Borg de "Hoge Dries" twee schatten?
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - zaterdag 18 februari
1978
Er
bestaan veel verhalen van "verborgen schatten". De
meeste daarvan hebben dit gemeen, dat ze wél
meereizen in de overlevering maar nooit gevonden
worden. Een uitzondering daarop maakt de "schat" van
onze Tilburgse "Hoge Dries". Die is wel degelijk
boven aarde gekomen. Voor ons doet zich daarbij de
merkwaardige omstandigheid voor, dat we in deze
omgeving onlangs op een tweede verhaal van een
"schat" stuitten, dat op een aantal punten
merkwaardige overeenkomst vertoont met het eerste,
zodat de vraag rijst of men niet met één en
hetzelfde geval te maken heeft. Het eerste zou dan
een ongedocumenteerd stukje volksoverlevering zijn
en het tweede een brok goed verantwoorde
geschiedschrijving. Voor de waarheid houden wij het
laatste, zonder geheel uit te sluiten, dat er twee
"schatten" in het spel geweest zijn. Laten we maar
eens gaan kijken.
Ons
eerste verhaal is afkomstig van Kees Smeulders, een
op 16 november 1849 geboren Tilburger, die daar op 5
februari 1935, dus op 85-jarige leeftijd stierf. Hij
grasduinde gaarne in de plaatselijke historie en
schreef daarover ook in de plaatselijke dagbladen.
Eens voerman van zijn vak was hij later toch lid van
het Provinciaal Genootschap. Hij vertelt over "de
vijf hoeven", die hij - na enige moeite -
gelokaliseerd heeft tussen de "Hoge Dries" en
Moerenburg. Zeggen we voor het gemak: in de buurt
van "Casino" op het kruispunt St. Jozefstraat -
Oisterwijksebaan en de Koningshoeven. Hier begon
eertijds ook de door de aanleg van het kanaal
afgesneden en gedeeltelijk verdwenen Kommerstraat.
In
het midden van de vorige eeuw stond aan de oostkant
van het huidige havenkanaal een door de familie De
Rooy bewoonde hoeve. Toen deze gesloopt werd, vonden
twee arbeiders onder de vloer van het bakhuis een
met geld gevulde kruik. Daarover is veel geruzied
door nakomelingen en ook nog van de kant van
vroegere eigenaren van de hoeve. Ieder wilde
vermoedelijk wel iets van de stokvis, in dit geval
"een schat". Mgr. Zwijsen moest er als een Salomon
aan te pas komen. Diens oordeel luidde: Voor ieder
van de arbeiders éénderde en de rest voor "den
Arme"! En zo geschiedde het.
Nu
moet u weten, dat de moeder van de verteller ene
Maria Helena de Rooy was. Het zal dus wel uit dien
hoofde zijn, dat Smeulders kan zeggen, dat de schat
afkomstig was van hun aldaar overleden oom. Vóór
zijn dood had die wel verteld, dat er geld verborgen
zat maar men had dat, na zijn overlijden, niet
kunnen vinden. Hoe groot die schat was? Daarover
wordt niet gerept. We vernemen alleen, dat een van
de gelukkige arbeiders "zich roerend goed voor een
landbouwbedrijf heeft kunnen aanschaffen". De
familie had dus finaal achter het net gevist.
Misschien doet het bepaalde Tilburgers deugd nog
iets méér over "de vijf hoeven" te vernemen. Één
ervan heeft gestaan aan de Kommerstraat waar die
door het kanaal werd afgesneden, recht tegenover de
daar later gebouwde boerderij van Van Roessel. De
hoeve is allang gesloopt. Dirk van Deursen zou de
laatste bewoner geweest zijn. Een andere hoeve was
midden vorige eeuw bewoond door de vrijgezel Jan
Bertens, die er een dienstmeid op na hield zoals
vaak gebruikelijk. In 1871 werd de hoeve tot
burgerwoningen ingericht, welke laten afbrandden en
geheel herbouwd werden. Het was op die originele
hoeve, dat in 1794 de Fransen op de zolder in
hinderlaag lagen en vochten tegen de Pruisen en de
Kozakken. Bij die affaire viel er een tiental doden.
Deze botsing is de plaatselijke historie ingegaan
als "de slag aan de Oisterwijksebaan". Een volgende
hoeve stond nabij de huidige Zwaaikom van het
kanaal, ten zuiden van die van Jan Bertens.
Bewoonster was Nelleke Mutsers, die - net als haar
buurman - ook ongetrouwd door het leven ging.
En
nu komen we aan die andere schat van de "Hoge
Dries". Daarnaar heeft men niet behoeven te zoeken,
maar trammelant heeft hij genoeg gegeven. Liefst
vier jaar lang! Ir. C.H.J. van den Brekel heeft dat
allemaal ooit in de "Kleine Meijerij" met grote
accuratesse uitgekiend en zo beschikken we nu niet
alleen over een boeiend maar ook over een
gedocumenteerd verhaal, dat we hier echter niet in
details kunnen weergeven. Het gaat ook over begraven
en verborgen geld, eveneens in een boerderij op de
"Hoge Dries" in de buurt van de al vermelde
wegsplitsing bij "Casino".
Daar
woonde met zijn dienstmeid Anna de in 1710 te
Oisterwijk gedoopte en in 1754 met de Tilburgse
weduwe van Willem Mutsaers getrouwde boer Laurens
van den Brekel. Beiden waren lang niet onbemiddeld.
Toen Laurens, inmiddels weduwnaar geworden, zijn
einde voelde naderen, leek het hem dienstig wat orde
te stellen op zijn financiën. Wie kon hij beter in
vertrouwen nemen dan zijn gedienstige Anna. Dus
gingen ze samen het contante geld tellen. "Opdat
niemand dat zou zien bij onverwachts binnenkomen",
deden ze dat op een plank in het schuurtje. Nog
voordat ze klaar waren, ontdekten ze echter, dat
iemand hen door de gaten van de planken stond af te
loeren. Laurens deed het geld hals over kop in een
stenen kan en begroef deze provisorisch.
Laurens schijnt geen gelegenheid meer gehad te
hebben afscheid te nemen van zijn familie. Zo zag
hij zich op zijn sterfdag van 5 februari 1780
genoodzaakt zijn meid Anna toe te vertrouwen waar al
zijn geld in huis verborgen zat. Daarbij gaf hij
haar de opdracht dat aan zijn vrienden
"aantewijsen". Twee vrienden verschenen al de
volgende dag, maar ze waren kennelijk bang hun
vingers hier of daar te branden. Zij durfden het
geld niet op te graven. "Nou," zei Anna, "als jullie
dat niet durven: ik wel!" In het bijzijn van
familieleden heeft Anna twee Keulse potten te
voorschijn gehaald, de stoppen eraf genomen, het
geld laten zien, het daarna ongeteld opgeborgen in
de kast en de sleutel in haar zak gestoken. Omdat nu
bekend was, dat er geld zat en men inbraak vreesde,
werd "het slegte leeme huijsje" tot de begrafenis
dag en nacht bewaakt en nadien liepen de
verantwoordelijken zich de benen onder het lijf uit
om de nalatenschap zo vlug mogelijk door de
president-schepen Bles op papier te krijgen. Toen
het zo ver was, toonde niet iedereen zich daar even
gelukkig mee, maar de inventarisatie kwam toch tot
stand. Er kwam o.a. een boekje voor de dag, waarin
Laurens genoteerd had, dat er onder de zoldertrap f
530,- begraven lag en onder de keldermond zaten 200
gerande guldens. Op de schouw moest verder een
onbekend bedrag liggen.
Schepen Verhaer vond geen geld op de schouw en
evenmin bij de kelder. Onder de zoldertrap bleek
echter begraven een Keulse pot met 65 Zeeuwse
rijksdaalders (159 gulden) en enkele losse zeshalven
(zilveren munten van 5½ stuiver). Onder de kist bij
de bedstee werd nog een Keulse pot met f 240,-
aangetroffen. Het klopte dus niet allemaal met het
boekje, waarin ook doorhalingen voorkwamen. Op 12
februari werd de boedel verzegeld. Tot en met een in
de kast liggend testament. Laurens had nog heel wat
méér bezittingen dan de blinkende guldentjes en
rijksdaalders, nl. onroerende goederen.
Er
vonden wat niet altijd even plezierige
getuigenverhoren plaats. Veel gepraat over de potten
met geld. De een had het geld in de potten gezien,
de ander had er over horen praten, de meid had de
potten vastgehad, maar niemand had het in zijn hoofd
gekregen eens aan het tellen te slaan voordat dit
ten slotte van overheidswege gebeurde. Overigens een
heel begrijpelijke zaak. Ieder hield zich op de
vlakte en was voortdurend op zijn hoede om zich niet
in een eventueel wespennest te steken. De schepenen
bleef niets anders over dan de zaak te seponeren,
d.i. ter zijde te leggen. Of er geld achterover
gedrukt is en door wie kwam niet uit de doeken.
Diefstal behoeft ook helemaal niet het geval te zijn
geweest. Daarvoor is, met alle bekende feiten in de
hand, een heel aannemelijke verklaring te
construeren. Dat doet ir. Van den Brekel dan ook.
Anna heeft bijvoorbeeld nooit onder verdenking
gestaan.
Uit
een accurate boedelbeschrijving komen we o.a. de
indeling van het huisje te weten. Dit bevatte ten
minste één huiskamer, een keuken, bedstede, kelder,
opkamer en zolder. Er blijkt ook, dat er weinig
systeem heeft gezeten in Laurens zijn opbergmethode.
Overal werden lege en gevulde geldzakjes tussen
andere rommel aangetroffen. Alleen officiële
documenten had hij bij elkaar in een kist bewaard.
Deze betroffen o.a. onroerend goed en obligaties.
Laurens zat er inderdaad warmpjes bij.
Geen
wonder dat de liquidatie van de nalatenschap nogal
wat voeten in aarde had, te meer daar er een groot
aantal erfgerechtigden op het toneel verschenen.
O.a. meldde zich een "oude, arme en behoeftige
weduwe", die niet als erfgename in het testament
voorkwam. De hele verdeling lokte, ook onder de
overige kandidaten, veel gepalaver, geschrijf en
gewrijf en geprocedeer uit. Dit had tot gevolg, dat
de definitieve afwerking van de executie pas in 1785
kon plaats hebben, circa vijf jaar na Laurens' dood.
De niet in het testament staande weduwe sleepte
uiteindelijk een jaargeld van f 50,- in de wacht
voor heel haar leven. Hoe lang zij ervan
geprofiteerd heeft, is niet bekend.
En
dit is dan een waarheidsgetrouw en menselijk relaas
- we zeiden haast: "eeuwig-menselijk"! - van de
strijd om het veel gesmade maar ook zeer geliefde
"slijk der aarde"...
Nu we dan toch op de "Hoge Dries"
vertoefden, kunnen we ook nog wel eens gaan
"kijken" naar "Jan Aarte Bumke" (boompje). De tijd,
dat een boom op een stadskaart als markeringspunt
vermeld werd, ligt lang achter ons. "Jan Aarte
Bumke" geniet die eer. Het komt voor op de van 1760
daterende kaart van Diederik Zijnen. Het heeft lang
geleefd in de herinnering van nu wel alle ter ziele
gegane Tilburgers en de naam Jan Aarte vinden we nog
steeds terug in een straatnaam. Dit alles bij elkaar
lijkt ons nogal fascinerend. Wie was Jan Aarte en
wat was dat voor een "boompje"?
Aarte is eigenlijk geen familienaam, hoewel het
naambordje van de straat dit suggereert. Het gaat
hier om ene Jan Aert Jan Pauwels de Roy, die twee
keer getrouwd was, respectievelijk met ene Lijsbeth
van Beurden en ene Adriana Mutsaers. Hij stierf in
1645. Hoogstwaarschijnlijk zijn straat en boom naar
hem genoemd. Zijn boom stond op de hoek van de
huidige Jan Aartestraat en de voormalige Oude Beekse
Dijk, eens het verlengde van de Oude Donkerstraat en
beide stukken thans Lanciersstraat geheten. De Jan
Aartestraat stak de Beekse Dijk recht over en liep
(1890) als Jan Aarte Pad naar de Koningshoeven. De
boom stond op de zuidwestelijke hoek waar later een
familie Van Dorst gewoond heeft. Het betrof een
eeuwenoude eik "zo zwaar als de bomen van de
Bosscheweg". Volgens overlevering zou hij de
opvolger zijn geweest van een nog oudere,
historische eik.
De
volksfantasie heeft er haar ongedocumenteerde
verhalen om gesponnen. Er zou aan die boom ooit
iemand zijn opgehangen en het spookte er van tijd
tot tijd. De ter bestrijding daarvan gebruikte
bezweringsformule is tot ons gekomen. Ze luidde:
"Zijde van God dan sprikt, zijde van de duvel dan
wikt" (wijkt). En dat is dan weer eens iets anders
als het nachtelijke gesprek op een corridor van het
Trappistinnenklooster op de Koningshoeven. De
gealarmeerde moeder-overste liep daar een in hoge
nood verkerende arbeidsgast tegen het lijf. Menende
met een spookverschijning te doen te hebben, zei ze
plechtig: "Zijt ge van de duivel of zijt ge van God"
om daarop het laconieke antwoord te krijgen: "Nee,
ik ben Frie Jaansen en ik zuuk naar de pot!"
Jan
Aarte "bumke" is zowaar in de archeologische
geschiedenis terecht gekomen. Dit dankzij toevallige
vondsten bij de daar in 1841 uitgevoerde
graafwerkzaamheden voor de bouw van de
Lancierskazerne van Willem II, de latere
Beka-fabrieken. Een van de in die dagen zeldzame,
voor archeologie geïnteresseerde Tilburgers, J.A.
van Spaendonck, neef van de twee bekende Tilburgse
schilders van dezelfde naam, Gerard en Cornelis,
heeft zich over die vondsten ontfermd. Zo kon hij
het Provinciaal Museum te Den Bosch drie Germaanse
urnen bezorgen. Er werden er in totaal zes gevonden.
De rest was door de arbeiders uit onwetendheid
vernield. Vermelde Van Spaendonck was in Tilburg
blauwverver en leerbereider (1792-1849).
Jan
Aarte "bumke" is in 1869 gerooid. Smeulders vertelt
over de "noodzaak" daartoe. Rond het midden van de
vorige eeuw stichtte een "amateur-fabrikant" daar in
de buurt een fabriek en een mooie villa. Het betrof
hier een zekere H.G. Peletier, van huis uit
eigenlijk een gereformeerde schoolmeester uit
Zaltbommel. Jan Aerte "bumke" zou het landelijk
uitzicht vanuit de bovenverdieping van de villa
belemmerd hebben. De eigenaar van de boom zwichtte
ten slotte voor de aandrang van de fabrikant en de
boom, die generaties gekend hadden, ging tegen de
vlakte. Twee jaar later echter was Peletier met zijn
fabriek failliet en de man verdween uit Tilburg. De
villa in kwestie werd later eigendom van de familie
De Rooy, die haar ook bewoonde.
Misschien meent ge, dat de aanduiding "bumke"
(boompje) niet te rijmen valt met de qualificatie
van "zware eik" en het "belemmeren van uitzicht".
Deze tegenspraak behoeft er niet per se te zijn. Wij
kennen in onze streek de taalfiguur, waarbij iets
van grote afmeting verkleind wordt voorgesteld. Er
speelt dan een tikkeltje humorachtige ironie mee.
Het kan echter ook best zijn - en daar houden wij
het op! - dat de naam "bumke" stamt uit de tijd, dat
het inderdaad nog een "boompje" was. Zijnen tekende
zijn kaart immers al in 1760.
Ter
wille van de "kleine historie" van onze stad en tot
vermaak van de lezer haalden wij Jan Aertes "bumke"
voor het voetlicht. Evenals "de schat van de Hoge
Dries" waaraan niets menselijks vreemd was...
PIERRE VAN BEEK