...
ja..." kon stamelen. "Zeg Jan, moet dat nou
allemaal? We doen toch niks", zo reageerden wij om
te redden wat er misschien te redden viel. "Ginder
achter de mast"... "Dan willen wij wel eens met hem
praten." 't Lijkt onvervaard maar we hadden dan ook
een goede pijl op onze boog. Die pijl bestond uit de
mededeling, dat wij in 1921, bij de grote brand toen
er weinig animo voor blussen bestond, wél geblust
hadden en van "mijnheer Van Beusekom" daarvoor een
tientje hadden gekregen... ('t Was nog waar ook!) De
sfeer verbeterde, maar "den heer" spartelde nog wat
tegen met de mededeling, dat Paulissen voor iedere
bekeuring een rijksdaalder kreeg doch dat we de zaak
met hem verder moesten afwerken.
We
liepen met de boswachter een eindje op en zeiden:
"Nou Jan, ge hebt het gehoord. Ge hoeft van jouw
baas helemaal geen proces te maken. Ge mist alleen
een rijksdaalder. Die zullen wij je betalen!" "Nee,
nee," protesteerde de man, "dat zou omkopen zijn!"
In mijn kameraad moet een toen nog niet ontdekte
diplomaat gestoken hebben, want die repliceerde:
"Dat is geen ómkopen. Wij willen jou alleen de
rijksdaalder geven, die je anders van je baas had
gekregen"... Alsof dat zo veel verschil maakte,
hebben we later gedacht. "Als ge over zes weken niks
gehoord hebt, dan is het niet doorgegaan." Over de
rijksdaalder werd niet meer gesproken. Nooit meer
iets gehoord van ons "proces" op "'t Van Beusekomme"
zoals wij en velen dat noemden.
Curieus stuk
Uit
de brand van "Het Paradijs"-cafeetje blijkt een
curieus stuk gered. Toen jaren geleden "Het Brabants
Landschap" de Nieuwe Hoef en omgeving aankocht, werd
daar in de schuur het uithangbord met Adam en Eva
gevonden. Wij hebben het zelf gezien. Komende jaren
raakten wij het spoor ervan bijster totdat we kort
geleden zijn verblijfplaats opnieuw ontdekten. Het
bleek in bezit van de familie Van Dijk, die woont in
het huis "Kijk Uit", dat links van de naar de Nieuwe
Hoef leidende beukenlaan staat. Nog altijd verkeert
het uit drie dikke planken bestaande uithangbord,
dat 80 bij 108 cm meet, in een deplorabele toestand,
althans voor wat de schildering betreft. Een schuin,
als afdakje aangebracht plankje vertoont duidelijk
de sporen van de brand. Het bord blijkt met twee op
balkjes bevestigde haakjes aan de gevel te hebben
vastgezeten. In een randschrift aan de bovenzijde
staat te lezen "In het "Paradijs C. Poulissen". Het
valt daarbij op, dat de naam met "ou" is geschreven,
in tegenstelling tot de latere "au". De
linkerbenedenhoek van het hele tafereel heeft de
schilder voor zichzelf gekozen: "Jos Naaijkens
Hilvarenbeek 1895".
Ondanks de averij valt er van de voorstelling nog
heel wat te zien. Hoofdmotief in het midden vormen
een nogal wat gedrongen uitgevallen decent-naakte
Adam en Eva met een dikke om de appelboom
gekronkelde slang. Dit tafereel speelt zich af in
een "tropisch" landschap, waarbij de primitieve
schilder zijn uiterste best heeft gedaan een aards
Paradijs, zoals hij zich dit voorstelde, op te
roepen. Rijke plantengroei, bomen en een voorgrond
vol water. Het opmerkelijkste daarbij is de drukke
bevolking met dieren, van de exotische panter en
giraffe tot de gewone zoals kalkoen, pauw, krielen,
ganzen enz... Hoe langer je kijkt, hoe meer je er
ontdekt. Ze zitten in alle hoeken en gaten. Een
vaardige restaurateur vindt hier nog handleiding
genoeg om de hele idylle in volle glorie en
misschien wel "mooier" dan weleer tot nieuw leven te
wekken. Met belangstelling wachten we daar op.
Genoeg klandizie
Onwillekeurig komt de vraag op: Hoe kreeg iemand het
in zijn hoofd in die grote uitgestrektheid van heide
en bos bij het begin van onze eeuw daar op Gorp een
cafeetje te exploiteren. Kwam daar wel ooit een kip
langs? Ja wel, en méér ook! Toen de huidige
Poppelseweg nog niet bestond, liep namelijk de van
Tilburg-Goirle komende baan over de Overheide (nu
boomgaard) langs het Paradijs. Zonder daar de Ley
over te steken en dientengevolge op Goirles gebied
blijvend liep zij "via de gijzelaars" om op Rovert
in de van België komende Maastrichtse baan uit te
monden. Op hun weg naar de Bossche Markt passeerden
Belgische veehandelaren regelmatig "Het Paradijs",
dat uiteraard een welkome pleisterplaats betekende.
Voor het overnachten stalden zij hun vee, na de
volgende etappe, in het café van Jan van Gils, hoek
Dorpstraat en Tilburgseweg te Goirle.
Hilvarenbeek had alle drie maanden markt, waar o.a.
vee, boter en ellegoed werden verkocht. Daar trokken
die uit de kanten van Alphen en Bavel, langs "'t
Parredèske", met hun karren of te voet naar toe. In
en om dat cafeetje was het dan vaak plezierig. Kees
Paulissen, de grootvader van Anneke van Iersel, die
daar bij haar grootouders woonde, speelde op de
trekharmonica en er werd volop gedanst. Dat er in
"Het Paradijs", tussen al het bier door, nooit een
clandestien borreltje getapt werd, zullen we de kat
maar wijs maken... De grote stilte is om Het
Paradijsgebied, na de brand, vooral gevallen door de
aanleg van de Poppelseweg. Deze maakte een eind aan
het Gorpse doorgangsverkeer.
Echt paradijselijk!
Voor
het "Paradijs" van nu is naam inderdaad nog steeds
een teken, dat terecht bepaalde associaties oproept.
Ge betreedt hier een natuurgebied van zeldzame
schoonheid. De in de zomer mulle zandweg van de met
zware beuken geflankeerde Hoolstraat zet aan alle
kanten de poorten open naar paradijselijke oorden.
Naar links, naar rechts, naar voren. Wie daar
binnentreedt - en dat is toegestaan! - ziet zich
direct geconfronteerd met het woord van een te vroeg
gestorven dichter: "Delf waar ge staat, want waar ge
staat is Klondyke" (Goudland). Hier ligt het
Klondyke van de natuurliefhebber. Helaas zijn in de
loop der jaren in de Hoolstraat een paar kanjers van
beuken gesneuveld. Hoe die waren kunt ge afmeten aan
dat indrukwekkend exemplaar op de linkeroever van de
Rovertse Ley rechts bij de brug. Zeker tot in de
dertiger jaren van onze eeuw had deze een
tweelingbroer op dezelfde oever aan de linkerkant
van de brug. Twee trouwe wachters, die te zamen een
triomfboog bouwden ter begroeting van de bezoeker
van deze oorden. De stammen van deze bomen droegen
namen van geslachten, diep gekorven in hun gladde
schors, uitpuilend meegegroeid met de trage tred van
de dagen. De linkerboom vertoonde daarenboven een
"meesterwerk" in de vorm van met zwierige hand, in
levensgroot formaat, gesneden dameskop, die geen Eva
misstaan zou hebben. De maker behoort nog steeds tot
de levenden maar de boom niet meer.
"Paradijsbrug", zo luidt de naam van deze
Ley-overgang. Eens bezat die brugleuningen van
witgeschilderde balken, waarop in flinke, zwarte
letters die naam vermeld stond. De huidige, veel
forsere en zwaardere brug dateert van na de oorlog
nadat de eerste verwoest werd.
Hier is het!
Wie
op een mooie zomerdag, als de zon overal door het
lover speelt, vanaf deze brug - zowel stroomafwaarts
als -opwaarts - over de Ley kijkt met haar hoge
varens en andere planten begroeide oevers, voelt en
ziet hoe het woord "Paradijs" hier tastbaar gestalte
krijgt. En nu hebben we nog niet eens gewezen op de
oude beukenlaan, die Gothische kathedraal, welke u
naar de "Nieuwe Hoef" en het gebied van "Het
Brabants Landschap" leidt en waar o.a. de veelvuldig
kronkelende Ley een belangrijke dominant vormt.
Gelijk had de 10-jarige schooljongen van deze
streek, aan wie wij probeerden uit te leggen, dat
het bijbelse Paradijs in het Oosten tussen de
rivieren Eufraat en Tigris zou gelegen hebben, toen
hij resoluut antwoordde: "Nee, het "Paradijs" is
hier. Aan de Ley!" Houdt u zich dat ook voor
gezegd?...
PIERRE VAN BEEK