Kasterlee: mooi dorp met een rijke historie
Het
Nieuwsblad van het Zuiden - donderdag 15 september
1977
Het
in de Vlaamse Kempen tussen Turnhout en Geel gelegen
dorp Kasterlee is in méér dan één opzicht een
merkwaardig dorp. De gemeente wordt doorsneden door
een duinenreeks met als resultaat, dat ze bestaat
uit een hoog en een laag gedeelte. Hoog zijn de met
dennebossen beplante Kastelse bergen en de lagere
delen vindt ge in het dal van de Kleine Nethe, een
rivier die nog niet zó klein is als haar naam zou
doen vermoeden. Het eigenlijke dorpscentrum kenmerkt
zich door een nagenoeg vierkant en heel gemoedelijk
pleintje. Aan de buitenkant daarvan scharen zich
nette huizen, waartussen aan de breedste kant de
kerk met haar oude toren domineert, wakende als een
kloek over haar kuikens. Op dit pleintje lopen
straten uit van de vier windrichtingen. En dat
behoort ook zo wil er van een ordentelijk
dorpscentrum gesproken kunnen worden. Rijdt ge nu
echter van hieruit in de richting Geel, dan beleeft
ge de verrassing van uw leven. Ge dacht het wel
bekeken te hebben maar in lintbebouwing rijen zich
hier de hotels, restaurants en pensions aaneen en
dan ervaart ge de confrontatie met een belangrijk
toeristencentrum.
Van
alles hebt ge hier bij de hand: de bergen van geel
stuifzand, de dennebossen met hun holle wegen, de
met sagen omweven Duivelskuil, een oude
standaardmolen, een fraai Engels kerkhof en... een
minigolfbaan. Maar als ge niet verder komt, kent ge
Kasterlee nog niet half, tenminste als ge niet
tevreden bent met wat de uiterlijkheid biedt maar
dat Kasterlee ook proeven wilt. Eigenlijk wilt
opzuigen als ranja door een rietje. Twee dingen zijn
daarvoor nodig: kennis van wat achtergronden en
rust. Als we u van het eerste iets willen opdienen,
staan we wel voor de moeilijkheid van de keus want
er is zo veel. Met tegenzin bepalen wij ons tot een
paar punten.
Oud gehucht
Van
de serie gehuchten, waarmee Kasterlee van oudsher
bedeeld is, behoort Houtum tot de oudste en
belangrijkste. Ook nog heden al heeft de faam zich
verplaatst. Domineerde er eertijds de watermolen, nu
vormt er een modern restaurant de trekpleister al is
de watermolen met zijn stuwbekken en spuiwiel op de
Nethe nog steeds aanwezig. Eeuwen geleden werd er
nog niet over Houtum maar over de watermolen van
Brustele gesproken. Als zodanig duikt hij op in een
document van 1248 maar dat sluit niet uit, dat hij
mogelijk al een bestaan van eeuwen achter de rug
had. De naam Brustele is zó oud en zó ongewoon in de
Kempen, dat men er nog geen voldoende verklaring
voor heeft gevonden. Dat Brustele vormde het
kruispunt van twee grote verkeerswegen, nl. van de
heerbaan Turnhout - Geel - Diest en de oude
Herentalsebaan, een verbinding over Retie naar
Holland.
De
nabijheid van de Nethe vormde ook een uitnodiging
tot het vestigen van een watermolen. Hierbij bleef
het niet. Het schijnt, dat er ook altijd een
olieslagmolen aan verbonden was al wordt die pas in
1759 vermeld. Deze is een halve eeuw geleden
afgebroken. In 1734 wordt er voor de eerste keer
over een volmolen gesproken. Geen vreemde klank in
Tilburgse oren, want bij ons hebben ze altijd
geweten wat vollen was. Minder bekend is wellicht,
dat het laatste kwart van de 18de eeuw en het eerste
kwart van de 19de voor Kasterlee de bloeitijd van de
grote lakenfabrikanten was. Deze trokken met hun
waren naar de markten. Het betrof hier: Camille
Vloers, Adriaan Otten, Godfried Jacobs en zijn
zonen, ene Hendrik Valtentijns, Jan Borghmans en Jan
Renders. Naar ons dunkt geen namen, die op relatie
met Tilburg duiden. Het naburige Mol, dat ook een
lakenweverij bezat, was eveneens op de Houtumse
volmolen aangewezen, omdat de oprichting van een
windvolmolen te Mol mislukt was. De volmolen van
Houtum moet, na een onderbreking, minstens tot 1850
gedraaid hebben.
Veel generaties
Die
drievoudige molen heeft heel wat generaties en
geslachten zien komen en gaan. We pikken daaruit
alleen op, dat hij begin 18de eeuw toebehoorde aan
de in 1682 geboren Francis Ph. Cauwenbergh. Die kwam
er kennelijk aan doordat hij de dochter van de
vorige eigenaar Maris van Broeckhoven trouwde. Haar
papa was Mr. Cornelis van Broeckhoeven die een graad
in de medicijnen bezat. Deze Cornelis was tevens
eigenaar van de standaardmolen, welke destijds aan
het marktplein stond en die men thans nog aantreft
in het hotelgebied, tegenover het Engelse kerkhof.
Ook deze molen boogt op een respectabele ouderdom.
Hij wordt al in 1650 vermeld. Als eigenaar ontmoeten
wij er o.a. de in Riel bij Tilburg op 3-9-1804
geboren maaldersgast Francis Naaykens, die met
Theresia, een dochter van de vorige eigenaar Peeter
C. Eggers was getrouwd.
De
hierboven vermelde eigenaar van de Houtumse
watermolen Cauwenbergh draagt de naam van een ook in
onze contreien bekend molenaarsgeslacht. Behalve
goederen te Geel, Grobbendonk en Kasterlee had hij
ook te Tilburg een vinger in de pap bij de
Veldhovense molen. Hij bezat er een deel van. In
1741 stond Cauwenbergh in Kasterlee met het malen
ver aan de kop. In datzelfde jaar van de telling
stierf hij. Het zwaarste onheil, dat de Brustelse
watermolen trof, viel in 1583. Met het grootste deel
van de huizen van Kasterlee werden toen de molen en
het molenhuis door krijgsvolk platgebrand.
Tempeliers
Mooier dan nuchtere, historische feiten is altijd
wat de volksverbeelding en overlevering bij elkaar
borduurt. Hierin maken we kennis met Tempeliers, die
eens de molen zouden bewoond hebben. Des morgens
waren dat priesters en 's middags zaten ze als
ridders te paard. Hun paarden droegen zilveren
hoefijzers. Toen de streek onveilig werd, weken de
ridders uit naar Antwerpen. Daarbij besloegen ze hun
paarden achterstevoren om de schijn te wekken dat er
een groep ruiters naar de watermolen gekomen was.
Midden in de nacht verlieten de Tempeliers zo hun
molen om er nooit meer terug te keren. Driehonderd
jaar later echter zou er te Brustele een Duitse
vorst zijn opgedoken om de molen als erfdeel van de
Tempeliers op te eisen. De orde van de Tempeliers
verspreidde zich in de tweede helft van de 12de eeuw
over Europa en werd in 1312 opgeheven. Dr. J. van
Gorp vond niet meer dan een mogelijk aanknopingspunt
met de Tempeliers. Maar daar vraagt de
volksverbeelding niet om want dat belemmert slechts
haar vlucht.
Bij
de Houtumse watermolen heerst op zon- en feestdagen
en in vakanties veel vertier. Er wordt met kano's op
de overigens zeer sterk vervuilde Nethe gevaren
zodat zwemmen geen aanbeveling verdient zoals
weleer. Maar nog altijd bruist er het opgestuwde
Nethewater langs het niet meer draaiende rad door de
spuigaten naar de grote spuiwiel langs de openbare
weg. Voor nostalgische zielen misschien nog een
verbindingsteken tussen heden en verleden al moet ge
daartoe wel wat verbeelding requireren. Van deze
wordt minder geëist bij een wandeling door de
omgeving van de Nethe. In de lage gedeelten valt de
weelderigheid van het landschap bijzonder op. Het
dankt die aan zijn rijkdom aan bomen en kreupelhout.
Een vergelijking met onze kaalgeschoren, o zo
economisch en praktisch uitgekiende ruilverkaveling
dringt zich dan wel heel tragisch op. Hier in
Kasterlee bleef bewaard wat in onze Brabantse Kempen
meedogenloos is verwoest.
"Kleine Dorenboom"
Niet
ver van de Houtumse watermolen, nabij het hierboven
al vermelde kruispunt van oude wegen, staat een
boerderij, waarvan de ronde staldeur sinds kort is
toegemetseld. Het ziet er nu niet naar uit, dat hier
eens het leven van Brustele geklopt heeft. Dat
geschiedde toen de afspanning de "Kleine Dorenboom"
nog floreerde. Dezelfde naam dragende boerderij
houdt de herinnering aan die lang vervlogen tijden
levendig, evenals een straatnaam dit doet. De
afspanning wordt voor het eerst genoemd in 1673.
"Uitbater" was toen ene Jan Corneliszoon van Gorp,
schepene van de gemeente. Een familienaam met een
nog steeds bekende klank in deze contreien.
Ook
hier trad het ene geslacht na het andere aan. Een
eigenaar breidde de oude afspanning uit. Als
vreemdeling stoorde hij zich niet aan de
traditionele, Kempische bouwtrant, maar bouwde
geheel naar eigen smaak, waardoor de "Kleine
Dorenboom" veel weg kreeg van een herenhoeve. Niet
alleen was hij bedoeld als afspanning voor de
voerlui en boeren maar fungeerde tevens als
logement, herberg, brouwerij en bakkerij. Binnen zag
het er in grote lijn zó uit: Vanuit een portaal
kwaamt ge in een grote gelagkamer. Daarin mondden
niet minder dan elf naar andere vertrekken leidende
deuren uit. Er waren een open haard met turfvuur,
een als een oude, eiken kleerkast gecamoufleerde
bedstee en een opkamer, die ingemetselde bedsteden
had en als dragonderskamer werd aangeduid. Een
schuur bood ruimte voor stalling van tachtig
paarden. Toch ging het mis met de kennelijk nogal
hoogmoedige eigenaar met als resultaat, dat de
"Kleine Dorenboom" begin juli 1805 door het
Vredegerecht van Herentals bij executie openbaar
verkocht werd. Zijn baas had zich doodgebouwd...
Nadien draaide de "Dorenboom" voort onder andere
kasteleins. In de herinnering leefde nog lang Trees
Gevers, de beeldschone dochter van herbergier
Adriaan Gevers. Zij kende een "schat van oude,
Vlaamse liedjes" en werd méér dan eens uitgenodigd
op de "Kievit", een nabijgelegen nog bestaand
landgoed van wijlen baron Coppens uit Gent en waar
koning Leopold I, wiens vriend en raadsman de baron
was, vaak kwam jagen. Voor koning en baron zong
Trees dan haar liedjes.
Lyneke
Wie
terugduikt in het verleden van de afspanning ontmoet
er nog een ander
meisje, Lyneke uit de "Dorenboom", die in alle eer
en deugd een rol heeft gekregen in een breed
uitgespannen en nogal rommelig in elkaar gedraaide
"historisch-folkloristische novelle". Het verhaal
waagt zich niet aan jaartallen maar het speelt zich
af in een tijd, dat er in Kasterlee veel beroering
bestond over de betaling van de tienden (soort
belasting). Voor de kleur van óns verhaal hebben we
genoeg aan de typering van dat Lyneke, dat met een
lach en een grap de schuimende pinten Diesters bier
(eens ook veel in Tilburg gedronken!) uitdeelde aan
de gasten. "Hoe netjes was die (Lyneke) altijd
gekleed en wat voor fijne manieren die had! Ze was
ook een paar jaar in 't pensionaat geweest te Sint
Omer in (Vlaams) Frankrijk. En toch was ze niet
grootsig of preuts. De arme wever in kiel en
'diemiten' broek, die er zijn dikkop kwam drinken,
werd er met dezelfde hartelijkheid ontvangen als de
lakenkoopman van Mol in lakenen frak en tophoed en
de sieurs uit Antwerpen en Brussel, die voor zaken
naar Brustelmolen kwamen..." Lyneke blijkt een niet
onbemiddelde wees te zijn geweest. In een
raadsvergadering prees de president-schepen haar als
"een braaf kind" van een veel te vroeg gestorven
moeder. De doodsteek voor de florissante "Kleine
Dorenboom" schijnt de aanleg van de harde weg
Turnhout - Geel - Diest geweest te zijn. Van toen af
zakte hij af tot een gewone herberg. Thans is hij
een boerderij, die eerst uit het begin van de 19de
eeuw dateert. Ook niet zo jong maar zonder het
merkwaardige interieur van die oude "Dorenboom".
De
bijvoeging "kleine" verwijst naar een "Grote
Dorenboom". Die bestaat er als naam nog. Het betreft
een boerderij op Houtum langs de naar het Oosteind
voerende asfaltweg, dicht bij het St.
Rochuskapelletje. Een deel van dit huis kan stammen
uit de tweede helft van de 17de eeuw want ook de
"Grote Dorenboom" duikt op in een document van 1673.
Vermoedelijk was de klandizie van "de Kleine" in
1650 al zó groot, dat er brood gezien werd in een
tweede, soortgelijke onderneming, met stalling voor
paarden, enz. Bij een openbare veiling van de "Grote
Dorenboom" in 1749 kwamen er o.a. negen
logementbedden met het bijbehorende beddegoed onder
de hamer.
St. Rochus
In
en om Kasterlee staan de kapelletjes kwistig
rondgestrooid. Zij stofferen het land als sterren op
een Lieve-Vrouwemantel. We pakken alleen dat van St.
Rochus op het kruispunt bij de "Grote Dorenboom" bij
de kop. Omdat we altijd medelijden hebben met deze
heilige, die overal in het Vlaamse land zijn kleed
optilt en u de zweer op zijn been toont zonder dat
deze ooit ergens schijnt te genezen. Trouwens St.
Rochus zou zonder zijn zweer en zijn bijbehorende
hond niet meer St. Rochus zijn! Hij staat daar goed
in zijn stenen huisje op een kruispunt van
waarachtig vijf wegen tegelijk en beschermd onder
een bladerhuif van twee lindebomen. Een stukje
landelijke en religieuze poëzie, die ook nog
onderstreept wordt door het moderne straatnaambordje
tegen een zijgeveltje, dat met de aanduiding
"Maneschijn" de deur openzet voor niet minder
dichterlijke speculaties... Toch heeft onze
turbulente tijd ook St. Rochus even bij de kladden
gevat. We missen op zijn altaartje de
folkloristische gouden en zilveren kunstbloemen
onder de glazen stolpen zoals er die vijf jaar
geleden nog prijkten. De heilige moet het nu met
slechts een mandje kunstbloemen uit het warenhuis
stellen. En hij stamt nog wel uit een adellijke
Franse familie (1280-1327). Als patroon voor de pest
begon hij echter pas in de 15de eeuw op te treden.
U
weet natuurlijk niet hoe hij daar op het Oosteind
verzeild is geraakt. Wij wel! Hij stond eerst in de
kerk aan de Markt. Omdat de mensen daar hem niet zo
nodig hadden, trok hij naar de arme sloebers van het
Oosteind. Tijdens de schemering ontsnapte hij aan
het wakend oog van de koster, nam de benen door het
sacristiedeurtje en ging in de richting van de
watermolen. Op het kruispunt van de twee grote banen
draaide hij naar het oosten af toen hij ver achter
zich lawaai en stemmen hoorde. Rochus herkende
subiet de stem van de koster en van een paar wevers
uit het Hoekske. Ze zaten hem achterna. Hij liep wat
hij kon maar met die zweer boven zijn knie viel dat
niet mee. De dikke mulder van de Brustelse molen
kwam net uit de "Kleine Dorenboom", waar hij een
brandewijntje had gedronken, toen Rochus hinkepotend
voorbij rende. Toen de achtervolgers even later het
kruispunt passeerden en alsmaar riepen "Houdt hem!
Houdt hem!" zei de mulder: "Hij is al op het
Oosteneind!" En daarom heten die twee wijken
sindsdien Houthem en Oosteneind. Zó is dat allemaal
gegaan. Dat zeggen tenminste oude mensen van
Kasterlee. De arme sloebers en pestlijders van
Oosteind hebben "ter eeuwige gedachtenis" het
kapelletje voor hunne St. Rochus gebouwd.
Oude schuur
Naast dit kapelletje vindt ge nu nog het karkas van
een heel oude dwarsdeel-schuur. Het strooien dak is
overal zwaar gehavend. Weer en wind hebben er aan
alle kanten vrij spel. Maar het staketsel van balken
ziet er nog goed uit. Alles houtgepend. Geen spijker
kwam er aan te pas. Een mooi staal van oud
vakmanschap. Hoe lang nog? Of zou Bokrijk die schuur
misschien redden...?
Ja,
in het bonte dorp Kasterlee, op maar ca. 40 km van
Tilburg, valt van alles te beleven als ge niet enkel
komt voor het slaan van de balletjes op de
minigolfbaan of het drinken van een biertje op een
terras. Kasterlee vraagt om hart en liefde. Met de
door ons gegeven achtergronden lukt sommigen dit
wellicht!
PIERRE VAN BEEK