CUBRA

INHOUD PIERRE VAN BEEK
HOME 
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
AUDIO
SPECIAAL

PRINT

Pierre van Beek - Heemkunde-artikelen

 redactie: Ben van de Pol

 

De Kleine Meijerij: historie van dichtbij

Het Nieuwsblad van het Zuiden - woensdag 15 november 1978

 

Dankzij een nostalgische tijdgeest wordt dat wat eens wás méér vertroeteld dan sinds heugenis van thans levende generaties voorheen ooit het geval is geweest. Ongetwijfeld danken we het daar aan, dat primitieve rijmelarijen van eigen bodem met graagte worden opgeduikeld en verzameld. In dit kader zien we ons thans geconfronteerd met de volledige tekst plus de muziek van de roemruchte "ode" op Wieske Snuf, eens een bekend Tilburgs type, dat blijkt bijgezet in het mausoleum van de kleine, plaatselijke historie. Het is de jongste aflevering van "De Kleine Meijerij", het vlugschrift van de Heemkundekring en van het Streekarchivariaat in het kwartier van Oisterwijk, die het ons onder de neus drukt. Het blijkt te zijn opgetekend in Moergestel. De gestelde vraag of het lied elders bekend is, eventueel in afwijkende tekst, zal - dachten wij - wel vanuit Tilburg beantwoord kunnen worden. Daarvoor kan men dan terecht bij "De Kleine Meijerij", Anton van Duinkerkenlaan 12 te Berkel-Enschot.

 

Molens vormden van oudsher een belangrijk element in de dorpssamenleving en de mulder was plaatselijk een man van gewicht. Snuffelaars besteden graag aandacht aan object en bijbehorende vakman. P.J.M. Wuisman houdt zich bezig met de molen van Fick te Esch met zijn eigenaren of exploitanten. De molen dateert van 1875. Tot 1952 zat er nog een telg uit het geslacht Fick op de molen. Evenals zijn vader - van dertien kinderen - dat reeds in 1948 had gedaan, vertrok ook deze oudste zoon in 1952 naar Mill. Maalderij en bijbehorende zagerij waren toen verkocht aan L.C. Verhoeven, die het bedrijf nog beheert.

 

Race om premie

Dezelfde auteur zet de wethouders van Haaren sinds 1851 op een rijtje en is ook in de historie van de brandweer van Udenhout gedoken. Daarbij blijkt, dat er in die oude tijd meer goede wil dan geld en effectieve mogelijkheden tot bestrijden van brand aanwezig was. In een Brandweer-reglement uit het begin van de vorige eeuw komen nu gezapig aandoende bepalingen voor. O.a. was het verboden "zonder mutsje of behoorlijk deksel" een pijp te roken "langs de straten" alsmede "voor iemands deur of tussen de huysen". Voor kinderen beneden de 15 jaar was het roken helemaal uit den boze. Dat stond zo maar in artikel nummer één. Er mocht op straat geen vuur worden gestookt en er mocht een heleboel andere dingen niet, waarvoor we nu de hand niet meer omdraaien. "Wat mogen we vandaag toch veel!" denk je dan onwillekeurig bij jezelf!

In "de Nunent" konden ze voor de brandweer geen andere dan "kloeke en sterke mannen" gebruiken. Bij onheil moest het eerste paard dat men te pakken kon krijgen voor de spuit worden gespannen. Dat zal dan wel een geren zijn geweest, want wie het eerst met een paard bij het brandweerhuisje verscheen, kreeg een premie van vier gulden. Niet niks voor die tijd! Zomaar een half weekloon!

Aan water ontbrak het nog wel eens een keer. Daarom besloot de raad in 1818 een aantal brandkuilen te laten graven. De omwonenden zagen zich verplicht die karwei met eigen knuistjes - althans met eigen schoppen! - te klaren. Zo kwam het dorp uiteindelijk aan niet minder dan 29 brandkuilen. Men treft dergelijke reservoirs hier en daar nog wel in verwaarloosde toestand in dorpen aan. Ligt die van Peerke Donders op de Heikant in Tilburg er misschien nog?

 

C.A. van Iersel laat het "verzonken kasteeltje" van den Udenhout, waarover hij al eens eerder iets publiceerde, nog niet los. Volgens hem bestaat er zowaar een tekening van, die hij laat afdrukken met het onderschrift: "Zeer vrij naar oude tekening omstreeks 1570 Kasteel te Udenhout". De originele afbeelding met hetzelfde onderschrift is niet meer te achterhalen door de gerechtvaardigde zwijgzaamheid van de veilingmeester. De tekening liet de voor- en zijkant zien en wees op een verdedigbare burcht met hoektorens en kantelen. Dat alles moet dan op De Mortel gestaan hebben. Daar in de buurt van de Poortakker zouden ooit IJselstenen gevonden zijn, materiaal, dat in die tijd in Udenhout niet gebruikt werd. Maar degenen, die daar méér van konden weten, zijn helaas dood. Zo gaat dat nu eenmaal met mensen...

 

Erfenis

M. van der Heijden-Bruning legt de lezer de onverkwikkelijke affaire bij de bouw van de predikantswoning, het zg. Broodhuis, voor. Een geval uit het begin van de 18de eeuw. Dat was een hele lijdensgeschiedenis, welke het blad in het begin van de zeventiger jaren al eens uitvoerig uit de doeken heeft gedaan.

Een heel ander geval. In de Groene Valck, achter de oude Oisterwijkse kerk, stierf in het begin van 1721 een oude venter Gerit Everts uit Vriezenveen. Dat die vreemdeling nu weer op de proppen komt, dankt hij aan de speurneus van W. de Bakker en aan zijn in Oisterwijk achtergelaten bezittingen. Die hebben de schepenen uit die dagen in de herberg van Simon Jan Emmen allemaal netjes op een briefje geschreven. De man bleek als negotie o.a. over een partij zaad te beschikken van alle groenten, welke de mensen uit die dagen in "hunnen hof" plachten te "teulen". Uitsluitend zaden, die ook nu nog gebruikt worden. Gerits weduwe was er goed mee!

 

Het periodiek bevat verder nog een archeologisch overzicht van Haaren door G. Beex en wat "klein grut" zoals over het gewestelijk taaleigen en een paar brokstukken van vermoedelijk oude grafzerken met enkele letters van wat zestiende-eeuws schrift lijkt te zijn. Te weinig om er veel wijzer uit te worden. Foto's en tekeningen ontbreken ook in dit nummer niet.

 

PIERRE VAN BEEK